Regeling vervallen per 01-01-2024

Algemene Plaatselijke Verordening Deurne 2018

Geldend van 30-12-2021 t/m 31-12-2023

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Deurne 2018

DE RAAD VAN DE GEMEENTE DEURNE,

gezien het voorstel van college van burgemeester en wethouders van 15 mei 2018 nr. 29;

gehoord het advies van de commissie Bestuur van 14 juni 2018,

gelet op de artikelen 149, 149a, 151a, 151b, 151c, 154 en 154a van de Gemeentewet, de artikelen 3 en 4 van de Wet openbare manifestaties, de artikelen 4, 25a, 25b, 25c en 25d van de Alcoholwet, artikel 5.13 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de artikelen 2.18, eerste lid, onder f en g, en vijfde lid, 2.21 en 3.148, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 30c, tweede lid, van de Wet op de kansspelen, artikel 3 van de Winkeltijdenwet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

BESLUIT:

Tot het vaststellen van de Algemene Plaatselijke Verordening Deurne 2018.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • b.

    weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder wordt verstaan;

  • c.

    bebouwde kom: het gebied gelegen binnen de grenzen van de gemeente Deurne dat is vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • d.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • e.

    bouwwerk: hetgeen in artikel 1.1, eerste lid, van de Bouwverordening gemeente Deurne 2010 daaronder wordt verstaan;

  • f.

    gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;

  • g.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • h.

    bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders dan wel de burgemeester, ieder voor zover bevoegd;

  • i.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • j.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • k.

    aankondigingsborden: tijdelijk te plaatsen borden zoals driehoeksborden, sandwichborden en enkelvoudige borden;

  • l.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990);

  • m.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen;

  • n.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • o.

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. De termijn kan voor ten hoogste acht weken worden verlengd.

  • 2. Het bevoegd gezag beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, zesde en zevende lid, artikel 2:11, tweede lid aanhef en onder a, of artikel 4:11, vierde lid, binnen de termijnen als vermeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1:3 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:4 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:5 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:6 Geldigheid vergunning of ontheffing

  • 1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2. De aard van de vergunning verzet zich in ieder geval tegen de gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:7 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd bestuursorgaan of het bevoegd gezag worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor niet tijdig of minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID, VOLKSGEZOND-HEID EN MILIEU

Afdeling 1 Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Degene, die op een openbare plaats

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing,

      is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of zich te bevinden op openbare plaatsen, die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving, valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid, genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Afdeling 2 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen

Artikel 2:10 (Vervallen)

Artikel 2:11 (Vervallen)

Artikel 2:12 (Vervallen)

Artikel 2:15 (Vervallen)

Artikel 2:16 (Vervallen)

Artikel 2:17 Rookverbod in bossen en natuurgebieden

  • 1. Het is verboden in bossen, op heide- of veengronden of binnen een afstand van 30 meter daarvan:

    • a.

      te roken gedurende de door het college aangewezen periode;

    • b.

      voor zover het de openlucht betreft brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2. De verboden in het eerste lid gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:18 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Afdeling 3 Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    evenement: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • bioscoopvoorstellingen;

    • markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder g van de Gemeentewet;

    • kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;

    • betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • activiteiten als bedoeld in artikel 2:39 van deze verordening;

    • sportwedstrijden in competitieverband georganiseerd door een sportorganisatie van een bij de NOC*NSF aangesloten bond of koepelorganisatie, die worden gehouden of gespeeld in of op accommodaties waarover de sportorganisatie vast de beschikking heeft.

  • b.

    onder evenement wordt mede verstaan:

    • een herdenkingsplechtigheid;

    • een braderie of snuffelmarkt;

    • een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening;

    • een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • een straatfeest of buurtbarbecue.

  • c.

    organisator: de natuurlijke of rechtspersoon die een evenement organiseert, dan wel als eerst verantwoordelijke aan de organisatie leiding geeft.

  • d.

    klein evenement: een eendaags evenement waarbij minder dan 250 personen gelijktijdig aanwezig zijn of worden verwacht.

Artikel 2:25 Evenementenvergunning en meldplichtige evenementen

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. Bij de indiening van een vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen (Besluit), aangeleverd voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid, van het Besluit.

