Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Deurne houdende regels omtrent de vaststelling van de juridische basis van de Sociaal Medische Indicaties van de kinderopvang (Verordening SMI kinderopvang Deurne 2020)

Geldend van 25-09-2020 t/m heden

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Deurne houdende regels omtrent de vaststelling van de juridische basis van de Sociaal Medische Indicaties van de kinderopvang (Verordening SMI kinderopvang Deurne 2020)

De raad van de gemeente Deurne

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 14 juli 2020 nr. 24;

gelet op het bepaalde in artikel 149 van de Gemeentewet;

gehoord de commissie Samenleving en Bestuur;

overwegende dat met het vaststellen van de verordening de juridische basis is

vastgelegd voor het beoordelen en toetsen van aanvragen Sociaal Medische Indicaties;

B e s l u i t :

Vast te stellen de Verordening Sociaal Medische Indicatie Deurne 2020.

Artikel 1 Definities

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, komen dezelfde betekenis toe als in de Wet kinderopvang en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deurne;

    • b.

      eigen bijdrage: eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang conform de Adviestabel ouderbijdrage peuteropvang van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;

    • c.

      eigen kracht: de mogelijkheid om als ouders zelf het kind of de kinderen binnen het gezin op te vangen al dan niet met hulp van het eigen sociale netwerk;

    • d.

      inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet, en de algemene bijstand;

    • e.

      kind: persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en die in belangrijke mate wordt onderhouden door tenminste een (pleeg)ouder en die als ingezetene op hetzelfde woonadres als de (pleeg)ouder(s) is ingeschreven in de Basisregistratie Personen;

    • f.

      kinderopvang: dagopvang of buitenschoolse opvang geleverd door een kindcentrum of gastouderbureau, op grond van een sociaal-medische indicatie;

    • g.

      ouders: gezaghebbende ouders, adoptiefouders, stiefouders, pleegouders of een ander die een kind als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt. Onder deze begripsomschrijving wordt ook het enkelvoud verstaan;

    • h.

      sociaal-medische gronden: lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking van de ouders waardoor deze onvoldoende of niet fulltime in staat zijn voor het kind te zorgen of als de ontwikkelingskansen van het kind hierdoor onder druk staan.

Artikel 2 Doelstelling, doelgroep en reikwijdte

  • 1. Het doel van deze regeling is om ouders te ontlasten dan wel de ontwikkeling van kinderen veilig te stellen.

  • 2. Deze regeling is van toepassing op ouders:

    • a.

      met een aantoonbare lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking;

    • b.

      die volgens de Basisregistratie Personen woonachtig zijn in de gemeente Deurne;

    • c.

      die geen of beperkt recht hebben op kinderopvangtoeslag van de belastingdienst; en

    • d.

      van wie is vastgesteld dat een of meer van de beperkingen als genoemd onder a, opvang van het kind of kinderen tot 12 jaar noodzakelijk maken of ten aanzien van wie is vastgesteld dat kinderopvang in het belang van een goede en gezonde ontwikkeling van het kind of kinderen noodzakelijk is.

  • 3. Voor kwetsbare kinderen tussen de 12 en 16 jaar kan in afwijking van het bepaalde in het tweede lid onder d, in uitzonderlijke gevallen toch een tegemoetkoming worden verstrekt.

Artikel 3 Recht op een tegemoetkoming

De ouders die voldoen aan de vereisten als genoemd in artikel 2 van deze verordening, komen in aanmerking voor een tegemoetkoming als:

  • a.

    de ouders beschikken over een Nederlandse nationaliteit of een rechtmatig verblijf in Nederland; en

  • b.

    de ouders niet op eigen kracht in de kinderopvang kunnen voorzien.

Artikel 4 Indiening van de aanvraag

De aanvraag voor een tegemoetkoming wordt op een door het college beschikbaar gesteld formulier ingediend.

Artikel 5 Beslistermijn

  • 1. Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van het aanvraagformulier op de aanvraag.

  • 2. Als een beschikking niet binnen bovengenoemde termijn kan worden gegeven, deelt het bestuursorgaan dit aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beslissing wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 6 Weigeringsgronden

Het college weigert de aanvraag als:

  • a.

    de aanvraag niet voldoet aan hetgeen bepaald is in artikel 2 of 3 van deze verordening;

  • b.

    de ouders niet bereid zijn om hulpverlening te accepteren of hieraan mee te werken;

  • c.

    de ouders niet voldoen aan de verplichtingen als genoemd in artikel 10 en 11 van deze verordening.

