Regeling vervallen per 01-01-2014

Verordening op de heffing en de invordering van Parkeerbelastingen 2013

Geldend van 14-09-2013 t/m 31-12-2013

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2013

Artikel 1 Definities en begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    be langhebbendenplaats: een parkeerplaats die

    • 1.

      is aangeduid met bord E9 uit bijlage I van het RVV, of

    • 2.

      is gelegen binnen een zone, aangeduid met bord E9 uit bijlage I van het RVV, met het opschrift “zone”, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd;

  • b.

    c entrale computer: computer van het bedrijf waarmee de gemeente Deventer een overeenkomst heeft gesloten, bestemd voor de registratie van parkeerbewegingen in het kader van diensten op het gebied van belanghebbendenparkeren en betaald parkeren met gebruik van een telefoon / internet;

  • c.

    c ollege: het college van burgemeester en wethouders;

  • d.

    d ag: een tijdvak van 24 achtereenvolgende uren, aanvangend 00.00 uur;

  • e.

    h ouder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (Stb. 1994, 475) aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren was ingeschreven;

  • f.

    i nvorderingswet: de Invorderingswet 1990;

  • g.

    j aar: het tijdvak van 1 januari 00.00 uur tot 31 december 24.00 uur;

  • h.

    koopzondag : de dagen die door het college zijn aangewezen als zondag waarop de winkels in de Gemeente Deventer geopend mogen zijn;

  • i.

    m aand: een tijdvak van op de kalender aangegeven niet rekenkundig één twaalfde deel van een jaar, aanvangende op de als eerste benoemde dag van die periode op die kalender om 0.00 uur;

  • j.

    m otorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990; met inbegrip van een brommobielen zoals bedoeld in artikel 1 onder ia van het RVV 1990

    Alle gemotoriseerde  voertuigen behalve bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehan-dicaptenvoertuigen, bestemd om anders dan langs rails te worden voortbewogen;

  • k.

    n atuurlijk persoon: een mens van vlees en bloed, dit in tegenstelling tot een rechtspersoon;

  • l.

    p arkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen van enig gewicht en/of enige omvang, op binnen de gemeente gelegen voor het openbare verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet als gevolg van een wettelijk voorschrift is verboden;

  • m.

    p arkeerapparatuur: parkeerautomaten, parkeermeters en wat gewoonlijk naar maatschappelijke opvattingen overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • n.

    p arkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats behorende bij parkeerapparatuur;

  • o.

    p arkeerpas:een pas met een uniek nummer en chip, welke gekoppeld is aan de parkeergegevens van de parkeervergunninghouder;

  • p.

    p arkeervergunning: een door het college verleende parkeervergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig, met uitzondering van een motor, te parkeren op daartoe aangewezen parkeerautomaat- en/of belanghebbendenplaatsen;

  • q.

    p arkeervergunninghouder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een parkeervergunning is verleend;

  • r.

    r echtspersoon: een juridische constructie die met een bepaald doel in het leven is geroepen,    welke is ingeschreven in het register van de Kamer van Koophandel of beschikt over een BTW-nummer van de belastingdienst;

  • s.

    RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens van 26 juli 1990 (Stb. 1990, 459; 1996/557);

  • t.

    voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990 met inbegrip van brommobielen, zoals bedoeld in artikel 1 onder ia van het RVV 1990;

  • u.

    w eek: een aaneengesloten periode van zeven dagen welke begint op maandag en eindigt op zondag;

  • v.

    w egenverkeerswet: de Wegenverkeerswet 1994 (Stb. 1994, 475, 1999, 30);

  • w.

    z one: een gebied waar met de verleende parkeervergunning op een parkeerapparatuurplaats en/of belanghebbendenplaats mag worden geparkeerd zoals aangegeven in het vigerende Aanwijzings-besluit en de daarbij behorende bijlagen;

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam “parkeerbelastingen” worden de volgende belastingen geheven:

  • a.

    Een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

  • b.

    Een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende parkeervergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die parkeervergunning aangegeven plaats en wijze.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd.

  • 2. Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:

    • a.

      Degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen;

    • b.

      Zolang geen voldoening van de belasting genoemd artikel 2, onderdeel a, heeft plaats-gevonden: de houder van het voertuig, met dien verstande dat:

    • I.

      Als een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingegevolge deze overeenkomst de huurder van het voertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd;

    • II.

      Als blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd.

  • 3. De belasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt niet geheven van degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b, als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, als deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.

  • 4. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven van degene die de parkeer-vergunning heeft aangevraagd.

Artikel 4 Tijdstip van ontstaan van de belastingschuld

  • 1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.

  • 2. In afwijking van artikel 4, onderdeel 1 is de belasting terstond verschuldigd na afloop van het parkeren. Als wordt geheven door middel van het inbellen bij de centrale computer.

  • 3. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, is verschuldigd op het tijdstip waarop de parkeervergunning wordt verleend.

Artikel 5 Tarief, tijdvak en maatstaf van heffing

Het tarief, het tijdvak en de maatstaf van heffing zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.

Artikel 6 Wijze van heffing en termijn van betaling

  • 1. De belasting, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren, door middel van contante betaling of gebruik van de chipknip. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid moet de belasting, indien het inwerking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door middel van het aanmelden (via telefoon, sms of internet) bij de centrale computer, betaald worden binnen één maand na de dag waarop het belastbare feit heeft plaatsgevonden.

  • 3. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald op het tijdstip dat de parkeervergunning wordt verleend.

  • 4. Indien een parkeervergunning in de loop van het jaar wordt ingetrokken, wordt naar evenredigheid restitutie van de belasting verleend berekend naar rato van de verschuldigde belasting voor een heel jaar, op basis van het aantal kalenderdagen tot het einde van het desbetreffende kalenderjaar; met dien verstande dat de restitutie niet wordt verleend indien het bedrag daarvan minder dan € 5,00 bedraagt.

  • 5. In het geval een parkeervergunning in de loop van een kalenderjaar wordt aangevraagd wordt het parkeergeld berekend naar rato van het verschuldigde parkeergeld voor een heel jaar, op basis van het aantal kalenderdagen tot het einde van het desbetreffende kalenderjaar; met dien verstande dat het verschuldigde parkeergeld niet wordt geëind indien het bedrag daarvan minder dan €5,00 bedraagt.

