Regeling vervallen per 01-11-2011

Algemene plaatselijke verordening 1996

Geldend van 01-01-1997 t/m 31-10-2011

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening 1996

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING

voor de

gemeente Den Helder

INHOUD

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen 7

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

7

Artikel 1.2 Beslistermijn

7

Artikel 1.3 Te late indiening aanvraag

7

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

9

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

9

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of

ontheffing 9

Artikel 1.7 Inzage vergunning of ontheffing

9

Artikel 1.8 Delegatie uitvoering aan gemeenteambtenaren

9

Artikel 1.9 Verkeersbesluiten

9

Artikel 1.10

Vervallen 9

Hoofdstuk 2 Openbare orde 10

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg 10

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden 10

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden

10

Artikel 2.1.1.2

10

Artikel 2.1.1.3

10

Artikel 2.1.1.4 Verblijfsontzeggingen in verband met verstoring van de openbare orde

10

Artikel 2.1.1.5 Gebiedsontzeggingen

10

Paragraaf 2 Optochten en betogingen 11

Artikel 2.1.2.1

Vervallen 11

Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

11

Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn

11

Artikel 2.1.2.4 Te verstrekken gegevens

11

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken 11

Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of

gedrukte stukken of afbeeldingen 11

Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg 11

Artikel 2.1.4.1

Vervallen 11

Artikel 2.1.4.2 Dienstverlening

11

Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg 12

Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

12

Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

12

Artikel 2.1.5.3 Maken en veranderen van een uitweg

13

Paragraaf 6 Veiligheid van de weg 13

Artikel 2.1.6.1 Winkelwagentjes

13

Artikel 2.1.6.2 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp

13

Artikel 2.1.6.3 Openen straatkolken e.d.

13

Artikel 2.1.6.4 Kelderingangen, koekoeken e.d.

13

Artikel 2.1.6.5 Rookverbod in bossen en natuurgebieden

13

Artikel 2.1.6.6 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

14

Artikel 2.1.6.7 Vallende voorwerpen

14

Artikel 2.1.6.8 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

14

Artikel 2.1.6.9 Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting

14

Artikel 2.1.6.10 Objecten onder hoogspanningslijn

14

Artikel 2.1.6.11 Veiligheid op het ijs

14

Artikel 2.1.6.12 Benzinepompen op of nabij de weg

15

Afdeling 2 Toezicht op evenementen 16

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving

16

Artikel 2.2.2 Evenement

16

Artikel 2.2.3 Kermissen

16

Artikel 2.2.4 Kermis Oude Rijkswerf Willemsoord

16

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen 17

Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven 17

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen

17

Artikel 2.3.1.2 Exploitatie horecabedrijf

17

Artikel 2.3.1.3 Aanvullende gronden tot weigering vergunning voor een coffeeshop

18

Artikel 2.3.1.4 Aanvraag vergunning

18

Artikel 2.3.1.5 Sluitingsuur

18

Artikel 2.3.1.6 Afwijken sluitingsuur; sluiting van inrichtingen

18

Artikel 2.3.1.7 Wijze van exploitatie; aanschrijving

18

Artikel 2.3.1.8 Burgemeester en wethouders als bevoegd bestuursorgaan

19

Artikel 2.3.1.9 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

19

Artikel 2.3.1.10 Ordeverstoring 19

Artikel 2.3.1.11 Dronkenschap

19

Artikel 2.3.1.12 Toegang ambtenaren van politie

19

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf 19

Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijvingen

19

Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie

19

Artikel 2.3.2.3 Nachtregister

19

Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister

20

Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden 20

Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden

20

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid 20

Artikel 2.4.1 Kraken van gebouwen

20

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

20

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.

20

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen

20

Artikel 2.4.5 Betreden van plantsoenen e.d.

21

Artikel 2.4.6 Rijden over bermen e.d.

21

Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

21

Artikel 2.4.7a

21

Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik

21

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

21

Artikel 2.4.10 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

21

Artikel 2.4.10a

22

Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.

22

Artikel 2.4.12 Bespieden van personen

22

Artikel 2.4.13 Nodeloos alarmeren

22

Artikel 2.4.14 Alarminstallaties

22

Artikel 2.4.15 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

22

Artikel 2.4.16 Verontreiniging door honden

22

Artikel 2.4.17 Gevaarlijke honden

23

Artikel 2.4.18 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

23

Artikel 2.4.19 Wilde dieren

23

Artikel 2.4.20 Loslopend vee en pluimvee

23

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen 23

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

23

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het

verkoopregister 24

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter,

eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht 24

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

24

Artikel 2.5.5 Handel te water

24

Artikel 2.5.6 Handel in horecabedrijf

24

Afdeling 6 Route gevaarlijke stoffen 24

Artikel 2.6.1 Vervoer van gevaarlijke stoffen

24

Afdeling 7 Vuurwerk 26

Artikel 2.7.1 Begripsomschrijving

26

Artikel 2.7.2 Afleveren van vuurwerk

26

Artikel 2.7.3 Bezigen van vuurwerk

26

Afdeling 8 Drugsoverlast 26

Artikel 2.8.1 Sluiting van drugspanden

26

Artikel 2.8.2 Handel in verdovende middelen

26

Artikel 2.8.3 Drugsgebruik in het openbaar

26

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d. 28

Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen en nadere regels 28

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

28

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

28

Artikel 3.1.3 Nadere regels

28

Paragraaf 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke 28

Artikel 3.2.1 Seksinrichtingen

28

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder

28

Artikel 3.2.3 Sluitingsuur

29

Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting

29

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

29

Artikel 3.2.6 Straatprostitutie

30

Artikel 3.2.7 Sekswinkels

30

Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

30

Paragraaf 3 Beslissingstermijn en weigeringsgronden 30

Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn

30

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden

30

Paragraaf 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer 30

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie

30

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer

32

Paragraaf 5 Overgangsbepaling 32

Artikel 3.5.1 Overgangsbepaling

32

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente 33

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting 33

Artikel 4.1.1 Begripsbepalingen 33

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten 33

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten 33

Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten 34

Artikel 4:5 Onversterkte muziek 34

Artikel 4.1.6 Overige geluidhinder 34

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging 34

Artikel 4.2.1 Straatvegen

34

Artikel 4.2.2 Natuurlijke behoefte doen

35

Afdeling 4.3 vervallen 35

Afdeling 4.4 vervallen 35

Afdeling 5 Het bewaren van houtopstanden 35

Artikel 4.5.1 Begripsomschrijvingen

35

Artikel 4.5.2 Kapverbod

35

Artikel 4.5.3 Aanvraag vergunning

36

Artikel 4.5.3a

36

Artikel 4.5.3b Vervallen kapvergunning

36

Artikel 4.5.4 Weigeringsgronden, vergunningvoorschriften en beslistermijn

36

Artikel 4.5.5 Bijzondere vergunningsvoorschriften

36

Artikel 4.5.6 Herplant-/instandhoudingsplicht

36

Artikel 4.5.7 Schadevergoeding

37

Artikel 4.5.8 Bestrijding iepziekte

37

Afdeling 6 Bescherming van flora en fauna 37

Artikel 4.6.1 Bescherming groenvoorzieningen

37

Artikel 4.6.2 Beschermde planten; hout sprokkelen

37

Afdeling 7 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast 38

Artikel 4.7.1 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans,

afvalstoffen, mest, omgekuilde landbouwproducten e.d. 38

Artikel 4.7.1.a Stankoverlast door gebruik van dierlijke

meststoffen 38

Artikel 4.7.2 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames

e.d. 38

Artikel 4.7.3 Aanschrijving

39

HOOFDSTUK 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente 40

Afdeling 1 Parkeerexcessen 40

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

40

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

40

Artikel 5.1.2a Te koop aanbieden van voertuigen

40

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

40

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken

40

Artikel 5.1.5 Caravans e.d.

40

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen

40

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen

41

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

41

Artikel 5.1.9 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende

stoffen 41

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

41

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten 41

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goed

41

Artikel 5.2.2 Venten e.d.

41

Artikel 5.2.3 Standplaatsen: uitstallingen op de weg

42

Artikel 5.2.4 Snuffelmarkten e.d.

42

Afdeling 3 Openbaar water 43

Artikel 5.3.1 Gebruik van openbaar water

43

Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

43

Artikel 5.3.3 Voorschriften ligplaats

43

Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats

43

Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers

43

Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen

43

Artikel 5.3.7 Veiligheid op het water

44

Artikel 5.3.8 Overlast aan vaartuigen

44

Afdeling 4 Crossterreinen, gemotoriseerd- en fietsverkeer in natuurgebieden 44

Artikel 5.4.1 Crossterreinen

44

Artikel 5.4.2 Beperking gemotoriseerd- en fietsverkeer in natuurgebieden

44

Afdeling 5 Verbod vuur te stoken 45

Artikel 5.5.1 Verbod vuur te stoken

45

Afdeling 6 Straatnaamborden, huisnummers e.d. 45

Artikel 5.6.1 Gedoogplicht aanduidingen

45

Artikel 5.6.2 Verwijderen e.d. aanduidingen

45

Afdeling 7 Gevonden voorwerpen (Vervallen) 45

Afdeling 8 Overige vormen van openluchtrecreatie 45

Artikel 5.8.1 Begripsomschrijvingen

45

Artikel 5.8.2 Zwemmen in openbaar water

46

Artikel 5.8.3 Strandrecreatie

46

Artikel 5.8.4 Ruitersport

46

Artikel 5.8.5 Watersport

46

Artikel 5.8.6 Sportvliegeren

47

Artikel 5.8.7 Recreatief nachtverblijf buiten een kampeerterrein

47

Artikel 5.8.8 Aanwijzing kampeerplaatsen

47

Afdeling 9 Huidpenetrerende handelingen die door niet-medici of niet onder medische verantwoordelijkheid worden verricht. 47

Artikel 5.9.1 Tatoeëerinrichtingen en dergelijke

47

Artikel 5.9.2 Voorkoming overdracht ziektekiemen

47

Artikel 5.9.3

Toezicht 47

Artikel 5.9.4 Aanwijzingen door het college van B & W

47

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen 48

Artikel 6.1 Strafbepaling

48

Artikel 6.la Toezichthouders

48

Artikel 6.2 (Vervallen)

48

Artikel 6.3 Het binnentreden in woningen

zonder toestemming van de bewoners 48

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

48

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

48

Artikel 6.6 Citeertitel

49

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

a. Weg:

1. alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

2. de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, stranden, duingebieden, zeeweringen, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

3. de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

4. andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

b.1. Strand: het zeestrand met inbegrip van de duinhellingen of het beloop der duinen, de droogliggende banken en opgangen van wegen en paden die toegang geven tot het strand.

b.2. Zeewering: het dijktalud dat begrensd wordt door de zeewaterlijn en de teen van het talud aan de landzijde, en dat gelegen is tussen het Wierhoofd en kilometerpaal 1.0.