Artikel 7 Ingangsdatum, omvang en duur van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum, waarop de kinderopvang op grond van de indicatie daadwerkelijk start.

  • 2. De tegemoetkoming wordt slechts verleend voor de goedkoopst adequate voorziening en voor het aantal uren per week waarvoor de inzet van de kinderopvang naar het oordeel van het college noodzakelijk is.

  • 3. Een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang wordt in beginsel voor een periode van maximaal drie maanden toegekend.

  • 4. Als het college dit noodzakelijk acht, vindt verlenging van de tegemoetkoming plaats onder de voorwaarde dat de ouder voldoet aan zijn of haar verplichtingen als bedoeld in artikel 10 en 11 van deze verordening en voldoende heeft gezocht naar een oplossing door middel van inzet van de eigen kracht.

  • 5. Het college kan als het nodig is het gezin ondersteunen in het zoeken naar een oplossing.

Artikel 8 Hoogte tegemoetkoming

Voor de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming, wordt aangesloten bij de geldende maximum uurprijs van de Belastingdienst zoals opgenomen in het Besluit kinderopvangtoeslag.

Artikel 9 Eigen bijdrage

  • 1. De ouders zijn een inkomensafhankelijk eigen bijdrage verschuldigd gebaseerd op de Adviestabel ouderbijdrage peuteropvang van de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten.

  • 2. Geen eigen bijdrage is verschuldigd wanneer:

    • a.

      de ouders al een eigen bijdrage kinderopvang betalen op basis van andere vormen van kinderopvang.

    • b.

      de ouders een netto inkomen hebben dat lager is dan 120 % van de geldende bijstandsnorm op grond van de Participatiewet.

    • c.

      de ouders gebruik maken van een aantoonbare minnelijke of wettelijke schuldregeling.

Artikel 10 Beperking noodzaak

  • 1. De ouders doen al het mogelijke om de periode waarin noodzakelijke kinderopvang moet worden afgenomen, zo kort mogelijk te laten zijn.

  • 2. De ouders doen al het mogelijke om het aantal uren waarop noodzakelijke kinderopvang moet worden afgenomen, zo gering mogelijk te laten zijn.

Artikel 11 Inlichtingenplicht

De ouders doen aan het college op verzoek of direct uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de aanspraak of de hoogte van de tegemoetkoming.

Artikel 12 Herziening en intrekking

Het college kan het recht op de tegemoetkoming herzien of intrekken als:

  • a.

    het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 11 heeft geleid tot een ten onrechte of te hoog verstrekte tegemoetkoming.

  • b.

    anderszins een tegemoetkoming ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt.

  • c.

    niet wordt voldaan aan de verplichtingen die in de beschikking staan vermeld.

Artikel 13 Terugvordering

Als het college een besluit tot herziening of intrekking als bedoeld in artikel 12 heeft genomen, kan het college de ten onrechte of te hoog verstrekte tegemoetkoming terugvorderen.

Artikel 14 Hardheidsclausule

Het college kan ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, als de toepassing van de verordening zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 15 Overgangsrecht

Op iedere aanvraag die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn ontvangen, en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, wordt op grond van deze regeling beslist.

Artikel 16 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking daarvan.

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening SMI kinderopvang Deurne 2020.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 september 2020.

De griffier,

(R.J.C.M. Rutten)

De voorzitter,

(H.J. Mak)

Toelichting Verordening Sociaal Medische Indicatie Kinderopvang Deurne 2020

In dit document worden in het eerste hoofdstuk de aanleiding, het wettelijk kader, de lokale toegang en het mandaat toegelicht. Het tweede hoofdstuk voorziet in een artikelgewijze toelichting op de Verordening Sociaal Medische Indicatie Kinderopvang gemeente Deurne 2020. Deze toelichting biedt daarmee technische en juridishe handvatten voor de toepassing en de interpretatie van de verordening.

