Beleidsregels "Huurbeleid schoolgebouwen Deventer"

Geldend van 01-01-2013 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels "Huurbeleid schoolgebouwen Deventer"

Beleidsregels "Huurbeleid schoolgebouwen Deventer"

Beleidsregels “Huurbeleid schoolgebouwen Deventer"

In artikel 36 van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs (vastgesteld 2 december 2009) is bepaald dat een schoolbestuur voordat zij een huurovereenkomst sluit voor de verhuur van ruimten in het schoolgebouw toestemming vraagt aan het college. In het derde lid van genoemd artikel 36 zijn de weigeringgronden opgenomen.

In de Beleidsregels “Huurbeleid schoolgebouwen Deventer” wordt toegelicht op welke wijze de toestemming door het college voor het afsluiten van een huurovereenkomst door een schoolbestuur wordt verleend, als de wettelijke weigeringgronden niet van toepassing zijn.

De beleidsregels treden in werking met ingang van het 1 januari 2013.

Inhoud

1 Aanleiding

2 Wettelijk kader voor verhuur in scholen

  • 2.

    1 Inleiding

  • 2.

    2 Medegebruik

  • 2.

    3 Verhuur

3 Aanbod voorzieningen

  • 3.

    1 Inleiding

  • 3.

    2 Primair onderwijs

  • 3.

    3 Voortgezet onderwijs

4 Activiteiten

  • 4.

    1 Inleiding

  • 4.

    2 Uitgangspunten

  • 4.

    3 Tabel met activiteiten

5 Huurvorm

  • 5.

    1 Inleiding

  • 5.

    2 Huisvestingscenario’s

  • 5.

    3 Huurperiode

  • 5.

    4 Afdracht huur aan de gemeente

6 Huurprijs

  • 6.

    1 Nieuwbouw

  • 6.

    2 Bestaande bouw

6.2.1 Exploitatielasten

6.2.2 Dekking van de stichtingskosten

  • 6.

    3 Huurtarief ruimtelijke leegstand kinderopvang

  • 6.

    4 Huurtarief ruimtelijke leegstand overige activiteiten

  • 6.

    5 Huurtarief volgtijdelijk gebruik bestaande bouw

  • 6.

    6 Huurafdracht aan de gemeente

Bijlage A: Wettelijke bepalingen verhuur

Bijlage B: Tabel met activiteiten

1. Inleiding

Uit een inventarisatie van de huisvesting van kinderopvang in basisscholen die Penta Rho in het voorjaar van 2011 heeft uitgevoerd, blijkt dat schoolbesturen in Deventer ruimtes in schoolgebouwen verhuren aan kinderopvangorganisaties.

Aan de gemeente is geen toestemming gevraagd voor de verhuur en de gemeente ontvangt geen huurinkomsten van de schoolbesturen. Daarentegen heeft de gemeente wel kosten aan de ruimtes die de schoolgebouwen verhuren.

Zowel de gemeente Deventer als de schoolbesturen willen een breed gedragen huurbeleid ontwikkelen voor alle externe activiteiten die in scholen plaatsvinden. In het LEA is afgesproken om het beleid breed aan te pakken. Dat wil zeggen alle mogelijke activiteiten die in scholen plaatsvinden en zowel het basisonderwijs als het voortgezet (speciaal) onderwijs.

In dit rapport wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de wettelijke kaders van verhuur in schoolgebouwen. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het aanbod van voorzieningen aan bod. In hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op mogelijke activiteiten in schoolgebouwen. In hoofdstuk 5 komt de huurvorm aan bod. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 de huurprijs behandeld.

2 Wettelijk kader voor verhuur in scholen

2.1 Inleiding

Voor de verhuur van ruimtes in schoolgebouwen zijn de Wet op het Primair Onderwijs (WPO), de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO), de Wet op Expertisecentra en de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Deventer van toepassing. In bijlage A zijn de artikelen uit de WPO en WVO opgenomen die betrekking hebben op de verhuur van onderwijsruimtes. In paragraaf 2.2 en 2.3 wordt uitgewerkt wat de consequenties van de wetgeving voor medegebruik en verhuur zijn.