  • 3. Een aanvraag om vergunning vindt plaats aan de hand van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 4. Voor het organiseren van een klein evenement is geen vergunning vereist voor zover:

    • a.

      er minder dan 250 personen gelijktijdig aanwezig zijn of worden verwacht;

    • b.

      het evenement plaatsvindt:

      • op zondag, Goede vrijdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, eerste of tweede Kerstdag tussen 13.00 en 0.00 uur;

      • op overige dagen tussen 10.00 en 0.00 uur. Is de opvolgende dag een zaterdag, dan dient het evenement uiterlijk 01.00 uur te worden beëindigd;

    • c.

      er niet langer dan tot een half uur vóór de eindtijd van het evenement live- en of versterkte muziek ten gehore wordt gebracht. Het geluidsniveau gemeten op twee meter uit de gevel van een woning bedraagt minder dan 75dB(A);

    • d.

      de organisator zorg draagt voor de veiligheid van personen en zaken gedurende het evenement;

    • e.

      het evenement geen belemmering vormt voor de bruikbaarheid van de weg. De organisator is gehouden aan het bepaalde in artikel 2:10 van deze verordening;

    • f.

      het evenement niet wordt gehouden op door het college aangewezen openbare plaatsen of parkeerplaatsen aangewezen voor betaald parkeren;

    • g.

      tijdens het evenement er voor hulpdiensten een vrije doorgang van minimaal 3.5 meter breed en 4.5 meter hoog beschikbaar blijft;

    • h.

      tijdens het evenement de organisator in persoon aanwezig is en deze als aanspreekpunt fungeert; en

    • i.

      de organisator ten minste 5 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan schriftelijk melding heeft gedaan aan de burgemeester.

  • 5. De burgemeester kan een klein evenement verbieden of beëindigen in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of ter bescherming van het milieu.

  • 6. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 7. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Artikel 2:26a Verboden oplaten ballonnen tijdens evenementen

  • 1. Het is verboden om bij een evenement ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van helium of andere gassen op te laten stijgen.

  • 2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een heteluchtballon, zijnde een luchtvaartuig.

Afdeling 4 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Begripspalingen

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      openbare inrichting:

      • een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;

      • elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt of bereid;

    • b.

      terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden verstrekt of bereid;

    • a.

      bed and breakfast: een kleinschalig gastenverblijf gevestigd in een woonhuis of bijhuis gericht op het bieden van toeristisch en veelal kortdurend verblijf met ontbijt;

    • b.

      paracommerciële rechtspersoon: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Alcoholwet.

  • 2. Onder openbare inrichting wordt mede verstaan:

    • a.

      een bij de openbare inrichting behorend terras;

    • b.

      een bed and breakfast voor meer dan tien gasten.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting

  • 1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. De aanvraag om vergunning vindt plaats aan de hand van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning indien:

    • a.

      de vestiging of exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit of daarop gebaseerd beleid;

    • b.

      aanvrager geen verklaring omtrent gedrag met betrekking tot de exploitant overlegt, die uiterlijk 3 maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven;

    • c.

      aanvrager desgevraagd geen document als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot de exploitant overlegt;

    • d.

      de exploitant nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat:

    • a.

      de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed; of

    • b.

      de exploitant of de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

  • 5. Het college kan met het oog op de belangen als vermeld in het vierde lid nadere regels stellen ten aanzien van terrassen.

  • 6. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in:

    • a.

      een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit en er geen terras is;

    • b.

      een ziekenhuis of zorginstelling;

    • c.

      een museum; of

    • d.

      een bedrijfskantine of -restaurant.

  • 7. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:29 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden in een openbare inrichting, waarvoor op grond van de Alcoholwet een vergunning is vereist, bezoekers aanwezig te hebben: op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 07.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 07.00 uur.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het verboden in een openbare inrichting waarvoor op grond van de Alcoholwet een vergunning is vereist en die wordt geëxploiteerd door een paracommerciële rechtspersoon, bezoekers aanwezig te hebben buiten de uren als genoemd in artikel 2:34b.