Hoofdstuk 1Algemeen

1.1Aanleiding

In de oorspronkelijke Wet Kinderopvang uit 2005 stond aanvankelijk een aantal conceptartikelen opgenomen die betrekking hadden op kinderopvang voor ouders om sociaal medische redenen (doelgroep SMI). De rijkswetgever heeft uiteindelijk besloten deze artikelen op dat moment niet in werking te laten treden. Dit zou later gebeuren. Tot die tijd kregen gemeenten via het gemeentefonds extra budget voor deze doelgroep. Het betrof een algemene uitkering, waaraan geen voorwaarden waren verbonden. Gemeenten konden naar eigen inzicht de kinderopvang voor deze doelgroep regelen en financieren. Ten tijde van de invoering van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in 2010 is ervoor gekozen deze systematiek structureel toe te passen. Dit betekende dat de artikelen die in concept waren opgenomen in de Wet Kinderopvang 2005 definitief niet in werking zouden treden. Het argument van de wetgever was dat de doelgroep SMI vooral geholpen is met maatwerk. Dit betekent dat gemeenten ten behoeve van deze doelgroep jaarlijks structureel middelen via het gemeentefonds ontvangen en zij de kinderopvang voor deze doelgroep structureel kunnen organiseren. De uitkering blijft algemeen van aard en dus vrij inzetbaar. Gemeenten hebben daarmee beleidsvrijheid ten aanzien van de wijze waarop zij deze doelgroep ondersteunen.

1.2Wettelijke grondslag

Zoals hiervoor aangegeven zijn de conceptartikelen rondom de SMI uiteindelijk niet opgenomen in de wet. Vanwege de behoefte om dit wel op lokaal niveau te reguleren en gelet op het normatieve karakter, dienen de regels rondom de SMI daarom in een verordening vervat te worden. Hierbij zijn verschillende mogelijkheden onderzocht. In het voortraject is onder andere onderzocht of de algemene subsidieverordeningen of de jeugdverordeningen hiervoor uitkomst konden bieden. Dit bleek geen optie en is er daarom voor gekozen om de regels rondom de SMI op te nemen in een autonome (op zichzelf staande) verordening gebaseerd op artikel 149 van de Gemeentewet.

Hieronder een korte toelichting op voornoemde keuze:

SMI versus Subsidieverordening

In artikel 4:21 van de Awb is het begrip ‘subsidie’ gedefinieerd als:

‘De aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten’

Het element ‘met het oog op bepaalde activiteiten’ maakt dat deze SMI tegemoetkoming mogelijk niet onder de subsidietitel valt. Uit de toelichting op het subsidiebegrip blijkt namelijk dat er niet altijd sprake is van subsidie wanneer de overheid (gemeenten) financiële middelen om niet verstrekt. Soms geschiedt de verstrekking van financiële middelen namelijk niet met het oog op een bepaalde activiteit, maar om te voorzien in de kosten van het bestaan. Daarbij kan het gaan om een algehele of een aanvullende inkomensvoorziening. Denk hierbij aan de uitkeringen op het gebied van de sociale zekerheid. De regels inzake subsidies behoren daarop niet van toepassing te zijn. De studiefinanciering heeft tot op zekere hoogte een gemengd karakter, waarbij echter het element van een (aanvullende) inkomensvoorziening overheerst. Gelet op het voorgaande is ook om die reden de kinderopvangtoeslag vanuit de Belastingdienst op grond van artikel 12 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen uitgezonderd van het subsidiebegrip. De tegemoetkoming die de Peelgemeenten willen verstrekken in het kader van de SMI heeft eenzelfde karakter. Bij een analoge toepassing van de wet dien je dan tot de conclusie te komen dat deze tegemoetkoming niet als subsidie moet worden aangemerkt. Gelet op het voorgaande, kan deze tegemoetkoming niet als wettelijk voorschrift onder de Algemene subsidieverordening gebracht worden.

SMI in Jeugdverordening

De Jeugdwet verstaat in artikel 1.1 onder jeugdhulp:

  • 1°.

    ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;

De MvT op dit artikel in de Jeugdwet zegt daarover: De werkwoorden in de begripsomschrijving onder 1° (verminderen, stabiliseren en opheffen van of omgaan met de gevolgen van) duiden op de grote diversiteit van de mogelijke vormen van jeugdhulp die nodig kunnen blijken. De genoemde problematiek ziet enerzijds op problemen of beperkingen aan de zijde van de jeugdige, namelijk psychische problemen of stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking en anderzijds op problemen die te maken hebben met de opvoeding, waarbij jeugdhulp nodig is door problemen waar de ouders mee kampen en waardoor de jeugdige wordt belemmerd in zijn ontwikkeling.