b.3. Duingebied: het binnen de gemeente Den Helder gelegen deel van het Natura-2000 gebied “Duinen Den Helder-Callantsoog” zoals is aangegeven op de kaart behorende bij het op 7 januari 2007 door de minister van Landbouw Natuurbeheer en Voedselkwaliteit gepubliceerde ontwerp-besluit tot aanwijzing van dit gebied als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, vierde lid, van de Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992, een en ander met inbegrip van de in dit gebied aanwezige wegen en paden.

c. Openbaar water: alle wateren die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn waaronder niet zijn begrepen de wateren in het buitenhavengebied. Op laatstgenoemde wateren is de Verordening op het beheer en gebruik der haven -de zogenoemde havenverordening- van toepassing.

d. Bebouwde kom: burgemeester en wethouders stellen vast welke delen van de gemeente voor toepassing van de verordening bebouwde kommen zijn. Zij brengen hun desbetreffende besluiten ter openbare kennis.

e. Rechthebbende: een ieder die over enig goed enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

f. Voertuigen: alle voertuigen, met uitzondering van:

- a. treinen en trams;

- b. kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

g. Vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

h. Woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

i. Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

j. Gebouw: elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

k. Vee: eenhoevige dieren, herkauwende dieren en varkens.

l. Pluimvee: klein- en pluimvee, eenden en ganzen.

m. Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

n. bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 1.2 Beslistermijn

1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

2. Het bevoegde bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.5.2, artikel 2.1.5.3 of artikel 4.5.2.

Artikel 1.3 Te late indiening aanvraag

1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

2. Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan bij openbare kennisgeving aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

e. indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1.7 Inzage vergunning of ontheffing

De houder van een vergunning of ontheffing is verplicht deze op eerste vordering van een ambtenaar belast met de zorg voor de naleving van een of meer bepalingen van deze verordening ter inzage af te geven aan deze ambtenaar.

Artikel 1.8 Delegatie uitvoering aan gemeenteambtenaren

1. Burgemeester en wethouders kunnen de uitvoering van bepalingen van deze verordening, voor zover die uitvoering tot hun bevoegdheid behoort, overdragen aan door hen aan te wijzen gemeenteambtenaren.

2. Bij burgemeester en wethouders ingekomen aanvragen voor een vergunning of ontheffing worden, voor zover nodig, geacht bij de betrokken ambtenaar ingekomen te zijn.

3. De belanghebbende kan tegen een beslissing van een ambtenaar genomen krachtens een overdracht bedoeld in het eerste lid, beroep instellen bij burgemeester en wethouders.

4. Het horen kan worden opgedragen aan een adviescommissie. Het bepaalde in artikel 7:19 Awb is hierop van overeenkomstige toepassing.

5. Burgemeester en wethouders kunnen - al dan niet op verzoek van de belanghebbende - de beslissing van een ambtenaar, genomen krachtens een overdracht bedoeld in het eerste lid schorsen dan wel in verband met een zodanige beslissing of een weigering bedoeld in het derde lid een voorlopige voorziening treffen totdat op het beroep is beslist.

Artikel 1.9 Verkeersbesluiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het nemen van besluiten, als bedoeld in artikel 12 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW, Besluit van 26 juli 1990, Stbl. 460).

Artikel 1.10

Vervallen

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden

1. Het is verboden op de weg zich tezamen met anderen te begeven naar of al dan niet tezamen met anderen deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

2. Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, wanneer deze door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2.1.1.2

1. Het is verboden op door burgemeester en wethouders aangewezen wegen en daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en terreinen, messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te dragen.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor wapens behorende tot de categorieën I, II, III, en IV Wet wapens en munitie en voorzover door het bij zich dragen van deze voorwerpen de openbare orde of veiligheid niet in gevaar komt of kan komen.

3. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 151b van de Gemeentewet, is de burgemeester bevoegd om bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en de daarbij behorende erven als veiligheidsrisicogebied aan de wijzen.

Artikel 2.1.1.3

Met inachtneming van het bepaalde in artikel 151 b van de Gemeentewet, is de burgemeester bevoegd om bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens ,dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en de daarbij behorende erven als veiligheidsrisicogebied aan te wijzen.

Artikel 2.1.1.4 Verblijfsontzeggingen in verband met verstoring van de openbare orde

1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene die zich gedraagt in strijd met de Algemene plaatselijke verordening die persoon gelasten zich onmiddellijk te verwijderen van de aangewezen plaats en een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van 24 uur of 48 uur te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgevonden.

2. De burgemeester beperkt het in het eerste lid genoemde verbod, indien dit in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

3. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.1.1.5 Gebiedsontzeggingen

1. Degene die zich in een door de burgemeester aangewezen gebied, in een aaneengesloten periode van ten hoogste zes maanden ten minste drie ordeverstorende gedragingen heeft begaan en/of gedurende die periode twee verblijfsontzeggingen heeft gekregen, is verplicht zich terstond uit dat gebied te verwijderen en zich gedurende een door de burgemeester bepaald tijdvak van tussen de 48 uur en 4 weken en tussen de genoemde tijden, niet in dat gebeid te bevinden nadat de burgemeester hem een daartoe strekkend bevel heeft gegeven.

2. Onder ordeverstorende feiten of feiten die (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde kunnen veroorzaken, worden onder meer begrepen: aantreffen, gebruik en handel in drugs; bedreiging met geweld; eenvoudige/zware mishandeling; openlijke geweldpleging en aantreffen/gebruik wapen.

3. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie binnen zes maanden na het opleggen van dit verbod wordt geconstateerd, dat hij zich opnieuw gedraagt in strijd met de in het eerste lid genoemde feiten, een verbod opleggen om zich gedurende een nader te bepalen periode van 4 weken tot 3 maanden te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad.

Paragraaf 2 Optochten en betogingen

Artikel 2.1.2.1

Vervallen

Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging, een samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of een vergadering te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 72 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in artikel 2.1.2.4, eerste lid hierover is bepaald.

2. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving door terugrekening valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt dit tijdstip geacht te vallen op 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

3. Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties, te weten een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet.

Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.2, eerste lid, genoemde termijn van 72 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.

Artikel 2.1.2.4 Te verstrekken gegevens

1. Bij de kennisgeving kan de burgemeester een opgave verlangen van:

a. naam en adres van degene die de betoging houdt;

b. het doel van de betoging;

c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

d. de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

e. voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

2. Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door de burgemeester aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

2. Burgemeester en wethouders kunnen de werking van het in het eerste lid gestelde verbod beperken tot in de openbare kennisgeving aan de duiden dagen en uren.

3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van de in het eerste lid bedoelde gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

4. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.1.4.1

Vervallen

Artikel 2.1.4.2 Dienstverlening

1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op of aan de weg, op te treden als dienstverlener (zoals bij voorbeeld, reiniger van voertuigen, glazenwasser, scharensliep, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids) of zijn diensten als zodanig aan te bieden.

2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    het voorkomen of beperken van overlast;

  • c.

    de verkeersveiligheid of veiligheid van personen en goederen;

  • d.

    de zedelijkheid of gezondheid.

Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan.

2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:

a. vlaggen, wimpels en vlaggenstokken, indien zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

b. zonneschermen, voorzover ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en

voorzover:

  • -

    elk onderdeel, in welke stand het scherm ook staat, minder dan 1,5 meter buiten de - elk onderdeel zich hoger dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt, en

  • -

    elk onderdeel, in welke stand het scherm ook staat, zich op meer dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt, en opgaande gevel reikt;

c. de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan. Degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

d. voertuigen;

e. voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

f. benzinepompen als bedoeld in artikel 2.1.6.12 en standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3;

g. waren op openbare wegen die bij besluit van burgemeester en wethouders zijn aangewezen en voorts door aan die wegen gevestigde winkeliers met inachtneming van door de gemeenteraad nader vast te stellen regelen voor hun pand zijn of worden uitgestald;

h. terrassen als bedoeld in artikel 2.3.1.2. vierde lid.

3. Het is verboden op, in, over of boven de weg voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

4. Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

5. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

b. indien het beoogde gebruik hetzij op zich zelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van het in de nabijheid gelegen onroerend goed.

6. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Woningwet, het Rijkswegenreglement, of de Wegenverordening Noord-Holland van toepassing zijn of voor zover er sprake is van een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1, dat de burgemeester niet heeft verboden.

Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het Wetboek van Strafrecht, het Rijkswegenreglement of de Wegenverordening Noord-Holland van toepassing is.

Artikel 2.1.5.3 Maken en veranderen van een uitweg

1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

a. een uitweg te maken naar de weg;

b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

a. de bruikbaarheid van de weg;

b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

4. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de Verkeerswet tegen lintbebouwing, het Rijkswegenreglement of de Wegenverordening Noord-Holland van toepassing is.

Paragraaf 6 Veiligheid van de weg

Artikel 2.1.6.1 Winkelwagentjes

1. De rechthebbende op een bedrijf die ten behoeve van het winkelend publiek winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenningsteken en de binnen een straal van 150 meter, gemeten vanaf de inrichting, door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2.1.6.2 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp

1. De rechthebbende op een boom, heg, struik of andere beplanting welke aan het wegverkeer het vrije uitzicht kan belemmeren of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar kan opleveren, is verplicht deze beplanting te snoeien, te knotten, op te binden, te verwijderen of op te ruimen na aanschrijving door burgemeester en wethouders, binnen een door hen te stellen termijn en overeenkomstig hun aanwijzingen.

2. Het is verboden langs de weg een voorwerp aan te brengen, te plaatsen of te hebben dat aan het wegverkeer het uitzicht belemmert.

Artikel 2.1.6.3 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.1.6.4 Kelderingangen, koekoeken e.d.

1. Kelderingangen, koekoeken, indiepingen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

2. Burgemeester en wethouders kunnen de rechthebbende op voorzieningen als bedoeld in het eerste lid aanschrijven tot het treffen van maatregelen in het belang van de veiligheid van de weggebruikers.

3.Degene tot wie de aanschrijving is gericht, alsmede diens rechtsopvolger is verplicht deze op te volgen.

4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 427, aanhef en onder 1e of 3e, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.6.5 Rookverbod in bossen en natuurgebieden

1. Het is verboden te roken in bossen, op heide- of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door burgemeester en wethouders aangewezen periode.

2. Het is verboden in bossen, op heide- of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

3. Het in het eerste en in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover het bepaalde in artikel 429, aanhef en onder 3e, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

Artikel 2.1.6.6 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet t.a.v. prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

Artikel 2.1.6.7 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2.1.6.8 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van burgemeester en wethouders, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

2. Burgemeester en wethouders maken tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid hun besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.6.9 Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting

1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een bord of een andere voorziening ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting te verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan te beletten of te belemmeren.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.6.10 Objecten onder hoogspanningslijn

1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

2. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2.1.6.11 Veiligheid op het ijs

1. Het is verboden:

a. voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

b. bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

c. zich te bevinden op een ijsvlakte welke, zij het ook met enige beperking, voor het publiek toegankelijk is indien en voor zover het ijs daarvan blijkens een van gemeentewege ter plaatse aangebrachte waarschuwing, onbetrouwbaar is.