Bij zowel verhuur als medegebruik zijn twee huisvestingscenario’s mogelijk, namelijk bij volgtijdelijke leegstand en bij ruimtelijke leegstand. Onderstaand worden deze twee scenario’s nader uitgewerkt.

Scenario 1: Volgtijdelijke leegstand

Bij volgtijdelijke leegstand gaat het om een ruimte die buiten reguliere lestijden niet door de school in gebruik is. Concreet betreft het de middagen en de vakantieperioden. Dit type leegstand is in de meeste gevallen min of meer structureel. Een kinderopvangorganisatie kan bijvoorbeeld na schooltijd iedere dag BSO aanbieden vanuit een klaslokaal dat overdag gebruikt wordt door het onderwijs.

Scenario 2: Ruimtelijke leegstand

Bij ruimtelijke leegstand gaat het om een ruimte in een schoolgebouw die niet door de school gebruikt wordt. Hiervan is sprake wanneer het gebouw meer vierkante meters telt dan wat de school nodig heeft op basis van het aantal leerlingen dat op de school in ingeschreven. Of er sprake is van ruimtelijke leegstand wordt bepaald aan de hand van de verordening. Ruimtelijke leegstand heeft alleen betrekking op lokalen.

2.2 Medegebruik

De definitie voor medegebruik binnen de onderwijshuisvesting is: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, voor educatieve doeleinden of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Dit kan zowel volgtijdelijke leegstand als ruimtelijke leegstand betreffen.

Een schoolbestuur kan er zelf voor kiezen om ruimtes in de school in medegebruik te geven aan instellingen die aan bovenstaande voorwaarde voldoen. Daarnaast heeft de gemeente op basis van artikel 107 uit de WPO het recht om ruimtes in de school te bestemmen voor medegebruik.

Instellingen die vallen onder de categorie medegebruik zijn:

scholen voor basisonderwijs;

speciale scholen voor basisonderwijs;

scholen voor voortgezet (speciaal) onderwijs;

scholen voor voortgezet onderwijs;

scholen die vallen onder de Wet Educatie en Beroepsonderwijs;

peuterspeelzalen;

met overheidsmiddelen bekostigde instellingen voor culturele, maatschappelijke en recreatieve doeleinden.

Het medegebruik vindt plaats tegen een kostendekkend tarief.

Het huisvesten van een school gaat altijd voor medegebruik door een andere instelling. Wanneer een schoolbestuur ruimtes in medegebruik heeft gegeven aan een andere instelling en de ruimte is nodig voor een school, dan vervalt het medegebruik.

Voor medegebruik is het schoolbestuur niet verplicht om toestemming te vragen aan de gemeente. Indien het structureel medegebruik betreft heeft het schoolbestuur wel een meldingsplicht.

2.3 Verhuur

Een schoolbestuur kan bij volgtijdelijke of ruimtelijke leegstand een gedeelte van het gebouw verhuren aan een derde, voor zover het gehuurde niet bestemd zal zijn als woon- of bedrijfsruimte in de zin van de vijfde en de zesde afdeling van titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

De bestemming van woonruimte is duidelijk. De bestemming bedrijfsruimte behoeft enige toelichting. Deze bedrijfsruimtes zijn omschreven in artikel 7:290 BW. Voorbeelden van bedrijven die onder dit artikel vallen, zijn:

- winkel;

- restaurant;

- stomerij.

Bedrijven die vallen binnen de definitie van overige bedrijfsruimtes kunnen wel in schoolgebouwen gevestigd worden. Voorbeelden van dergelijke bedrijven zijn:

- kantoren;

- huisarts/tandarts;

- accountant;

- architect.

Voor verhuur van ruimtes in schoolgebouwen door het schoolbestuur is toestemming van burgemeester en wethouders vereist. Zonder toestemming van het college is een huurovereenkomst nietig (WPO artikel 108 lid 5).

Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder en de bestemming van de te verhuren ruimte.