  • 3. Het is verboden in een openbare inrichting waarvoor op grond van de Alcoholwet geen vergunning is vereist, bezoekers aanwezig te hebben: op maandag tot en met vrijdag tussen 02.00 uur en 07.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 03.00 uur en 07.00 uur.

  • 4. De burgemeester kan van het verbod als bedoeld in het eerste lid ontheffing verlenen: op maandag tot en met vrijdag tot 02.00 uur, en op zaterdag en zondag tot 04.00 uur.

  • 5. Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, zesde lid onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor een winkel.

  • 6. De burgemeester kan door middel van een vergunningsvoorschrift andere sluitings- tijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.

  • 7. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de verboden als bedoeld in het eerste en derde lid.

  • 8. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

  • 9. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden voor één of meer openbare inrichtingen, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich als bezoeker te bevinden gedurende de tijd dat de inrichting gesloten is of dient te zijn.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

  • 1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:34 Verbod op gebruik van glas en blik

  • 1. Het is de vergunninghouder als bedoeld in artikel 2:28 verboden in een door de burgemeester aangewezen gebied en binnen een door hem aangewezen periode in de openbare inrichting en op het terras alcoholhoudende en niet alcoholhoudende drank te verstrekken in glas of blik.

  • 2. Het verbod geldt niet:

    • a.

      in het inpandige gedeelte van een restaurant;

    • b.

      in het afgescheiden restaurantgedeelte van een hotel of van een pension;

    • c.

      voor een niet aan een openbare plaats gelegen terras.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 5 Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Alcoholwet

Artikel 2:34a Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder alcoholhoudende drank, paracommerciële rechtspersoon, dat wat daaronder wordt verstaan in de Alcoholwet.

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • 1. Een paracommerciële rechtspersoon dat zich richt op activiteiten van sportieve aard kan alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, uitsluitend verstrekken op:

    • a.

      Voetbal- hockey- en korfbalverenigingen:

      • maandag tot en met donderdag van 07.00 tot 23.00 uur;

      • vrijdag van 07.00 tot 01.00 uur van de daarop volgende dag;

      • zaterdag en zondag van 07.00 tot 20.00 uur.

    • b.

      Atletiek- en handboogverenigingen: maandag tot en met zondag van 07.00 tot 00.00 uur.

    • c.

      Tennisverenigingen:

      • maandag tot en met zondag van 07.00 tot 00.00 uur;

      • zaterdag en zondag van 07.00 tot 01.00 van de daarop volgende dag gedurende de tenniscompetitie zoals vastgesteld door de KNLTB.

  • 2. Onder activiteiten van sportieve aard als bedoeld in het eerste lid wordt in iedere geval verstaan wedstrijden, oefenwedstrijden, collectieve trainingen en clubavonden.

  • 3. In jeugdcentra, educatieve en maatschappelijke instellingen, kan alcoholhoudende drank uitsluitend worden verstrekt op:

    • a.

      maandag tot en met vrijdag van 07.00 tot 01.00 uur;

    • b.

      zaterdag en zondag tussen 07.00 en 02.00 uur van de daarop volgende dag,

      voor zover de activiteiten gericht zijn op sociale interactie of educatie en plaatsvinden onder verantwoordelijkheid van de paracommerciële rechtspersoon.

  • 4. Een paracommerciële rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard, bijeenkomsten die niet rechtstreeks gericht zijn op de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon en bijeenkomsten die geen verband houden met de hoofddoelstelling van de paracommerciële rechtspersoon.

Afdeling 6 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 7 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:38a Begripsbepalingen

  • 1. In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. In deze afdeling voorkomende begrippen die in de Wet op de kansspelen zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in die wet.