2. Een ieder is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar van politie onmiddellijk het ijs te verlaten ter voorkoming van gevaar voor personen of goederen.

3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.6.12 Benzinepompen op of nabij de weg

1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een gelegenheid voor de verkoop van brandstof ten behoeve van motorvoertuigen in de zin van de Wegenverkeerswet 1994, te hebben, toe te laten, te wijzigen of uit te breiden:

a. op de weg;

b. zichtbaar vanaf de weg of binnen 50 meter afstand van de weg.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wegenverordening Noord-Holland of artikel 5 van het Rijkswegenreglement van toepassing is.

Paragraaf 7 Cameratoezicht

Artikel 2.1.7.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen
  • 1.

    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151 c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats;

  • 2.

    De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ton aanzien van andere voor een ieder toegankelijke plaatsen.

Afdeling 2 Toezicht op evenementen

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving

1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

a. bioscoopvoorstellingen als bedoeld in de Wet op de filmvertoningen;

b. markten als bedoeld in artikel 151 Gemeentewet;

c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

f. activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1.2.1, 2.1.4.1, 2.1.4.2 en 2.3.3.1 van deze verordening.

2. Onder evenement wordt mede verstaan:

  • a.

    een herdenkingsplechtigheid;

  • b.

    een braderie;

  • c.

    een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.2, op de weg;

  • d.

    een feest of een wedstrijd op of aan de weg.

3. De burgemeester kan vrijstelling verlenen voor door hem aan te wijzen categorieën evenementen.

4. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor de in het tweede lid, onder d, van artikel 2.2.1 voorziene gevallen, voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 Wegenverkeerswet 1994.

Afdeling 2 Toezicht op evenementen

Artikel 2.2.2 Evenement

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde;

b. het voorkomen of beperken van overlast;

c. de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

d. de zedelijkheid of gezondheid;

e. de bescherming van de natuur en het leefmilieu.

Artikel 2.2.3 Kermissen

1. In de gemeente Den Helder bestaan tijdelijke en permanente kermissen.

2. Het is in de gemeente Den Helder toegestaan niet meer dan vier tijdelijke kermissen per jaar te houden.

3. Het is in de gemeente Den Helder toegestaan niet meer dan één overdekte, permanente, kermis te houden. Deze wordt in het op de bij deze verordening behorende tekening aangegeven gedeelte van het gebouw van het vermaakcentrum op de Oude Rijkswerf Willemsoord geëxploiteerd. De duur van deze kermis is het gehele jaar door.

Artikel 2.2.4 Kermis Oude Rijkswerf Willemsoord

1. De in artikel 2.2.3, derde lid, bedoelde kermis betreft de expositie van kermiscuriosa, automaten en andere voorwerpen, uitsluitend ter bezichtiging en de exploitatie van kermisautomaten die vallen onder de speelautomatenregeling.

2. Deze kermis wordt geëxploiteerd door een particulier.

3. De burgemeester is belast met het verlenen van een vergunning aan de exploitant ingevolge deze verordening tot exploitatie van deze kermis.

4. In de vergunning worden nadere voorwaarden gesteld omtrent:

a. de openingstijden van deze kermis;

b. aantal van de op te stellen automaten;

c. de toelating van publiek tot gebruik van deze automaten.

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen

1. Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan:

a. hotels, restaurants, pensions, cafés, cafétaria's, snackbars, discotheken en aanverwante inrichtingen waar logies wordt verstrekt en/of al dan niet tegen vergoeding dranken en/of spijzen voor directe consumptie worden bereid en/of verstrekt.

b. afhaalcentra, zijnde winkels waar voor gebruik elders dan ter plaatse uitsluitend eetwaren en/of alcoholvrije dranken plegen te worden verstrekt.

c. coffeeshops: alle horecabedrijven waarin softdrugs worden verhandeld en/of gebruikt.

2. Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.

3. Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar al dan niet tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie worden bereid en/of verstrekt.

4. Onder houder wordt verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert en/of daarin de feitelijke leiding heeft.

5. In deze paragraaf worden onder bezoekers niet verstaan:

a. de gezinsleden van de houder alsmede diens al dan niet elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt en in de zijlijn tot en met de derde graad;

b. de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;

c. de personen wier aanwezigheid in het horecabedrijf wegens dringende omstandigheden noodzakelijk is.

Artikel 2.3.1.2 Exploitatie horecabedrijf

Weigerings-, intrekkings- en wijzigingsgronden.

  • 1.

    Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester weigert of trekt de exploitatievergunning in indien:

    • a.

      de vestiging of de exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan;

    • b.

      de aanvrager geen beveiligingsplan voor zijn horecabedrijf overlegt dat voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in de door de burgemeester vastgestelde regeling beveiliging horecabedrijven Den Helder;

    • c.

      de exploitant of beheerder onder curatele staat;

    • d.

      de exploitant of beheerder is ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • e.

      de exploitant of beheerder niet de leeftijd van eenentwintig jaar heeft bereikt; of

    • f.

      de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

  • 3.

    De burgemeester kan de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijke weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen indien:

    • a.

      naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting door de aanwezigheid van de inrichting nadelig wordt beïnvloed;

    • b.

      de exploitant of beheerder het bij of krachtens de bepalingen in deze paragraaf geregeld overtreedt;

    • c.

      aannemelijk is dat de exploitant of beheerder betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

    • d.

      de exploitant of beheerder strafbare feiten pleegt in de inrichting. dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn Inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

    • e.

      de exploitant of beheerder zich schuldig maakt aan discriminatie naar ras, geslacht of seksuele geaardheid;

    • f.

      zich vanuit de inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

    • g.

      er sprake is van een gewijzigde exploitatie of een wijziging in de exploitatie waarvoor geen nieuwe exploitatievergunning is aangevraagd; of

    • h.

      er aanwijzingen zijn dat in de inrichting personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

  • 4.

    Bij de toepassing van de in het vorige lid onder a., bepaalde grond houdt de burgemeester rekening met:

    • a.

      het karakter van de straat en van de wijk waarin de inrichting is gelegen of zal komen te liggen;

    • b.

      de aard van de inrichting;

    • c.

      de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of zal komen te staan door de exploitatie van de inrichting;

    • d.

      de wijze van bedrijfsvoering van de exploitant of beheerder van de inrichting in deze of in andere inrichtingen.

Artikel 2.3.1.3 Aanvullende gronden tot weigering vergunning voor een coffeeshop

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.1.2. kan de burgemeester de vergunning voor een coffeeshop weigeren indien:

a. de coffeeshop is gevestigd binnen een loopafstand van 500 meter van een terrein waarop een onderwijs- instelling of een jongerencentrum is gevestigd.

b. de directe omgeving van de coffeeshop bestaat uit bebouwing die uitsluitend of in overwegende mate is bestemd of wordt gebruikt voor bewoning.

De burgemeester weigert de vergunning voor zover de aanvraag een coffeeshop betreft indien:

c. de houder van de coffeeshop en/of degenen die blijkens de aanvraag in zijn dienst in de coffeeshop werkzaam zijn, geen verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 19 lid 1 van de Wet op de justitiële documentatie en verklaringen omtrent het gedrag kunnen overleggen.

d. de verlening van de vergunning het aantal coffeeshops waarvoor vergunning is verleend op meer dan drie coffeeshops zou brengen.

e. voor dezelfde inrichting of een gedeelte daarvan een vergunning ex. art. 3 lid 1 onder a en c van de Drank- en Horecawet is aangevraagd dan wel van kracht is.

Artikel 2.3.1.4 Aanvraag vergunning

Een verzoek om een vergunning wordt ingediend op een daartoe door de burgemeester vastgesteld formulier.

Artikel 2.3.1.5 Sluitingsuur

1. Het is de houder van een horecabedrijf verboden dit op enig tijdstip tussen 00.00 uur en 06.00 uur voor het publiek geopend te hebben of daarin één of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

2. Van het verbod in het eerste lid kan de burgemeester ontheffing verlenen.

3. Overeenkomstig het gestelde in artikel 1.4 kan de burgemeester door middel van een vergunningvoorschrift voor een afzonderlijk horecabedrijf, een daartoe behorend terras en andere aanhorigheden, een ander sluitingsuur of andere sluitingsuren vaststellen.

Artikel 2.3.1.6 Afwijken sluitingsuur; sluiting van inrichtingen
  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, bij openbaar bekend te maken besluit tijdelijke nadere dan de krachtens artikel 2.3.1.5. geldende sluitingsuren van een of meer horecabedrijven bevelen. Hij brengt dit besluit onmiddellijk ter kennis van het bedrijf die het betreft.

  • 2.

    De burgemeester kan een inrichting tijdelijk gesloten verklaren of de benodigde exploitatievergunning definitief in trekken waardoor de inrichting feitelijk gesloten moet zijn, wanneer:

    • a.

      de inrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige exploitatievergunning;

    • b.

      de inrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de exploitatievergunning verbonden voorschrift;

    • c.

      een van de in artikel 2.3.1.2., 2e lid, genoemde situaties zich voordoet.

  • 3.

    Een besluit tot sluiting wordt op, in of nabij de toegang van de inrichting aangebracht.

  • 4.

    Een sluiting kan op verzoek van een belanghebbende door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot sluiting hebbel geleid, zal plaatsvinden.

Artikel 2.3.1.7 Wijze van exploitatie; aanschrijving

1. De exploitatie van een horecabedrijf moet zodanig geschieden dat daardoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed.

2. Indien naar het oordeel van de burgemeester een horecabedrijf wordt geëxploiteerd in strijd met het bepaalde in lid 1, is hij bevoegd de houder van het horecabedrijf aan te schrijven tot het treffen van door hem aan te duiden maatregelen ter bescherming van de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en van de openbare orde.

3. Degene tot wie de aanschrijving als bedoeld in het tweede lid is gericht is verplicht te handelen overeenkomstig die aanschrijving.

Artikel 2.3.1.8 Burgemeester en wethouders als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1 geen inrichting is in de zin van artikel 174 Gemeentewet treedt niet de burgemeester maar het college van burgemeester en wethouders op als bevoegd bestuursorgaan ter uitvoering van de artikelen 2.3.1.2 tot en met 2.3.1.7.

Artikel 2.3.1.9 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is een ieder verboden in een bij besluit van de burgemeester gesloten inrichting te verblijven.

Artikel 2.3.1.10 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2.3.1.11 Dronkenschap

1. Het is verboden zich in een horecabedrijf te bevinden in kennelijke staat van dronkenschap.

2. Hij, die handelt in strijd met lid 1, is verplicht zich op eerste aanzegging van de houder van het horecabedrijf of op vordering van een ambtenaar van politie uit dat horecabedrijf te verwijderen.