Destijds heeft de wetgever de SMI in de wet Kinderopvang willen opnemen voor de volgende gevallen:

  • 1.

    ouders met een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking voor wie is vastgesteld dat deze beperking(en) kinderopvang noodzakelijk maken (ontlasten van ouders)

  • 2.

    ouders met een kind voor wie is vastgesteld dat in het belang van een goede en gezonde ontwikkeling van dat kind kinderopvang noodzakelijk is (kinderen voor wie door thuissituatie ontwikkelingsachterstand dreigt)

Een indicatie SMI kinderopvang is een tegemoetkoming kinderopvang en dient daarmee veel meer gekwalificeerd te worden als vorm van inkomensondersteuning. Jeugdhulp is veel meer gericht op het oplossen van problematiek. Het wettelijke kader van de Jeugdwet is lastig toe te passen op het leerstuk van de SMI. Gelet daarop wordt opname van de SMI binnen de Jeugdverordening niet als passend beschouwd.

1.3Lokale toegang en uitvoeringsmandaat

De Peelgemeenten hebben er in 2019 gezamenlijk voor gekozen om beleid en uitvoering van de SMI kinderopvang te harmoniseren. De intentie daarbij was om de uitvoering zoveel als mogelijk te laten aansluiten bij de reeds bestaande toegang en uitvoering van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Binnen de Peelgemeenten is de lokale toegang ingeregeld via de verschillende gebiedsteams. Binnen de gebiedsteams zijn zowel Wmo-consulenten als jeugd- en gezinscoaches werkzaam. Binnen elk gebiedsteam is door de lokale gemeente één functionaris SMI, alsmede één vervanger aangewezen. Vaak is dat een Wmo-consulent. De uitvoering van de verordening SMI ligt veelal bij deze functionaris.

Wanneer er als gevolg van de thuissituatie (beperkingen ouders) ook problemen bij het kind spelen, dan betrekt de Wmo-consulent er altijd een gezins- en jongerencoach bij. Op deze manier wordt de inzet van de juiste expertise gewaarborgd.

De aangewezen functionarissen SMI zijn op grond van een mandaatbesluit bevoegd om de aanvraag in behandeling te nemen, de indicatie te stellen en de beschikking af te geven.

Hoofdstuk 2. Artikelsgewijze toelichting:

Artikel 1Begripsbepalingen

Het uitgangspunt is dat aan alle begrippen die in deze verordening worden gehanteerd dezelfde betekenis toekomt als in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet Kinderopvang . De belangrijkste begrippen zijn in dit artikel nader omschreven in de onderdelen a tot en met g van het tweede lid. Deze onderdelen spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.

Artikel 2Doelstelling, doelgroep en reikwijdte

Volgens het eerste lid van dit artikel is het doel van de tegemoetkoming SMI kinderopvang, het ontlasten van ouders en/of het veiligstellen van de ontwikkeling van kinderen. De regeling is gericht op ouders met sociaal-medische problemen die daardoor niet in staat zijn om (volledig) voor hun kinderen te zorgen. Verder is het zo dat beperkingen bij de ouders, bijvoorbeeld wanneer ze moeite hebben met het goed uitvoeren van hun zorgtaken, op termijn (ontwikkelings)problemen kunnen geven bij hun kinderen.

Om aanspraak te kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten van deze SMI kinderopvang, dient in ieder geval aan de vereisten als bedoeld in het tweede lid van dit artikel te worden voldaan.

Ten eerste moet het gaan om ouders met een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking voor wie is vastgesteld dat deze beperking(en) kinderopvang noodzakelijk maken.

Het inzetten van kinderopvang kan het gezin ontlasten en geeft ouders bovendien tijd en ruimte om zelf een structurele oplossing te vinden. Verder heeft het inzetten van kinderopvang een positief effect op eventuele (ontwikkelings)problemen bij de kinderen.

Het begip ouders is in het kader van deze regeling erg ruim. Het maakt namelijk niet uit of bijvoorbeeld sprake is van biologische ouders of pleegouders.

Verder dienen de ouders woonachtig te zijn in Deurne en niet of maar beperkt in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst.

Tot slot geldt als hoofdregel dat enkel ten aanzien van noodzakelijke opvang voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 12 jaar een tegemoetkoming SMI Kinderopvang kan worden verstrekt. Oudere kinderen (vanaf middelbare school leeftijd) zijn in de regel namelijk voldoende zelfstandig om kortere perioden zonder opvang te kunnen.

Sommige kinderen tussen de 12 en 16 jaar zijn echter nog wel heel kwetsbaar. De beoordeling van de opvang van kinderen in de leeftijdscategorie van 12-16 jaar is maatwerk.

Bijzondere situatie

Als er voor het betreffende kind of kinderen op het moment van de aanvraag SMI gebruik wordt gemaakt van of er aanspraak is op het gebied van bijzondere kinderopvang op basis van de Jeugdwet, bijvoorbeeld omdat het kind een ernstige beperking heeft, kan geen aanspraak worden gemaakt op de tegemoetkoming SMI kinderopvang.