Het college verleent geen toestemming indien:

- de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs of;

- de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

Verhuur geschiedt tegen een commercieel tarief. De huur bestaat doorgaans uit twee componenten:

- stichtingskosten/kale huur;

- exploitatiekosten.

Een huurder heeft geen recht op ontruimingsbescherming.

3 Aanbod voorzieningen

3.1 Inleiding

Ruimtes in schoolgebouwen kunnen voor allerlei activiteiten gebruikt worden. Desondanks hebben zowel het primair onderwijs als het voortgezet onderwijs benoemd hoe de schoolgebouwen idealiter ingezet zouden kunnen worden. Dit wordt hieronder nader uitgewerkt. In het volgende hoofdstuk wordt aandacht besteed aan het type activiteiten dat in schoolgebouwen kan plaatsvinden en onder welke voorwaarden.

3.2 Primair onderwijs

De stip aan de horizon van het primair onderwijs is een integraal kindcentrum (IKC) in iedere wijk voor kinderen van 0-14 jaar. In het IKC zijn allerlei functies gehuisvest rondom de zorg voor het kind. Denk daarbij aan onderwijs, BSO, peuteropvang, kinderdagopvang, een consultatiebureau en een CJG. Niet elke school heeft de mogelijkheid om uit te groeien tot een IKC. In principe is een IKC in een wijk voldoende. Omringende basisscholen maken in een netwerk gebruik van de voorzieningen van het IKC.

Deze omringende basisscholen hebben wel de ambitie om een zo breed mogelijk voorzieningenaanbod aan te bieden rondom de zorg van het kind. Bestaande leegstand wordt bij voorkeur verhuurd aan kind gerelateerde functies, zoals kinderdagopvang en BSO. Pas indien kind gerelateerde functies geen interesse hebben in het huren van een ruimte in de school, kunnen ruimtes verhuurd worden aan andere activiteiten. Hierop wordt nader ingegaan in het volgende hoofdstuk.

De Bolster zou graag in de school een werkschool setting creëren. Stip aan de horizon is de highstreet van het ROC in Deventer. Dit betekent dat De Bolster graag ruimtes zou willen verhuren aan bedrijven waar leerlingen vervolgens werkervaring op kunnen doen.

3.2 Voortgezet onderwijs

Het voortgezet onderwijs gaat hoogstwaarschijnlijk ruimte bieden aan het passend onderwijs. Hierdoor wordt de leegstand in het voortgezet onderwijs beperkt. Mogelijk wil het Etty Hillesum College in de toekomst kinderopvang in de school vestigen als voorziening voor werknemers met kinderen.

4 Activiteiten

4.1 Inleiding

Ruimtes in een school kunnen verhuurd worden ten behoeve van diverse activiteiten. Deze activiteiten zijn onder te verdelen in de volgende categorieën:

- maatschappelijk, kind gerelateerd;

- maatschappelijk, niet kind gerelateerd;

- commercieel, kind gerelateerd;

- commercieel, niet kind-gerelateerd.

In de volgende paragraaf worden eerst de benoemde uitgangspunten besproken.

4.2 Uitgangspunten

- Kind gerelateerde activiteiten hebben voorrang op activiteiten die niet gerelateerd zijn aan het kind.

- Het schoolbestuur bepaalt of een bepaalde activiteit passend is in een schoolgebouw.

- Alleen kind gerelateerde activiteiten die structureel gebruik maken van een ruimte dienen huur te betalen. Wanneer een logopediste bijvoorbeeld wekelijks in een ruimte twee kinderen van school begeleidt staat hier geen huur tegenover. Het staat het schoolbestuur wel vrij om hier een vergoeding voor te vragen.

- In het huurbeleid moet worden vastgelegd hoe er wordt omgegaan met verzoeken om ruimtes te huren voor privé feesten en partijen.

- Activiteiten van bedrijven in het voortgezet speciaal onderwijs zijn benoemd als maatschappelijk en kind gerelateerd, aangezien leerlingen in de bedrijven de kans krijgen om werkervaring op te doen.