Artikel 2.3.1.12 Toegang ambtenaren van politie

De houder van een horecabedrijf is verplicht ervoor te zorgen dat ambtenaren van politie vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot het bedrijf:

a. gedurende de tijd dat het bedrijf voor bezoekers geopend is; dan wel

b. gedurende de tijd dat het bedrijf gesloten dient te zijn en het vermoeden bestaat dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • 1.

    inrichting: elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;

    onder inrichting worden tevens begrepen jachthavens die ligplaats bieden aan passanten;

  • 2.

    houder: degene die een inrichting exploiteert, dan wel daarin de feiteijke leiding heeft.

Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is, onverlet het bepaalde in de Wet op de openluchtrecreatie, verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.3.2.3 Nachtregister
  • 1.

    De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat is ingericht volgens het door de burgemeester vastgestelde model.

  • 2.

    De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht het in het eerste lid bedoelde register aan de burgemeester of aan een door hem aangewezen ambtenaar over te leggen op een door de burgemeester te bepalen wijze.

Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden
  • 1.

    Deze paragraaf verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waarin de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid.

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.4.1 Kraken van gebouwen

  • 1.

    Het is verboden een niet in gebruik zijnd gebouw in de zin van artikel 1 van de Woningwet hetzij, waarvan het gebruik door de rechthebbende meer dan twaalf maanden voorafgaand aan de wederrechtelijke ingebruikname is beëindigd, binnen te dringen, hetzij zonder toestemming van de rechthebbende in gebruik te nemen.

  • 2.

    Het is verboden een in strijd met het in het eerste lid gestelde verbod in gebruik genomen gebouw in gebruik te houden en daarin te vertoeven zonder toestemming van de rechthebbende.

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden de weg of dat gedeelte van eens anders eigendom dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van eens anders eigendom dat vanaf de weg zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken of op andere wijze aan te brengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het is verboden een door burgemeester en wethouders aangewezen aanplakbord te gebruiken voor:

    • a.

      het aanbrengen van handelsreclame;

    • b.

      het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen anders dan overeenkomstig de bij de bekendmaking van het besluit gestelde voorschriften welke geen betrekking mogen hebben op de inhoud van die meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden tussen des avonds 10 uur en des morgens 6 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien de in dat lid bedoelde materialen of gereedschappen niet zijn gebezigd of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.4.2.

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden tussen des avonds 10 uur en des morgens 6 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de in dat lid bedoelde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet bestemd of gebruikt zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.

  • 3.

    Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels een tas te vervoeren of bij zich te hebben, die er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 4.

    Het in het derde lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde tas niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2.4.5 Betreden van plantsoenen e.d.

  • 1.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor openbaar toegankelijke terreinen, of gedeelte(n) van terreinen, die aangeduid zijn als- of ingericht zijn ten behoeve van sport, spel en andere vormen van openluchtrecreatie.

Artikel 2.4.6 Rijden over bermen e.d.

  • 1.

    Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien dat rijden door de omstandigheden redelijkerwijs gebillijkt wordt.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover artikel 10 van het Rijkswegenreglement of de Wegenverordening Noord-Holland van toepassing is.

  • 4.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat

Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover artikel 424, 426 bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.4.7a

  • 1. Het is door de burgemeester aangewezen groepen van personen verboden op door hem aangewezen tijdstippen van een door hem aangewezen route af te wijken.

  • 2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden op de weg alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 38, tweede lid, van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel:

    • a.

      zich in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.

Artikel 2.4.10 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling, overdekt winkelcentrum of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.4.10a

  • 1. Het is verboden in het openbaar te vechten

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover artikel 424 of 426 bis van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • a.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2.4.12 Bespieden van personen

  • 1.

    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel van een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2.

    Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2.4.13 Nodeloos alarmeren

Het is verboden zonder dat daartoe redelijkerwijze aanleiding bestaat:

  • a.

    zich op te houden in een van overheidswege geplaatste alarmcel;

  • b.

    een toestel bestemd tot alarmering van de politie, de brandweer of enig andere overheidsinstelling in werking te stellen;

  • c.

    de onder b genoemde diensten op andere wijze te alarmeren.

Artikel 2.4.14 Alarminstallaties

Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag in, op of aan een onroerende zaak een alarminstallatie geïnstalleerd te hebben die een voor de omgeving opvallend geluid- of lichtsignaal kan produceren.

Artikel 2.4.15 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaats en zodanig aangeduide plaats;

    • c.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband met identificatiepenning of een door middel van tatoeage aangebracht identificatiemerk, die de eigenaar of houder duidelijk doen kennen;

    • d.

      op het strand zonder dat die hond aangelijnd is, in de periode van 1 mei tot 1 oktober;

    • e.

      in het duingebied zonder dat die hond aangelijnd is.

  • 2.

    Het verbod in lid 1 geldt niet binnen door burgemeester en wethouders aangewezen en als zodanig aangeduide losloopgebieden.

  • 3.

    Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op ambtenaren van politie bij de uitoefening van hun taak.

Artikel 2.4.16 Verontreiniging door honden

  • 1.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de weg;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelweide of op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen en zodanig aangeduide plaats;

    • c.

      op het strand in de periode van 1 mei tot 1 oktober;

    • d.

      op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaats.

  • 2.

    De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 3.

    Het verbod in lid 1 geldt niet voor door burgemeester en wethouders aangewezen en als zodanig aangeduide routes en/of losloopgebieden.

Artikel 2.4.16a,

De eigenaar of houder van een hond is verplicht tijdens het meevoeren dan wel begeleiden van zijn hond in die gebieden waarvoor op grond van artikel 2.4.16 van deze verordening een zorgplicht geldt dat die hond zich niet ontdoet van uitwerpselen, een middel mee te nemen waarmee hij de uitwerpselen onmiddellijk kan verwijderen.

Artikel 2.4.17 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd, nadat burgemeester en wethouders aan de eigenaar of de houder hebben bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat burgemeester en wethouders de eigenaar of de houder hebben bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden.

  • 2.

    In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren (Stcrt. 1993, nr. 11);

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de Regeling agressieve dieren (Stcrt. 1993,nr. 11) van toepassing is.

Artikel 2.4.18 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het college is bevoegd buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

  • a.

    aanwezig te hebben; dan wel

  • b.

    aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel

  • c.

    aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 2.

    Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen

    plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door het- college is aangegeven.

  • 3.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2.4.19 Wilde dieren

  • 1.

    Het is verboden een wild dier dat bij ontsnapping voor mens of dier gevaar kan opleveren, te houden of aanwezig te hebben anders dan ten behoeve van een circus dat in de gemeente optreedt nadat daarvoor overeenkomstig artikel 2.2.2 vergunning is verleend.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.4.20 Loslopend vee en pluimvee

De rechthebbende op vee of pluimvee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekeuring is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee of pluimvee die weg niet kan bereiken.

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

  • b.

    Verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens het hoofd van de plaatselijke politie gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

  • a.

    het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

  • b.

    de datum van verkoop of overdracht van het goed;

  • c.

    een omschrijving van het goed, daaronder begrepen voor zover dat mogelijk is soort, merk en nummer van het goed;

  • d.

    de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

  • e.

    de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

  • b.

    de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

  • c.

    aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomt;

  • d.

    indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a bedoelde functionaris;

  • e.

    zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

  • f.

    wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2.5.5 Handel te water

Het bepaalde in de artikelen 2.5.2 en 2.5.3 geldt niet voor zover de handelaar de handel te water uitoefent in de zin van het Besluit toezicht handel te water (Koninklijk Besluit van 24 juli 1970, Stb. 361).

Artikel 2.5.6 Handel in horecabedrijf

  • 1.

    Het is de houder van een horecabedrijf verboden toe te laten dat een persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor openbare verkopingen en veilingen.

  • 3.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      horecabedrijf: het bedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1, lid 1;

    • b.

      houder: de houder als bedoeld in artikel 2.3.1.1, lid 4.

Afdeling 6 Route gevaarlijke stoffen

Artikel 2.6.1 Vervoer van gevaarlijke stoffen

  • 1.

    Het is verboden met transporteenheden ontplofbare stoffen en voorwerpen van klasse 1 in hoeveelheden als bedoeld in artikel 1 van bijlage 2, Hoofdstuk 2 van het Reglement vervoer over land van gevaarlijke stoffen alsmede gevaarlijke stoffen als bedoeld in dat artikel te vervoeren over andere wegen of weggedeelten dan die, welke voor dat transport door burgemeester en wethouders zijn aangewezen en als zodanig zijn aangeduid met borden overeenkomstig model K 14 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens.

  • 2.

    Ter uitvoering van het eerste lid worden aangewezen:

    • a.

      een route of routes voor doorvoer door de gemeente;

    • b.

      een route of routes van en naar de laad-, los- en overslagplaatsen in de gemeente.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen. Zij verlenen deze ontheffing slechts op een schriftelijke aanvraag, waarbij ten minste is vermeld ten behoeve van wie en naar welk adres het vervoer dient te geschieden.

Afdeling 7 Vuurwerk

Artikel 2.7.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder vuurwerk:

Vuurwerk waarop het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen (Stb. 1993, 215) van toepassing is.

Artikel 2.7.2 Afleveren van vuurwerk

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf vuurwerk af te leveren, dan wel ter aflevering aanwezig te houden, zonder een vergunning van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

  • 2.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.

Artikel 2.7.3 Bezigen van vuurwerk

  • 1.

    Het is verboden vuurwerk te bezigen op een door burgemeester en wethouders in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden vuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 8 Drugsoverlast

Artikel 2.8.1 Sluiting van drugspanden

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan een gebouw, een vaartuig of enige andere ruimte, waarin middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet zonder dat daartoe op grond van die wet vereiste verloven zijn verstrekt, worden gebruikt, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervaardigd of aanwezig zijn, gesloten verklaren, indien naar haar oordeel moet worden aangenomen dat het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 2.

    Onder het bevoegde bestuursorgaan, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan burgemeester en wethouders, of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen, als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

  • 3.

    Het is de eigenaar, beheerder, houder of gebruiker van een gebouw, vaartuig of enige andere ruimte, als bedoeld in het eerste lid, verboden na het in werking treden van de sluiting, bezoekers tot het gebouw, het vaartuig of de ruimte toe te laten of daarin te laten verblijven.

  • 4.

    Het is een ieder verboden in een bij besluit als bedoeld in het eerste lid, gesloten gebouw, vaartuig of ruimte als bezoeker te verblijven.

  • 5.

    Onder bezoekers wordt ten aanzien van de toepassing van het derde en vierde lid niet verstaan:

  • a.

    de gezinsleden van de eigenaar, beheerder, houder of gebruiker van het gebouw, het vaartuig of de ruimte, alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

  • b.

    de personen, wier tegenwoordigheid in het gebouw, het vaartuig of de ruimte wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • 3.

