Regeling vervallen per 06-01-2010

Toeslagenverordening WWB 2010

Geldend van 15-04-2011 t/m 05-01-2010 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2010

Intitulé

Toeslagenverordening WWB 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet;

    • c.

      woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, evenals een woonwagen of een woonschip;

    • d.

      woonkosten:

      • 1.

        indien een woning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag;

      • 2.

        indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

    • f.

      toeslag: een verhoging van de norm als bedoeld in artikel 25 van de wet;

    • g.

      norm: de op grond van hoofdstuk 3 van de wet van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

    • h.

      verzorgingsbehoevende: degene die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeg- of verzorgingstehuis;

    • i.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder.

Artikel 2 Categorieën

  • 1. Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend geldt een categorieaanduiding. De categorieën worden aangeduid als:

    • a.

      alleenstaande;

    • b.

      alleenstaande ouder;

    • c.

      gehuwden.

  • 2. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 27 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten, of daarmee gelijkgestelde, 27 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar zijn.

  • 3. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 van de wet laten de toepassing van artikel 18 eerste lid van de wet onverlet.

  • 4. Deze verordening voorziet niet in een verlaging ten aanzien van schoolverlaters zoals genoemd in artikel 28 van de wet.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Toeslagen

  • 1. De toeslag bedoeld in artikel 25 eerste lid van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De toeslag bedoeld in artikel 25 eerste lid van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning één of meer anderen zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      thuiswonende kinderen van 18 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag van levensonderhoud voor hoger onderwijs genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000;

    • b.

      verzorgingsbehoevende die door belanghebbende wordt verzorgd.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4 Verlaging gehuwden

  • 1. De verlaging bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor gehuwden die met één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning.

  • 2. Artikel 3 lid 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Verlaging wegens woonsituatie

De verlaging bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt:

  • a.

    15% van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde geen woonkosten zijn verbonden;

  • b.

    15% van de gehuwdennorm indien door de alleenstaande, de alleenstaande ouder of gehuwde geen woning bewoond wordt;

  • c.

    de verlaging genoemd onder a en b vindt plaats op de toeslag.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 5a Overgangsbepaling

De Toeslagenverordening WWB 2007, vastgesteld bij Raadsbesluit van 31 januari 2007, wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2010, met dien verstande dat de artikelen 3, vierde lid onder a, en 4, tweede lid, ervan van toepassing blijven voor zover toeslagen op basis daarvan zijn verleend.

Artikel 5b Hardheidsclausule

Het college kan in individuele bijzondere situaties ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening WWB 2010.

Artikel 7 Inwerkingtreding

De Toeslagenverordening WWB 2010 treedt in werking na haar publicatie en werkt terug tot 1 januari 2010.

Ondertekening

Aldus besloten in de raadsvergadering van 4 april 2011
Koen Schuiling, voorzitter
Mr. drs. M. Huisman, griffier

Toelichting op de Toeslagenverordening WWB 2010

Algemeen

1. Norm, toeslag en verlaging

De WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnorm en toeslagen en verlagingen. De bijstandsnormen zijn vastgelegd in paragraaf 2, de artikelen 20 t/m 24 WWB. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen van de artikelen 25 t/m 29 WWB. Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de basisnorm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.

Door de inwerkingtreding van de Wet investeren in jongeren (WIJ) is de WWB in beginsel niet toegankelijk voor jongeren tot 27 jaar en kunnen zij geen algemene bijstand meer ontvangen. Daarvoor is de WWB op een aantal onderdelen aangepast en is ook deze verordening gewijzigd. Jongeren tot 27 jaar vallen dan ook niet langer onder deze verordening.

Norm

Voor belanghebbenden van 27 t/m 65 jaar bestaan er drie basisnormen (artikel 21 WWB), namelijk:

  • a.

    gehuwden: 100% van het wettelijke minimumloon (gehuwdennorm);

  • b.

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm;

  • c.

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm.

Toeslagen

Een toeslag kan verstrekt worden aan de alleenstaande (ouder) als de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet geheel of gedeeltelijk gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van de kosten wordt aanwezig te zijn als naast de belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen voorzieningen als energie, huur en andere zaken gedeeld worden.

De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm waardoor de uitkering maximaal bedraagt voor:

  • ·

    Alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm;

  • ·

    Alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm.

De verhogingen zijn opgenomen in hoofdstuk 2 van de verordening.

Verlagingen

In de WWB zijn de volgende verlagingen opgenomen:

  • ·

    Verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan met een ander bij gehuwden (art. 26 WWB);

  • ·

    Verlaging in verband met de woonsituatie (art. 27 WWB);

  • ·

    Verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (art. 28 WWB).

