Subsidieverordening stedelijke vernieuwing Deventer

Geldend van 19-05-2006 t/m heden

Intitulé

Subsidieverordening stedelijke vernieuwing Deventer

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

§ 1

Begripsomschrijving

Artikel 1.0 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet stedelijke vernieuwing (Stb. 2000, 504);

  • b.

    programma stedelijke vernieuwing: ontwikkelingsprogramma als bedoeld in artikel 7 lid 1 van de wet;

  • c.

    herstructurering: transformatie van de woningvoorraad en/of de herinrichting van de woonomgeving en/of het verbeteren van de leefbaarheid in een bepaald gebied;

  • d.

    transformatie: verandering in de woningvoorraad door een combinatie van slopen en vervangend nieuw bouwen van woningen en/of verkoop van huurwoningen en/of het opwaarderen van bestaande woningen;

  • e.

    ISV: Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing;

  • f.

    project: plan dat voor zelfstandige uitvoering geschikt is;

  • g.

    verdeelbesluit ISV: een besluit van de raad ter verdeling van middelen ten behoeve van de stedelijke vernieuwing;

  • h.

    gebouw: een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  • i.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer;

  • j.

    de raad: de raad van de gemeente Deventer;

  • k.

    de minister: de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

§ 2

Subsidiekader

Artikel 1.1 Subsidieplafond

    • 1.

      De raad stelt door middel van het verdeelbesluit ISV het budget, tevens subsidieplafond, vast ter verlening van subsidies als bedoeld in deze verordening.

    • 2.

      De raad verdeelt het in het eerste lid bedoelde budget in deelbudgetten, tevens aan te merken als (deel)subsidieplafonds.

    • 3.

      Het college kan elk deelbudget weer verdelen over projectbudgetten, eveneens aan te merken als (project)subsidieplafonds.

    • 4.

      Het college kan een deel- en/of projectbudget, voorzover dat naar haar oordeel niet volledig zal worden benut, toevoegen aan een ander deel- en/of projectbudget, waardoor het subsidieplafond van de betreffende deel- en/of projectbudgetten dienovereenkomstig wordt verhoogd, respectievelijk verlaagd.

Artikel 1.2 Subsidiedoeleinden

    • 1.

      De deelbudgetten zoals bedoeld in artikel 1.1 lid 2 kunnen worden onderscheiden in deelbudgetten voor:

    • -

      onderhoud gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden en vernieuwing rieten daken;

    • -

      wonen boven winkels;

    • -

      verhoging kwaliteit inrichting openbare ruimte;

    • -

      bijzondere doelgroepen;

    • -

      archeologie;

    • -

      bodemonderzoek en bodemsanering;

    • -

      onvoorzien.

    • 2.

      Voor subsidies als bedoeld in deze verordening geldt dat ze slechts worden verleend indien het project, waarvoor subsidie wordt aangevraagd, naar het oordeel van het college voldoet aan de doelstellingen van stedelijke vernieuwing.

§ 3

Procedure

Artikel 1.3 Aanvraag

      • 1.

        De aanvraag tot het verlenen van subsidie wordt ingediend bij het college.

      • 2.

        Indiening van de aanvraag geschiedt schriftelijk en dient minimaal een opzet van het plan, een financiële verantwoording van de voorgenomen activiteiten, alsmede een omschrijving van de aangevraagde subsidie te bevatten. Het college kan de aanvrager verzoeken om de aanvraag aan te vullen met nadere gegevens.

      • 3.

        Een aanvraag voor subsidie ten aanzien van bodemonderzoek en bodemsanering ingevolge hoofdstuk 8 van deze verordening wordt ingediend met behulp van een daartoe bestemd, juist en volledig ingevuld formulier.

      • 4.

        Het college kan bepalen dat de aanvrager bij de aanvraag tot subsidie, voorzover de kosten van een project een bedrag te boven gaan van € 25.000, drie concurrerende offertes overlegt.

Artikel 1.4 Subsidieverlening

      • 1.

        Het college bevestigt binnen twee weken de ontvangst van de aanvraag.

      • 2.

        Het college beslist binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

      • 3.

        Het college kan de in het vorige lid genoemde termijn eenmalig met acht weken verlengen.

      • 4.

        Het college weigert de subsidieverlening in ieder geval indien:

      • a.

        de noodzaak van het project naar haar oordeel onvoldoende is aangetoond;

      • b.

        het project naar haar oordeel onvoldoende doelmatig is;

      • c.

        de kosten van de werkzaamheden naar haar oordeel niet in redelijke verhouding staan tot de kwaliteit van het te behalen resultaat;

      • d.

        de aanvraag in strijd is met het bij of krachtens deze verordening gestelde;

      • e.

        met het treffen van de voorzieningen het belang van de stedelijke vernieuwing naar haar oordeel niet of in onvoldoende mate wordt gediend;

      • f.

        een pand waaraan voorzieningen worden getroffen bestemd is om binnen een periode van 10 jaren te worden afgebroken;

      • g.

        voor het realiseren van het project geen stedelijke vernieuwingsbijdrage noodzakelijk is, dat wil zeggen: er zijn of waren andere financiële regelingen beschikbaar;

      • h.

        de voor het project vereiste vergunning(en) niet is/zijn verleend of niet zal/zullen worden verleend;

      • i.

        de werkzaamheden reeds hebben plaatsgevonden of het project reeds is uitgevoerd.