  • 6. Een naheffingsaanslag moet terstond worden betaald.

Artikel 7 Vrijstelling van het betalen van parkeerbelastingen

  • 1. Vrijgesteld van het betalen van parkeerbelastingen als bedoeld in artikel 2a van deze verordening zijn:

    • a.

      gehandicapten, voor zover deze beschikken over een:

      • ·

        geldige Europese Gehandicapten Parkeerkaart,

      • ·

        geldige buitenlandse gehandicaptenparkeerkaart

    • b.

      als zodanig herkenbare politievoertuigen;

    • c.

      als zodanig herkenbare stadstoezichtvoertuigen;

    • d.

      als zodanig herkenbare brandweervoertuigen;

    • e.

      als zodanig herkenbare ambulances;

    • f.

      als zodanig herkenbare dierenambulances.

  • 2. De in het eerste lid genoemde categorieën gebruikers onder b, c, d, e en f zijn bovendien vrijgesteld van het betalen van parkeerbelastingen als bedoeld in artikel 2b van deze verordening:

Artikel 8 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen

De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van belasting, bedoeld in artikel 2, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college bij openbaar bekend te maken besluit.

Artikel 9 Kosten

De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, bedragen € 56,00.

Artikel 10 Kwijtschelding

Bij de invordering van deze belasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 11 Nadere regels door het college

Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van parkeer-belastingen.

Artikel 12 Overgangsbepalingen

  • 1.

    De Parkeerbelastingverordening 2012, vastgesteld bij raadsbesluit van 9 november 2011, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang op de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2013.

  • 4.

    Deze verordening kan worden aangehaald als “Parkeerbelastingverordening 2013”.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 7 november 2012.

De raad voornoemd,

de griffier,

de voorzitter,

drs. S.J.Peet

ir. A.P. Heidema

Tarieventabel bij Parkeerbelastingverordening 2013; parkeervergunningen *1

Bewonersvergunning:

Code

Tarief

Bijzonderheden

Parkeervergunning Zone Binnenstad

100

€ 235

Parkeervergunning Zone Schilwijken

110

€ 115

1e Parkeervergunning Zone Buiten Centrum

120

€ 65

2e Parkeervergunning Zone Buiten Centrum

130

€ 150

Bedrijvenvergunning:

Parkeervergunning Zone Binnenstad (beperkt)

200

€ 493

ma t/m vr tussen 7.00 en 19.00 uur

Parkeervergunning Zone Binnenstad (uitgebreid)

210

€ 595

Parkeervergunning Zone Schilwijken

220

€ 115

Parkeervergunning Zone Buiten Centrum

270

€ 115

Parkeervergunning Zone Pikeurshof

230

€ 413

Parkeervergunning Algemeen (beperkt)

240

€ 916

ma t/m vr tussen 7.00 en 19.00 uur

Parkeervergunning Algemeen (uitgebreid)

250

€ 1.100

Parkeervergunning Call a car

260

€ 117

Bezoekersvergunning:

Bezoekersvergunning Zone Binnenstad Bewoners

300

€ 127

max. 70uur/mnd geldig

Bezoekersvergunning Zone Binnenstad Bedrijven

310

€ 169

max. 70uur/mnd geldig

Bezoekersvergunning Zone Schilwijken Bewon + Bedr.

320

€ 65

max. 70uur/mnd geldig

Bezoekersvergunning Zone Buiten Centrum Beperkt

330

€ 35

max. 35 uur/mnd geldig

Bezoekersvergunning Zone Buiten Centrum

340

€ 65

max. 70 uur/mnd geldig

Dagvergunning:

Dagvergunning zone binnenstad*

€ 10

Dagvergunning zone Schilwijken*

€ 6,50

Dagvergunning zone Buiten Centrum

€ 6,50

Beperkte dagvergunning

€ 2

per uur,

* per dag

* 1 voor overzicht tariefgebieden zie bijgevoegde overzichtskaart

Tarieventabel bij parkeerbelastingverordening 2013

betaald parkeren

Tarieven 2013

A1- tarief*

Aantal minuten A1

A2- tarief*

(Pilot)

Aantal minuten A2 (pilot)

A-tarief*

Aantal minuten A

B1- tarief*

Aantal minuten B1

B2-tarief*

Aantal minuten B2

C- tarief*

Aantal minuten C

T arief

€ 1

24

€ 1

28

€ 1

60

€ 1

60

€ 1

64

1 e 30 minuten

€ 1

30

Na 30 minuten

€ 2

30

Dagkaart via parkeerautomaat

€ 14

Nvt

nvt

€ 10

€ 6,50

€ 6,50

€6, 50

Dagkaart meerdere dagen via de balie**

€ 14

Nvt

nvt

€ 10

€ 6,50

€ 6,50

€6, 50

Jaarkaart *** betaaldparkeren

Beperkt

€ 240

Ma t/m vrijdag. 8.00 – 18.00 uur

Jaarkaart *** betaaldparkeren onbeperkt

€ 350

Ma t/m zondag 8.00 – 21.00 uur

* Voor overzicht tarieven gebied zie bijgevoegde overzichtskaart

** het dagtarief maal het aantal dagen + administratiekosten (zie vigerende leges verordening)

*** beperkt aantal jaarkaarten beschikbaar

Bijlage: behorende bij Verordening Parkeerbelastingen 2013

Kosten naheffingsaanslag betaald parkeren (artikel 2 Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen)

201 3

Perceptiekosten

-Kapitaallasten handhavingapparatuur

€ 11.863

-Onderhoud Sphynxx

€ 16.100

€ 27.963

Personeelskosten

-Kosten toezicht (50%), excl.alg.overhead en overwerk

€ 297.843

-Algemene overhead

€ 74.461

-Overwerk

€ 24.820

-Belastingen (opleggen aanslagen, inning)

€ 42.296

subtotaal

€ 439.420

TOTAAL KOSTEN

€ 467.383

Aantal naheffingaanslagen

7.500

Kosten per naheffing

€ 62,32

Vastgesteld tarief

€ 56,00

Artikelgewijze toelichting op de Parkeerbelastingverordening 2013

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de verordening voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1.