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 2. De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

    • b.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 3. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

  • 1. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 2. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Afdeling 8 Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar en schade

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen van wie aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken, te doen aanplakken of op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen of laten aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering direct ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden op de weg of openbaar water een aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:45 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich zodanig op te houden dat andere gebruikers of bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen hiervan overlast of hinder ondervinden.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426 bis, 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:47 Vechten in het openbaar

  • 1. Het is verboden in het openbaar te vechten of iemand lastig te vallen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424 of 426bis van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is voor personen van 18 jaar en ouder verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35, van de Alcoholwet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder ruimten worden in ieder geval begrepen: portalen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek, indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:57 (Vervallen)

Artikel 2:58 (Vervallen)

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1. Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2. De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijngebod is opgelegd, is verplicht de hond kort aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3. De eigenaar of houder van de hond aan wie een muilkorfgebod is opgelegd, is verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegd minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester heeft medegedeeld dat hij de hond gevaarlijk acht, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:

    • a.

      op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

    • b.

      het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

    • c.

      het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Artikel 2:60 (Vervallen) Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens (vee), die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Afdeling 9 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de Algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, aantekening te houden in een doorlopend register. In dat register vermeldt hij onmiddellijk:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3. Op de aanvraag om een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • van een verandering van de onder a, onder 1° bedoelde adressen;

    • als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Afdeling 10 Consumentenvuurwerk en carbidschieten

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

  • a.

    hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit;

  • b.

    carbid: calciumcarbide (CaC2);

  • c.

    carbidschieten: het in een bus, container, opslagvat of ander object op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen carbid en een vloeistof (water) of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen en waarbij als gevolg van die verbranding een voorwerp kan worden afgeschoten.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen, dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

  • 2. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73a Schieten met carbid of soortgelijke stoffen

  • 1. Het is verboden binnen de bebouwde kom carbid te schieten.

  • 2. Het is verboden in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast op een de door het college aangewezen plaats of deel van de gemeente gelegen buiten de bebouwde kom carbid te schieten.

  • 3. Het is verboden in een verbodsgebied carbid of een andere grondstof of vloeistof waarmee een explosie kan worden veroorzaakt op een openbare plaats voorhanden te hebben, te vervoeren of onbeheerd achter te laten.

  • 4. Het verbod om carbid of een andere stof als bedoeld in het derde lid voorhanden te hebben en te vervoeren is niet van toepassing op degene die aannemelijk maakt dat hij die stof nodig heeft in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf.

  • 5. Het college kan gelet op de belangen als vermeld in het tweede lid voor de niet verboden plaatsen en delen van de gemeente nadere regels stellen.

  • 6. De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 11 Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op een openbare plaats aanwezig te zijn met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

Het is in het belang van de openbare orde verboden op een openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in artikel 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Afdeling 12 Bijzonder bevoegdheden van de burgemeester

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:11, 2:15, 2:16, 2:26, 2:45, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73 of 5:34 groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht

  • 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft de bevoegdheid, als bedoeld in het eerste lid, eveneens ten aanzien van andere voor het publiek toegankelijke plaatsen.

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde of de openbare veiligheid aan een persoon die zich gedraagt in strijd met een of meer wettelijke bepalingen als vermeld in de bijlage bij deze verordening, bij besluit een tijdelijk verbod opleggen om in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats en de daar gelegen voor het publiek openstaande gebouwen aanwezig te zijn.

  • 2. Het verbod geldt gedurende de in het besluit genoemde periode met een maximale duur van 48 uur.

  • 3. De burgemeester kan aan een persoon aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en die opnieuw binnen zes maanden na het opleggen van dit verbod een of meer wettelijke bepalingen uit de bijlage overtreedt, een verbod opleggen voor de maximale duur van twaalf weken.

  • 4. Aan een gebiedsontzegging kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 5. De burgemeester kan bij het nemen van zijn besluit rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene voor zover hij dat noodzakelijk acht.

HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, ESCORTBEDRIJVEN, STRAATPROSTITUTIE E.D.

Afdeling 1 Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een (raam)prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • f.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • g.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6:2 van deze verordening;

    • 6.

      andere personen van wie aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor

zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:7 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2 Seksinrichtingen en escortbedrijven

Artikel 3:4 Vergunning seksinrichtingen en escortbedrijven

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan verleent voor maximaal één seksinrichting vergunning, niet zijnde een raamprostitutiebedrijf.

  • 3. Het college verleent voor maximaal één escortbedrijf vergunning.

  • 4. Het bevoegd bestuursorgaan draagt zorg voor een onpartijdige en transparante verlening van beschikbare vergunningen.

