Regeling vervallen per 18-07-2020

Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer houdende regels omtrent kinderopvang Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Deventer

Geldend van 15-05-2018 t/m 17-07-2020

Intitulé

Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer houdende regels omtrent kinderopvang Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Deventer 

Het college van burgemeester en wethouders van Deventer,

gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;

gelet op de artikelen 1.61, eerste lid, 1.65, eerste lid, 1.66 en

1.72, eerste lid, van de Wet kinderopvang (Wko);

B E S L U I T E N:

de Beleidsregels toezicht en handhaving Wet kinderopvang gemeente Deventer vast te stellen.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Toepassing

Deze beleidsregels zijn van toepassing op het handhavingstraject naar aanleiding van een overtreding geconstateerd bij een inspectie op grond van of krachtens de Wko.

Artikel 2 Afkortingen en begripsbepalingen

  • a.

    Afwegingsoverzicht: het afwegingsoverzicht zoals dit als bijlage 1 bij deze beleidsregels is vastgesteld

  • b.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer

  • d.

    GGD: gemeentelijke gezondheidsdienst IJsselland

  • e.

    kinderopvangvoorziening: een kindercentrum, waarin buitenschoolse opvang dan wel dagopvang plaatsvindt, een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang, als bedoeld in het Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang en als in het Besluit kwaliteit Kinderopvang.

  • f.

    Wko: Wet kinderopvang

Artikel 3 Kwaliteitseisen

  • 1.

    De kwaliteitseisen waar aan voldaan moet worden staan genoemd in de Wko en alle aanverwante regelgeving. Ze worden ook expliciet in het door de toezichthouder opgestelde rapport genoemd. In deze beleidsregels wordt uitgegaan van deze kwaliteitseisen.

  • 2.

    In het afwegingsoverzicht dat als bijlage aan deze beleidsregels is toegevoegd worden voor de prioritering en de hoogte van de bestuurlijke boete per domein de kwaliteitseisen weergegeven.

Artikel 4 Vormen van handhaven

Bij het uitvoeren van het handhavingsbeleid heeft het college de volgende mogelijkheden:

  • a.

    informele middelen, zoals een herstelaanbod en een waarschuwing

  • b.

    herstelsanctie;

  • c.

    bestraffende sanctie.

Hoofdstuk 2 Afzien van handhavend optreden

Artikel 5 Informele middelen

  • 1.

    Het college kan besluiten om af te zien van handhavend optreden als blijkt dat een houder van een kinderopvangvoorziening niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wko en alle daaruit voortvloeiende regelgeving.

  • 2.

    Als het college besluit om af te zien van handhavend optreden dan kunnen de volgende acties op de overtreding worden ondernomen:

    • a.

      niet handhaven;

    • b.

      herstelaanbod;

    • c.

      waarschuwing.

  • 3.

    Bij het geven van een waarschuwing gelden de volgende hersteltermijnen:

    • a.

      prioriteit hoog: maximaal 3 maanden na de datum van inspectie;

    • b.

      prioriteit gemiddeld: maximaal 10 maanden na de datum van inspectie;

    • c.

      prioriteit laag: maximaal 10 maanden na de datum van inspectie.

  • 4.

    Het college deelt schriftelijk aan de houder mee welke actie is ondernomen en indien van toepassing binnen welke termijn de overtreding ongedaan moet zijn gemaakt.

  • 5.

    Het college kan afzien van de acties genoemd in het tweede lid, indien de GGD hiertoe adviseert op basis van de uitkomst van de door haar uitgevoerde inspecties.

  • 6.

    De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de betreffende kwaliteitseis zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht.

Hoofdstuk 3 Herstellend traject

Artikel 6 Herstelsancties

  • 1.

    Als blijkt dat een houder van een kinderopvangvoorziening niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wko en alle daaruit voortvloeiende regelgeving en het college heeft niet besloten om af te zien van handhavend optreden, dan wordt in beginsel een herstellend traject gestart.

