Beleidsregels wegingsfactoren proceskosten bezwaarschriftenprocedures 2015

Geldend van 07-02-2015 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels wegingsfactoren proceskosten bezwaarschriftenprocedures 2015

Het college van burgemeester en wethouders der gemeente Deventer, overwegende dat het in verband met het bepaalde in artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot de kosten van bezwaar en administratief beroep alsmede het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de vergoeding van kosten van bezwaar en administratief beroep gewenst is beleidsregels vast te stellen ten aanzien van de wegingsfactoren als bedoeld in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna : Bpb), onderdeel C1, stelt de volgende regeling, ter vervanging van de Beleidsregels wegingsfactoren proceskosten bezwaarschriftprocedures 2006, vast:

Art. 1. Doel van de regeling

Art. 7:15 Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan worden vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Nadere regels over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben zijn neergelegd in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna:Bbp) en bijbehorende bijlage.

In de bijlage bij het Bpb, onderdeel C1, is bepaald dat het gewicht van de zaak tot uiting kan worden gebracht in wegingsfactoren. Het bestuursorgaan heeft de bevoegdheid om in beleidsregels vast te leggen op welke wijze de wegingsfactoren worden gehanteerd.

Deze regeling bepaalt welke zaken als licht worden gekwalificeerd en derhalve op grond van de Bijlage bij het Bpb, onderdeel C1, met de wegingsfactor van 0,5 worden gekwalificeerd.

Art. 2. Categorieën zaken die met een wegingsfactor van 0,5 worden gewaardeerd.

de volgende categorieën zaken worden met een wegingsfactor van 0,5 gewaardeerd:

  • a)

    a. zaken waarin bezwaar is gemaakt tegen besluiten op grond van artikel 36 Participatiewet (individuele inkomenstoeslag;

  • b)

    Zaken waarin bezwaar is gemaakt tegen besluiten op grond van artikel 36b Participatiewet (individuele studietoeslag);

  • c)

    zaken waarin bezwaar is gemaakt tegen de weigering om vooraf of achteraf met behoud van uitkering gedurende langere termijn dan de maximaal toegestane buiten Nederland te verblijven (art. 13 lid 1 sub e Participatiewet);

  • d)

    zaken waarin bezwaar is gemaakt tegen besluiten omtrent de geüniformeerde verlagingen van de bijstand op grond van art. 18 lid 4 Participatiewet;

  • e)

    zaken waarin bezwaar is gemaakt tegen de weigering gegevens te verstrekken uit de Basis Registratie Personen ( art. 3.6 en 3.9 Wet Basis Registratie Personen) ;

  • f)

    zaken waarin bezwaar is gemaakt tegen een besluit dat is genomen op grond van art. 3a Leerplichtwet 1969 (vervangende leerplicht);

  • g)

    zaken waarin bezwaar is gemaakt tegen een besluit dat is genomen op grond van art. 3b Leerplichtwet 1969 (vervangende leerplicht laatste schooljaar);

  • h)

    zaken waarin bezwaar is gemaakt tegen een besluit dat is genomen op grond van art. 5 onder a, b, en c Leerplichtwet 1969 (jongeren die op grond van lichamelijke of geestelijke gronden niet geschikt zijn om een school te bezoeken en zij die ingeschreven staan op een school in het buitenland);

  • i)

    zaken waarin bezwaar is gemaakt tegen een besluit dat is genomen op grond van art. 15 Leerplichtwet 1969 (vrijstelling wegens het volgen van ander onderwijs);

  • j)

    zaken waarin bezwaar is gemaakt tegen het verhalen van de kosten van spoedeisende bestuursdwang (Diftar);

  • k)

    zaken waarin bezwaar is gemaakt tegen de hoogte van de opgelegde leges op grond van de vigerende Legesverordening;

  • l)

    zaken waarin bezwaar is gemaakt tegen een besluit dat is genomen naar aanleiding van een verzoek op grond van artikel 3 van de Wet openbaarheid van Bestuur;

  • m)

    zaken waarin bezwaar is gemaakt tegen het buiten behandeling laten van een aanvraag (art. 4:5 Algemene wet bestuursrecht)

  • n)

    zaken waarin bezwaar wordt gemaakt en de gemeente bij het nemen van het bestreden besluit is afgeweken van een ingewonnen deskundigenadvies;

  • o)

    zaken waarin bezwaar wordt gemaakt tegen een besluit dat is genomen op grond van art. 4:18 Algemene wet bestuursrecht (vaststellen hoogte dwangsom);

Art. 3 ArtikelCategorieën zaken die met een wegingsfactor van 0,25 worden gewaardeerd.

1. Met een wegingsfactor van 0,25 worden gewaardeerd:

  • a.

    Zaken waarin het bezwaarschrift kennelijk gegrond is;

  • b.

    Zaken waarin een kenbare schrijffout in het bestreden besluit is gemaakt;

  • c.

    Zaken waarin het bezwaarschrift marginaal is onderbouwd;

Art. 4 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking en per die datum worden ingetrokken de Beleidsregels wegingsfactoren proceskosten bezwaarschriftprocedures 2006.

Art. 5 Citeertitel

Deze regeling treedt in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking en per die datum wordt ingetrokken de Beleidsregels wegingsfactoren proceskosten bezwaarschriftprocedures 2006.