Zo is betrekkelijk uitvoerig gedefinieerd wat wordt verstaan onder het parkeren van een motorvoertuig. Van parkeren is geen sprake gedurende de tijd dat het voertuig nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk laden of lossen van zaken (Hof 's-Gravenhage 28 april 1993, nr. 921 361 en nr. 921 700, Belastingblad 1993, blz. 585 en 586, Hof Arnhem 16 september 1993, nr. 920 866, Belastingblad 1994, blz. 207 en Hof Amsterdam 12 november 1993, nr. 2108/92, Belastingblad 1994, blz. 208). De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 mei 1999, nr. 33286, Belastingblad 1999, blz. 566 een definitie gegeven van het begrip onmiddellijk laden en lossen: 'Onder het onmiddellijk laden en lossen (...) dient te worden verstaan het onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is.'. Parkeren op tot de openbare weg behorende eigen grond kan onder omstandigheden leiden tot belastingheffing. In zijn uitspraak van 19 september 2008, nr. 42164, LJN: BF1212, VNG-2777 (Alkmaar) oordeelde de Hoge Raad dat parkeren op grond van derden alleen belast was met instemming van de grondeigenaar. Hof Arnhem oordeelde in zijn uitspraak van 3 mei 2011, nr. 10/00464,

LJN: BQ5226, VNG-4474 (Enschede) dat parkeren op tot de openbare weg behorende eigen grond belast was.

Gesproken wordt over motorvoertuigen. Onder motorvoertuigen wordt verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990 met inbegrip van brommobielen.

Het begrip motorvoertuigen omvat ‘alle gemotoriseerde voertuigen behalve bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen, bestemd om anders dan langs rails te worden voortbewogen. Een brommobiel is in het RVV 1990 (art. 1 onder ia) gedefinieerd als een bromfiets op meer dan twee wielen, die is voorzien van een carrosserie. Brommobielen vallen dus niet onder de definitie van motorvoertuigen. In artikel 2a van het RVV 1990 is echter bepaald dat de regels voor motorvoertuigen ook van toepassing zijn op brommobielen en de bestuurders en passagiers van brommobielen. Bestuurders van brommobielen moeten zich in het verkeer dus gedragen als een ‘gewone’ automobilist. Dit geldt ook voor het parkeren met een brommobiel. Daarom is ervoor gekozen de Parkeerverordening en de Verordening parkeerbelastingen ook van toepassing te verklaren op brommobielen.

Voor de houder van motorvoertuigen wordt gekeken naar degene die naar de omstandigheden beoordeeld als houder van het motorvoertuig moet worden beschouwd.

Alleen voor de houders van motorrijtuigen die zijn ingeschreven in het kentekenregister wordt gekeken naar degene op wiens naam het voor dat motorrijtuig afgegeven kenteken ten tijde van het parkeren was ingeschreven. In de definitie van het begrip houder komt het begrip ‘motorrijtuig’ voor. Dit is gedaan, omdat in de WVW 1994 bepaald is dat motorrijtuigen over een kenteken moeten beschikken. Het RVV 1990, waarin onder andere bepalingen over parkeren zijn opgenomen, spreekt daarentegen over motorvoertuigen. Dit is op zich verwarrend, maar materieel gezien komen de definities van beide begrippen goeddeels overeen.

Verder is nog een definitie opgenomen van het begrip parkeerapparatuur.

Ook is de term 'centrale computer' opgenomen. Opneming is nodig omdat het in de gemeente Deventer mogelijk is met gebruik van de (mobiele) telefoon (door te bellen of te sms’en) voor het betaald parkeren in te loggen op een centrale computer voor het registreren van parkeerbewegingen. De gemeente heeft daartoe een overeenkomst met een bedrijf gesloten.

Artikel 2 Belastbaar feit

In artikel 2 is omschreven welke parkeerbelastingen geheven worden. Het gaat dan om de belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bepaalde aangewezen plaats en om een belasting ter zake van het vergunningparkeren.

Jurisprudentie

Over de vraag of al of niet terecht een naheffingsaanslag is opgelegd door de gemeente is de nodige jurisprudentie verschenen:

  • ·

    - Hof 's-Gravenhage 20 januari 1993, nr. 920626-E-7, Belastingblad 1993, blz. 710. Het verweer dat de parkeermeter defect was gaat niet op, omdat op de parkeermeter staat aangegeven wat te doen bij defecten. Op de betreffende avond zijn bovendien geen klachten binnengekomen over een defect aan de parkeermeter. Zie voor een vergelijkbaar geval Hof Amsterdam 20 november 1992, nr. 92/0626 E VII, Belastingblad 1993, blz. 147;

  • ·

    - Hof Arnhem 13 juli 1993, nr. 930034, E I, Belastingblad 1993, blz. 610. De parkeerkaart zat niet achter de ruit maar was op de grond gevallen. Belanghebbende is met het kaartje naar de parkeerwachter gelopen. Deze heeft toegezegd dat de zaak bij indiening van een bezwaarschrift zou worden hersteld. Nu de parkeerwachter bevoegd is deze toezegging te doen, handelt de gemeente in strijd met het vertrouwensbeginsel door de toezegging niet na te komen;

  • ·

    - Hof Arnhem 29 december 1992, nr. 912357, Belastingblad 1993, blz. 312. Het feit dat de auto was ingebouwd doet niet af aan de verplichting parkeerbelasting te voldoen. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.

  • ·

    - Hoge Raad 8 januari 1997, nr. 31 657, Belastingblad 1997, blz. 173. Voor de vraag of een naheffingsaanslag kan worden opgelegd, is niet van belang of op de voorgeschreven wijze aangifte is gedaan. Voor het opleggen van een naheffingsaanslag is slechts plaats indien de verschuldigde belasting niet is betaald. Het geval betrof een niet achter de voorruit van het voertuig geplaatst, maar achteraf getoond parkeerkaartje waaruit van betaling van de parkeerbelasting bleek. Uit latere jurisprudentie blijkt dat het achteraf tonen van een (kopie van een) geldig parkeerkaartje niet in alle gevallen hoeft te leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag. Dit is afhankelijk van de waardering van de bewijsmiddelen. Vergelijk in dit verband Hof Arnhem 7 oktober 1997, nr. 95/1025, Belastingblad 1998, blz. 581, en Hof Arnhem 19 maart 1998, nr. 97/21317, Belastingblad 1998, blz. 583).