      • 5

        Het college kan de subsidieverlening weigeren indien een begin is gemaakt met de werkzaamheden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college.

      • 6.

        Aanvragen om subsidieverlening worden behandeld naar datum waarop de volledige aanvraag is ingediend.

      • 7.

        Voor de berekening van de subsidie wordt uitgegaan van bedragen exclusief BTW, tenzij de aanvrager de BTW niet kan terugvorderen.

Artikel 1.5 Verplichtingen van de subsidieontvanger

    • 1.

      Het college kan de subsidieontvanger bij de subsidieverlening andere dan de in artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

    • 2.

      Het college kan de subsidieontvanger verplichtingen opleggen ten aanzien van het kwaliteitsniveau van het uit te voeren project.

    • 3.

      Het college kan de subsidieontvanger verplichtingen opleggen die strekken tot het in acht nemen van bepaalde veiligheidsvoorschriften.

    • 4.

      Het college kan de subsidieontvanger verplichtingen opleggen ten aanzien van de termijn waarbinnen een aanvang dient te worden gemaakt met de werkzaamheden en/of het tijdstip waarbinnen de werkzaamheden dienen te zijn voltooid.

    • 5.

      Veranderingen die in een project gaan plaatsvinden of hebben plaatsgevonden na aanvraag van de subsidie dient de subsidieontvanger te melden aan het college. De veranderingen dienen door haar te worden geaccordeerd.

    • 6.

      De subsidieontvanger dient het gereedmeldingsformulier juist en volledig in te vullen.

    • 7.

      Aan de door het college met toezicht belaste personen wordt, op de door die personen te bepalen tijdstippen, toegang verleend tot de plek of het object waarop de aangevraagde verleende of vastgestelde subsidie betrekking heeft.

    • 8.

      Gegevens die naar het oordeel van het college van belang zijn in verband met de aangevraagde, verleende of vastgestelde subsidie worden door de subsidieaanvrager/ ontvanger verstrekt.

Artikel 1.6 Gereedmelding

    • 1.

      De subsidieontvanger meldt het project zo spoedig mogelijk na voltooiing van de werkzaamheden, doch uiterlijk binnen twee jaar na het verlenen van de subsidie gereed bij het college.

    • 2.

      Het college kan de in het eerste lid genoemde termijn verlengen.

    • 3.

      De gereedmelding geschiedt met behulp van een daartoe bestemd formulier.

    • 4.

      De gereedmelding wordt beschouwd als een aanvraag om vaststelling van de subsidie.

    • 5.

      De gereedmelding als bedoeld in het eerste lid gaat in ieder geval vergezeld van:

    • a.

      een verklaring van de subsidieontvanger dat bij het realiseren van het project is

      voldaan aan de opgelegde verplichtingen;

    • b.

      een gespecificeerde opgave van de kosten van het project met daarop betrekking

      hebbende rekeningen en betaalbewijzen;

    • c.

      een opgave van de dag waarop het project is gereedgekomen.

    • 6.

      Het college kan bepalen dat de subsidieontvanger voor projecten waarvan de kosten een bedrag van € 25.000 te boven gaan, in plaats van de onder b in het vorige lid genoemde rekeningen en betaalbewijzen, bij de gereedmelding een kostenoverzicht voegt met een verklaring van een registeraccountant dat het overgelegde kostenoverzicht juist en volledig is.

    • 7.

      Het college bevestigt binnen drie weken de ontvangst van de gereedmelding.

    • 8.

      Indien de gereedmelding naar het oordeel van het college niet volledig is, wordt de indiener in de gelegenheid gesteld de gereedmelding binnen een bepaalde termijn aan te vullen.

    • 9.

      Het college kan als verplichting bij de subsidieverlening een afwijkende procedure van gereedmelding van toepassing verklaren.

Artikel 1.7 Subsidievaststelling

    • 1.

      Binnen dertien weken na ontvangst van de volledige gereedmelding als bedoeld in artikel 1.6 stelt het college het bedrag van de subsidie vast.

    • 2.

      Het college kan de in het eerste lid genoemde termijn eenmalig met acht weken verlengen. Een dergelijke verlenging wordt door het college meegedeeld aan de subsidieontvanger.

    • 3.

      Subsidievaststelling vindt plaats op basis van de door het college goedgekeurde werkelijke kosten met als maximum het bij de subsidieverlening toegekende bedrag.

    • 4.

      Het college kan de subsidie in ieder geval lager vaststellen dan het bedrag uit de subsidieverlening, indien de aanvrager het bij of krachtens deze verordening gestelde niet heeft nageleefd.

    • 5.