Artikel 3 Recht op een tegemoetkoming

Wanneer ouders passen binnen de doelgroep als geformuleerd in artikel 2 van deze verordening, dient te aanvraag nog getoetst te worden aan de vereisten in artikel 3.

Bij het eerste vereiste dient gekeken te worden of de ouders beschikken over een Nederlandse nationaliteit of dat er sprake is van rechtmatig verblijf in Nederland. Onder rechtmatig verblijf wordt in dit verband verstaan de persoon die rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.

Tevens dient het voor de ouders niet mogelijk te zijn om op eigen kracht in kinderopvang te voorzien: ‘de mogelijkheid om als ouders zelf het kind of de kinderen binnen het gezin op te vangen al dan niet met hulp van het eigen sociale netwerk’, in de kinderopvang te voorzien.

Pas wanneer hiervan sprake is, bestaat er een recht op een tegemoetkoming voor SMI kinderopvang.

Artikel 4Indiening van de aanvraag

Ingevolge artikel 4 dient de aanvrager van de tegemoetkoming SMI Kinderopvang verplicht gebruik te maken van een door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier (zie in dit verband artikel 4:4 van de Awb). Zowel voor de aanvrager als voor de gemeente is het efficient om te werken met formulieren: de aanvrager weet dan exacte welke informatie moet worden aangeleverd en de gemeente en de gemeente beschikt op overzichtelijke wijze over alle relevante gegevens. Een aanvraag die anders dan via het voorgeschreven formulier is ingediend, kan onder omstandigheden op grond van het bepaalde in artikel 4:5 van de Awb uiteindelijk buiten behandeling worden gelaten. Daartoe zal aanleiding kunnen zijn, als essentiele gegevens bij de aanvraag ontbreken of het op andere wijze het indienen van de aanvraag tot administratieve problemen aanleiding geeft. Wel moet dan de aanvrager eerst de gelegenheid worden geboden om de aanvraag aan te vullen.

Artikel 5Beslistermijn

Het college beslist overeenkomstig het gestelde in de Awb binnen acht weken op de aanvraag, na ontvangst van het door het college beschikbaar gestelde aanvraagformulier. De beslistermijn vangt pas aan na ontvangst van de volledige aanvraag. Met andere woorden, als een aanvraag niet volledig is vangt de termijn pas aan na ontvangst van de ontbrekende gegevens. In verband met het aanvullen van de aanvraag wordt de beslistermijn namelijk opgeschort met de geboden termijn om de aanvraag aan te vullen.

Artikel 6Weigeringsgronden

Het college kan een aanvraag (of een verlenging daarvan) in een aantal gevallen afwijzen:

  • a.

    Indien niet wordt voldaan aan het bepaalde in de artikelen 2 of 3 van de verordening. Bijvoorbeeld wanneer de ouders niet passen binnen de doelgroep als geformuleerd in artikel 2, tweede lid van de verordening, indien het kind 12 jaar of ouder is en het kind niet aangemerkt wordt als ‘kwetsbaar’ of bijvoorbeeld wanneer de desbetreffende ouder geen rechtmatig verblijf houdt in nederland of zelf op eigen kracht kan voorzien in de kinderopvang. Hierbij geldt dat of, moet worden gelezen als en/of.

  • b.

    Wanneer ouders niet bereid zijn om hulpverlening te accepteren of hieraan mee te werken. Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer zij (binnen hun netwerk) weigeren opzoek te gaan naar alternatieven.

  • c.

    Wanneer ouders niet voldoen aan hun verplichting om de noozaak tot kinderopvang zoveel als mogelijk te beperken, of indien ouders niet voldoen of hebben voldaan aan hun inlichtingenplicht.

Artikel 7Ingangsdatum, omvang en duur van de tegemoetkoming

Uit het eerste lid van dit artikel volgt dat de tegemoetkoming SMI kinderopvang wordt verleend met ingang van de datum waarop waarop de kinderopvang op grond van de indicatie daadwerkelijk start. Deze datum wordt afgeleid uit de overeenkomst die is gesloten met de kinderopvangorganisatie. De ingangsdatum kan nooit voor de meldingsdatum liggen. Indien de kinderopvang op basis van overeenkomst eerder is gestart dan de meldingsdatum, wordt de meldingsdatum als ingangsdatum genomen.