  • 5. De vergunning als bedoeld in het tweede lid wordt voor de duur van maximaal tien jaar verleend. De vergunning als bedoeld in het derde lid wordt voor de duur van maximaal vijf jaar verleend.

  • 6. De vergunning wordt op naam van de exploitant gesteld. De vergunning is niet overdraagbaar.

  • 7. In de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

  • 8. Op een aanvraag om vergunning wordt binnen twaalf weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

  • 9. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:5 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om vergunning wordt ingediend aan de hand van een door het bevoegd bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 2. In de aanvraag om vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • d.

      het aantal werkzame prostituee(é)s;

    • e.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • f.

      de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting door middel van een situatietekening waarop ten minste twee straten staan aangewezen met een schaal van ten minste 1:1000:

    • g.

      de plattegrond van de inrichting door middel van een tekening met een schaal van ten minste 1:100;

    • h.

      bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • i.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting;

    • j.

      verklaring omtrent gedrag van de exploitant en beheerder.

  • 3. Het bevoegd bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

Artikel 3:6 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      heeft de leeftijd van 21 jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,- of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • bepalingen gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 jº artikel 8 of jº artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375,- bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste één maand door het bevoegd bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:7 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:6 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan of een stads- of dorpsvernieuwingsplan;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werk-zaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

    • d.

      met de vestiging of exploitatie het maximum aantal toegestane vergunningen als genoemd in artikel 3:4 wordt overschreden;

  • 2. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Artikel 3:8 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 en 07.00 uur;

    • b.

      op zaterdag en zondag tussen 02.00 en 07.00 uur.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:9, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:9 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de in artikel 3:7, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:8, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:10 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krach-tens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Afdeling 3 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer en verlenging vergunning

Artikel 3:11 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:12 Wijziging beheer

  • 1. Indien een beheerder het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:7, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Artikel 3:12a Verlenging vergunning

  • 1. Op een aanvraag om verlenging van een vergunning zijn de artikelen 3:4 tot en met 3:7 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat actuele gegevens en bescheiden waarover het bevoegd bestuursorgaan al de beschikking heeft niet nogmaals overgelegd dienen te worden.

  • 2. Als ten minste twaalf weken voorafgaand aan de vervaltermijn van de vergunning verlenging van de vergunning is aangevraagd, blijft de vergunning van kracht totdat op de aanvraag om verlenging is besloten.

Afdeling 4 Overige bepalingen

Artikel 3:13 (Vervallen)

Artikel 3:14 (Vervallen)

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUUR- SCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 (Vervallen)

Artikel 4:2 (Vervallen)

Artikel 4:3 (Vervallen)

Artikel 4:6 (Vervallen)

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 (Vervallen)

Artikel 4:8 (Vervallen)

Artikel 4:9 (Vervallen)

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 (Vervallen)

Artikel 4:10a (Vervallen)

Artikel 4:11 (Vervallen)

Artikel 4:12 (Vervallen)

Artikel 4:13 (Vervallen)

Artikel 4:14 (Vervallen)

Artikel 4:15 (Vervallen)

Artikel 4:16 (Vervallen)

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 (Vervallen)

Artikel 4:18 (Vervallen)

Artikel 4:19 (Vervallen)

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Parkeerexcessen en stopverbod

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

(Vervallen)

Artikel 5:2 (Vervallen)

Artikel 5:3 (Vervallen)

Artikel 5:4 (Vervallen)

Artikel 5:5 (Vervallen)

Artikel 5:6 (Vervallen)

Artikel 5:7 (Vervallen)

Artikel 5:8 (Vervallen)

Artikel 5:9 (Vervallen)

Artikel 5:10 (Vervallen)

Artikel 5:11 (Vervallen)

Artikel 5:12 (Vervallen)

Afdeling 2 (Gereserveerd)

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de openlucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2. Het is verboden te venten op zondagen en maandag tot en met zaterdag tussen 20.00 en 09.00 uur of op de door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 3. Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van het Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

  • 5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:16 (Vervallen)

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:17 (Vervallen)

Artikel 5:18 (Vervallen)

Artikel 5:20 (Vervallen)

Afdeling 5 (Vervallen)

Afdeling 6 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 (Vervallen)