      In afwijking van het gestelde in lid 3 kan het college de hoogte van de subsidie gewijzigd vaststellen in verband met meer- en minderwerk. De gewijzigde vaststelling geschiedt aan de hand van de kwaliteit van het meer- en minderwerk en de redelijkheid van de gemaakte kosten – zulks ter beoordeling van het college - en vindt slechts plaats voor zover het maximale subsidiebedrag op grond van deze verordening niet wordt overschreden.

Artikel 1.8 Betaling

    • 1.

      Het subsidiebedrag wordt betaald als bijdrage ineens binnen zes weken na bekendmaking van het besluit waarin de subsidie is vastgesteld.

    • 2.

      Indien krachtens artikel 1.6 lid 9 voor een afwijkende gereedmeldingsprocedure is gekozen, kan de subsidie, in afwijking van het vorige lid, worden betaald op een wijze die aansluit bij de gekozen procedure van gereedmelding.

HOOFDSTUK 2

ONDERHOUD GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

EN BEELDBEPALENDE PANDEN

Artikel 2.0 Begripsomschrijving

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    bouwkundig inspectierapport: een rapport dat:

  • 1.

    het bouwtechnisch kwaliteitsniveau van het monument beschrijft en samenvat,

  • 2.

    is opgesteld door een door het college erkende deskundige en onafhankelijke instantie,

  • 3.

    de onderhoudswerkzaamheden beschrijft als bedoeld onder h, in volgorde van prioriteit;

  • b.

    eigenaar: een natuurlijk persoon die een pand of appartement zelf bewoont en eigenaar is als bedoeld in artikel 1 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek of het appartementsrecht heeft als bedoeld in artikel 106 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek;

  • c.

    historische annexen: waardevolle onderdelen en ornamenten aan of bij het exterieur van monumenten, zoals erkers, balkons, goten, hekwerken, stoepen en kelderluiken;

  • d.

    meerjarenonderhoudsplan: een door het college goedgekeurd overzicht van onderhoudswerkzaamheden, die gedurende een aaneengesloten periode van drie jaren nodig worden geacht teneinde het bouwtechnisch kwaliteitsniveau dat met het treffen van de voorzieningen zal worden bereikt te handhaven;

  • e.

    monument: gemeentelijk monument vermeld op de gemeentelijke monumentenlijst als bedoeld in artikel 1 lid 2 van de Monumentenverordening 1990 van de gemeente Deventer. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder monument tevens verstaan: een beeldbepalend pand als bedoeld onder f;

  • f.

    beeldbepalend pand: een pand of object dat niet als monument is beschermd, maar dat naar het oordeel van het college een kenmerkend onderdeel vormt van een stads- of dorpsgezicht krachtens artikel 35 van de Monumentenwet 1988 en als zodanig is aangegeven op de plankaarten van de bestemmingsplannen geldend voor het beschermd stadsgezicht Deventer, of ingevolge de gemeentelijke monumentenverordening in de gemeente is aangewezen, of waarvoor ex artikel 35 lid 1 van de Monumentenwet 1988 een aanwijzing heeft plaatsgevonden;

  • g.

    onderhoud: sober en doelmatig uit te voeren periodieke onderhoudswerkzaamheden, die het behoud van een goede bouwtechnische kwaliteit van het exterieur van een monument garanderen;

  • h.

    onderhoudswerkzaamheden: uitsluitend de hierna genoemde werkzaamheden overeenkomstig de bestaande situatie aan:

  • 1.

    dakbedekkingen

  • -

    gedeeltelijk vernieuwen of vervangen van pannen of herstellen van leiwerk

  • -

    het vervangen van zink en lood

  • -

    het onderhouden van brand- en bliksembeveiliging

  • -

    het aanbrengen van bouwkundige veiligheidsvoorzieningen ten behoeve van werkzaam- heden aan het pand

  • -

    het onderhouden van schoorstenen

  • 2.

    goten, dakranden en hemelwaterafvoeren

  • -

    het vervangen van goten en hemelwaterafvoeren

  • -

    het onderhouden van dakranden (met windveren en boeiboorden)

  • -

    het opheffen van verstoppingen, reparaties, schoonmaak en andere werkzaamheden gericht op een goede staat van de afvoer van hemelwater rondom het monument

  • 3.

    gevels

  • -

    het herstellen van natuursteen en metselwerk

  • -

    het herstellen van voegwerk

  • -

    het herstellen van pleisterwerk

  • -

    het herstellen van kozijnen, deuren, ramen, luiken

  • -

    het herstellen van bijzondere beglazing zoals glas in lood

  • -

    het uitvoeren van buitenschilderwerk

  • -

    het uitvoeren van reinigingswerkzaamheden

  • 4.

    historische annexen

  • -

    het herstellen en schilderen van historische annexen

Artikel 2.1 Subsidie

Het college kan aan de eigenaar van een monument subsidie verlenen. De subsidie bestaat uit een tegemoetkoming in de kosten van onderhoudswerkzaamheden aan een monument en is niet bedoeld als tegemoetkoming in de kosten van restauratiewerkzaamheden.

Artikel 2.2 Hoogte subsidie

  • 1.

    De subsidie als bedoeld in artikel 2.1 bedraagt maximaal 30% van de kosten van onderhoudswerkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.0 onder h en maximaal 100% van de kosten van het bouwkundig inspectierapport zoals bedoeld in artikel 2.0 onder a, doch in totaal ten hoogste € 3.000 per aaneengesloten periode van drie jaren.