De verlagingen zijn uitgewerkt in hoofdstuk 3 van de verordening. Er vindt geen verlaging plaats bij schoolverlaters (art. 2 lid 4 verordening).

2. De Toeslagenverordening

In artikel 8 lid 1 onder c juncto artikel 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. In deze verordening is opgenomen het beleid met toeslagen op en verlagingen van de bijstandsnorm voor de categorieën van belanghebbenden aan wie in de gemeente Den Helder bijstand kan worden verleend.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

Lid 1:

Er is voor gekozen om de begrippen die zijn omschreven in de WWB of Awb, niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB of Awb ook de verordening moet worden gewijzigd.

Lid 2:

Begrippen die niet in de WWB of Awb zijn beschreven of nader uitgelegd moeten worden, zijn in dit lid omschreven.

  • b.

    gehuwdennorm: dit begrip is omschreven omdat deze term en de hoogte van de daarbij behorende norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c WWB. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

  • c.

    woning: het vastgelegde beleid van toeslagen en verlagingen heeft mede betrekking op bewoners van een woonwagen of woonschip.

  • d.

    woonkosten: voor woonkosten wordt aangesloten bij de huurprijs ogv. de Wet op de huurtoeslag. Daarmee wordt bedoeld de prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van de woning.

Voor woonkosten van een door de eigenaar bewoonde woning wordt rekening gehouden met de te betalen netto hypotheekrente (fiscaal aftrekbare rente is hierop in mindering gebracht) en de zakelijke lasten.

Artikel 2 Categorieën

Lid 1:

Artikel 30 WWB bepaalt dat de verordening een categoriaal karakter moet hebben.

Lid 2:

In verband met de invoering van de WIJ is de verordening van toepassing op personen van 27 jaar of ouder, maar jonger dan 65 jaar.

Bij gehuwden geldt dat beide partners 27 jaar of ouder moeten zijn. Indien één van de echtgenoten jonger is dan 27 jaar geldt artikel 24 WWB. De WWB norm van de rechthebbende echtgenoot wordt dan omgezet naar de norm die voor hem/haar als alleenstaande (ouder) van toepassing zou zijn. In artikel 32, derde lid, WWB staat hoe omgegaan moet worden met het inkomen van een niet-rechthebbende partner.

Ontvangt de niet-rechthebbende echtenoot een inkomensvoorziening WIJ dan is voor de WIJ-gerechtigde partner in art. 28, derde en vierde lid WIJ, geregeld welke norm toegepast moet worden.

Lid 3:

Op grond van artikel 30 vierde lid van de wet kan het college, in afwijking de bijstand anders vaststellen als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en de middelen van de belanghebbende noodzakelijk is. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan is de individualiseringsplicht expliciet opgenomen.

Lid 4:

Artikel 28 geeft het college de mogelijkheid om de normen voor schoolverlaters die recentelijk de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding hebben beëindigd, tijdelijk te verlagen. Het college heeft hiervoor niet gekozen.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Toeslagen

Lid 1:

De hoogte van 20% van het minimumloon als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande (-ouder) in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, is verplicht op grond van artikel 30 tweede lid onder a van de wet. Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande (-ouder) is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de bijstandsnorm verhoogd met een toeslag. Voor het bepalen van de toeslag worden alle extra algemeen noodzakelijke bestaanskosten in aanmerking genomen die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft ten opzichte van degene die met zijn partner een gezamenlijke huishouding voert.

Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten (in beperkte of uitgebreide zin) maar ook om alle andere uitgaven waarbij partners een schaalvoordeel hebben omdat zij alle kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk opbrengen. Bij de relatief hogere kosten waarmee alleenstaanden in beginsel worden geconfronteerd kan vooral gedacht worden aan duurzame gebruiksgoederen, zoals woninginrichting en huishoudelijke apparatuur, maar ook aan diverse andere kosten, zoals heffingen, belastingen, verzekeringen, tijdschriften, internet etc.

Bij de beoordeling of belanghebbende inderdaad hogere bestaanskosten heeft is in voorkomende gevallen niet bepalend of de kosten ook feitelijk met anderen worden gedeeld, maar of het (gegeven de omstandigheden) redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld. In bijvoorbeeld de situatie dat een hoofdbewoner de woning met een ander bewoont, zou een ongewenste gebruikersruimte van bijstandsmiddelen ontstaan als de hoogte van de toeslag ervan afhankelijk is of de medebewoner (hoewel deze ertoe financieel in staat is) ook feitelijk een bijdrage levert in de woonkosten. Hiertoe wordt gesproken van het “kunnen delen” van de kosten. Met deze omschrijving wordt uitdrukkelijk niet beoogt aan te geven dat van de belanghebbende kan worden gevergd dat deze bijvoorbeeld zijn woonsituatie aanpast om zo met een lagere bijstandsuitkering te kunnen volstaan.