Voorts wordt de tegemoetkoming SMI kinderopvang slechts verleend voor het aantal uren kinderopvang per week dat redelijkerwijs naar het oordeel van het college noodzakelijk is om de ouders te ontlasten en de ontwikkeling van het kind te garanderen c.q. te bevorderen. Samen met de ouders wordt de persoonlijke situatie en de behoefte in kaart gebracht. De consulent is bevoegd om - onderbouwd - de noodzaak en de periode waarvoor de tegemoetkoming SMI kinderopvang wordt toegekend, vast te stellen. Bij twijfel kan een medisch advies gevraagd worden.

Soms kan er sprake zijn van samenloop van het recht op een tegemoetkoming SMI kinderopvang en een (lopend) recht op kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst op het moment van de aanvraag SMI, bijvoorbeeld als een van de werkende ouders gedeeltelijk uitvalt. Er is dan sprake van een ‘beperkt recht’. In die gevallen wordt de tegemoetkoming SMI kinderopvang vastgesteld in aanvulling op de lopende kinderopvang, waarvoor een kinderopvangtoeslag wordt ontvangen.

Uitgangspunt bij de toekenning is dat de goedkoopst adequate voorziening wordt ingezet. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer opvang door een gastouder (is doorgaans goedkoper) tot de mogelijkheden behoort, hiervoor gekozen dient te worden en de maximale vergoeding hierop wordt afgepast.

Uit het derde lid blijkt de tijdelijkheid van deze voorziening. De duur van de regeling is beperkt tot in principe drie maanden. Het is immers de bedoeling dat ouders eerst zelf een passende oplossing vinden. Het gezin is namelijk zelf primair verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden en de opvang en verzorging van de kinderen. De tegemoetkoming SMI kinderopvang wordt daarom dan ook enkel ingezet, wanneer blijkt dat er in het voorliggend veld geen of onvoldoende mogelijkheden zijn. Dit vloeit overigens ook al voort uit artikel 3 onder b van deze verordening.

Voorbeelden eigen kracht:

  • -

    bij uitval van één van de ouders wordt gestreefd naar een herverdeling van taken binnen het gezin (eigen kracht).

  • -

    lukt dit niet, dan wordt van de ouders verwacht dat zij hun eigen netwerk inschakelen (familie, vrienden, buren etc).

  • -

    indien nodig maakt de ouder gebruik van de mogelijkheid om zorgverlof op te nemen.

  • -

    is kinderopvang langdurig nodig, dan kan van de ouders ook worden verwacht dat zij bijvoorbeeld uitkijken naar ander werk dat beter aansluit bij de thuissituatie.

In eerste instantie zoeken de ouders zelf een oplossing. Lukt dit niet, dan kan het Sociaal Team/gebiedsteam hen helpen om de mogelijkheden in beeld te brengen (zie in dit verband het vijfde lid van dit artikel). De Wmo-consulent en/of jeugd- en gezinscoach uit het gebiedsteam, die verantwoordelijk is voor het behandelen van de aanvraag, biedt waar nodig ondersteuning bij het organiseren van de kinderopvang en de aanpalende problematiek.

Als gezinnen niet (tijdig) een passende oplossing kunnen regelen, kan een tegemoetkoming SMI kinderopvang worden geindiceerd. De periode van drie maanden geeft dan tijd en ruimte om binnen de eigen mogelijkheden de opvang in de toekomst anders te organiseren. Voorkomen moet worden dat ouders gaan ‘leunen’ op de gemeente.

Gelet op het vierde lid van dit artikel beoordeelt de consulent en/of jeugd- en gezinscoach na afloop van de toegekende periode of verlenging noodzakelijk is op grond van een deugdelijke onderbouwing. Ook hier geldt: indien nodig wordt een (nieuw) medisch advies opgevraagd. Het verzoek om verlenging wordt gedaan door de ouders. Hiervoor geldt een verkort aanvraagformulier.

In verband met het bovenstaande is het van belang dat de consulent en/of jeugd- en gezinscoach gedurende de eerste drie maanden het gezin volgt en bewaakt dat er voortgang is in het zoeken naar alternatieven binnen het eigen netwerk van de ouders. Bij kwetsbare gezinnen of (dreigende) overbelasting van de ouders zal de consulent extra ondersteuning bieden bij het zoeken naar alternatieven.