  • ·

    - Hoge Raad 17 december 1997, nr. 32.834, Belastingblad 1998, blz. 239. Volgens de Hoge Raad is het stelsel van de parkeerbelasting zo dat geen 'a-belasting' is verschuldigd indien geparkeerd wordt met een vergunning waarvoor de 'b-belasting' is voldaan. Indien niet wordt voldaan aan de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden, is er geen sprake van parkeren met die vergunning. Indien een van die voorschriften is dat de vergunning 'op een van buitenaf duidelijk leesbare plaats' achter de voorruit van het voertuig moet worden geplaatst en aan dat voorschrift wordt niet voldaan, kan een naheffingsaanslag worden opgelegd.

  • ·

    - Hoge Raad 3 december 2004, nr. 38407, LJN: AR6881. Voor het voldoen van de belasting ter zake van het parkeren op het b-plein heeft belanghebbende een parkeerkaart gekocht aan de a-straat. Omdat de a-straat blijkens het Aanwijzingsbesluit niet tot het parkeerterrein B behoort (tot welk parkeerterrein het b-plein behoort), heeft belanghebbende met het kopen van een kaart aan de a-straat niet de belasting voldaan voor het parkeren op het parkeerterrein B. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.

  • ·

    - Rb. Zwolle 24 september 2007, nr. 07/151, LJN: BB4142. In de auto van belanghebbende lag een parkeervergunning waarvan het kenteken niet overeenkwam met het kenteken van zijn auto. Noch in de parkeerverordening, noch in de verordening parkeerbelasting of de krachtens die verordeningen genomen besluiten, is bepaald dat als geparkeerd wordt met een vergunning met een ander kenteken, er geen sprake is van parkeren met een vergunning. De naheffingsaanslagen moeten terug zijn te voeren op ondubbelzinnige regels, die op de juiste wijze en door de bevoegde organen tot stand zijn gebracht. Het ontbreken van duidelijke regelgeving brengt de rechtbank tot de conclusie dat met vergunning is geparkeerd en parkeerbelasting is betaald bij de afgifte van de vergunning. De naheffingsaanslagen zijn ten onrechte opgelegd.

  • ·

    - Hof ’s-Gravenhage 27 november 2009, nr. 08/00516, LJN: BL3546. Parkeerbelasting moet worden voldaan bij de aanvang van het parkeren. Het wisselen van geld om de parkeerbelasting te voldoen is niet een handeling waarmee uitvoering wordt gegeven aan het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of parkeerautomaat, met dien verstande dat een parkeerder een zekere – korte – tijd moet worden gelaten om de afstand tussen de parkeerplaats en de parkeermeter of parkeerautomaat vice versa te overbruggen, maar dat de tijd die nodig is om geld te wisselen daarbij buiten beschouwing blijft.

  • ·

    - Hof ’s-Gravenhage 6 juli 2010, nr. 09/00549, LJN: BN1209. Belanghebbende heeft bij het telefonisch aanmelden van het parkeren van de auto de onjuiste gebiedscode ingetoetst. Omdat belanghebbende er zelf voor heeft gekozen om de parkeerbelasting te voldoen met gebruikmaking van Park-line, blijft het foutief intoetsen van de gebiedscode voor zijn rekening en risico. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.

Inmiddels is ook uit de nadien verschenen jurisprudentie gebleken dat niet in alle gevallen waar belastingplichtige achteraf een (afschrift van het) parkeerkaartje kan tonen, de naheffingsaanslag parkeerbelastingen door de rechter vernietigd wordt. De rechter komt tot zijn beslissing op grond van een waardering van de bewijsmiddelen. Indien een gemeente in redelijkheid twijfelt aan de verklaring van belastingplichtige en dit ook aannemelijk kan maken, is er geen aanleiding af te zien van een beroeps-procedure.

Artikel 3 Belastingplicht

Eerste lid

In artikel 3 is vastgelegd wie belastingplichtig is voor de belastingen die zijn genoemd in artikel 2, onderdelen a en b. Hoofdregel is dat de belasting die wordt genoemd in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven van degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd. De belasting genoemd in artikel 2, onderdeel b, wordt echter geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd (zie lid 4).

Tweede lid

In het tweede lid van artikel 3 wordt aangegeven wie als degenen die het motorvoertuig hebben geparkeerd mede worden aangemerkt.

Als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd wordt tevens aangemerkt degene die de belasting voldoet, dat is dus degene die geld werpt in de meter, dan wel degene die na de eerste aanmaning te kennen geeft of te kennen heeft gegeven de belasting te willen voldoen. Zolang die belasting echter niet is voldaan is de houder van het motorvoertuig tevens aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd en de houder is dan weer degene waarvan het kenteken staat ingeschreven in het kentekenregister. Een uitzondering op het aanmerken van de houder als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd is te vinden in het tweede lid, onderdeel b. Als namelijk een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit kan blijken, en dat is een zware vorm van bewijs, wie ten tijde van het parkeren de huurder van het motorvoertuig was dan wordt niet de houder maar de huurder als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd aangemerkt. Zie in dit verband Hof Arnhem 12 januari 1993, nr. 92 1633, Belastingblad 1993, blz. 639.

Zo is er ook nog een tweede uitzondering. Indien namelijk blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven dan wordt die ander als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd aangemerkt. Dit kan bijvoorbeeld blijken als de houder een zogenaamd vrijwaringsbewijs overlegt.

De regeling van artikel 225, vijfde lid, van de Gemeentewet, beoogt niet uit te sluiten dat de naheffingsaanslag kan worden opgelegd aan degene die het voertuig feitelijk heeft geparkeerd. De regeling dient zo te worden gelezen dat naast de houder ook degene die in artikel 225, derde lid, van de Gemeentewet in de eerste plaats als belastingplichtige is aangewezen als zodanig blijft aangemerkt, aldus de Hoge Raad in zijn arrest van 14 juli 2000, nr. 35 314, Belastingblad 2000, blz. 980, LJN: AA6519.