4.3 Tabel met activiteiten

In bijlage B is een tabel opgenomen met door de werkgroep besproken activiteiten. De activiteiten zijn uitgesplist naar bovengenoemde categorieën. Daarnaast is weergegeven of de activiteiten in aanmerking komen voor exclusief gebruik, medegebruik of beide. Tevens zijn opmerkingen ten aanzien van het huurtarief opgenomen.

5 Huurvorm

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beschreven welke mogelijkheden er zijn voor verhuur in de school. Uitgangspunt is dat de gemeente economisch eigenaar is van de schoolgebouwen en de schoolbesturen juridisch eigenaar. Tevens wordt ingegaan op de gewenste huurperiode en afdracht van huur aan de gemeente.

5.2 Huisvestingscenario’s

Bij zowel verhuur als medegebruik zijn twee huisvestingscenario’s mogelijk, namelijk bij volgtijdelijke leegstand en bij ruimtelijke leegstand (zie paragraaf 2.1).

De gemeente Deventer kiest ervoor dat de ruimte die verhuurd wordt of in medegebruik wordt gegeven deel blijft uitmaken van de onderwijscapaciteit en niet onttrokken wordt. Wanneer de school groeit, zou de huurder theoretisch plaats moeten maken voor de school. De gemeente Deventer kiest er echter voor om in principe geen gebruik te maken van het vorderingsrecht. Dit betekent dat een huurder de school pas verlaat, wanneer het huurcontract afgelopen is.

Huur bij ruimtelijke leegstand gaat voor huur bij volgtijdelijke leegstand. Wanneer een lokaal normatief leeg staat en een huurder wil zich vestigen in de school, dient de huurder het lokaal dat normatief leeg staat te huren. Wanneer er geen ruimtelijke leegstand is, of de ruimte die normatief leegstaat reeds verhuurd is, bestaat de mogelijkheid om volgtijdelijke leegstand te huren.

5.3 Huurperiode

De huurperiode wordt per situatie vastgesteld. Het schoolbestuur doet hiertoe een voorstel aan de gemeente. De gemeente besluit of de huurperiode passend is voor de specifieke situatie.

5.4 Afdracht huur aan de gemeente

Alleen bij de verhuur van ruimtelijke leegstand dient het schoolbestuur huur voor de stichtingskosten af te dragen aan de gemeente. Bij verhuur van volgtijdelijke leegstand zijn de huurinkomsten voor het schoolbestuur.

Indien een schoolbestuur zelf heeft geïnvesteerd in ruimtes voor kinderopvang, dient dit schoolbestuur hierover separaat afspraken te maken met de gemeente.

In het volgende hoofdstuk wordt nader ingegaan op de huurprijs.

6 Huurprijs

6.1Nieuwbouw

Bij nieuwbouw brengt de gemeente een kostendekkende huur in rekening op basis van de stichtingskosten. In dat geval investeert de gemeente in extra ruimte voor de huurder. De gemeente treedt dan zelf op als de verhuurder. Deze extra ruimte wordt niet meegeteld bij de onderwijscapaciteit van het gebouw. De huurder wordt zelf verantwoordelijk voor het betalen van de exploitatielasten.

Wanneer het schoolbestuur juridisch eigenaar is van het gebouw en de te verhuren ruimte maakt deel uit van de onderwijscapaciteit van het gebouw, sluit het schoolbestuur een huurovereenkomst af met de huurder. Het te betalen huurbedrag bestaat uit twee componenten: de exploitatielasten en een dekking van de stichtingskosten. Het schoolbestuur draagt alleen de dekking van de stichtingskosten af aan de gemeente.

6.2 Bestaande bouw

De werkgroep huurbeleid kiest voor de bestaande bouw voor een uniform huurtarief.

Het huurtarief bestaat uit twee componenten:

- vergoeding van de exploitatielasten;

- dekking van de stichtingskosten.