  • 2.

    Een herstellend traject is gericht op een zo spoedig mogelijke beëindiging van een overtreding en voorkoming van herhaling van overtreding.

  • 3.

    Bij het uitvoeren van het herstellend traject volgt het college de volgende stappen:

    • i.

      stap 1: aanwijzing;

    • ii.

      stap 2: last onder dwangsom/last onder bestuursdwang;

    • iii.

      stap 3: exploitatieverbod;

    • iv.

      stap 4: intrekken van de toestemming tot exploitatie en verwijdering van de registratie uit het landelijk register kinderopvang.

  • 4.

    Als de overtreding hiertoe aanleiding geeft, dan kan het college besluiten om een bepaalde stap of bepaalde stappen van het herstellende traject over te slaan dan wel meerdere keren toe te passen.

  • 5.

    Als naar aanleiding van een eerdere constatering van eenzelfde overtreding is besloten om te volstaan met een waarschuwing of herstelaanbod, dan wordt stap 1, als bedoeld in het derde lid, overgeslagen.

  • 6.

    Bij het geven van een aanwijzing gelden de volgende hersteltermijnen:

    • i.

      prioriteit hoog: maximaal 3 maanden na de datum van inspectie;

    • ii.

      prioriteit gemiddeld: maximaal 10 maanden na de datum van inspectie;

    • iii.

      prioriteit laag: maximaal 10 maanden na de datum van inspectie.

Artikel 7 Intrekking toestemming exploitatie

Indien niet (langer) wordt voldaan aan de definities van de Wet Kinderopvang voor wat betreft de geregistreerde voorziening (dagopvang, buitenschoolse opvang, Gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang) wordt de gegeven toestemming tot exploitatie ingetrokken door middel van een beschikking overeenkomstig artikel 1.46 lid 5 en 6 van de Wet Kinderopvang. Aansluitend wordt de registratie verwijderd uit het landelijk register Kinderopvang.

Hoofdstuk 4 Bestraffend traject

Artikel 8 Opleggen bestuurlijke boete

  • 1.

    Het college kan een bestuurlijke boete opleggen indien sprake is van:

    • a.

      een of meerdere overtredingen met de prioriteit “hoog” zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht;

    • b.

      meerdere of herhaalde overtredingen met een prioriteit ‘gemiddeld’ of ‘laag’ zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht;

    • c.

      een of meerdere overtredingen of herhaalde overtreding van een norm zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht onder “overige overtredingen”.

Artikel 9 Hoogte bestuurlijke boete

  • 1.

    Bij de berekening van de bestuurlijke boete, als bedoeld in artikel 1.72, eerste lid van de Wko, wordt voor alle overtredingen het boetebedrag dat is neergelegd in het afwegingsoverzicht als uitgangspunt gehanteerd.

  • 2.

    In afwijking van het vorige lid, geldt voor voorzieningen voor gastouderopvang als uitgangspunt dat het boetebedrag zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht wordt gehalveerd.

Artikel 10 Recidive

Bij de vaststelling van de boete wordt uitgegaan van:

  • a.

    1,5 maal het onder artikel 10 bepaalde boetebedrag indien een door een bestuurlijke boete te handhaven overtreding plaatsvindt binnen een periode van twee jaar nadat een eerdere overtreding van dezelfde wettelijke norm heeft plaatsgevonden;

  • b.

    2 maal het onder artikel 10 bepaalde boetebedrag indien er sprake is van een derde of volgende overtreding van dezelfde wettelijke norm binnen een periode van twee jaar nadat de daaraan voorafgaande overtreding zich heeft voorgedaan.

Artikel 11 Matiging

  • 1.

    Het college kan besluiten om de bestuurlijke boete te matigen, indien de belanghebbende aannemelijk maakt dat boeteoplegging volgens deze Beleidsregels onevenredig is vanwege:

    • a.

      de ernst van de overtreding;

    • b.

      de mate van verwijtbaarheid;

    • c.

      de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan;

    • d.

      de omstandigheden waarin de overtreder verkeert.