Wanneer een naheffingsaanslag wordt opgelegd aan de houder van het motorvoertuig, heeft ook de feitelijke parkeerder de mogelijkheid om bezwaar te maken. Dit heeft de Hoge Raad uitgemaakt in zijn arrest van 14 juli 2000, nr. 34 578, Belastingblad 2000, blz. 934, LJN: AA6508. Wanneer de naheffingsaanslag niet is opgelegd aan degene die het motorvoertuig feitelijk heeft geparkeerd, maar aan de houder van het voertuig, heeft de feitelijk parkeerder strikt genomen geen mogelijkheid om uit eigen hoofde bezwaar te maken tegen die naheffingsaanslag. De Hoge Raad constateert dat er sprake is van een leemte in de wet en oordeelt: 'Daarom moet worden aangenomen dat in gevallen waarin de naheffingsaanslag is opgelegd aan een ander dan degene die feitelijk het voertuig heeft geparkeerd, ook deze laatste naast degene aan wie de aanslag is opgelegd, en, ingevolge art. 225, vierde lid, naast degene die de belasting heeft voldaan, het recht heeft tegen de naheffingsaanslag een bezwaarschrift in te dienen. Met betrekking tot de daarbij in acht te nemen termijn voor het maken van bezwaar geldt het volgende. Indien op de voet van artikel 234, achtste lid, Gemeentewet, voor de uitreiking van het aanslagbiljet is volstaan met het aanbrengen van het aanslagbiljet op of aan het voertuig, moet worden aangenomen dat de termijn voor het indien van het bezwaarschrift als bedoeld in art. 22a (thans 22j) Algemene wet inzake rijksbelastingen aanvangt met ingang van de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet. Indien niet vaststaat dat het aanslagbiljet op deze wijze is uitgereikt, vangt de termijn voor het instellen van bezwaar eerst aan op de dag na dagtekening van een "duplicaat" van het aanslagbiljet waarin naast het daarin reeds vermelde kenteken van het voertuig ook de naam en het adres van de belastingschuldige zijn vermeld, aan de hand waarvan kan worden geconstateerd of het "duplicaat" op de juiste wijze is verzonden. Een en ander geldt ook indien na toepassing van art. 234, achtste lid, en toezending van een "duplicaat" het bezwaarschrift wordt ingediend door degene die stelt dat hij niet de houder van het voertuig of degene die de belasting heeft voldaan is, maar degene die ten tijde van het geconstateerde parkeren de feitelijke beschikking over het betrokken voertuig had. In die situatie dient in voorkomend geval met het oog op de toepassing van art. 6:11 Algemene wet bestuursrecht rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat het "duplicaat" van het aanslagbiljet aanvankelijk is verzonden aan de houder van het voertuig.'

Derde lid

In het derde lid van artikel 3 staat van wie de belasting niet wordt geheven. Iemand kan niet als degene die het voertuig heeft geparkeerd worden aangemerkt indien hij aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig gebruik heeft gemaakt. Er moet wel aannemelijk worden gemaakt dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen. Het is de bedoeling dat de houder niet als parkeerder wordt aangemerkt indien er met zijn voertuig joyriding heeft plaatsgevonden of als het voertuig op het moment van constateren als gestolen geregistreerd staat.

Artikel 4 Tijdstip van ontstaan van de belastingschuld

In artikel 46 is geregeld op welk tijdstip de belastingschuld ontstaat. Voor de belasting genoemd in artikel 2, onderdeel a, is geregeld dat deze is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren (eerste lid). De belasting genoemd in artikel 2, onderdeel b, is verschuldigd op het tijdstip dat de vergunning wordt verleend (tweede lid).

Voor het betaald parkeren met gebruik van een (mobiele) telefoon zal het college van burgemeester en wethouders nadere regels moeten stellen op grond van artikel 8 van de verordening. Deze opgenomen in het Aanwijzingsbesluit. Op het moment dat de parkeerder zijn voertuig parkeert, logt hij met behulp van zijn telefoon in op de centrale computer en geeft hij de code door van het gebied waar het voertuig staat. Op het moment dat hij wegrijdt, meldt hij zich telefonisch af. Omdat bij het betaald parkeren met gebruik van een mobiele telefoon wordt afgerekend over de werkelijk geparkeerde tijd, kan niet worden gesteld dat de belastingschuld ontstaat bij de aanvang van het parkeren. De belastingschuld groeit gedurende het parkeren voortdurend aan. De belasting wordt dus 'in een tijdvak verschuldigd' in de zin van artikel 19, eerste lid, AWR.

Artikel 5 Tarief, tijdvak en maatstaf van heffing

Voor de tarieven, het tijdvak en de maatstaf van de heffing wordt verwezen naar de Tarieventabel behorende bij deze verordening.

Ten aanzien van de mogelijke heffingsmaatstaven voor de parkeerbelastingen is in artikel 225, achtste lid, van de Gemeentewet een limitatieve opsomming weergegeven. Het tarief van de parkeerbelastingen kan slechts afhankelijk worden gesteld van de parkeerduur, van de parkeertijd, van de ingenomen oppervlakte en van de ligging van de terreinen of weggedeelten.

Voor het tarief, het tijdvak en de maatstaf van heffing verwezen naar een bij de verordening behorende tarieventabel. Voor de gebiedsindeling wordt verwezen naar de bijbehorende overzichtskaarten.

Artikel 6 Wijze van Tarief, tijdvak en maatstaf van heffing

In het eerste lid is geregeld op welke wijze de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a - dat is de belasting voor het parkeren op parkeerapparatuurplaatsen - wordt geheven. Deze wordt geheven door voldoening op aangifte. Voor de volledigheid bepaalt de slotzin van het eerste lid dat als voldoening op aangifte wordt aangemerkt het in werking van de parkeerapparatuur op de voorgeschreven wijze. Deze bepaling komt overeen met de in artikel 234, tweede lid, onderdeel a, van de Gemeentewet opgenomen mogelijkheid voor het voldoen op aangifte. Ook het via de telefoon inloggen bij de centrale computer van het bedrijf waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten (zie artikel 1, onderdelen c en d) wordt als het in werking stellen van parkeerapparatuur aangemerkt. In feite wordt de voldoening op aangifte gestart op het moment dat wordt ingelogd en voltooid op het moment dat wordt uitgelogd.