6.2.1 Exploitatielasten

De schoolbesturen zijn vrij in het bepalen van de hoogte van de exploitatielasten. Als leidraad voor de dekking van de exploitatielasten kunnen de schoolbesturen de vergoeding voor materiele instandhouding (de MI-vergoeding) hanteren. Voor 2012 is de MI-vergoeding vastgesteld op € 4.623,-.

In de praktijk blijkt dat dit bedrag laag is vastgesteld en dat schoolbesturen met dit bedrag niet uitkomen. Bovendien heeft de huurder vaak een langere bedrijfsduur, vanwege opening na schooltijd en tijdens schoolvakanties. Een schoolbestuur kan om deze reden besluiten om de exploitatielasten op te hogen.

De exploitatielasten zijn voor het schoolbestuur, zowel bij medegebruik als bij verhuur.

6.2.2 Dekking van de stichtingskosten

Voor de dekking van de stichtingskosten kunnen verschillende uitgangspunten worden genomen. Als basis kan bijvoorbeeld de boekwaarde, de WOZ-waarde of de marktwaarde worden genomen.

De gemeente Deventer heeft in tabel 6.1 de huisvestingslasten van de gemeente Deventer voor het basisonderwijs (op basis van de begroting 2011) in beeld gebracht.

afbeelding binnen de regeling

Tabel 6.1 Huisvestingslasten gemeente Deventer 2011

* Geen gehuurde lokalen meegenomen, Spikvoorde dus niet.

De vergoeding voor de huurcomponent “dekking van de stichtingskosten” wordt bepaald aan de hand van de bovenstaande kosten.

- tarief A = € 8.295,-- per lokaal;

- tarief B = € 6.762,-- per lokaal.

Uitgaande van een bruto vloeroppervlak (bvo) van 100 m2 is het maximale huurbedrag per m2 bvo € 82,95. Dit bedrag komt redelijk overeen met het maatschappelijk huurtarief van € 85,- tot € 90,- dat de gemeente vraagt voor haar eigen panden.

In de paragrafen 6.3. en 6.4. wordt aangegeven welk tarief de gemeente doorbelast bij de verschillende vormen van verhuur.

6.3 Huurtarief ruimtelijke leegstand kinderopvang

Aangezien kinderopvang een belangrijke huurder is in Deventer wordt hier apart ingegaan op het huurtarief voor kinderopvang. Voor een stamgroep BSO van 20 kinderen is wettelijk een netto vloeroppervlak nodig van 70 m2, wat overeenkomt met een bruto vloeroppervlak van circa 100 m2.

Wanneer de kinderopvang 5 dagen per week gebruik maakt van de ruimte, kiest de gemeente Deventer ervoor om voor de dekking van de stichtingskosten voor kinderopvang het bedrag van € 67,62 per m2 bvo in rekening te brengen. Per leegstaand lokaal betekent dit een bedrag van € 6.762,-. De gemeente kiest voor een lager huurtarief dan het maximale bedrag van € 8.295,- per lokaal om zoveel mogelijk initiatieven op het gebied van kinderopvang mogelijk te maken.

In de praktijk blijkt echter dat dit huurtarief niet voor alle situaties haalbaar is, zeker niet op locaties waar de bezettingsgraad voor BSO relatief laag is. Om die reden wordt ervoor gekozen om te werken met deeltijdverhuur wanneer de ruimte gebruikt wordt voor alleen BSO of alleen peuteropvang. Wanneer BSO en peuteropvang in één ruimte gecombineerd worden is deeltijdverhuur niet mogelijk. Deeltijdverhuur betekent dat de ruimte niet de hele week gebruikt wordt voor BSO of peuteropvang en dat de ruimte ook beschikbaar moet zijn voor andere gebruikers op andere tijden. Met andere woorden de huurder krijgt niet het exclusieve gebruik van de ruimte. Dat is alleen het geval wanneer de huurder het maximale huurbedrag van € 6.762,- betaalt.