  • 2.

    Bij aanvragen om subsidie waarvoor een meerjarenonderhoudsplan wordt ingediend, kunnen de kosten worden verdeeld over de in het vorige lid bedoelde periode van drie jaren.

  • 3.

    Ingeval toepassing wordt gegeven aan het vorige lid én uitstel van de onderhoudswerk-zaamheden aantoonbaar leidt tot ernstige schade aan het monument en extra kosten, dan kan worden afgeweken van de in het eerste lid genoemde subsidiebedrag tot maximaal € 6.000.

  • 4.

    Ingeval toepassing wordt gegeven aan het tweede lid is hoofdstuk 1 van deze verordening onverkort van toepassing, met dien verstande dat:

  • a.

    in afwijking van artikel 1.6. lid 1 de gereedmelding jaarlijks plaatsvindt binnen zes weken na voltooiing van de voor het betreffende jaar geplande werkzaamheden;

  • b.

    in afwijking van artikel 1.6. lid 2 op verzoek van de subsidieontvanger de termijn kan worden verlengd met maximaal vier weken;

  • c.

    in afwijking van artikel 1.6. lid 4 de gereedmelding wordt beschouwd als een aanvraag om vaststelling van een (jaarlijks) deel van de subsidie;

  • d.

    in aanvulling op de artikelen 1.7 en 1.8 de subsidievaststelling en betaling in (jaarlijkse) delen plaatsvindt.

Artikel 2.3 Aanvullende verplichtingen

  • 1.

    Het gekozen materiaal en de uitvoering dienen van deugdelijke kwaliteit te zijn, zulks ter beoordeling van het college.

  • 2.

    De aanvraag dient vergezeld te gaan van:

  • a.

    een bouwkundig inspectierapport;

  • b.

    een duidelijke omschrijving van de onderhoudswerkzaamheden met vermelding van materialen en kleuren;

  • c.

    een gespecificeerde begroting op basis van de prioriteiten uit het onder a genoemde inspectierapport.

Artikel 2.4 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    De subsidie wordt slechts verleend indien het monument naar het oordeel van het college verder in een goede bouwtechnische staat verkeert en er geen sprake is van een restauratie.

  • 2.

    Wanneer een monument is gerestaureerd, kan een subsidie voor onderhoudswerk-zaamheden niet eerder worden verleend dan vijf jaren na de datum van voltooiing van de restauratie, voor zover daarvoor een restauratielening is verstrekt.

  • 3.

    De subsidie voor onderhoudswerkzaamheden kan niet eerder worden verleend dan drie jaren na de datum van vaststelling van de subsidie voor voorgaande onderhoudswerk-zaamheden.

HOOFDSTUK 3

VERNIEUWING RIETEN DAKEN

Artikel 3.0 Begripsomschrijving

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder eigenaar: een natuurlijk persoon die een pand (inclusief bijgebouwen) met een rieten dak zelf bewoont (in gebruik heeft) en die op het tijdstip van de aanvraag eigenaar is als bedoeld in artikel 1 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt een natuurlijk persoon die eigenaar is van een hooiberg of bijgebouw gelijkgesteld met een eigenaar.

Artikel 3.1 Subsidie

Het college kan aan de eigenaar een subsidie verlenen, de subsidie bestaat uit een tegemoet-koming in de kosten van:

  • a.

    vernieuwing van de bestaande rietbedekking;

  • b.

    vervanging van bestaande dakbedekking door riet als een gedeelte daarvan reeds met riet is gedekt, dan wel als deze aantoonbaar oorspronkelijk met riet was gedekt.

Artikel 3.2 Hoogte subsidie

De subsidie als bedoeld in artikel 3.1 bedraagt € 15 per m2 nieuw rieten dak, doch in totaal ten hoogste € 3.000 per aaneengesloten periode van drie jaren.

Artikel 3.3 Aanvullende verplichtingen

  • 1.

    De rietbedekking dient van deugdelijke en natuurlijke kwaliteit te zijn, één en ander ter beoordeling van het college.

  • 2.

    De uitvoering van de werkzaamheden dient van deugdelijke kwaliteit te zijn, dit ter beoordeling van het college.

Artikel 3.4 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    Het college verleent geen subsidie ingeval van herstel als gevolg van storm- of brandschade.

  • 2.

    De subsidie wordt slechts verleend indien het pand, het bijgebouw of de hooiberg naar het oordeel van het college verder in een goede bouwtechnische staat verkeren.