    Het bevoegde bestuursorgaan trekt het in het eerste lid bedoelde besluit in zodra het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving of de openbare orde naar haar oordeel de sluiting niet langer vereist.

Artikel 2.8.2 Handel in verdovende middelen

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten, zich daar heen en weer te bewegen, alsmede zich op of aan de weg in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zulks geschiedt om verdovende middelen in de zin van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar te koop aan te bieden.

Artikel 2.8.3 Drugsgebruik in het openbaar

  • 1. Het is verboden op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen openlijk voorhanden te hebben.

  • 2. Het in het 1e lid gestelde verbod is niet van toepassing op voorwerpen of activiteiten die in het belang van de Volksgezondheid, in het bijzonder de preventie, de bestrijding van drugsverslaving, van overheidswege worden bevorderd of zijn goedgekeurd.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen en nadere regels

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van: 

    1 de exploitant;

    2 de beheerder;

    3 de prostituee;

    4 het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    5 toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2;

    6 andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.1.3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.3.2 genoemde belangen, kan het college van burgemeester en wethouders over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Paragraaf 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3.2.1 Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

  • a.

    de persoonsgegevens van de exploitant

  • b.

    de persoonsgegevens van de beheerder; en

  • c.

    de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

  • a.

    staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

  • b.

    zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

  • c.

    hebben de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

  • a.

    met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

  • b.

    binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

  • c.

    binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van duizend gulden of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

    • 1.

      bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

    • 2.

      de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250 250a (oud), 252, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

    • 3.

      de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 j* artikel 8 of j* artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

    • 4.

      de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

    • 5.

      de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

    • 6.

      de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijkgesteld:

  • a.

    vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan zevenhonderd vijftig gulden bedraagt;

  • b.

    een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

  • a.

    bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

  • b.

    bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3.2.3 Sluitingsuur

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 00.00 uur en 12.00 uur.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 4.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 5.

    Het in het eerste, derde en vierde lid bepaalde geldt niet voorzover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3 geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

  • a.

    geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

  • b.

    geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.2.6 Straatprostitutie

  • 1.

    Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Artikel 3.2.7 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college van burgemeester en wethouders in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

.

Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk tentoon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

  • a.

    indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

  • b.

    anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

Paragraaf 3 Beslissingstermijn en weigeringsgronden

Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273a van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

    • d.

      de verlening ervan het aantal seksinrichtingen waarvoor vergunning is verleend op meer dan drie zou brengen.

  • 2.

    De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van woon- en leefklimaat;

    • d.

      in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Paragraaf 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.2.1, tweede lid, onder b, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Paragraaf 5 Overgangsbepaling

Artikel 3.5.1 Overgangsbepaling

  • 1.

    Op het exploiteren van een bestaande seksinrichting of escortbedrijf is het gestelde in artikel 3.2.1, eerste lid, niet van toepassing:

  • a.

    gedurende 13 weken na het in werking treden daarvan;

  • b.

    na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, heeft ingediend, totdat op die aanvraag door het bevoegd bestuursorgaan een besluit is genomen.

  • 2.

    Gedurende de periode bedoeld in het eerste lid, kan het bevoegd bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving vermelde voorzieningen.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 4.1.1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet Geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen:Centrum, Willemsoord, Visbuurt, De Schooten, Huisduinen, Nieuw Den Helder, Julianadorp en Drooghe Weert.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 60 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk om 02.00 uur te worden beëindigd.

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113 lid 1 van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste 10 werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 60 dB(A), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk om 02.00 uur beëindigd. De geluidsnorm is exclusief 10 dB(A) aftrek vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8. De geluidsnorm als bedoeld in het zevende lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 9. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten

[gereserveerd]

Artikel 4.1.5 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18 lid f en lid 5 van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing.

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen gelden niet indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel gelden ook bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel wordt geen bedrijfsduurcorrectie toegepast.

    • e.

      Tabel

7.00 – 19.00 uur

19.00 – 23.00 uur

23.00 – 7.00 uur

LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

50 dB(A)

45 dB(A)

40 dB(A)

LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

70 dB(A)

65 dB(A)

60 dB(A)

LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

55 dB(A)

50 dB(A)

45 dB(A)

  • 2.

    Voor de duur van 6 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de tijdsperiode gelegen tussen 09.00 en 22.00 uur uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in lid 1. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 3.

    Het eerste lid geldt niet indien artikel 4.1.2 of artikel 4.1.3 van deze verordening van toepassing zijn.

Artikel 4.1.6 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4.2.1 Straatvegen

Het is verboden op een door burgemeester en wethouders ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4.2.2 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.2.3 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 4.3 (Vervallen)

Afdeling 4.4 (Vervallen)

Afdeling 5 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.5.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: hakhout, een houtopstand of een of meer bomen, voorzover de stamdiameter gemeten op 1 meter hoogte boven het maaiveld meer bedraagt dan 15 cm.;

    • b.

      hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • c.

      dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

    • d.

      bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;

    • e.

      boomwaardebepaling: de door de burgemeester en wethouders vastgestelde wijze waarop de waarde van bomen wordt bepaald. De boomwaarde wordt uitgedrukt in het product van de factoren eenheidsprijs per cm van de dwarsdoorsnede op 130 cm hoogte, standplaatswaarde, conditiewaarde en waarde van de plantwijze;

    • f.

      achtertuin: het gedeelte van het erf onmiddellijk grenzend aan de achtergevelrooilijn van een eengezinswoning en het verlengde daarvan, tenzij dit deel van het erf direct is gelegen aan de openbare weg.

  • 2.

    In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4.5.2 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

  • a.

    wegbeplantingen en eenrijïge beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen tenzij deze zijn geknot;

  • b.

    fruitbomen en windschermen om boomgaarden;

  • c.

    naaldbomen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

  • d.

    kweekgoed;

  • e.

    houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

  • f.

    houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en niet gelegen is binnen een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt en ofwel geen grotere oppervlakte beslaat van 10 are, ofwel in geval van rijbeplanting, gerekend over het totale aantal rijen, niet meer bomen omvat dan 20;

  • g.

    houtopstand die moet worden geveld krachtens de plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van Burgemeester en Wethouders, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4.5.6.;

  • h.

    houtopstanden met een stamdiameter tot maximaal 30 cm, tenzij de houtopstand is geplant in het kader van een herplantverplichting;

  • i.

    i houtopstanden staande in de achtertuin.

  • 3.

    Het bepaalde in lid 2 is niet van toepassing voor het vellen van meer dan 50 m2 bos, laanbeplanting of houtwal.

      

  • 4.

    Voor het bepalen van de diameter van een boom gelden de volgende richtlijnen:

  • a.

    de diameter wordt gemeten op 1,30 meter boven het maaiveld,

  • b.

    bij meerstammigheid geldt als berekening de diametersom van de afzonderlijke stammen.

Artikel 4.5.3 Aanvraag vergunning

  • 1.

    De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken op het daarvoor bestemde aanvraagformulier.

  • 2.

    Wanneer de directeur Bos- en Landschapsbouw van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van het bevoegde gezag een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het bevoegd gezag dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Artikel 4.5.3a intrekken vergunning

Het bevoegde gezag kan op grond van het gestelde in artikel 2.33, tweede lid, onder h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden intrekken indien binnen 26 weken na het van kracht worden van de vergunning daarvan geen gebruik is gemaakt.”

Artikel 4.5.4 Weigeringsgronden, vergunningvoorschriften en beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan de vergunning weigeren dan wel aan een vergunning voorschriften verbinden in het belang van de bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan bij het weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning als criterium de boomwaardebepaling hanteren.

Artikel 4.5.5 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2.

    Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Indien voldoende termen aanwezig zijn om overeenkomstig het bepaalde in lid 1 een herplantvoorschrift te verbinden aan een vergunning doch uitvoering hiervan in de ruimtelijke zin niet tot de mogelijkheden behoort , kan bevoegd gezag aan de vergunning het voorschrift verbinden dat de vergunningsaanvrager een overeenkomstig lid 2 van Artikel 4.5.1 te bepalen vergoeding gebaseerd op boomwaarde, verschuldigd is, te storten in een gemeentelijk bestemmingsreserve dat dient ter instandhouding c.q. uitbreiding van het bomenbestand in de directe omgeving.

Artikel 4.5.6 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

  • 5.

    Het bevoegd gezag kan bij het opleggen van de herplantplicht de boomwaardebepaling toepassen.

Artikel 4.5.7 Schadevergoeding

Het bevoegd gezag beslist op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 17, van de Boswet.

Artikel 4.5.8 Bestrijding iepziekte

  • 1.

    Dit artikel verstaat onder:

  • a.

    iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

  • b.

    iepespintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytusmultistriatus (Marsh).

  • 2.

    Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

  • a.

    indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

  • b.

    de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

  • c.

    of de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 3.

    a. Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

    b. Het verbod is niet van toepassing op geheel ontschorst iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm.

    c. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het onder a van dit lid gestelde verbod.

Afdeling 6 Bescherming van flora en fauna

Artikel 4.6.1 Bescherming groenvoorzieningen

Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem- of heesterperk, dan wel aldaar bloemen te plukken.

Artikel 4.6.2 Beschermde planten; hout sprokkelen

  • 1.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

    • a.

      plaatsen aan te wijzen waar het ter bescherming van het natuur-, landschaps- of dorps-/stadsschoon verboden is daarbij aangeduide bloemen of planten te plukken of bij zich te hebben;

    • b.

      bosgebieden of gedeelten daarvan aan te wijzen, waar het om redenen van milieubeheer verboden is hout te sprokkelen of gesprokkeld hout bij zich te hebben.

  • 2.

    Het is verboden op een, door burgemeester en wethouders, krachtens het eerste lid, aangewezen plaats:

    • a.

      de daarbij aangeduide bloemen of planten te plukken, bij zich te hebben; dan wel

    • b.

      hout te sprokkelen of gesprokkeld hout bij zich te hebben.

  • 3.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet:

    • a.

      ten aanzien van door of met toestemming van de rechthebbende ter plaatse verkregen dan wel elders afkomstige bloemen of planten of hout;

    • b.

      indien de in dit artikel bedoelde handelingen worden verricht in het kader van normale onderhoudswerkzaamheden;

    • c.

      voor zover de Natuurbeschermingswet van toepassing is.

  • 4.

    Het in het tweede lid, aanhef en onder b, bepaalde geldt voorts niet:

    • a.

      ten aanzien van hout afkomstig van houtopstanden waarop het in artikel 4.5.2 gestelde verbod niet van toepassing is;

    • b.

      ten aanzien van hout dat moet worden verwijderd krachtens een verordening van het Bosschap.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 6.

    Onder sprokkelen van hout wordt in dit artikel verstaan: het verzamelen en verwijderen van staand of losliggend, vermolmd dan wel uitdrogend, dood hout.