De deeltijdverhuur wordt vastgesteld op basis van het aantal dagen per week dat de kinderopvangorganisatie gebruik maakt van de ruimte. Op 1 november van het kalenderjaar geven de schoolbesturen aan de gemeente door wat de bezetting is op de locaties. Op basis daarvan stelt de gemeente het huurtarief voor het navolgende kalenderjaar vast. In tabel 6.2 wordt weergegeven welke huurafdracht aan de gemeente plaatsvindt bij de verschillende dagen bezetting.

afbeelding binnen de regeling

Tabel 6.2. Huurafdracht kinderopvang bij ruimtelijke leegstand

Het schoolbestuur is vrij in het bepalen van de hoogte van de exploitatielasten, met dien verstande dat ook zij zoveel mogelijk initiatieven op het gebied van kinderopvang stimuleren.

6.4 Huurtarief ruimtelijke leegstand overige activiteiten

In de tabel in Bijlage B is een overzicht gegeven van activiteiten die in scholen plaats zouden kunnen vinden met daarbij eventuele consequenties voor verhuur. Overigens is deze lijst niet uitputtend en moet bij elk verzoek van een derde in eerste instantie het schoolbestuur de afweging maken of het een geschikte huurder is in de school. Daarna is uiteraard nog toestemming van de gemeente nodig.

Het voorstel is om voor de verhuur van ruimtelijke leegstand voor overige activiteiten met twee categorieën te werken. Dit overzicht geldt voor het basisonderwijs, het (voorgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs.

- Categorie A: een commerciële activiteit, zowel kind gerelateerd als niet kind gerelateerd.

- Categorie B: een maatschappelijke activiteit, zowel kind gerelateerd als niet kind gerelateerd.

Bij het huurtarief voor de overige activiteiten wordt niet gewerkt met deeltijdverhuur. Dat betekent dat altijd het huurtarief voor exclusief gebruik afgedragen dient te worden aan de gemeente, onafhankelijk van de bezetting. De tarieven voor de dekking van de stichtingskosten voor de bovenstaande categorieën A en B zijn terug te vinden in tabel 6.3.

afbeelding binnen de regeling

Het schoolbestuur is vrij in het bepalen van de hoogte van de exploitatielasten.

6.5 Huurtarief volgtijdelijk gebruik bestaande bouw

Het huurtarief voor volgtijdelijk gebruik wordt afgeleid van het huurtarief voor exclusief gebruik bij ruimtelijke leegstand. Bij het bepalen van de huurprijs wordt per situatie berekend hoeveel tijd onderwijs jaarlijks gebruik maakt van de ruimte en hoeveel tijd huurder gebruik maakt van de ruimte.

Onderstaand wordt een voorbeeld uitgewerkt voor een BSO die in de school gevestigd is en alleen op maandag, dinsdag en donderdag volgtijdelijk gebruik maakt van een ruimte in de school.

afbeelding binnen de regeling

Uit deze analyse komt naar voren dat de kinderopvang 36,6% van de tijd gebruik maakt van de ruimte. Het schoolbestuur vraagt in dit geval 36,6% van € 67,62 per m2 bvo ter dekking van de stichtingskosten, wat overeenkomt met € 24,75 per m2 bvo. Voor een stamgroep van BSO (volgtijdelijk in een lokaal of bijvoorbeeld in een aula) wordt het tarief afgeleid van € 6.762,-. In dit voorbeeld komt dat overeen met € 2.475,-.

Het schoolbestuur is vrij in het bepalen van de hoogte van de exploitatielasten.

6.6 Huurafdracht aan de gemeente

In tabel 6.5 wordt nogmaals samengevat in welke situaties schoolbesturen toestemming voor verhuur dienen te vragen aan de gemeente en wanneer huurafdracht aan de gemeente plaats dient te vinden.