  • 2.

    Van onevenredigheid als bedoeld in het eerste lid is in beginsel pas sprake als de situatie is aan te merken als een bijzondere omstandigheid waarin bij de vaststelling van deze Beleidsregels niet is voorzien.

Artikel 12 Samenloop

In het geval sprake is van meerdere overtredingen dan bestaat het totale boetebedrag uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking de dag na bekendmaking.

Artikel 14 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Deventer ”.

Ondertekening

ALGEMENE TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Algemeen

Het gemeentelijke handhavingtraject begint eventueel na ontvangst van een inspectierapport van de GGD. De GGD geeft in het rapport een handhavingadvies aan het college. In het rapport zijn de bevindingen van de toezichthouder per inspectiedomein de basis voor het afwegen van de te ondernemen handhavingactie. In dit overzicht beschrijft de toezichthouder per domein de context van de voorwaarden waar de houder niet aan voldoet. Ook de resultaten van eventueel door de inspecteur toegepast herstelaanbod worden hierin genoemd. Het college kan de aangegeven verzwarende of verzachtende omstandigheden, de inspanning van de houder, etc. mee laten wegen bij het beoordelen van de te nemen handhavingactie.

Hoofdstuk 2 Afzien van handhavend optreden

Het college kan overwegen in zijn geheel af te zien van handhavend optreden, bijvoorbeeld omdat er sprake is van een bijzondere omstandigheid om van handhaving af te zien. Zo kan het zijn dat sprake is van een geringe overtreding die al (aantoonbaar) ongedaan is gemaakt op het moment dat het inspectierapport is ontvangen.

Ook kan het college eerst een schriftelijke waarschuwing geven of kan overwogen worden op basis van mondelinge herstelaanbod de houder te bewegen de overtreding te herstellen. Zowel de waarschuwing als herstelaanbod hebben geen juridische status en betekenen daarom in feite uitstel van het formele handhavingtraject.

Binnen het werkgebied van GGD IJsselland wordt in eerste instantie door middel van herstelaanbod tussen GGD en de houder getracht om de tekortkomingen binnen een nader te stellen termijn te doen beëindigen. Deze termijn is afhankelijk van de aard en ernst van de tekortkoming (zie het afwegingsoverzicht). Een waarschuwing of herstelaanbod heeft alleen effect op het moment dat ook medewerking wordt verleend door de houder. Deze moet dus van goede wil zijn en bereid om binnen de gestelde termijn de geconstateerde tekortkoming(en) ongedaan te maken.

Het college beoordeelt of de tussen houder en GGD gemaakte afspraken akkoord zijn en bevestigt de afspraken altijd schriftelijk richting de betreffende houder. Deze werkwijze heeft er tot op heden toegeleid dat de beschikbare handhavingsinstrumenten slechts bij uitzondering hoeven te worden ingezet, omdat bijna alle door de GGD geconstateerde tekortkomingen binnen de gestelde termijn na een waarschuwing of na een herstelaanbod ongedaan worden gemaakt. Als sprake is van een ernstige tekortkoming of overtreding, of als de houder het niet eens is met de geconstateerde tekortkomingen en niet vrijwillig meegewerkt aan het ongedaan maken van de tekortkomingen, dan wordt het middel van de waarschuwing of herstelaanbod niet toegepast en zal gebruik worden gemaakt van een van de hierna in hoofdstuk 3 of 4 beschreven handhavingsinstrumenten. Ook in het geval sprake is van herhaaldelijke overtredingen, ongeacht aard of ernst ervan, ligt het voor de hand dat niet langer herstelaanbod plaatsvindt, maar dat het herstellend traject wordt toegepast om de kwaliteit van de kinderopvang te waarborgen.

Hoofdstuk 3 Herstellend traject

In een herstellend traject zijn verschillende stappen te onderscheiden.

