Regeling vervallen per 06-01-2012

Toeslagenverordening WIJ 2009

Geldend van 14-01-2010 t/m 05-01-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2009

Intitulé

Toeslagenverordening WIJ 2009

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet investeren in Jongeren;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm bedoeld in artikel 28 lid 1 sub d van de wet;

    • c.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder;

    • d.

      woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3 lid 6 Wet Werk en Bijstand;

    • e.

      woonkosten: 1. indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1 sub d van de Wet op de huurtoeslag;

  • 2.

    indien een eigen woning wordt bewoond de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen

    zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag

    voor onderhoud;

    • f.

      toeslag: een verhoging van de norm als bedoeld in artikel 30 van de wet;

    • g.

      norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

    • h.

      verzorgingsbehoevende:

      degene die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeg- of verzorgingstehuis.

Artikel 2 Categorieën

  • 1.

    Voor jongeren aan wie een uitkering kan worden verleend geldt een categorieaanduiding.

    Deze categorieën worden aangeduid als:

    • a.

      alleenstaande;

    • b.

      alleenstaande ouder;

    • c.

      gehuwden.

  • 2.

    De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor jongeren van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 27 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien de gehuwden beiden 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar zijn.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 3 Toeslagen

  • 1.

    De toeslag bedoeld in artikel 30 lid 1 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de jongere in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2.

    De toeslag bedoeld in artikel 30 lid 1 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de jongere die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 3.

    In afwijking van het voorgaande wordt de toeslag als bedoeld in artikel 30 lid 1 van de wet voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar oud op grond van artikel 34 lid 1 afwijkend vastgesteld:

    • a.

      voor een alleenstaande van 21 jaar bedraagt de toeslag 10 procent en voor een alleenstaande van 22 jaar 15 procent in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      voor een alleenstaande van 21 en 22 jaar bedraagt de toeslag 5 procent in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • 4.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt de verzorgingsbehoevende die door de jongere wordt verzorgd niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de norm of toeslag

Artikel 4 Verlaging gehuwden

  • 1.

    De verlaging bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die met één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

  • 2.

    Het vierde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Verlaging wegens woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 32 van de wet bedraagt:

  • 1.

    15 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de jongere geen woonkosten zijn verbonden;

  • 2.

    15 procent van de gehuwdennorm indien géén woning door de jongere bewoond wordt;

  • 3.

    de verlaging als bedoelt in sub 1 en sub 2 van dit artikel vindt plaats op de toeslag.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2009.

Artikel 7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening WIJ 2009.

Ondertekening

Vastgesteld in de raadsvergadering van 14 december 2009.
ir. C.J. Vriesman, voorzitter
mr. drs. M. Huisman, griffier

TOELICHTING

Artikel 1

Begripsomschrijving

Voor zover geen nadere definitie is gegeven aan een begrip welke wel wordt gebruikt in deze verordening, wordt verwezen naar de definitie van het begrip als omschreven in de wet.

Artikel 2

Categorieën

Lid 1

De jongerennormen zijn in de wet, achtereenvolgend in de artikelen 26, 27 en 28, onderverdeeld in de categorieën alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden. In de verordening is er eveneens voor gekozen om deze categoriale indeling te hanteren.

Lid 2

Ingevolge de wet bestaat er geen inkomensvoorziening voor jongeren van 16 en 17 jaar. Voor jongeren in de leeftijdscategorie 18 tot en met 20 jaar gelden de normen als bedoeld in de wet. Ingevolge artikel 30 lid 1 van de wet kan het college slechts de norm verhogen in de gevallen als bedoeld in artikel 26 sub b en artikel 27 sub b. Deze verordening ziet derhalve enkel op jongeren in de leeftijdscategorie 21 tot en met 26 jaar.

Artikel 3

Toeslagen

Lid 1

Op grond van artikel 35 lid 2 sub a van de wet is de gemeenteraad verplicht om te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of de alleenstaande ouders in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de norm verhoogd met een toeslag. Voor het bepalen van de toeslag worden alle extra algemeen noodzakelijke kosten bestaanskosten in aanmerking genomen die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft ten opzichte van degene die met zijn partner een gezamenlijke huishouding voert.

Het gaat hierbij niet alleen om de woonkosten (in beperkte of uitgebreide zin) maar ook om alle andere uitgaven waarbij partners een schaalvoordeel hebben omdat zij alle kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk opbrengen. Bij de relatief hogere kosten waarmee alleenstaanden in beginsel worden geconfronteerd kan vooral gedacht worden aan duurzame gebruiksgoederen, zoals woninginrichting en huishoudelijke apparatuur, maar ook aan diverse andere kosten, zoals heffingen, belastingen, verzekering etc.