Een kopie transponderkaart bij het parkeren volstaat, ook als dit in strijd is met het gemeentelijk besluit dat bepaalt dat parkeren zonder het zichtbaar achter de voorruit hebben van een transponderkaart geacht wordt te zijn 'parkeren zonder het op deze wijze op aangifte voldoen van de parkeerbelastingen.' Op grond van artikel 20 AWR kan te weinig geheven belasting worden nageheven als de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan geheel of gedeeltelijk niet betaald is. Omdat belanghebbende wel heeft betaald, is hiervan geen sprake (Hoge Raad

11 januari 2008, nr. 41262, LJN: BC1593, VNG-2531, Den Haag).

Het tweede lid regelt de wijze van heffing voor de parkeerbelasting voor het parkeren krachtens een parkeervergunning. Deze belasting wordt geheven door het opleggen van een aanslag.

Op grond van artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet is geen bezwaar mogelijk tegen voldoening van parkeerbelasting op aangifte. Zie ook Hoge Raad 27 juni 2008, nr. 07/10058, LJN: BD5466. Alleen als de wettekst niet duidelijk is kunnen doel en strekking, zoals deze uit de wetsgeschiedenis blijkt, bij de beoordeling worden betrokken. Bezwaren tegen voldane parkeerbelasting zijn niet-ontvankelijk.

Artikel 7 Vrijstelling van het betalen van parkeerbelastingen

In artikel 7 zijn de weggebruikers opgenomen die zijn vrijgesteld van het betalen van parkeerbelastingen.

Artikel 8 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen

In artikel 8 is opgenomen dat het college de bevoegdheid heeft om de plaats waar en het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van belasting mag worden geparkeerd aan te wijzen. Op grond van artikel 225, eerste lid, van de Gemeentewet moet de verordening namelijk een regeling bevatten in welke gevallen het college die aanwijzing kan doen.

Het aanwijzingsbesluit completeert de verordening. Zonder aanwijzingsbesluit kunnen geen aanslagen worden opgelegd. Dit heeft in het verleden meerdere malen geleid tot vernietiging van de naheffingsaanslag, in die gevallen dat na intrekking van de verordening bij het vaststellen van de nieuwe verordening geen nieuw aanwijzingsbesluit was genomen. De Hoge Raad heeft echter bepaald dat men er in voorkomende gevallen vanuit kan gaan dat het de bedoeling is geweest dat het oude aanwijzingsbesluit na het vaststellen van de nieuwe verordening zou blijven gelden: "Het stond de gemeenteraad evenwel vrij om in de nieuwe verordening te bepalen dat het aanwijzingsbesluit geacht zou worden voortaan te berusten op de nieuwe verordening. Daar een besluit tot vaststelling van de plaatsen waar en de tijdstippen en wijzen waarop slechts tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd een verordening inzake parkeerbelastingen completeert, en de vaststelling van een nieuwe verordening niet noodzakelijkerwijs gepaard gaat met de behoefte om wijziging te brengen in de vaststelling van zulke plaatsen, tijdstippen en wijzen, zal doorgaans gerede aanleiding bestaan om te veronderstellen dat de gemeenteraad heeft beoogd gebruik te maken van de bevoegdheid die omschreven is aan het slot van de vorige volzin.". Voor de praktijk betekent dit dat de parkeerder aannemelijk zal moeten maken dat de gemeenteraad bij het intrekken van een oude verordening niet heeft beoogd om het aanwijzingsbesluit in tact te laten, wil aan het aanwijzingsbesluit verbindende kracht kunnen worden ontzegd; zie Hoge Raad 9 augustus 2002, nr. 36624, LJN: AE6373 en Hoge Raad 14 juni 2002, nr. 37053,

LJN: AD7779.

Het aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen is een algemeen verbindend voorschrift. Artikel 8:2 Awb bepaalt dat geen beroep (en dus ook geen bezwaar) kan worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift (zie Hof ’s-Gravenhage 5 januari 2010, nr. 08/00431, LJN: BL4214, VNG-3350 (Den Haag) en Hof ’s-Gravenhage 8 december 2010, nr. 10/00122, LJN: BO6931, VNG-4116 (Den Haag).

Het college kan niet volstaan met het aanwijzen van de betaald-parkeren plaatsen, maar moet in het openbaar te maken besluit ook aangeven de tijd dat het betaald-parkeren voor de verschillende parkeerplaatsen geldt (bijvoorbeeld van 9.00-18.00 uur, de data en tijden van de vaste koopavonden én de koopzondagen) en de wijze waarop tegen betaling geparkeerd mag worden (bijvoorbeeld dat een kaartje zichtbaar achter de voorruit moet liggen etc.). Niet voldoende is dat dit op de parkeermeter zelf staat. Ontbreekt een dergelijk besluit van het college dan kan de naheffingsaanslag niet in stand blijven (Hof Amsterdam 8 september 1993, nr. 2674/92, Belastingblad 1994, blz. 37).

De aanwijzingsbevoegdheid gaat niet zover dat het college de begrenzing van de gebieden waar het regime van betaald parkeren geldt kan vaststellen. Die bevoegdheid is voorbehouden aan de gemeenteraad. Het college kan wel binnen deze gebieden een nadere verfijning geven. Er is voor gekozen de begrenzing te regelen via de bij de verordening behorende kaart. De bevoegdheid de gebieden aan te wijzen waar tegen betaling wordt geparkeerd, moet niet zo worden uitgelegd dat het college gehouden zou zijn elke individuele parkeerplaats aan te wijzen. Voldoende is de parkeerplaatsen in ruime zin aan te wijzen. Hieronder kan worden verstaan dat het voldoende is de straten aan te wijzen waar parkeerbelasting verschuldigd is. Dit volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 9 juli 1999, nr. 34615, Belastingblad 1999, blz. 734, LJN: AA2821.