  • Stap 1: aanwijzingsbesluit (zie artikel 1.65, eerste lid van de Wko)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau bevindt dat de bij of krachtens de artikelen 1.47 lid 1 en 1.49 tot en met 1.59 gegeven voorschriften (de ‘kwaliteitseisen’) niet of in onvoldoende mate naleeft, kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven.

In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder binnen de gestelde termijn genomen dienen te worden. De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zoals afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen.

In geval van een overtreding met de prioriteit hoog, zal de hersteltermijn maximaal 3 maanden bedragen. Is er sprake van een overtreding met een gemiddelde of lage prioriteit dan bedraagt de hersteltermijn 10 maanden.

Na het verstrijken van de hersteltermijn dient de overtrading duurzaam beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen dan wel opdracht geven voor een herinspectie. Is de overtreding niet beëindigd, dan zal een volgende stap worden ingezet.

Gelet op artikel 6, vijfde lid, wordt deze stap overgeslagen als naar aanleiding van een eerdere constatering van eenzelfde overtreding is besloten om te volstaan met een waarschuwing of overleg en overreding. Indien achteraf wordt vastgesteld dat het afzien van handhavend optreden er niet toe heeft geleid dat de tekortkoming(en) binnen de afgesproken termijn ongedaan zijn gemaakt, dan wordt dus niet nogmaals een hersteltermijn geboden in de vorm van een aanwijzingsbesluit. In dat geval wordt een laatste hersteltermijn gegeven door middel van een last onder dwangsom of last onder bestuursdwang.

  • Stap 2: last onder dwangsom of last onder bestuursdwang (zie artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet en artikel 5:32 van de Awb)

De algemene bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang is neergelegd in artikel 125 van de Gemeentewet. Een last onder bestuursdwang wordt opgelegd in die gevallen dat het bestuursorgaan ertoe overgaat om zelf de overtreding te beëindigen (op kosten van de overtreder).

De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is een afgeleide bevoegdheid, neergelegd in artikel 5:32 van de Awb. Een last onder bestuursdwang of dwangsom wordt opgelegd met als doel het ongedaan maken van de overtreding en/of het voorkomen van herhaling van de overtreding.

De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen om een geconstateerde overtreding ongedaan te maken. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad,

kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit. Ook kan besloten worden een volgende stap in het herstellend traject te zetten.

De last onder dwangsom kan ook preventief worden opgelegd. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden. Hiervoor geldt dat het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt, dat wil zeggen dat de overtreding zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen.

  • Stap 3: exploitatieverbod (zie artikel 1.66 Wko)

Het college kan de houder verbieden een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of peuterspeelzaal in exploitatie te nemen dan wel de exploitatie voort te zetten. Dit kan het college in de volgende gevallen:

    • o

      zolang de houder een bevel of aanwijzing niet opvolgt en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is;

    • o

      als een kindercentrum, gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang niet of niet langer aan de kwaliteitseisen voldoet.

  • Stap 4: het intrekken van de beschikking met toestemming tot exploitatie en het verwijderen uit het landelijk register kinderopvang (zie artikel 1.46 lid 5 en 6 en artikel 1.47a, tweede lid van de Wko en artikel 8, eerste lid van het Besluit landelijk register kinderopvang en register buitenlandse kinderopvang)

Er zijn verschillende gronden waarop het college, in het kader van handhaving, de toestemming tot exploitatie kan intrekken en de registratie van deze voorziening vervolgens verwijdert uit het register:

    • o

      indien is gebleken dat de houder niet langer de kinderopvangvoorziening exploiteert;

    • o

      indien uit een GGD-inspectie of anderszins is gebleken dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de bij en krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3 gegeven voorschriften uit de Wko;

    • o

      indien drie maanden na de registratie de exploitatie van de organisatie voor kinderopvang niet daadwerkelijk is aangevangen.