Medegebruik

Verhuur

Bestaande bouw

Ruimtelijke leegstand

Bestaande bouw Volgtijdelijk gebruik

Schoolbestuur vraagt toestemming

Nee

Ja

Ja

Schoolbestuur doet melding

Ja

Nee

Nee

Schoolbestuur brengt exploitatiekosten in rekening

Ja

Ja

Ja

Schoolbestuur brengt huurbedrag ter dekking van stichtingskosten in rekening

Nee

Ja

Ja

Afdracht huur aan gemeente

Nee

Ja

Nee

Tabel 6.5 Rol van de gemeente

De gemeente factureert periodiek (nader te bepalen aantal keer per jaar) het huurbedrag ter dekking van de stichtingskosten aan de schoolbesturen. In de praktijk betekent dit dat de gemeente jaarlijks onderstaande bedragen factureert aan de schoolbesturen. De verhuur is niet belast met omzetbelasting.

afbeelding binnen de regeling

Bijlage A: Wettelijke bepalingen verhuur

WPO

Artikel 107 Vorderingsrecht

  • 1

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een gedeelte van een gebouw of terrein dat tijdelijk of gedurende een gedeelte van de dag niet nodig zal zijn voor de daar gevestigde school, gedurende die tijd als huisvesting voor een andere school, voor ander uit de openbare kas bekostigd onderwijs niet zijnde basisonderwijs, of voor educatie als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden te bestemmen. Het voorgenomen gebruik dient zich te verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school. Tevens zijn burgemeester en wethouders bevoegd ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening of expressie-activiteiten een gebouw of terrein dan wel een gedeelte daarvan dat tijdelijk gedurende gedeelten van de dag of in het geheel niet nodig zal zijn voor de daar gevestigde school, gedurende die tijd als huisvesting voor een andere school, voor ander uit de openbare kas bekostigd onderwijs niet zijnde basisonderwijs, of voor educatie als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden te bestemmen.

  • 2

    Indien het gebouw of terrein in gebruik is voor een niet door de gemeente in stand gehouden school plegen burgemeester en wethouders vooraf overleg met het bevoegd gezag en, voor zover van toepassing, ook met het bevoegd gezag van die school of nevenvestiging waarvoor de huisvesting is bestemd.

Artikel 108 Verhuur en medegebruik gebouw of terrein.

  • 1

    Voor zover artikel 107 geen toepassing vindt, kan het bevoegd gezag een gedeelte van een gebouw of terrein in gebruik geven ten behoeve van uit de openbare kas bekostigd onderwijs dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Voor zover niet nodig voor uit de openbare kas bekostigd onderwijs, kan het bevoegd gezag een gedeelte van het gebouw of terrein verhuren aan een derde, voor zover het gehuurde niet bestemd zal zijn als woon- of bedrijfsruimte in de zin van de vijfde en zesde afdeling van titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Indien het een niet door de gemeente in stand gehouden school betreft, is voor verhuur toestemming van burgemeester en wethouders vereist.

  • 2

    De ingebruikgeving of verhuur ingevolge het eerste lid eindigt:

    • a.

      indien burgemeester en wethouders gebruik maken van hun bevoegdheid op grond van artikel 107 zonder dat enige schadeplicht ontstaat, of

    • b.

      indien het in gebruik gegeven dan wel verhuurde deel nodig is voor gebruik door de eigen school.

  • 3

    Ingebruikgeving of verhuur ingevolge het eerste lid geschiedt niet indien het voorgenomen gebruik zich niet verdraagt met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school.

  • 4

    Op de ingebruikgeving en verhuur ingevolge het eerste lid is artikel 230a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing.

  • 5

    Het zonder toestemming van burgemeester en wethouders verhuren van een gebouw of terrein door het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school alsmede elk met dit artikel strijdig beding opgenomen in een huurovereenkomst met betrekking tot schoolgebouwen, is nietig.

WVO

Artikel 76s Verhuur en medegebruik gebouw of terrein

  • 1

    Voor zover artikel 76r geen toepassing vindt, kan het bevoegd gezag een gedeelte van een gebouw of terrein in gebruik geven ten behoeve van uit de openbare kas bekostigd onderwijs dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Voor zover niet nodig voor uit de openbare kas bekostigd onderwijs, kan het bevoegd gezag een gedeelte van het gebouw of terrein verhuren aan een derde, voor zover het gehuurde niet bestemd zal zijn als woon- of bedrijfsruimte in de zin van de vijfde en zesde afdeling van titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Indien het een andere dan een gemeentelijke school betreft, is voor verhuur toestemming van burgemeester en wethouders vereist.