Afdeling 7 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.7.1 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, omgekuilde landbouwproducten e.d.

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen;

    • e.

      afvalstoffen.

  • 2.

    In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 3.

    Het is verboden op een door burgemeester en wethouders krachtens het eerste lid aangewezen plaats een door hen aangeduid voorwerp of stof:

    • a.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Verordening opschriften en opslag Noord-Holland van toepassing is.

Artikel 4.7.1.a Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen

  • 1.

    Dit artikel verstaat onder:

    • a.

      dierlijke meststoffen: dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet

    • b.

      emissie-arm aanwenden: gebruiken van dierlijke meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit dierlijke meststoffen 1998 behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder 3, punt a onder 2e gelezen moet worden: 'tijdens het uitrijden van de dierlijke mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt';

    • c.

      grond: bouwland, maïsland en grasland.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998 is het verboden op gronden dierlijke meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op zondag en op de nationale feest- en gedenkdagen en op andere door burgemeester en wethouders aangewezen dagen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de dierlijke mest emissie-arm, als bedoeld in dit artikel, wordt aangewend.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de in het tweede lid gestelde verboden.

  • 5.

    Vervoer van dierlijke meststof als dunne mest dient te geschieden in volledig gesloten transportmiddelen die in een zindelijke staat verkeren.

Artikel 4.7.2 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d.

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak alsmede de hoofdgebruiker van die zaak verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders deze zaak of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van:

  • a.

    opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak;

  • b.

    opschriften en aankondigingen op zuilen, borden, muren of andere constructies, aangewezen door de overheid;

  • c.

    opschriften en aankondigingen betrekking hebbend op:

    - openbare verkoping, aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerend zaak, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    - het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op het onroerend zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd, zomede op naamborden;

    mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,50 m2 en geen van alle een grotere afmeting in een richting hebben dan 1,00 meter en mits deze opschriften en aankondigingen zijn aangebracht op of aan het onroerend goed;

  • d.

    opschriften betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de namen van degenen die bij het ontwerp  en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

  • e.

    opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

  • f.

    opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits van het aanbrengen ervan tevoren door of vanwege de rechthebbende of de hoofdgebruiker van het onroerend zaak schriftelijk kennisgeving is gedaan aan burgemeester en wethouders en dit college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken.

    Zodanige opschriften en aankondigingen worden geacht hun tijdelijk karakter te hebben verloren, wanneer deze gedurende meer dan 9 weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

  • 3.

    Het in het eerste lid gesteld verbod geldt voorts niet voor zover de Woningwet, op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften ,de Monumentenwet, op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Verordening opschriften en opslag Noord-Holland, de gemeentelijke monumentenverordening of artikel 2.1.5.1 van toepassing is.

  • 4.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

  • a.

    indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • b.

    in het belang van de verkeersveiligheid;

  • c.

    in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van het in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

Artikel 4.7.3 Aanschrijving

Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid van artikel 4.7.2, dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame, de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, zijn burgemeester en wethouders bevoegd de rechthebbende onderscheidenlijk de hoofdgebruiker van de onroerende zaak aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter opheffing van dit gevaar of deze hinder. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.

HOOFDSTUK 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot de wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

  • b.

    voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:

    • 1.

      treinen en trams;

    • 2.

      tweewielige fietsen en bromfietsen in de zin van het Voertuigreglement;

    • 3.

      kinderwagens, niet-gemotoriseerde rolstoelen, kruiwagens en dergelijke kleine voertuigen;

  • c.

    parkeren: het doen of laten staan van voertuigen, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 50 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2.

    Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.2a Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is een ieder verboden twee of meer voertuigen op de weg te parkeren met het kennelijke doel deze te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid bedoelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

Artikel 5.1.5 Caravans e.d.

  • 1.

    Het is verboden een kampeerwagen, caravan, boottrailer, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:

    • a.

      langer dan op twee achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren;

    • b.

      op een door burgemeester en wethouders bij persoonlijke aanschrijving aangewezen plaats te doen of laten staan, waar dit naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Provinciale caravan- en tentenverordening, de Wegenverordening Noord-Holland of de Verordening opschriften en opslag Noord-Holland van toepassing is.

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats, waar dit parkeren naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen weg, waar dit parkeren naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.9 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden, dan wel een voertuig, fiets of bromfiets te doen of te laten staan, door dan wel in een park of plantsoen of op een niet van de weg deel uitmakende, van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • b.

      op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goed

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van bonnen, speldjes, geschreven of gedrukte stukken, snuisterijen en versnaperingen, alsmede van andere dergelijke goederen, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen onder door hen te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door daarbij aangewezen instellingen.

Artikel 5.2.2 Venten e.d.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders in de uitoefening van de kleinhandel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:

    • a.

      ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet;

    • b.

      voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goederen door - of door huisgenoten of personeel van - hem die dit mede doet ter exploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkelsluitingswet 1976;

    • c.

      voor het te koop aanbieden of verkopen van goederen op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt;

    • d.

      voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats bedoeld in artikel 5.2.3.

  • 3.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de verkeersvrijheid of veiligheid;

    • d.

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5.2.3 Standplaatsen: uitstallingen op de weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats:

    • a.

      met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden;

    • b.

      anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.

  • 2.

    Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder vergunning van burgemeester en wethouders standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het in het eerste lid, onder b, gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. Alsdan geldt ook het in het tweede lid gestelde verbod niet.

  • 4.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden dat de markt gehouden wordt voor een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1, of voor het organiseren van een markt als bedoeld in artikel 5.2.4.

  • 5.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Woningwet, het Rijkswegenreglement of de wegenverordening Noord-Holland van toepassing is.

  • 6.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter  plaatse in gevaar komt;

    • f.

      vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 7.

    Burgemeester en wethouders houden de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag tevens een milieuwetplichtige activiteit betreft en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het zesde lid, tot de dag waarop de beslissing over de milieuvergunningaanvraag is genomen.

Artikel 5.2.4 Snuffelmarkten e.d.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester:

    • a.

      in of op een - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats een markt te organiseren of toe te laten, waar ter plaatse aanwezige goederen worden verhandeld;

    • b.

      toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat in of op een - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen aan publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkelsluitingswet 1976.

  • 3.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van een krachtens artikel 151 van de gemeentewet ingestelde markt.

Afdeling 3 Openbaar water

Artikel 5.3.1 Gebruik van openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in, of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3.

    Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 4.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Binnenvaartpolitiereglement, het Algemeen reglement van politie voor rivieren en rijkskanalen, de Provinciale vaarwegenverordening 1995 van toepassing is.

Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door burgemeester en wethouders aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitie-reglement, het Algemeen reglement van politie voor rivieren en rijkskanalen, de Provinciale vaarwegenverordening 1995, de Woonschepenverordening Noord-Holland 1981 of de woonschepenverordening 1998 van toepassing is.

Artikel 5.3.3 Voorschriften ligplaats

  • 1.

    Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.3.2 bepaalde kunnen burgemeester en wethouders aan de rechthebbende op een vaartuig voorschriften stellen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege burgemeester en wethouders gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover het Binnenvaartpolitiereglement, het algemeen reglement van politie voor rivieren en rijkskanalen, de Provinciale vaarwegenverordening 1995, de Woonschepenverordening Noord-Holland of de Woonschepenverordening 1998 van toepassing is.

Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5.3.2, tweede lid en 5.3.3 bepaalde.

Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Onder het aanbrengen van veranderingen als bedoeld in het eerste lid wordt tevens verstaan het maken of hebben van vlotten, steigers, (meer)palen, watertrappen of andere getimmerten.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 350 Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.3.7 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Algemeen reglement van politie voor rivieren en rijkskanalen of de Provinciale vaarwegenverordening 1995 van toepassing is.

Artikel 5.3.8 Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 4 Crossterreinen, gemotoriseerd- en fietsverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.4.1 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorrijtuig als bedoeld in artikel 1c van de Wegenverkeerswet 1994 en met fiets als genoemd in artikel 1, onderdeel a I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorrijtuig of een fiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Zij kunnen daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5.4.2 Beperking gemotoriseerd- en fietsverkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen aanwijzen ten aanzien waarvan zijn verklaren, dat het rijden met een motorrijtuig als bedoeld in artikel 1c van de Wegenverkeerswet 1994, en met een fiets, als genoemd in artikel 1 onderdeel a I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, aldaar overlast kan veroorzaken of schade kan berokkenen aan milieuwaarden.

  • 2.

    Het is verboden op krachtens het eerste lid aangewezen plaatsen;

    • a.

      een motorrijtuig of een fiets als bedoeld vorige lid aan de hand mee te voeren, dan wel;

    • b.

      een motorrijtuig of een fiets aan de hand mee te voeren op een in die aanwijzing aangeduid tijdstip.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen, bromfietsen en fietsen:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en  van andere krachtens artikel 29, eerste lid Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van zakelijk gerechtigden, huurders en pachter van percelen gelegen binnen de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      op wegen die krachtens de wet van 14 mei 1981, Stb. 287, voor motorrijtuigen of categorieën daarvan gesloten zijn verklaard;

    • c.

      binnen de bij of krachtens de provinciale verordening "Stiltegebieden" aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als "toestel".

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Afdeling 5 Verbod vuur te stoken

Artikel 5.5.1 Verbod vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    De ontheffing bedoeld in het tweede lid kan worden geweigerd:

  • a.

    in het belang van de openbare orde;

  • b.

    ter bescherming van de woon- en leefomgeving;

  • c.

    ter bescherming van de flora en de fauna;

  • d.

    ter voorkoming van hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu door rook, roet, stof, walm of stank.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover:

  • a.

    op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften;

  • b.

    de Provinciale milieuverordening;

  • c.

    artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, Wetboek van strafrecht van toepassing is; of

  • d.

    het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke of het betreft vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar oplevert voor de omgeving.

Afdeling 6 Straatnaamborden, huisnummers e.d.

(Vervallen)

Artikel 5.6.1 Gedoogplicht aanduidingen

(vervallen)

Artikel 5.6.2 Verwijderen e.d. aanduidingen

(Vervallen)

Afdeling 7 Gevonden voorwerpen (vervallen)

(Vervallen)

Afdeling 8 Overige vormen van openluchtrecreatie

Artikel 5.8.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

Kampeermiddel: tent , tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 5.8.2 Zwemmen in openbaar water

  • 1.

    Het is verboden te zwemmen in openbaar water.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:

    • a.

      In de zee vanaf het strand tussen de kilometerpalen 0 en 7.8 en binnen de denkbeeldige lijn tussen de koppen van de strekdammen;

    • b.

      in gedeelten van openbaar water die zijn ingericht ten behoeve van het zwemmen, dan wel als zwemplaats zijn aangeduid.

  • 3.

    Het is verboden zich met een luchtbed of -kussen, een opblaasbare band of een ander voorwerp dat als drijfmiddel kan worden gebruikt, in zee te begeven of te bevinden. Dit verbod is niet van toepassing op het als zodanig gebruiken of aan boord van een vaartuig hebben van reddingsmiddelen.