HOOFDSTUK 4

WONEN BOVEN WINKELS

Artikel 4.0 Begripsomschrijving

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    winkel- en/of bedrijfspand: een gebouw of een afzonderlijk gedeelte van een gebouw dat bestemd is voor de uitoefening van een (winkel)bedrijf en als zodanig in gebruik is;

  • b.

    beschermd stadsgezicht: het bij besluit van 10 februari 1988 nummer U-153.984 door de toenmalige Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, en de toenmalige Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen gebied;

  • c.

    eigenaar: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die op het tijdstip van de aanvraag eigenaar is als bedoeld in artikel 1 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 4.1 Subsidie

Het college kan aan de eigenaar van een winkel- of bedrijfspand gelegen in het als beschermd stadsgezicht aangewezen gebied een subsidie verlenen. De subsidie bestaat uit een tegemoetkoming in de kosten van voorzieningen ter verbetering van de bereikbaarheid van de boven een winkel- of bedrijfspand gelegen woning. De subsidie kan worden verleend indien er sprake is van:

  • a.

    het realiseren van een zelfstandige opgang naar boven het winkel- of bedrijfspand gelegen woning(en);

  • b.

    maatregelen ter verbetering van een zelfstandige opgang naar boven het winkel- of bedrijfspand gelegen woning(en);

  • c.

    het verplaatsen van een zelfstandige opgang naar boven het winkel- of bedrijfspand gelegen woning(en) in die gevallen waar de verbetering van het winkel- of bedrijfspand dit noodzakelijk maakt.

Artikel 4.2 Hoogte subsidie

De subsidie als bedoeld in artikel 4.1 bedraagt 50% van de kosten van de voorzieningen, met een maximum van € 4.500 per zelfstandige woning (maximaal 2) die door de zelfstandige opgang wordt ontsloten per winkel- of bedrijfspand.

Artikel 4.3 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    De subsidie kan slechts worden verleend indien er de afgelopen vijftien jaren, gerekend vanaf de datum van aanvraag, geen subsidie met betrekking tot hetzelfde winkel- of bedrijfspand als waar de aanvraag betrekking op heeft is vastgesteld.

  • 2.

    De subsidie kan slechts worden verleend indien de woning na het treffen van de voor-zieningen als woonruimte zal worden gebruikt en daarvoor ook is bestemd.

Artikel 4.4 Terugbetalingsverplichting

De subsidie als bedoeld in artikel 4.1 dient te worden terugbetaald indien de boven de winkel- of bedrijfspand gelegen woning die door de gesubsidieerde opgang wordt ontsloten in de eerste vijf jaren na subsidievaststelling aan zijn bestemming wordt onttrokken, dan wel ophoudt te bestaan.

HOOFDSTUK 5

VERHOGING KWALITEIT INRICHTING OPENBARE RUIMTE

Artikel 5.0 Begripsomschrijving

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    complex: bouwkundig aaneengesloten groep van woonruimten van vergelijkbare of van dezelfde bouwaard;

  • b.

    woningcorporatie: een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet;

  • c.

    ontwikkelingsgebied: door de gemeente aangewezen gebieden in Deventer waar herstructurering gaat plaatsvinden of plaatsvindt.

Artikel 5.1 Subsidie

Het college kan aan een woningcorporatie of een rechtspersoon gericht op de ontwikkeling, verkoop of het beheer van woningen een subsidie verlenen. De subsidie bestaat uit een tegemoetkoming in de kosten voor de inrichting van de openbare ruimte in een ontwikkelings-gebied.

Artikel 5.2 Hoogte subsidie

  • 1.

    De subsidie als bedoeld in artikel 5.1 wordt bepaald op basis van de door de aanvrager voor het project te overleggen exploitatiegegevens van het ontwikkelingsgebied. De subsidie bedraagt niet meer dan het onrendabele deel van de investering van het project.

  • 2.

    Bij de bepaling van de hoogte van het onrendabele deel van de investering van het project worden mogelijke subsidiabele kosten voor bodemonderzoek, bodemsanering en archeologisch onderzoek niet meegerekend.

Artikel 5.3 Aanvullende verplichtingen

  • 1.

    De inrichting als bedoeld in artikel 5.1 dient, naar het oordeel van het college, ten opzichte van de bestaande situatie op een kwalitatief hoger peil te worden gebracht.

  • 2.

    Indien de herstructurering complexmatig geschiedt, dienen bestaande straatbeelden en straatstructuren die van belang zijn vanwege hun culturele geschiedenis en cultuur-historische kwaliteit in de openbare ruimte te worden geïntegreerd.

Artikel 5.4 Aanvullende weigeringsgronden

De subsidie kan slechts worden verleend indien er in het kader van de Exploitatieverordening Deventer 1998 een overeenkomst is gesloten tussen de gemeente Deventer en de aanvrager.

HOOFDSTUK 6

BIJZONDERE DOELGROEPEN

Artikel 6.0 Begripsomschrijving

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvangshuurprijs: de huurprijs waartegen een woning na voltooiing van een bouwplan voor de eerste maal wordt verhuurd;

  • b.

    bereikbare huurwoning: woning, woonwagen en/of -standplaats waarvan de aanvangs-huurprijs, inclusief servicekosten, onder de aftoppingsgrens als bedoeld in de wet op de Huurtoeslag ligt;

  • c.

    doelgroep: grote gezinnen, dak- en thuislozen, woonwagenbewoners, gehandicapten en ouderen;

  • d.

    ouderen: personen met een leeftijd van 55 jaren en ouder;

  • e.