  • 2

    De ingebruikgeving of verhuur ingevolge het eerste lid eindigt:

    • a.

      indien burgemeester en wethouders gebruik maken van hun bevoegdheid op grond van artikel 76r zonder dat enige schadeplicht ontstaat, of

    • b.

      indien het in gebruik gegeven dan wel verhuurde deel nodig is voor gebruik door de eigen school.

  • 3

    Ingebruikgeving of verhuur ingevolge het eerste lid geschiedt niet indien het voorgenomen gebruik zich niet verdraagt met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school.

  • 4

    Op de ingebruikgeving en verhuur ingevolge het eerste lid is artikel 230a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing.

  • 5

    Het zonder toestemming van burgemeester en wethouders verhuren van een gebouw of terrein door het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school alsmede elk met dit artikel strijdig beding opgenomen in een huurovereenkomst met betrekking tot schoolgebouwen, is nietig.

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Deventer

HOOFDSTUK 5 Medegebruik en verhuur

Paragraaf 5.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie

Artikel 29 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien:

  • a.

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 6 of 19 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;

  • b.

    het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;

  • c.

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs , vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze;

  • d.

    er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school;

  • e.

    er sprake is van leegstand in gymnastiekruimte van een school.

Artikel 30 Omschrijving leegstand

1.Er is sprake van leegstand in een lesgebouw:

a.wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal vierkante meters bruto-vloeroppervlakte zoals berekend op basis van, deel B en de capaciteit van het gebouw in vierkante meters bruto-vloeroppervlakte zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A, blijkt dat er ten minste een aantal vierkante meters bruto-vloeroppervlakte ter grootte van de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;

b.wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er een overschot is aan vierkante meters bruto-vloeroppervlakte tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat er binnen het overschot aan vierkante meters bruto-vloeroppervlakte geen sprake is van onderbenutting van de onderwijsruimten.

2.Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte:

a.wanneer het een gebouw betreft dat wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college wordt vergoed minder is dan 40 klokuren;

b.berekening op basis van bijlage III, deel B blijkt dat benutting van het gebouw lager is dan 40 lesuren, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is;

c.wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs, indien de som van de berekeningswijzen genoemd onder a en b een aantal klokuren lager dan 40 oplevert.

Artikel 32 Overleg en mededeling

1.Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voert het college daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 10.

2.Binnen vier weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 11, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

3.Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 19, voert het college daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.

4.Binnen een week na het overleg als bedoeld in het vorige lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

5. De schriftelijke mededeling van het college als bedoeld in het tweede en vierde lid, bevat in ieder geval:

a.de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd;

b.een aanduiding van het aantal leerlingen ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

c.een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

d.een aanduiding van het aantal en het type ruimten dat gevorderd wordt;

e.de periode waarvoor gevorderd wordt en de ingangsdatum van het medegebruik.

Paragraaf 5.2 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 34 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering indien:

a.er sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte zoals bedoeld in artikel 30;

b.er sprake is van onderbenutting van een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs, blijkend uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.

Artikel 35 Overleg en mededeling

1.Alvorens over te gaan tot vordering voert het college overleg met het bevoegd gezag.

2.In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:

a.voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

b.of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

c.welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

d.wat naar de mening van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

e.de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

3.Binnen vier weken na afloop van het overleg, als bedoeld in het eerste lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering tot medegebruik aan het bevoegd gezag. Indien het overleg heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voorzover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over deze punten. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.

Paragraaf 5.3 Verhuur

Artikel 36 Toestemming college

1.Voordat het bevoegd gezag een huurovereenkomst sluit, vraagt het toestemming voor de verhuur aan het college.

2.Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder, en de bestemming van de te verhuren ruimte.

3. Het college verleent geen toestemming indien:

a.de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de Wet op het primair onderwijs , Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs of;

b. de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

Bijlage B: Tabel met activiteiten

afbeelding binnen de regeling