  • 4.

    Ieder die zich in of nabij de in het tweede lid aangeduide gedeelten van het openbaar water bevindt, dient de aanwijzingen en bevelen van politie en andere instanties die toezien op de zwemveiligheid, stipt en onverwijld op te volgen.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 5.8.3 Strandrecreatie

  • 1.

    Het is zonder vergunning van burgemeester en wethouders verboden om op of nabij het strand parasols, strandstoelen, of windschermen te verhuren.

  • 2.

    Het is verboden op het strand naakt te recreëren.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op het strand tussen de kilometerpalen 4.090 en 5.0.

  • 4.

    Het is verboden met voertuigen op het strand te rijden, deze aldaar te brengen of te hebben.

  • 5.

    Het in het vierde lid gestelde verbod geldt niet:

    • a.

      voor voertuigen van politie, brandweer, de ambulancedienst, de zeeweringbeheerder, het reddingswezen, de strandbeheerder en de strandvonder;

    • b.

      voor fietsen, zeilwagens en paardewagens gedurende de periode van 1 oktober tot 1 mei.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het vierde lid gestelde verbod.

Artikel 5.8.4 Ruitersport

  • 1.

    Het is verboden gedurende het tijdvak van 1 mei tot 1 oktober, van 9.00 tot 19.00 uur, op het strand een paard of een ander rijdier te berijden of mee te voeren.

  • 2.

    Het is verboden om in het duingebied en andere voor natuur en/of recreatie ingerichte gebieden een paard of ander rijdier te berijden of mee te voeren, anders dan op de daarvoor aangewezen ruiterpaden.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor politieambtenaren bij de uitoefening van hun taak.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste en tweede lid gestelde verbod.

Artikel 5.8.5 Watersport

  • 1.

    Het is verboden om:

    • a.

      een vaartuig vanaf de weg of vanuit zee op het strand of de zeewering te brengen, op het strand of de zeewering te hebben of vanaf de weg, het strand of de zeewering in zee te brengen;

    • b.

      met een vaartuig tussen de strekdammen langs het strand te varen;

  • 2.

    Het is verboden om met een gemotoriseerd vaartuig, dat gebruikt wordt voor een recreatieve of sportieve doeleinden, sneller te varen dan 20 km/u. Dit verbod is niet van toepassing op zee:

    • a.

      in de betonde vaargeulen van en naar de haven van Den Helder;

    • b.

      in het gedeelte van het Marsdiep, dat is gelegen tussen -en ten zuiden van de lijn gevormd door de verbinding tussen- de tonnen T1 en T3, met dien verstande dat hier niet gevaren mag worden binnen een afstand van 20 meter uit de oever dan wel bij een zicht van minder dan 500 meter.

  • 3.

    Met een waterscooter, zoals gedefinieerd in het Zevende Wijzigingsbesluit BPR, mag uitsluitend gevaren worden in de in lid 2 onder a. en b. omschreven gebieden.

  • 4.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden zijn voorts niet van toepassing op:

    • a.

      vaartuigen in gebruik bij de politie, het reddingswezen, Rijkswaterstaat en de Koninklijke Marine;

    • b.

      vaartuigen, mits gebruik wordt gemaakt van door burgemeester en wethouders bij openbaar bekend te maken besluit nader aan te wijzen zeewering- en strandgedeelten en bij het gebruik van de vaartuigen wordt voldaan aan door de burgemeester en wethouders te stellen voorwaarden.

  • 5.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste tot en met derde lid, alsmede van de bepalingen in het besluit als bedoeld in lid 4, onder b.

Artikel 5.8.6 Sportvliegeren

  • 1.

    Het is verboden vliegers op te laten die bestuurbaar zijn door middel van twee of meer stuurlijnen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen gebieden aanwijzen waar het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 5.8.7 Recreatief nachtverblijf buiten een kampeerterrein

  • 1. Het is verboden ten behoeve van een recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik voor korte perioden door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen de ontheffing weigeren in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid;

    • e.

      de bescherming van natuur en landschap.

Artikel 5.8.8 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen plaatsen aanwijzen waarop het verbod vervat in artikel 5.8.7, eerste lid, niet geldt.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen daarbij nadere regels stellen in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid;

    • e.

      de bescherming van natuur en landschap.”

Afdeling 9 Huidpenetrerende handelingen die door niet-medici of niet onder medische verantwoordelijkheid worden verricht.

Artikel 5.9.1 Tatoeëerinrichtingen en dergelijke

Dit artikel is van toepassing op alle inrichtingen en personen die handelingen verrichten waarbij de huid van degenen die zich tot hen wenden wordt gepenetreerd. Hiertoe behoren in ieder geval tatoeëerinrichtingen en juweliers die oorlellen penetreren.

Artikel 5.9.2 Voorkoming overdracht ziektekiemen

De exploitant van een inrichting zoals bedoeld in artikel 5.9.1, of de persoon die de in artikel 5.9.1 genoemde handelingen verricht, is verplicht ervoor zorg te dragen dat deze handelingen op een zodanige wijze plaatsvinden, dat overdracht van ziektekiemen daarbij wordt voorkomen.

Artikel 5.9.3 Toezicht

De exploitant van een inrichting zoals bedoeld in artikel 5.9.1, of de persoon die de in artikel 5.9.1 genoemde handelingen verricht, is verplicht om toegang te verlenen tot de inrichting aan personen die door Burgemeester en Wethouders zijn belast met het toezicht op de naleving van het in artikel 5.9.2 bepaalde.

Artikel 5.9.4 Aanwijzingen door het college van B & W

Burgemeester en wethouders kunnen aanwijzingen geven met betrekking tot de in artikel 5.9.1 bedoelde handelingen ten aanzien van het voorkomen van overdracht van ziektekiemen. De aanwijzingen worden schriftelijk gegeven. De in artikel 5.9.2 genoemde personen zijn verplicht, deze aanwijzingen op te volgen.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt, met uitzondering van de artikelen genoemd in de leden 2 en 3 van dit artikel, gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de gerechtelijke uitspraak.

  • 2.

    Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie:

Artikel Onderwerp

Artikel 2.4.16: verontreiniging door honden.”

Artikel 6.la Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de Handhavers openbare ruimte van de Afdeling Veiligheid, Vergunningen en Handhaving.

  • 2.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van burgemeester en wethouders of de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6.2 (Vervallen)

Artikel 6.3 Het binnentreden in woningen zonder toestemming van de bewoners

Zij die belast zijn met de zorg voor de nakoming van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot de handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder de toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op een door burgemeester en wethouders nader te bepalen tijdstip, waarbij zij voor de afzonderlijke hoofdstukken, afdelingen, paragrafen en artikelen een afwijkend tijdstip kunnen vaststellen.

  • 2.

    Op dat tijdstip worden de Algemene Politieverordening Den Helder, alsmede de Helingbestrijdingsverordening, de Parkeerexcessenverordening, de Kapverordening, de Lozingsverordening riolering 1991, de Verordening opslag gas-, huisbrand en stookolie Den Helder en de Afvalstoffenverordening gemeente Den Helder voor zover van toepassing ingetrokken.

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

  • 1.

    Vergunningen en ontheffingen hoe ook genaamd verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid blijven indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening - van kracht tot de termijn waarvoor zij werden verleend is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 2.

    Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze verplichtingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening- van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 3.

    Vergunningen of ontheffingen bedoeld in het eerste lid en verplichtingen bedoeld in het tweede lid, worden geacht vergunningen, ontheffingen en verplichtingen in de zin van deze verordening te zijn.

  • 4.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 5.

    Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4 eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.

  • 6.

    Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6.4., tweede lid, zijn niet van toepassing:

  • a.

    gedurende 6 maanden na het inwerkingtreden van deze verordening;

  • b.

    ook na de onder a bepaalde termijn, voorzover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 7.

    De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6.6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel Algemene plaatselijke verordening 1996.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 september 1996.

W.K. HOEKZEMA , voorzitter.

J.D. DE BRUIN , secretaris.

Afgekondigd op 24 december 1996, inwerking getreden op 1 januari 1997.

In deze verordening zijn verwerkt de wijzigingen bij raadsbesluit van

Datum besluit

Nummer besluit

In werking getreden

a

10 juni 1998

54 III/S&B

17 juli 1998

b

9 juni 2000

45/BD

c

5 juli 2000

75/BD

d

6 september 2000

87/BD

e

30 januari 2002

146/BD

14 juni 2002

f

19 september 2002

106/BD

27 september 2002

g

15 januari 2003

8/BD

6 februari 2003

h

10 september 2003

106/MD

i

10 september 2003

121/BD.

14 november 2003

j

29 september 2003

57/BD

17 oktober 2003

k

12 mei 2004

49/VV&H

22 oktober 2004

l

30 maart 2005

21/VV&H

1 mei 2005

m

7 november 2005

102/VV&H

11 december 2005

n

3 september 2007

81/VVH

21 september 2007

o

29 oktober 2007

104/VVH

16 november 2007

p

19 november 2007

121/VVH

8 december 2007

q

17 december 2007

144/VVH

11 januari 2008

r

21 januari 2008

002/VVH

4 april 2008

s

21 januari 2008

003/VVH

8 februari 2008

t

26 mei 2008

040/VVH

13 juni 2008

u

25 mei 2009

RB09.0063

31 juli 2009

v

2 november 2009

RB09.0137

20 november 2009

w

7 juni 2010

RB10.0037

1 oktober 2010

Bijlage INDEX

INDEX

A

aanhangwagens 5.1.5

aanleggen van een weg 2.1.5.2

aanplakborden 2.4.2, 4.7.2

aantasting groenvoorziening door voertuigen 5.1.10

afleveren vuurwerk 2.7.2

afvalbakken in inrichtingen 4.4.3

alarmeren 2.4.13

alarminstallaties 2.4.14

alcoholhoudende dranken 2.4.8

B

bebouwde kom (begrip) 1.1

bekladden 2.4.2

bekrassen 2.4.2

benzinepompen op of nabij de weg 2.1.6.12

beperkingen aan vergunning/ontheffing 1.4

beperking gemotoriseerd- en fietsverkeer natuurgebieden 5.4.2

bermen 2.4.6

beperking gemotoriseerd verkeer/ruiterverkeer 5.4.2

beplantingen 2.1.6.2

beschadigen van een weg 2.1.5.2

beschadiging waterstaatswerken en oevers 5.3.5

beslissingstermijn aanvraag vergunning/ontheffing 1.2

bespieden van personen 2.4.12

betogingen 2.1.2.2

betreden van plantsoenen 2.4.5

bezigen vuurwerk 2.7.2

binnentreden woningen, andere gebouwen en terreinen 6.3

bloemen plukken 4.6.2

boottrailers 5.1.5

bouwwerk (begrip) 1.1

brandkraan 2.1.6.3

C

café (zie horecabedrijf)

cafetaria (zie horecabedrijf)

caravans e.d. 5.1.5

citeertitel 6.6

coffeeschop 2.3.1.3

collecteren 5.2.1

collectieve festiviteiten, aanwijzing 4.1.2

containers voor huishoudelijk afval 4.2.2.4

crossterreinen 5.4.1

D

defecte voertuigen 5.1.3

delegatie uitvoering aan gemeenteambtenaar 1.8

dienstverlening 2.1.4.2

doorzoeken ter inzameling gereed staand afval 4.4.7

dronkenschap 2.3.1.11

drugsgebruik in het openbaar 2.8.3

drugspanden, sluiting 2.8.1

E

escortbedrijf 3.1.1

evenement 2.2.2

evenementen (begrip) 2.2.1

exploitatie horecabedrijf 2.3.1.2

exploitatie inrichting (nachtverblijf) 2.3.2.2

exploitatie seksinrichting/escortbedrijf 3.1.1, 3.4.1, 3.5.1

F

feest op of aan de weg 2.2.2

fiets 2.4.11, 5.1.10

fietsen in natuurgebieden 5.4.2

G

gebiedsontzeggingen 2.1.1.5

gebouw (begrip) 1.1

geluidhinder 4.1.1 ev.