    gehandicapten: personen die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervinden op het gebied van wonen of bij het zich binnen of buiten de woning verplaatsen;

  • f.

    opplussen: het treffen van technische voorzieningen, conform bepaalde kwaliteitseisen, bij, in of aan bestaande woningen of woonwagens;

  • g.

    technische voorzieningen: bouwkundige of bouwtechnische maatregelen aan een woning die strekken tot verbetering van de indeling en het duurzaam gebruik, waaronder begrepen de daartoe noodzakelijke opheffing van bouwtechnische gebreken;

  • h.

    rechtspersoon: een rechtspersoon als bedoeld in artikel 3 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

  • i.

    samenvoegen: het treffen van bouwkundige maatregelen aan bestaande woningen, woonwagens of wooneenheden waarbij aanvullende voorzieningen worden aangebracht waardoor de indeling wordt gewijzigd, zodanig dat uit twee of meer woongelegenheden één woongelegenheid ontstaat, of uit drie woongelegenheden twee grote woon-gelegenheden ontstaan, of andere combinaties.

Artikel 6.1 Subsidie

Het college kan aan een rechtspersoon subsidie verlenen. De subsidie bestaat uit een tegemoetkoming in de kosten van het realiseren van huisvesting in de huursector voor de doelgroep. De subsidie kan worden verleend voor:

  • a.

    nieuwbouwprojecten;

  • b.

    projecten die het opplussen en/of samenvoegen tot doel hebben;

  • c.

    projecten die voorzien in de aanschaf of bouw van huurwoonwagens en/of de vestiging of inrichting van huurstandplaatsen voor woonwagens.

Artikel 6.2 Hoogte subsidie

  • 1.

    Het college bepaalt in redelijkheid de hoogte van de subsidie zoals bedoeld in artikel 6.1. Daarbij houdt zij rekening met de aard van het project, de mate van geschiktheid voor de doelgroep, de betaalbaarheid en kwaliteit van de huisvesting, alsmede het aantal voorzieningen.

  • 2.

    De subsidie zoals bedoeld in artikel 6.1 wordt bepaald op basis van de door de aanvrager te overleggen exploitatiegegevens van het project en bedraagt niet meer dan het onrendabele deel van de investering van het project.

Artikel 6.3 Aanvullende verplichtingen

  • 1.

    Het college kan van de subsidieontvanger verlangen dat deze, bij de realisatie van de in artikel 6.1 genoemde huisvestingsprojecten, bepaalde kwaliteitseisen in acht neemt.

  • 2.

    De subsidie zoals bedoeld in artikel 6.1 wordt slechts verleend indien de te realiseren huisvesting een bereikbare huurwoning betreft, zoals bedoeld in artikel 6.0 sub b.

Artikel 6.4 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    Geen subsidie wordt verleend voor projecten die tot doel hebben om de betaalbaarheid van het wonen te verbeteren.

  • 2.

    Het opplussen is niet van toepassing op:

  • a.

    woningen die niet geschikt of bestemd zijn om voortdurend door dezelfde persoon of personen te worden bewoond;

  • b.

    woningen die bestemd zijn of in gebruik zijn als ambts- of dienstwoning;

  • c.

    woonschepen;

  • d.

    onzelfstandige woonruimte.

Artikel 6.5 Terugbetalingsverplichting

De subsidie zoals bedoeld in artikel 6.1 dient te worden terugbetaald indien de woning, woonwagen of -standplaats in de eerste vijf jaren na subsidievaststelling niet meer voor verhuur beschikbaar is, of de huurprijs gedurende deze periode zodanig wordt verhoogd, dat de huurprijs de in artikel 6.0 sub b bedoelde aftoppingsgrens overschrijdt.

HOOFDSTUK 7

ARCHEOLOGIE

Artikel 7.0 Begripsomschrijving

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    kosten van archeologisch onderzoek: kosten van onderzoek, opgraving, uitwerking en rapportage in verband met archeologisch onderzoek;

  • b.

    programma van eisen: het geheel van eisen en voorwaarden waaraan de uitvoering van het archeologisch onderzoek naar het oordeel van het college dient te voldoen teneinde minimaal het kwaliteitsniveau te waarborgen zoals neergelegd in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;

  • c.

    veroorzaker: degene die het voornemen heeft tot een feitelijke bodemingreep die leidt of kan leiden tot het aantasten van het archeologisch erfgoed of verstoring van het bodemarchief.

Artikel 7.1 Subsidie

Het college kan aan een veroorzaker een subsidie verlenen. De subsidie bestaat uit een tegemoetkoming in de kosten van archeologisch onderzoek.

Artikel 7.2 Hoogte subsidie

De subsidie als bedoeld in artikel 7.1 voor een concreet project bedraagt, afhankelijk van de door het college geschatte waarde, maximaal 15% van de kosten van archeologisch onderzoek.