Artikel 5:33 (Vervallen)

Afdeling 7 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 (Vervallen)

Afdeling 8 Verstrooiing van as

Artikel 5:35 (Vervallen)

Artikel 5:36 (Vervallen)

Artikel 5:37 (Vervallen)

Afdeling 9 Overleden gezelschapsdieren

Artikel 5:38 (Vervallen)

Artikel 5:39 (Vervallen)

HOOFDSTUK 6 SANCTIE-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van bepalingen uit deze verordening die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

  • 3. In geval van overtreding van de bij of krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn, behoudens hoofdstuk 3, belast:

    • a.

      opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering;

    • b.

      ambtenaren van de gemeentelijke afdeling Ruimte, de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant en de afdeling Preventie van de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost, voor zover het taakvelden betreft die aan hen zijn toevertrouwd;

    • c.

      de door het college aangewezen buitengewoon opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering, voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld; en

    • d.

      de overige bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

  • 2. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens hoofdstuk 3 van deze verordening bepaalde zijn belast de ambtenaren van het Peelland Interventie Team.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op die waarop zij is bekendgemaakt.

  • 2. De Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Deurne 2010 wordt ingetrokken gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 6:5 Overgangsbepalingen

  • 1. Besluiten, genomen krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Deurne 2010, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2. Op aanvragen om een besluit ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening en waarop nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden, wordt beslist met inachtneming van het bepaalde in deze verordening.

  • 3. Op een aanhangig bezwaar- of beroepschrift gericht tegen een besluit dat genomen is voor de inwerkingtreding van deze verordening, wordt beslist met toepassing van deze verordening.

  • 4. De inwerkingtreding van deze verordening heeft geen gevolgen voor de geldigheid van de nadere regels, beleidsregels en uitvoeringsbesluiten (aanwijzingsbesluiten) genomen krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Deurne 2010, voor zover de rechtsgrond waarop deze besluiten van algemene strekking zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Algemene Plaatselijke Verordening Deurne 2018.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 juli 2018.

De griffier,

(R.J.C.M. Rutten).

De voorzitter,

(G.T. Buter).

Bijlage 1 (Behorende bij Algemene Plaatselijke Verordening Deurne 2018)

Een gebiedsontzegging ingevolge artikel 2:78 APV Deurne 2018 kan uitsluitend worden gegeven bij de volgende geconstateerde feiten en voor de daarbij vermelde duur:

Duur eerste ontzegging maximaal 24 uur:

  • -

    Lokaalvredebreuk (artikel 138 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Niet voldoen aan bevel of vordering (artikel 184 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Belediging van ambtenaar in functie (artikel 267 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Deelnemen aan vechtpartijen (artikel 306 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Baldadigheid (artikel 424 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Dronken de orde verstoren (artikel 426 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Openbare dronkenschap (artikel 453 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Samenscholingen en ongeregeldheden (artikel 2:1 APV Deurne 2018)

  • -

    Ordeverstoring bij evenementen (artikel 2:26 APV Deurne 2018)

  • -

    Verboden gedragingen in openbare inrichtingen (artikel 2:31 APV Deurne 2018)

  • -

    Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen (artikel 2:45 APV Deurne 2018)

  • -

    Vechten in het openbaar (artikel 2:47 APV Deurne 2018)

Duur eerste ontzegging maximaal 48 uur:

  • -

    Openlijke geweldpleging (artikel 141 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Wederspannigheid (artikel 180 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Mishandeling (artikel 300 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Zware mishandeling (artikel 302 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Vernieling en vandalisme (artikel 350 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Verboden wapenbezit (Wet wapens en munitie)

  • -

    Overtreding van artikel 2 of 3 van de Opiumwet

  • -

    Drugshandel op straat (artikel 2:74 APV Deurne 2018)

  • -

    Openlijk drugsgebruik (artikel 2:74a APV Deurne 2018)

  • -

    Straatprostitutie c.a. (artikel 3:13 APV Deurne 2018)

Duur tweede ontzegging e.v. maximaal twaalf weken:

  • -

    Overtreding van gebiedsontzegging (artikel 2:78 APV Deurne 2018)