Daarnaast kan de exploitatie van een voorziening worden ingetrokken en deze voorziening uit het register verwijderd worden, op het moment dat is komen vast te staan dat er langer dan 3 maanden geen kinderopvang meer plaatsvindt.

Vanaf het moment dat voor een voorziening voor kinderopvang de toestemming tot exploitatie is ingetrokken en de registratie van deze voorziening verwijderd is uit het landelijk register kinderopvang, is er geen sprake meer van kinderopvang in de zin van de wet. Voortzetten van de exploitatie leidt tot niet geregistreerde kinderopvang (illegale kinderopvang) en kan leiden tot een bestuurlijke boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.

Hoofdstuk 4 Bestraffend traject

Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wet kinderopvang is de bestuurlijke boete (zie de artikelen 1.72, eerste lid van de Wko).

In de Beleidsregels handhaving Wet Kinderopvang gemeente Deventer is neergelegd op welke wijze het college invulling geeft aan zijn beleidsvrijheid. Het beleid houdt onder andere in dat het college in de genoemde gevallen kan bepalen om gebruik te maken van de bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen ter hoogte van het in het afwegingsoverzicht genoemde bedrag. Uitzondering hierop is de voorziening voor gastouderopvang. Hiervoor geldt dat de hoogte van de boete zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht wordt gehalveerd. De achterliggende gedachte hierbij is het bijzondere en kleinschalige karakter van deze voorziening.

Als er sprake is van een overtreding zoals genoemd in het afwegingsoverzicht onder ‘overige overtredingen’ dan legt het college eveneens een boete op.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1Toepassing

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 2Afkortingen en begripsbepalingen

De begripsbepalingen en afkortingen sluiten aan met hetgeen hierover in landelijke wetgeving is vastgesteld. Bij wijziging van een definitie die in de Wko of daarop gebaseerde regelgeving wordt gebruikt, is de gewijzigde definitie van toepassing op deze beleidsregels.

Artikel 3Kwaliteitseisen

De kwaliteitseisen waaraan bij of krachtens de Wet kinderopvang (hierna: Wko) voldaan moet worden staan in de wet- en regelgeving. Een volledige opsomming is ook terug te vinden in de door de toezichthouder gebruikte modelrapporten.

Artikel 4 Vormen van handhaven

In dit artikel worden de vormen van handhaving benoemd.

Een herstelsanctie is gericht op herstel van een overtreding en/of voorkoming van herhaling.

Een bestraffende sanctie is gericht op bestraffen van een begane overtreding. In de Algemene wet bestuursrecht wordt ook wel gesproken over leedtoevoeging.

Artikel 5 Informele middelen

Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de algemene toelichting op hoofdstuk 2 hierboven.

Artikel 6Herstelsancties

Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de algemene toelichting op hoofdstuk 3 hierboven.

Artikel 7Intrekking toestemming exploitatie

Indien een geregistreerde voorziening, te weten dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang, niet meer voldoet aan de definitie hiervan in de Wko, dan wordt de gegeven toestemming tot exploitatie door middel van een beschikking ingetrokken en wordt de registratie uit het landelijk register Kinderopvang verwijderd. Dit omdat uitsluitend voorzieningen die aan de definitie voldoen dienen te worden geregistreerd. Er zal in dit geval geen herstellend handhavingstraject worden ingezet, als herstel niet aan de orde zal zijn.

Artikel 8Opleggen bestuurlijke boete

Het opleggen van een bestuurlijke boete is een bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college een bestuurlijke boete op kan leggen, maar daartoe niet verplicht is. Voor een aantal hierna te noemen overtredingen is bepaald dat het college altijd van deze bevoegdheid gebruik maakt. Dit laat onverlet dat het college bevoegd blijft voor de overige overtredingen een boete op te leggen. Indien het college daartoe overgaat, is hetgeen in deze beleidsregels is bepaald onverkort van toepassing.