Sinds 4 juli 2001 kan het college bepalen dat het in werking stellen van een parkeermeter of parkeerautomaat uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden (Besluit van 20 juni 2001, Stb. 303; artikel 1a Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen). Voorwaarde daarvoor is dat er voldoende praktische middelen aan de parkeerder ten dienste staan om (uitsluitend) op die wijze de parkeerbelasting op aangifte te voldoen (tenminste keuze uit rekening gebonden chipkaart en niet-rekeninggebonden chipkaart met landelijke dekking, voldoende oplaad- en verkooppunten in lokale situatie). Volgens de Hoge Raad is het op grond van deze wettelijke regeling toegestaan te eisen dat alleen met chipknip kan worden betaald (Hoge Raad 7 augustus 2005, nr. 40298, LJN: AR8903 en

nr. 40375, LJN: AR8934.

Met betrekking tot parkeerapparatuur die zowel betaling met de chipknip als betaling door het inwerpen van geld mogelijk maken (duale parkeermeters) heeft Hof Arnhem bepaald dat de parkeerder met muntgeld moet betalen als de parkeerapparatuur de chipknip weigert (Hof Arnhem 7 maart 2002,

nr. 01/01831, LJN: AE2106, Belastingblad 2002, blz. 1157 (Almere)). In dezelfde lijn heeft Hof Amsterdam beslist dat indien de gemeente weliswaar een voorziening heeft getroffen voor het betalen met chipknip, maar deze nog niet operationeel is, dit niet afdoet aan de verplichting om de parkeerbelasting te voldoen door het inwerpen van geld (Hof Amsterdam

11 april 2003, nr. 02/05531, LJN: AF8284, Belastingblad 2004, blz. 91 (Hilversum)).

Kenbaarheid verschuldigdheid parkeerbelasting

In gerechtelijke procedures is geregeld in geschil of de verschuldigdheid van parkeerbelasting voldoende kenbaar is. Naar het oordeel van de belastingrechter mag er 'redelijkerwijs geen misverstand omtrent de verschuldigdheid van parkeerbelasting' bestaan.

In de uitspraak van Hof Arnhem van 26 april 1996, nr. 95/1626, Belastingblad 1997, blz. 128 oordeelde het Hof dat belastingplichtige onvoldoende in de gelegenheid was zijn verplichtingen te kennen. Bij de parkeermeter was vermeld: 'parkeren alleen toegestaan met gebruik van de parkeerautomaat van maandag t/m zaterdag van 08:00-18:00 uur en bovendien op koopavonden'. Het hof overweegt: 'Volgens art. 8 van de Verordening parkeerbelastingen 1991 geschiedt de aanwijzing van de plaats waar, van het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de onderhavige belasting mag worden geparkeerd in alle gevallen door burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit. In het verlengde van deze openbaarmaking mag uit het oogpunt van kenbaarheid voor belastingplichtige parkeerders die ter plaatse niet (goed) bekend zijn, in redelijkheid voorts de eis worden gesteld dat tenminste de tijden gedurende welke tegen betaling mag worden geparkeerd, op (borden bij) de parkeerapparatuur worden vermeld.' Het hof vernietigt de naheffingsaanslag op grond van het feit dat het belanghebbende, als niet ter plaatse bekend, onvoldoende duidelijk kon zijn dat de avond dat hij parkeerde een koopavond was, en dat hij derhalve parkeerbelasting verschuldigd was. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat het belanghebbende niet op een andere manier kenbaar had kunnen zijn dat het koopavond was, aangezien het gebied waar hij heeft geparkeerd niet te midden van winkels lag. Enig eigen onderzoek mag dus van een belanghebbende worden verwacht. Dit blijkt ook uit de casus van Hof Amsterdam van 7 november 1997, nr. 96/3025, Belastingblad 1997, blz. 358. Ook hier was de kenbaarheid van de koopavond in het geding. Niet in geschil is dat op koopavonden parkeerbelasting verschuldigd is. Belanghebbende betwist echter dat het voor hem kenbaar kon zijn dat de bewuste vrijdagavond ook een koopavond was, nu de reguliere koopavonden in Haarlem op donderdagavond vallen. Volgens het hof dient de verplichting om parkeerbelasting te betalen voor het op een bepaald tijdstip parkeren van een voertuig kenbaar te zijn gemaakt op zo een wijze, dat omtrent de verschuldigdheid van parkeerbelasting voor het op dat tijdstip parkeren redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan. Van geval tot geval dient te worden beoordeeld of aan deze voorwaarde is voldaan. Het hof oordeelt dat de inspecteur in dit geval aannemelijk heeft gemaakt dat de gemeente er, door middel van posters en in streekkranten geplaatste aankondigingen, voldoende informatie heeft verstrekt omtrent de extra koopavonden in de dagen voor kerst. Mitsdien kon er bij belanghebbende, als inwoner van de omgeving van Haarlem, omtrent de verschuldigdheid van parkeerbelasting op de bewuste avond geen misverstand bestaan. Wanneer er onduidelijkheid is met betrekking tot de vraag voor welke parkeerplaatsen belasting verschuldigd is, komt deze onduidelijkheid voor rekening van het heffende bestuursorgaan. In Hof Arnhem 6 oktober 1998, nr. 97/22445 Belastingblad 1999/294 en Hof 's-Gravenhage, 9 februari 2000, nr. 98/05401, FED 2000/372 was de bebording zo onduidelijk, dat geen belasting geheven kon worden. In laatstgenoemde uitspraak overwoog het hof: 'Van een gemeente mag worden gevergd dat zij, indien zij parkeerbelasting heft, het rijdende publiek duidelijk maakt waar parkeerbelasting is verschuldigd. Daar waar in gevallen als deze onduidelijkheid bestaat omtrent de belastingverplichting moet die onduidelijkheid voor rekening van het heffende bestuursorgaan blijven.'