Artikel 8Hoogte tegemoetkoming

De hoogte van de tegemoetkoming is afhankelijk van de werkelijke kosten van de kinderopvang, tot de maximum uurprijs van de Belastingdienst op grond van het Besluit Kinderopvangtoeslag1. Eventuele meerkosten als gevolg van een andere niet noodzakelijke keuze door de ouders komen voor eigen rekening.

De tegemoetkoming SMI wordt rechtstreeks uitbetaald aan de ouders.

Wanneer de ouders een eigen bijdrage verschuldigd zijn wordt dit bedrag op de tegemoetkoming in mindering gebracht. De frequentie waarin de betaling plaatsvindt (per vier weken, per maand of per drie maanden), is afhankelijk van de afspraken die ouders met de kindopvangorganisatie hebben gemaakt.

Artikel 9 Eigen bijdrage

De gemeente heeft beleidsvrijheid wanneer het gaat om het al dan niet opleggen van een eigen bijdrage. Op grond van deze verordening zijn ouders in principe een inkomensafhankelijke eigen bijdrage verschuldigd. De gemeente heeft hier uiteindelijke voor gekozen om de navolgende redenen:

  • -

    het beheersbaar houden van de voorziening.

  • -

    het inbouwen van een financiële prikkel die mensen stimuleert een andere oplossing te zoeken.

  • -

    het benadrukken van de eigen verantwoordelijkheid, eigen kracht en inzet eigen netwerk.

Om ervoor te zorgen dat de voorziening voor iedereen, dus ook voor ouders met een lager inkomen, toegankelijk is, ziet het college in een aantal situaties af van het opleggen van een eigen bijdrage:

  • a.

    Indien de ouders al een eigen bijdrage kinderopvang betalen op basis van andere vormen van kinderopvang.

Voor de gezinnen waar reguliere kinderopvang is ingezet en waarvoor een eigen bijdrage wordt betaald, wordt geen eigen bijdrage SMI opgelegd. Stapeling van eigen bijdrage vindt de gemeente onwenselijk.

  • b.

    Indien de ouders een netto inkomen hebben dat lager is dan 120 % van de geldende bijstandsnorm op grond van de Participatiewet.

De inkomensgrens die de gemeente hanteert in het minimabeleid is van toepassing voor wat betreft de draagkrachtregeling; inwoners met een inkomen tot die grens worden vrijgesteld van het betalen van een eigen bijdrage SMI.

  • c.

    Indien de ouders aantoonbaar in een minnelijke of wettelijke schuldregeling zitten.

Tot slot wordt van het opleggen van een eigen bijdrage SMI afgezien wanneer mensen in een schuldhulpverleningstraject zitten waardoor zij een lager besteedbaar inkomen hebben.

Gezinnen die niet vallen onder een van voornoemde uitzonderingssituaties, dienen een eigen bijdrage te betalen. Voor het berekenen van de hoogte van de eigen bijdrage wordt gebruik gemaakt van de Adviestabel ouderbijdrage peuteropvang van de VNG2 .

Deze tabel is door de VNG ontwikkeld, zodat gemeenten voor de peuteropvang een inkomensafhankelijke eigen bijdrage kunnen vaststellen. De tabel gaat uit van een gezamenlijk toetsingsinkomen (bruto jaarinkomen). De ouderbijdrage wordt berekend als een bijdrage per uur peuteropvang. De bijdrage is afgeleid van het maximumuurtarief van de Belastingdienst. De bedragen zijn vrijwel gelijk aan die voor kinderopvang. Alleen hanteert de VNG zeven inkomenscategorieën, terwijl er voor de kinderopvangtoeslag maar liefst 69 inkomensgroepen bestaan.

Van deze Adviestabel wordt in het kader van deze regeling gebruik gemaakt omdat:

  • -

    de tabel grotendeels aansluit bij de rekenmethode die voortvloeit uit de Wet Kinderopvang en toegepast wordt door de Belastingdienst (Kinderopvangtoeslag);

  • -

    er op deze manier een gelijkere situatie wordt gecreëerd ten opzichte van ouders die wegens werk of opleiding kinderopvang nodig hebben;

  • -

    de tabel wordt ook toegepast bij Peuterspeelzaalwerk. Dit levert een uniforme werkwijze op.

  • -

    de tabel makkelijk toepasbaar is, en uitvoeringstechnisch eenvoudig;

  • -

    de gegevensuitvraag beperkt is;

  • -

    de draagkracht uit vermogen volgens deze systematiek buiten beschouwing blijft.

Een verklaring inkomstenbelasting is afdoende bewijs voor het bruto inkomen. Deze verklaring kan op aanvraag (met DigiD) digitaal worden gedownload.