Toelichting

Deze uitvoeringsregels met betrekking tot de wegingsfactoren kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaarschriftprocedures zijn aan te merken als beleidsregels als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. Deze beleidsregels zijn opgesteld naar aanleiding van de wijziging van de Algemene wet bestuursrecht waardoor het mogelijk is geworden een vergoeding te krijgen voor de kosten die de belanghebbende maakt in verband met de behandeling van zijn bezwaar- of administratief beroepschrift. Om voor een vergoeding in aanmerking te komen moet sprake zijn van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Door de wijziging van de Awb was ook wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht noodzakelijk. Het Bpb bepaalt met name voor welke kosten vergoeding mogelijk is. In de bijlage bij het Bbp is bepaald op welke procedures het betrekking heeft en hoeveel punten een proceshandeling oplevert. Met betrekking tot het bezwaar en administratief beroep worden drie handelingen onderscheiden:

  • -

    het indienen van het bezwaar/ beroepschrift ( 1 punt);

  • -

    het verschijnen ter hoorzitting ( 1 punt);

  • -

    het verschijnen op een nadere hoorzitting (0,5 punt).

In onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb wordt het mogelijk gewicht van een zaak bepaald. Het gewicht van een zaak kan uiteenlopen van 0,25 (zeer licht) tot 2 (zeer zwaar).

Het gewicht van een zaak kan nader tot uitdrukking worden gebracht in de wegingsfactoren. De uitkomst dient volgens de Nota van Toelichting bij het Bpb steeds in overeenstemming te zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van een zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener. Het bestuursorgaan heeft de bevoegdheid om in beleidsregels vast te leggen op welke wijze de wegingsfactoren worden gehanteerd.

In art. 2 van de onderhavige regeling zijn een aantal categorieën van zaken genoemd die als licht worden gekwalificeerd en als wegingsfactor 0,5 krijgen. In deze zaken is sprake van sterk ingekaderde of gebonden besluiten die vrijwel altijd feitelijke vaststellingen (bijvoorbeeld de hoogte van het inkomen of de duur van een vakantieperiode of verblijf buitenslands) betreffen of een discussie of stukken al dan niet tijdig en voldoende zijn overgelegd. Ervaring in de bezwarencommissies heeft geleerd dat in de in art. 2 genoemde categorieën vrijwel nooit (zware) juridische of feitelijke argumenten worden gewisseld of juridische grieven worden geuit. Om deze redenen wordt de kwalificatie “lichte zaak” met wegingsfactor 0,5 gerechtvaardigd.

In zaken waarin wordt afgeweken van een ingewonnen deskundigenadvies (bijvoorbeeld een medisch advies) zal de rechtshulpverlener simpelweg kunnen volstaan met het verwijzen naar het advies waarvan is afgeweken. Ook hiervoor wordt de wegingsfactor van 0.5 passend geacht.

Bij uitzondering zijn gevallen denkbaar waarin bezwaar wordt ingesteld in een zaak als bedoeld in art. 2 en dat er toch sprake blijkt te zijn van een dusdanige bewerkelijkheid en gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtshulpverlener dat niet volstaan kan worden met een wegingsfactor van 0,5 maar dat een hogere wegingsfactor dient te worden gehanteerd.

Artikel 2 onder l betreft de categorie zaken waarbij wordt beslist op verzoeken om openbaarmaking. (art. 3 Wob). Een persoon hoeft geen belang te stellen om informatie over een bestuurlijke aangelegenheid bij het bestuursorgaan op te vragen.

De gevraagde informatie moet worden verstrekt tenzij sprake is van een limitatieve uitzonderingsgrond (art. 10 Wob) of een persoonlijke opvatting uit een stuk van intern beraad (art. 11 Wob). In dit soort zaken moet het bestuursorgaan aantonen dat het terecht de informatie heeft geweigerd te verstrekken. Van de zijde van de rechtshulpverlener hoeft op dat punt weinig verweer gevoerd te worden omdat uitgangspunt al is dat overheidsinformatie openbaar is.

In artikel 3 van deze regeling zijn een aantal categorieën van zaken genoemd die als zeer licht worden gekwalificeerd en als wegingsfactor 0,25 krijgen. In dergelijke gevallen, zoals een kennelijk gegrond bezwaarschrift, of bij een kenbare schrijffout in het bestreden besluit, is de complexiteit en omvang van de zaak beperkt en zal de rechtshulpverlener op dat punt ook weinig verweer hoeven te voeren.

Bij marginale onderbouwing van het bezwaar is sprake van summier gemotiveerde gronden, waarbij veelal geen concrete redenen zijn aangevoerd, of waarbij het bezwaarschrift is voorzien van een standaardonderbouwing. Ook in dergelijke zaken is de aard van de werkzaamheden van de rechtshulpverlener niet ingewikkeld, zodat de wegingsfactor van 0,25 in de rede ligt.

Een bezwaar met betrekking tot een zaak die niet tot een van de categorieën van art. 2 en art. 3 behoort en niet is genoemd, zal in beginsel als gemiddeld met een wegingsfactor van 1 gekwalificeerd worden. Dit laat uiteraard onverlet de bevoegdheid van het bestuursorgaan om op grond van het Bpb een hogere of lagere wegingsfactor toe te kennen al naar gelang de zaak zwaarder of lichter is dan een gemiddelde zaak. Afwijking in negatieve zin, dus het waarderen op minder dan gemiddeld, zal altijd uitdrukkelijk gemotiveerd dienen te worden.