De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld bepaalt de hoogte van de toeslag. De toeslag bedraagt minimaal 0% en maximaal 20% van de gehuwdennorm. Degene die voor een toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat er daarom terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt een integraal deel van de bijstandsuitkering uit.

De inlichtingenplicht, zoals opgenomen in artikel 17 van de wet, geldt dan ook voor het toeslagendeel. Belanghebbende zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen.

Lid 2:

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten in uitgebreide zin kunnen worden gedeeld. De kosten van onder andere huur, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke, zijn voor personen die een woning delen lager omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10%.

Ingeval er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten wordt de toeslag als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% van de gehuwdennorm. Dit is ook van toepassing als meerdere personen in een hulpverleningsinstelling e.d. woonachtig zijn.

Lid 3:

De artikelen 25 en 26 WWB zijn gewijzigd. In de WWB staat nu het uitgangspunt dat ouders met een thuiswonend meerderjarig kind met een inkomen tot maximaal het normbedrag WSF genoemd in artikel 3.18 WSF 2000, hun woonkosten niet kunnen delen met dit kind. Het is daarbij niet van belang wat voor soort inkomen het kind ontvangt (studiefinanciering, loon, uitkering enz.). Kunnen de alleenstaande ouders de woonkosten ook niet met anderen delen, dan is de maximale toeslag 20% van de gehuwdennorm en bij gehuwden de volledige norm.

In onderdeel b van het derde lid wordt geregeld dat een zorgbehoevende eveneens niet wordt meegeteld als persoon die in dezelfde woning het hoofdverblijf heeft. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4 Verlaging gehuwden

Lid 1:

In de gehuwdennorm is al rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf.

Ongeacht het aantal andere personen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft, vindt er een verlaging van 10% van de bijstandsnorm plaats. Dit omdat het in de praktijk dan ook vaak gaat om een grotere en duurdere woning bij meer bewoners van een woning.

Lid 2:

Hier wordt verwezen naar de toelichting zoals opgenomen bij artikel 3 derde lid van deze verordening.

Artikel 5 Verlaging wegens woonsituatie

Lid 1:

Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen voor zover belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB.

Als aan de woning geen woonkosten verbonden zijn, is er sprake van lagere bestaanskosten. Het begrip woonkosten is nader gedefinieerd in artikel 1 lid 2 onder d van deze verordening. Het uitgangspunt voor verlaging van de toeslag is het bedrag dat de minister van Infrastructuur en Milieu (v/h ministerie VROM) hanteert als minimumbedrag bij het toepassen van huurtoeslag (het zogenaamde normbedrag voor minimuminkomensklasse). Omgerekend naar een percentage bedraagt deze verlaging afgerond 15%.

Lid 2:

Als door de belanghebbende in het geheel geen woning wordt bewoond, wordt hij/zij geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van alle woonlasten.

Gekozen is om deze situatie toch vergelijkbaar te stellen met een belanghebbende die geen huur of hypotheeklasten heeft, daar een dakloze geconfronteerd wordt met de hogere kosten van het op straat leven, zoals de kosten van nachtopvang. De hoogte van de verlaging krachtens dit artikel heeft geen invloed op de wijze waarop de bijstand verleend moet worden. Indien bijstand verleend wordt aan daklozen, kan het college gebruik maken van zijn bevoegdheid om een budgetteringsplicht op te leggen dan wel de bijstand in natura (in de vorm van opvang) te verlenen.

Lid 3:

De korting vindt plaats op de toeslag.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 5a

Het betreft hier de overgangsbepaling in verband met de terugwerkende kracht bepaling. Er zou sprake moeten zijn van een herbeoordeling. Wanneer een herbeoordeling tot een lagere toeslag zou leiden, dan kan dat niet teruggevorderd worden. De cliënt mag niet de dupe worden van het niet tijdig aanpassen door de gemeente van de verordening. Via de hardheidsclausule van 5b dient het verschil in die gevallen te worden erkend als rechtmatig toegekend. Bij het bereiken van de 21 jarige leeftijd van het inwonende kind, of eerder als de situatie wijzigt, vindt aanpassing plaats conform de vigerende verordening.

Artikel 5b, 6 en 7

Geen toelichting noodzakelijk.