In geval van de volgende overtredingen kan het collegeeen boete opleggen:

  • 1.

    overtredingen met prioriteit hoog; de bij of krachtens de artikelen 1.47 eerste lid en 1.49 tot en met 1.59 van de Wko gestelde eisen, waaraan het college in verband met de naleving ervan een hoge prioriteit heeft toegekend, en

  • 2.

    overige overtredingen; de overige in artikel 1.72, eerste lid van de Wko genoemde overtredingen.

Ad 1. De overtredingen van de kwaliteitseisen zijn geprioriteerd. In geval van overtredingen met een hoge prioriteit kan het college gebruikmaken van zijn bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen.

Ad 2. Deze overige overtredingen betreffen het niet melden van wijzigingen als bedoeld in de artikelen

1.47 van de Wko, de verplichtingen op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, het exploiteren in strijd met artikel 1.45 van de Wko; het niet naleven van een aanwijzing of bevel als bedoeld in de artikel 1.65 van de Wko en het niet nakomen, dan wel in strijd handelen met een verbod krachtens artikel 1.66 van de Wko. Als er sprake is van dergelijke “overige overtredingen” maakt het college eveneens gebruik van zijn bevoegdheid.

Artikel 9 Hoogte bestuurlijke boete

Eerste lid

In de Wko is het maximaal op te leggen boetebedrag aangegeven. Het college heeft dus

beleidsvrijheid ten aanzien van de hoogte van het op te leggen boetebedrag.

Voor overtreding van de kwaliteitseisen geldt dat het college de hoogte van de boetebedragen heeft afgestemd op de prioritering van de overtreding. Een hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding, terwijl aan minder ernstige overtredingen een lag(ere) prioritering (gemiddeld of laag) is toegekend.

Mede gelet op het in artikel 1.72 van de Wko neergelegde boetemaximum heeft dit geleid tot de volgende verdeling.

Prioritering

Boetebedrag

Hoog

€ 1.000,- tot € 8.000,-

Gemiddeld

€ 750,- tot € 3.000,-

Laag

Maximaal € 1500,-

Uitzonderingen hierop zijn:

  • o

    In geval van overtreding van de artikelen 1.45 en 1.66van de Wko is sprake van economische delicten, gesanctioneerd in de Wet Economische Delicten. In de artikelen 1 en 6 van de WED is bepaald dat deze overtredingen beboet worden met een boete van de vierde categorie. De boetebedragen in onderhavig beleid komen hiermee overeen.

  • o

    Overtreding van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is een strafbaar feit; strafbaar gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht: “Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.” Het boetebedrag voor deze overtreding, komt overeen met het in het Wetboek van Strafrecht genoemde bedrag voor overtredingen van de tweede categorie.

Tweede lid

Gezien het bijzondere karakter van de voorziening voor gastouderopvang is ervoor gekozen de hoogte van de op te leggen boete met de helft te verlagen. Dit geldt niet wanneer het een kwaliteitseis is die specifiek alleen aan de gastouder wordt gesteld. In dat geval is de boete al op deze situatie afgestemd.

Het voorgaande laat onverlet dat het college op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb gehouden is de hoogte van de bestuurlijke boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de

mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij het college zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Het college heeft door middel van de prioritering en de aansluiting op de betreffende strafrechtelijke overtredingen de ernst van de overtredingen geobjectiveerd.

Artikel 10 Recidive

Bij recidive treedt strafverzwaring op. Dit artikel bepaalt de hoogte van de strafverzwaring.

In het geval de overtreder de afgelopen twee jaar al eerder is beboet voor eenzelfde overtreding verhoogt het college de boete met 50%.

Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde overtreding(en) al dan niet betrekking hadden op hetzelfde kindercentrum, gastouderbureau of gastouderopvang waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een boete is opgelegd.

Iedere volgende overtreding binnen de periode van twee jaar wordt bestraft met een boete van 2 maal het in het afwegingsoverzicht opgenomen boetebedrag.

Artikel 11-14

Deze artikelen spreken voor zich