Voor het bepalen van het netto minimum inkomen geldt de inkomensverklaring als bewijsstuk. Wanneer een persoon niet in het bezit is van een inkomensverklaring, gaan we uit van het netto maandinkomen, zoals dat in het kader van de regelingen ‘meedoen’ en ‘maatschappelijke participatie’ wordt vastgesteld.

Artikel 10 Beperking noodzaak

Zoals uit het voorgaande blijkt, wordt de tegemoetkoming SMI kinderopvang slechts verleend voor het aantal uren kinderopvang per week dat redelijkerwijs naar het oordeel van het college noodzakelijk is om de ouders te ontlasten en de ontwikkeling van de kinderen te garanderen danwel te bevorderen. Opvang van de kinderen is en blijft een primaire verantwoordelijkheid van ouders. Gelet daarop dienen ouders dan ook al het mogelijke te doen om de periode waarin kinderopvang noodzakelijk is, alsmede de omvang zoveel als mogelijk te beperken. Het college kan eventueel ondersteunen bij het zoeken naar een oplossing. Indien ouders zich niet aan deze verplichting houden, kan een aanvraag of de verlenging daarvan worden geweigerd op grond van artikel 6 van deze verordening.

Artikel 11Inlichtingenplicht

De ouders doen op verzoek, in dit geval middels het aanvraagformulier tegemoetkoming SMI kinderopvang, mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de aanspraak of de hoogte van de tegemoetkoming. Denk hierbij aan inlichtingen over:

  • -

    de aard en duur van de beperking;

  • -

    de gezinssamenstelling;

  • -

    het inkomen;

  • -

    de overeenkomst met de kinderopvanginstelling of de gastouder;

  • -

    de bevestiging van de plaatsing.

Deze inlichtingenplicht loopt door tijdens de periode waarover een tegemoetkoming is toegekend. Dit betekent bijvoorbeeld dat wijzigingen in het inkomen of in de opvanguren direct bij het college gemeld moeten worden.

Indien ouders zich niet aan deze verplichting houden, kan een aanvraag of de verlenging daarvan worden afgewezen op grond van artikel 6 van deze verordening.

Artikel 12Herziening en intrekking

Dit artikel biedt de mogelijkheid een besluit tot toekenning van de tegemoetkoming SMI kinderopvang, in bepaalde omstandigheden te herzien of in te trekken.

Hoewel de verordening enkel spreekt over de mogelijkheid tot intrekken of herzien, is hiermee ook beëindigen of wijzigen van de tegemoetkoming SMI kinderopvang bedoeld. Van beëindiging is sprake als het college de aanspraak op de tegemoetkoming SMI kinderopvang stopt met ingang van het heden of naar de toekomst toe. Het ongedaan maken van de aanspraak over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot intrekking, geen terugwerkende kracht.

Bij wijziging past het college het recht op de tegemoetkoming aan vanaf het heden of naar de toekomst toe. Het recht blijft dus wel bestaan, maar in een andere omvang. Het wijzigen van het recht op de tegemoetkoming SMI kinderopvang over een periode in het verleden wordt herzien genoemd.

Het artikel is geformuleerd als ‘kan-bepaling’, dat wil zeggen dat het college wel bevoegd is om het recht op de tegemoetkoming te herzien of in te trekken, maar dit geen verplichting is.

Artikel 13 Terugvordering

Een terugvorderingsbesluit is nauw verweven met een herzienings- en intrekkingsbesluit. Deze besluiten dienen altijd vooraf te gaan aan het besluit tot terugvordering.

Ook dit artikel is geformuleerd als ‘kan-bepaling’. Het college is hiermee wel bevoegd om terug te vorderen, maar is hiertoe niet verplicht.

Artikel 14Hardheidsclausule

Het opnemen van een hardheidsclausule in deze verordening opent de mogelijkheid voor het college om, in gevallen waarin toepassing van een artikel in de verordening een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, het desbetreffede artikel buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. Het afwijkende besluit van het college moet altijd binnen de doelstellingen van deze verordening passen. Voorts dient de toepassing van de hardheidsclausule beperkt te blijven tot individuele gevallen.

Artikel 15 Overgangsrecht

Aanvragen waaronder verlengingsaanvragen die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend maar waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden beoordeeld op grond van deze verordening.


Noot
1

https://wetten.overheid.nl/BWBR0017321/2020-01-01

Noot
2

https://vng.nl/sites/default/files/adviestabel_2020.pdf (voor 2020)