Bij de beoordeling of de jongere inderdaad hogere bestaanskosten heeft, is in voorkomende gevallen niet bepalend of de kosten ook feitelijk met anderen worden gedeeld, maar of het (gegeven de omstandigheden) redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld. In bijvoorbeeld de situatie dat een hoofdbewoner de woning met een ander bewoont, zou een ongewenste gebruikersruimte van bijstandsmiddelen ontstaan als de hoogte van de toeslag ervan afhankelijk is of de medebewoner (hoewel deze er financieel toe in staat is) ook feitelijk een bijdrage levert in de woonkosten. Hiertoe wordt gesproken van het ‘’kunnen delen’’ van de kosten. Met deze omschrijving wordt uitdrukkelijk niet beoogt aan te geven dat van de jongere kan worden gevergd dat deze bijvoorbeeld zijn woonsituatie aanpast om zo met een lagere bijstandsuitkering te kunnen volstaan.

De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld bepaalt, zoals gesteld, de hoogte van de toeslag. De toeslag bedraagt minimaal 0 procent en maximaal 20 procent van de gehuwdennorm. Degene die voor een toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat er daarom terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt een integraal deel uit van de bijstandsuitkering.

De inlichtingenplicht, zoals opgenomen in artikel 44 van de wet, geldt dan ook voor het toeslagendeel. De jongere zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen.

Lid 2

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten in uitgebreide zin kunnen worden gedeeld. De kosten van onder andere huur, belastingen, verzekeringen, vastrecht, nutsbedrijven en dergelijke, zijn voor personen die een woning delen lager omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Echter, zolang er geen sprake is van een gemeenschappelijke huishouding kan er niet van uit worden gegaan dat alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft daarom op zijn plaats. Uit het oogpunt van de gemeentelijke beleidsvrijheid worden de schaalvoordelen derhalve berekend op 10 procent. Ingeval er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten wordt de toeslag als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10 procent van het minimumloon. Het aantal medebewoners heeft hier geen invloed op.

Lid 3

Artikel 34 van de WIJ geeft het college de bevoegdheid om de toeslag als bedoeld in artikel 30 van de WIJ voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar afwijkend vast te stellen voor zover het van oordeel is dat, gezien de hoogte van het minimumjeugdloon, de hoogte van de toeslag een belemmering kan vormen voor de aanvaarding van arbeid. Daar het minimumjeugdloon voor een 21-jarige lager ligt dan het minimumloonjeugdloon van een 22-jarige, is er voor gekozen evenredig hieraan voor een 21-jarige een lagere toeslag vast te stellen dan voor een 22-jarige.

De toeslag bedraagt 5 procent voor zowel de 21-jarige als de 22-jarige in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben

Lid 4

Het kan niet wenselijk worden geacht om de jongere, die verzorgingstaken op zich neemt ten behoeve van de zorgbehoevende medebewoner, te confronteren met een lagere toeslag.

Artikel 4

Verlaging gehuwden

Lid 1

In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen elkaar. Indien in dezelfde woning nog een ander zijn of haar hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is immers de verantwoordelijkheid van de jongere zelf.

Ongeacht het aantal andere personen dat in dezelfde woning zijn of haar hoofdverblijf heeft, vindt er een verlaging plaats van 10 procent van de gehuwdennorm.

Lid 2

Hier wordt verwezen naar de toelichting behorende bij artikel 3 lid 4 van deze verordening.

Artikel 5

Verlaging wegens woonsituatie

Lid 1

Artikel 32 van de WIJ biedt het college de mogelijkheid om de toeslag als bedoeld in artikel 30 van de WIJ lager vast te stellen voor zover de jongere lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de toeslag voorziet als gevolg van zijn of haar woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.

Als aan een woning geen woonkosten zijn verbonden, is sprake van lagere bestaanskosten. Het begrip woonkosten is nader gedefinieerd in artikel 1 lid 1 sub e van deze verordening. Het uitgangspunt voor verlaging van de toeslag is het bedrag dat de minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu hanteert als minimumbedrag bij het toepassen van huurtoeslag (het zogenaamde normbedrag voor de minimum inkomensklasse). Omgerekend naar een percentage bedraagt deze verlaging afgerond 15 procent van de toeslag.

Lid 2

Indien door de jongere in het geheel geen woning wordt bewoond, wordt hij of zij geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van alle woonkosten. Er is in deze verordening echter voor gekozen om deze situatie vergelijkbaar te stellen met een jongere die een woning bewoond waaraan geen woonkosten zijn verbonden. Een dakloze wordt immers doorgaans geconfronteerd met hogere kosten van het op straat leven, zoals de kosten welke zijn verbonden aan de nachtopvang.

Lid 3

De korting vindt plaats op de toeslag.