Artikel 7.3 Aanvullende verplichtingen

De subsidie kan slechts worden verleend indien:

  • a.

    de aanvrager schriftelijk aantoont dat in de exploitatie van het project een tekort ontstaat als gevolg van het archeologisch onderzoek;

  • b.

    er onderzoek is uitgevoerd waaruit blijkt of het archeologisch onderzoek gecombineerd kan worden met andere noodzakelijke onderzoeken, zoals milieukundig onderzoek en/of geotechnisch onderzoek;

  • c.

    het plan voor archeologisch onderzoek voorziet in een opzet en begroting voor weten-schappelijke verwerking, rapportage en conservering van vondsten en bestanddelen van het archeologisch erfgoed;

  • d.

    de uitvoering van het onderzoek plaatsvindt volgens het programma van eisen;

  • e.

    de planning van het project waarbinnen een feitelijke bodemingreep plaatsvindt voldoende tijd biedt tot het verrichten van archeologisch onderzoek op basis van het programma van eisen.

HOOFDSTUK 8

BODEMONDERZOEK EN BODEMSANERING

Artikel 8.0 Begripsomschrijving

In dit hoofdstuk wordt het volgende verstaan onder:

  • a.

    de Wbb: de Wet bodembescherming;

  • b.

    eigenaar: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die eigenaar is als bedoeld in artikel 1 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, van het betreffende perceel;

  • c.

    gebruiker:  een natuurlijk persoon of rechtspersoon, die:

  • -

    het recht van erfpacht heeft als bedoeld in artikel 85 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek of

  • -

    het recht van opstal heeft als bedoeld in artikel 101 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek;

  • d.

    stedelijk gebied: het gebied binnen de bebouwde kom van Deventer en de stedelijke uitbreidingsgebieden;

  • e.

    bodemonderzoek: een onderzoek conform de op het moment van de subsidieaanvraag geldende onderzoeksstrategie, thans: de NEN5740 (onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek), de NEN5707 (asbestonderzoek), het protocol bodemonderzoek milieuver-gunning en BSB (VROM 1993), het protocol voor het oriënterend onderzoek (VROM 1993), het protocol voor het nader onderzoek (VROM 1993), of een onderzoek dat uitgevoerd wordt op een door het bevoegd gezag Wbb goedgekeurde wijze;

  • f.

    netto onderzoekskosten: de kosten voor bodemonderzoek, verminderd met het concrete bedrag dat bij de verwerving op de koopsom in mindering is gebracht met het oog op de aanwezigheid van een verontreiniging van het gebied, indien en voorzover de verwerving heeft plaatsgevonden op of ná 1 januari 1983 en de bedoelde vermindering met het concrete bedrag blijkt uit de schriftelijke stukken die aan de verwerving ten grondslag liggen;

  • g.

    geval van ernstige bodemverontreiniging: een bodemverontreiniging zoals bedoeld in artikel 29 Wbb, waarbij voor één of meer verontreinigende stoffen de interventiewaarde voor grond voor meer dan 25 m³ wordt overschreden of voor grondwater voor meer dan 100 m³ (waardoor de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft, ernstig zijn of dreigen te worden verminderd);

  • h.

    geval van urgente bodemverontreiniging: een bodemverontreiniging zoals die is omschreven in artikel 37 Wbb (oud);

  • i.

    saneringscriterium: door het college vastgestelde risicoafweging van bodem-verontreiniging, die in de plaats komt van de beoordeling op ernst en urgentie van een geval van bodemverontreiniging;

  • j.

    bodemsanering: het geheel van maatregelen als bedoeld in de Wbb;

  • k.

    saneringskosten:kosten voor bodemsanering, voor zover dit betreft de kosten van:

    • -

      voorbereiding van de sanering gemaakt na de subsidieverlening, zoals opstellen saneringsbestek, besteksraming en -gunning, draaiboek, advisering en aanschaffen, niet-duurzame kapitaalgoederen of de reële huurprijs daarvan, aanbesteding, advies keuze adviesbureau en budgetbewaking;

    • -

      uitvoering van de sanering, zoals boringen, monsterneming, analyses, landmeten, pompen, graafwerk, damwanden, opvullen met schone grond, laden/lossen, transport, sloop/herstel, en bemaling;

    • -

      toezicht, technisch overleg, (eind)rapportage en evaluatie;

    • -

      tijdelijke beveiligingsmaatregelen en nazorg;

    • -

      opslag en reiniging van verontreinigde grond;

    • -

      stort van de verontreinigde grond indien SenterNovem/Bodem+ een ‘niet-reinigbaar-verklaring’ heeft afgegeven. Het oordeel van SenterNovem/Bodem+ is niet vereist indien artikel 3 van de Regeling beoordeling reinigbaarheid grond bodemsanering 2000 (Staatscourant 2000, 121) van toepassing is;

    • -

      andere verplichtingen, zoals zuiveringslasten, stortingsrechten, kosten voor nuts-bedrijven, verzekeringen, vergunningen, ontheffingen, leges, niet terugvorderbare BTW en kadastrale rechten voorzover deze verband houden met de sanering.