geluidhinder, overige 4.4.5

gevaarlijk voorwerp 2.1.6.6

gevaarlijke stoffen (vervoer) 2.6.1

glas 4.2.3.3

H

handelaar 2.5.1 ev.

handel in horecabedrijf 2.5.6

handel in verdovende middelen 2.8.2

handel te water 2.5.5

handelsreclame (begrip) 1.1

heling 2.5.1 ev.

heling in horecabedrijf 2.5.6

herdenkingsplechtigheid 2.2.1

herplant-/instandhoudingsplicht houtopstanden 4.5.6

hinderlijk gedrag 2.4.7, 2.4.9, 2.4.10

hinderlijk voorwerp 2.1.6.6

hinderlijk drankgebruik 2.4.8

hinderlijke/schadelijke dieren 2.4.18

honden, identificatie 2.4.15

honden, verontreiniging 2.4.16

honden, loslopen 2.4.15

hoogspanningslijn 2.1.6.10

horecabedrijf (begrip) 2.3.1.1

horecabedrijf, exploitatie 2.3.1.2

horecabedrijf, handel 2.5.6

houder (nachtverblijf) 2.3.2.1

hout sprokkelen 4.6.2

houtopstanden 4.5.1 ev.

huispenetrerende handelingen 5.9.1 ev.

huisnummering 5.6.1 ev

I

iepziekte, bestrijding 4.5.8

ijs, veiligheid, verontreiniging, beschadiging e.d. 2.1.6.11

inbrekerswerktuigen 2.4.4

incidentele festiviteiten, verbod 4.1.4

incidentele festiviteiten, kennisgeving 4.1.3

ingang versperren 2.4.11

inrichting (nachtverblijf) 2.3.2.1

intrekking vergunning/ontheffing 1.6

inwerkingtreding verordening 6.4

inzage vergunning/ontheffing 1.7

K

kamperen 5.8.1, 5.8.7, 5.8.8, 5.8.9

kapverbod 4.5.2

kapvergunning, weigeringsgronden, vergunningvoorschriften, beslistermijn 4.5.4

kapvergunning, aanvraag 4.5.3

kapvergunning 4.5.2, 4.5.3.a

kapvergunning, vervallen 4.5.3.b

keetwagens 5.1.5

kelderingang 2.1.6.4

kennisgeving betoging 2.1.2.2

kennisgeving exploitatie inrichting (nachtverblijf) 2.3.2.2

kermis 2.2.3, 2.2.4

kladden 2.4.2

kleinhandel op of aan de weg 5.2.2

koekoeken 2.1.6.4

kraam 5.2.3

kraken van gebouwen 2.4.1

L

laden en lossen 2.1.5.1

ligplaats, voorschriften 5.3.3

ligplaats, verbod innemen 5.3.4

ligplaats woonschepen en overige vaartuigen 5.3.2

loslopend vee/pluimvee 2.4.20

lossen 2.1.5.1, 4.4.1, 4.4.2, 5.1.1

M

markt 5.2.2, 5.2.3, 5.2.4

meststoffen 4.7.1, 4.7.1.a

muziek op of aan de weg 2.2.1, 2.2.2

N

naaktrecreatie 5.8.2

nachtregister 2.3.2.3, 2.3.2.4

nachtverblijf 2.3.2.1 ev.

natuurgebieden, beperking gemotoriseerd- en fietsverkeer 5.4.2

natuurlijke behoefte doen 4.4.6

neerzetten fietsen 2.4.11

nodeloos alarmeren 2.4.13

O

objecten onder hoogspanningslijn 2.1.6.10

oevers, beschadiging 5.3.5

ongeregeldheden 2.1.1.1

ontsiering 4.7.1, 4.7.2

openbaar drugsgebruik 2.8.3

openbaar water (begrip) 1.1

openbaar water, gebruik 5.3.1

openbaar water 5.3.1 ev.

openen straatkolken 2.1.6.3

opkoop (goederen) 2.5.4

opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest e.d. 4.7.1

optochten 2.1.2.1

ordeverstoring bij evenement 2.2.3

ordeverstoring horecabedrijf 2.3.1.10

overgangsbepalingen 6.5

P

paardrijden op strand 5.8.3

papier 4.2.2.2

parkeerexcessen 5.1.1 ev.

parken 2.4.5

parkeren 5.5.1 ev.

persoonlijk karakter vergunning 1.5

plakgereedschap 2.4.3

plakken/kladden 2.4.2, 2.4.3

plantsoenen 2.4.5, 4.6.1, 5.1.10

pluimvee (begrip) 1.1

pluimvee 2.4.20

politie, toegang horecabedrijf 2.3.1.12

prikkeldraad 2.1.6.6

prostitutie 3.1.1

publiek toegankelijke ruimte 2.4.10

R

rechthebbende (begrip) 1.1

reclame- of strooibiljetten 4.4.4

reclames, vergunning 4.7.2

reclamevoertuigen 5.1.6

reddingsmiddelen 5.3.6

restaurant (zie horecabedrijf)

rijden over bermen 2.4.6

rioolputten 2.1.6.3

rookverbod in bossen en natuurgebieden 2.1.6.5

route gevaarlijke stoffen 2.6.1

ruitersport 5.8.3

S

samenscholing 2.1.1.1

schade aan de weg 2.1.5.1, 2.1.5.2

schadevergoeding 4.5.7

schrikdraad 2.1.6.6

seksautomatenhallen 3.1.1

seksbioscopen 3.1.1

seksinrichting (begrip) 3.1.1

seksinrichting 3.2.1

sekswinkels (begrip) 3.1.1

sekswinkels 3.2.7

sloten en andere wateren, toestand 4.4.8

sluiting drugspanden 2.8.1

sluiting seksinrichtingen 3.2.3

sluitingsuur 2.3.1.5, 2.3.1.6

sluizen 5.3.5

snackbar (zie horecabedrijf)

snoeien uitzicht belemmerende beplanting 2.1.6.2

snuffelmarkten e.d. 5.2.4

speelgelegenheden 2.3.3.1

sport vliegeren 5.8.5

standplaats 5.2.2

standplaats, uitstallingen op de weg 5.2.3

standrecreatie 5.8.2

stankoverlast 4.7.1.a, 5.1.9, 5.5.1

stoffen op, aan of boven de weg 2.1.5.1

straatkolk 2.1.6.3, 4.3.1.2

straatnaamborden 5.6.1 ev

straatprostitutie 3.2.6

straatvegen 4.4.5

strafbepalingen 6.1

strand (begrip) 1.1

strandrecreatie 5.8.2

strooibiljetten 4.4.4

T

tatoeëeringsinrichtingen 5.9.1

te koop aanbieden van voertuigen 5.1.2

termijnen 1.10

textiel 4.2.2.2

toezichthouders 6.1a

U

uiterlijk aanzien 4.7.1, 5.1.7, 5.3.2

uitstallen van waren op de weg 2.1.5.1, 5.2.3

uitweg veranderen 2.1.5.3

uitweg maken 2.1.5.3

uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp 2.1.6.2

uitzicht belemmerende voertuigen 5.1.8

V

vaartuigen (begrip) 1.1

vaartuig, klimmen op e.d. 5.3.8

vallend voorwerp 2.1.6.7

vechten in het openbaar 2.4.10a

vee (begrip) 1.1

veiligheid op het water 5.3.7

veiligheid op het ijs 2.1.6.11

venten 5.2.2

veranderen van een weg 2.1.5.2

verblijfontzeggingen 2.1.1.4

verboden incidentele festiviteiten 4.1.4

verdovende middelen, handel 2.8.2

verkeersbesluiten 1.9

verkoopregister (begrip) 2.5.1

verkoopregister, verplichtingen 2.5.2

verlichting 2.1.6.18, 2.1.6.9

verontreiniging bij werkzaamheden op de weg 4.4.2

verontreiniging honden 2.4.17

verontreiniging, weg 4.4.1 ev.

verontreiniging, bodem 4.4.1 ev.

verschaffing gegevens nachtregister 2.3.2.4

verstoring openbare orde 2.1.1.4

vertoningen op of aan de weg 2.1.4.1

vervoer plakgereedschap 2.4.3

vervoer inbrekerswerktuigen 2.4.4

vervoer van gevaarlijke stoffen 2.6.1

vervreemding van door opkoop verkregen goederen 2.5.4

verwijderen ter inzameling gereed staand afval 4.4.7

veiligheidsrisicogebied 2.1.1.2, 2.1.1.3

vliegeren 5.8.5

voertuig (begrip) 1.1

voertuigen, uitzicht belemmeren 5.1.8

voertuigen, aantasting groenvoorziening 5.1.10

voertuigwrakken 5.1.4

voorschriften 1.4

voorwerpen op, aan of boven de weg 2.1.5.1

voorzieningen voor verkeer en verlichting 2.1.6.8, 2.1.6.9

vuur stoken, verbod 5.5.1

vuurwerk 2.7.1 ev.

W

wanordelijkheden 2.1.1.1

wapens 2.1.1.2, 2.1.1.3

watersport 5.8.4

waterstaatswerken, beschadiging 5.3.5

wedstrijd 2.1.4.1, 5.4.1

weg (begrip) 1.1

weg aanleggen, beschadiging of veranderen 2.1.5.3

wijziging vergunning/ontheffing 1.6

wilde dieren 2.4.19

winkelwagentjes 2.1.6.1

woonschepen (begrip) 1.1

woonschepen, ligplaats 5.3.2, 5.3.3, 5.3.4

Z

zeewering (begrip) 1.1

zonneschermen 2.1.5.1

zwemmen 5.3.7, 5.8.1