Artikel 9 Kosten

In artikel 9 worden alle in rekening te brengen kosten, indien niet op reguliere wijze wordt betaald, geregeld. In het eerste lid hebben de kosten van de naheffingsaanslag een plaats gekregen. De hoogte hiervan moet worden bepaald met inachtneming van het Besluit parkeerbelastingen. De gemeente kan alleen kosten in rekening brengen als een naheffingsaanslag wordt opgelegd (Hof Arnhem 7 juni 2004, nr. 03/00225, LJN: AP3289 (Raalte)). Het in rekening brengen van de kosten van een naheffingsaanslag is niet in strijd met artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De kosten van de naheffingsaanslag zijn niet aan te merken als een boete (Hoge Raad 18 oktober 1995, nr. 30208, Belastingblad 1995, blz. 793). Het opleggen van naheffingsaanslagen met kosten gedurende een reeks van dagen is niet in strijd met enig rechtsbeginsel. Er bestaat geen verplichting voor de ambtenaar om na enige dagen contact met de belastingplichtige te zoeken (Hof Amsterdam, 25 juni 2009, nrs. 08/00781, 09/00359 t/m 09/00367,

LJN: BJ0783).

Het maximumbedrag dat voor een naheffingsaanslag aan kosten in rekening mag worden gebracht wordt jaarlijkse geïndexeerd plaats aan de hand van de procentuele wijziging van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie over de maand april ten opzichte van de maand april van het jaar daarvoor. Jaarlijks zal vóór 1 september het maximale kostenbedrag voor het volgende kalenderjaar worden vastgesteld, zodat aanpassing van de verordening parkeerbelastingen desgewenst meegenomen kan worden in de begrotingsvoorstellen.

Per 1 januari 2012 bedraagt het maximumbedrag dat voor een naheffingsaanslag aan kosten in rekening mag worden gebracht € 56,-. Voor 2012 bedraagt het maximum € 54,-.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 14 juni 2002, nr. 36855, LJN: AD6867, VNG-600 (Zutphen), bepaald dat artikel 2, lid 2, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen niet eist dat de raad voor elk kalenderjaar een nieuw kostenbesluit neemt op basis van nieuwe ramingen. Wel vloeit uit het Besluit voort dat het in enig jaar geldende kostenbedrag niet mag overtreffen het bedrag dat zou zijn berekend op basis van ramingen voor het desbetreffende jaar. In de verordening is als bijlage een kostenoverzicht opgenomen.

Artikel 10 Kwijtschelding

Voor parkeerbelasting is het niet mogelijk om kwijtschelding te krijgen.

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Deze nadere regelgeving heeft betrekking op de regelgeving inzake zaken als aangifte en invorderingsrente.

Artikel 12 Overgangsbepalingen

Het eerste lid bepaald dat oude verordening wordt ingetrokken en dat deze van toepassing blijft voor de belastbare feiten die betrekking hebben op het tjdvak waarin de verordening geldig was.

Toelichting op de tarieventabel

Parkeerbelastingen worden geheven in het kader van de parkeerregulering. In het achtste lid van artikel 225 van de Gemeentewet is vastgelegd van welke factoren het tarief afhankelijk kan worden gesteld. Dit zijn:

  • ·

    1 de parkeerduur;

  • ·

    2 de parkeertijd;

  • ·

    3 de ingenomen oppervlakte;

  • ·

    4 de ligging van de terreinen of weggedeelten.

Ad 1

Wanneer de verschuldigde belasting afhankelijk wordt gesteld van de parkeerduur, is het bijvoorbeeld mogelijk om langdurig parkeren te ontmoedigen door het duurder te maken dan kortdurend parkeren. Hiervan wordt nog geen gebruik gemaakt, er is één tarief per gebied per munteenheid van € 1,00.

Ad 2

Door de verschuldigde belasting afhankelijk te stellen van het tijdstip waarop geparkeerd wordt, kan de druk op parkeerplaatsen op tijdstippen waarop het autoverkeer intensief is, worden verminderd. Ook hiervan wordt nog geen gebruik gemaakt.

Ad 3

Uit de memorie van toelichting: 'Met de afhankelijkheid van de ingenomen oppervlakte is bedoeld aan te geven, dat bijvoorbeeld voor grote voertuigen of combinaties van voertuigen met aanhangers (denk aan caravans, aanhangers of opleggers) een ander tarief kan gelden.' In de gemeente Deventer wordt hiervan geen gebruik gemaakt.

Ad 4

Als laatste factor wordt genoemd de ligging van de terreinen of weggedeelten. Bepaalde plaatsen binnen een gemeente zullen nu eenmaal meer in trek zijn bij parkeerders, te denken valt aan winkelcentra etc. In de gemeente Deventer zijn er 2 tariefgebieden voor vergunninghouders en

4 tariefgebieden voor betaalparkerenplaatsen. De gebiedsaanduidingen zijn opgenomen in de tarieventabel en op de bijbehorende kaarten.

Jurisprudentie

Hof Amsterdam, 11 juni 1999, nr. 97/21708, Belastingblad 1999, blz. 958, LJN: AA7999. Het is toegestaan om bij het vaststellen van de tarieven te differentiëren tussen bewonersvergunningen en bedrijfsvergunningen. Het Hof overweegt: 'dat geoordeeld moet worden dat de gemeente Hoorn verschillende soorten vergunningen in het leven heeft geroepen om een effectieve parkeerregulering mogelijk te maken. Deze vergunningen hebben, hoewel zij alle beogen de nagestreefde parkeerregulering mogelijk te maken, ten doel verschillende groepen personen te beïnvloeden in hun parkeergedrag. Daarmee is in overeenstemming en de gemeente Hoorn heeft dat in redelijkheid dan ook kunnen doen, dat bij de onderscheiden vergunningen al dan niet betekenis is toegekend aan de in voornoemd art. 225, achtste lid, Gemeentewet bedoelde factoren. Eveneens is daarmee in overeenstemming dat het tarief van de onderscheiden vergunningen - soms aanmerkelijk - van elkaar verschilt. De door belanghebbende gesignaleerde tariefverschillen zijn niet zodanig groot, en de tarieven zijn in absolute bedragen niet zodanig dat op grond daarvan, en bij de op dit punt aan het hof slechts toekomende marginale toetsing, geoordeeld kan worden dat die tarieven willekeurig zijn vastgesteld en dus onverbindend zouden zijn.'

Overzicht belanghebbende parkeerzones

Tariefzones parkeerapparuurplaatsen