  • l.

    netto saneringskosten: de saneringskosten verminderd met de kosten die samenhangen met andere werkzaamheden dan het onderzoek of de sanering (samenloopkosten) die:

  • 1.

    in ander verband reeds waren voorgenomen of verplicht, zoals het bouwrijp maken, het graven van een bouwput, het slopen van opstallen, de taken voor waterleiding- maatschappijen voortvloeiende uit de Waterleidingwet;

  • 2.

    met een ander oogmerk extra worden verricht, bijvoorbeeld het verbeteren van de infrastructuur na sanering;

  • 3.

    in een ander kader uit praktische overwegingen gelijktijdig worden uitgevoerd, zoals het vernieuwen van de riolering;

en voorts verminderd met het concrete bedrag dat bij de verwerving op de koopsom in mindering is gebracht met het oog op de aanwezigheid van een verontreiniging van het gebied, indien en voorzover de verwerving heeft plaatsgevonden op of ná 1 januari 1983 en de bedoelde vermindering met het concrete bedrag blijkt uit de schriftelijke stukken die aan de verwerving ten grondslag liggen.

m.nazorgplan: een plan zoals bedoeld in artikel 39d Wbb (nieuw), waarin de beperkingen in het gebruik van de bodem of maatregelen bedoeld in artikel 39c Wbb (nieuw) worden beschreven. Het nazorgplan bevat tevens een begroting van de kosten van de maat-regelen.

Artikel 8.1 Subsidie

Het college kan aan een eigenaar of gebruiker subsidie verlenen voor de kosten van bodem-onderzoek en/of bodemsanering uitgevoerd binnen het stedelijk gebied. De subsidie bestaat uit een tegemoetkoming in de:

  • a.

    netto onderzoekskosten;

  • b.

    netto saneringskosten

  • c.

    kosten van de nazorg.

Artikel 8.2 Hoogte subsidie

  • 1.

    De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 8.1 bedraagt niet meer dan het exploitatietekort.

  • 2.

    Met inachtneming van het eerste lid bedraagt de subsidie maximaal 25% van de werkelijke netto saneringskosten of de werkelijke netto onderzoekskosten.

  • 3.

    In het belang van de stedelijke vernieuwing kan het college in concrete voorliggende gevallen van de in het tweede lid genoemde subsidiehoogte afwijken.

  • 4.

    In het geval de werkelijke netto saneringskosten meer dan € 50.000 bedragen, kan de subsidieontvanger maximaal 10% van deze werkelijke netto saneringskosten opvoeren als kosten voor het management van de bodemsanering. In het geval de werkelijke netto saneringskosten gelijk zijn aan of minder dan € 50.000 dan is een bedrag ter grootte van maximaal 20% van de werkelijke netto saneringskosten op te voeren als kosten voor management van de bodemsanering.

  • 5.

    De in artikel 1.6 lid 6 genoemde kosten van de registeraccountant zijn subsidiabel.

Artikel 8.3 Aanvullende verplichtingen

  • 1.

    Subsidieverlening op grond van dit hoofdstuk is slechts mogelijk indien:

    • a.

      het bodemonderzoek of de bodemsanering niet plaatsvindt op een in gebruik zijnd en blijvend bedrijfsterrein;

    • b.

      de eigenaar, de gebruiker of veroorzaker niet aansprakelijk te stellen is voor het desbetreffende deel van de bodemverontreiniging;

    • c.

      de ernst en urgentie van de verontreiniging blijkt uit een beschikking van het bevoegd gezag in de zin van de Wbb, behalve  als deze subsidieaanvraag een verkennend, oriënterend of nader onderzoek betreft en om die reden nog geen beschikking kan worden gegeven;

    • d.

      er aantoonbaar sprake is van een exploitatietekort, indien het bodemonderzoek of de bodemsanering onderdeel uitmaakt van een stedelijk ontwikkelings- of bouwproject.

  • 2.

    Indien subsidie wordt aangevraagd voor een saneringsproject gelden in aanvulling op het vorige lid bovendien de volgende verplichtingen:

    • a.

      het betreft een project waarbij sprake is van een geval van ernstige en urgente dan wel spoedeisende bodemverontreiniging;

    • b.

      de opzet van het project is naar het oordeel van het college sober en doelmatig;

    • c.

      er is door het bevoegd gezag een beschikking op het saneringsplan of nazorgplan afgegeven.

HOOFDSTUK 9

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 9.0 Hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen waarin deze verordening niet of onvoldoende voorziet beslist het college.

  • 2.

    Het college kan bepalingen uit deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van stedelijke vernieuwing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 9.1 Periodiek verslag

De werking van artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht wordt uitgesloten voor subsidies die op basis van bepalingen uit deze verordening worden verleend.

Artikel 9.2 Toezicht op naleving

Het college wijst de personen aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

Artikel 9.3 Inwerkingtreding en overgangsbepaling

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekend-making.

  • 2.

    Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Subsidieverordening Stads- en dorpsvernieuwing Deventer 1994, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 28 juni 1999, ingetrokken.

  • 3.

    Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening, blijft de Subsidieverordening Stads- en dorpsvernieuwing Deventer 1994 van toepassing.

Artikel 9.4 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Subsidieverordening stedelijke vernieuwing Deventer.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 3 mei 2006

De raad voornoemd,

de griffier,

de voorzitter,

drs. A.G.M. Dashorst

drs. J. van Lidth de Jeude