Beleidsregel van de gemeenteamtenaar van de gemeente Deventer houdende regels omtrent ambtshalve vermindering van gemeentelijke belastingen (Beleidsregels ambtshalve vermindering gemeentelijke belastingen DOWR)

Geldend van 25-02-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van de gemeenteamtenaar van de gemeente Deventer houdende regels omtrent ambtshalve vermindering van gemeentelijke belastingen (Beleidsregels ambtshalve vermindering gemeentelijke belastingen DOWR)

De gemeenteambtenaar bedoeld in artikel 231, tweede lid, aanhef en onderdeel b, Gemeentewet van de gemeente Deventer, de gemeente Olst - Wijhe en de gemeente Raalte;

gelet op artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 231 en 244 van de Gemeentewet juncto artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

vast te stellen de Beleidsregels voor het toekennen van ambtshalve verminderingen van gemeentelijke belastingen.

Artikel 1. Reikwijdte en definities

  • 1.

    Deze beleidsregels gelden bij de heffing van gemeentelijke belastingen in de zin van artikel 219 van de Gemeentewet, met dien verstande dat onder gemeentelijke belastingen mede worden begrepen rechten die door de gemeente kunnen worden geheven.

  • 2.

    Van deze beleidsregels zijn uitgezonderd belastingaanslagen, waaraan ingevolge een wettelijk voorschrift een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken gegeven beschikking tot vaststelling van de waarde ten grondslag heeft gelegen, voor zover op deze aanslagen artikel 18a, eerste lid, onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van (overeenkomstige) toepassing is.

  • 3.

    Voor de toepassing van deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      de ambtshalve vermindering: de vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belastingen bedoeld in artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 244 van de Gemeentewet;

    • b.

      de belanghebbende: de belastingplichtige of degene die de belasting als hoofdelijk medeaansprakelijke heeft betaald;

    • c.

      de driejaarstermijn: de driejaarstermijn door welks verloop na het tijdstip/tijdvak van het ontstaan van de belastingschuld als bedoeld in artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de bevoegdheid tot het vaststellen van een aanslag vervalt.

    • d.

      het bedrag van de vermindering: de vermindering van het belastingbedrag vermeerderd met (het daaraan toe te rekenen gedeelte van) de bestuurlijke boete of de kostenopslag, indien een bestuurlijke boete of een kostenopslag is toegepast. Het bedrag van de vermindering wordt berekend per belastingaanslag.

    • e.

      de belastingaanslag: de aanslag bedoeld in artikel 2, derde lid, onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met dien verstande dat voor de toepassing van deze beleidsregels mede wordt verstaan onder:

      • 1°.

        de aanslag, de voorlopige aanslag, de navorderingsaanslag: het gevorderde bedrag, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde, het nagevorderde bedrag;

      • 2°.

        het aanslagbiljet: de kennisgeving van het in onderdeel 1. bedoelde bedrag.

    • f.

      de belastingwet: algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels op het gebied van gemeentelijke belastingen;

    • g.

      een verzoekschrift: een verzoekschrift als bedoeld in artikel 242 van de Gemeentewet.

Artikel 2. Gevallen waarin ambtshalve vermindering wordt verleend

Ingeval het bedrag van de belasting had behoren te zijn vastgesteld op een bedrag dat tenminste 20% met een minimum van€ 5,- per belastingaanslag lager is dan het te hoog vastgestelde bedrag van die belasting, verleent de heffingsambtenaar ambtshalve de vermindering waarvoor de belanghebbende redelijkerwijs in aanmerking komt, indien:

  • a.

    een bezwaarschrift of een verzoekschrift niet ontvankelijk wordt verklaard wegens het te laat indienen van het bezwaarschrift of het verzoekschrift dan wel om andere redenen van formele aard,

of

  • b.

    uit enig feit blijkt dat een belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld en deze aanslag bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet gehandhaafd kan worden.

Artikel 3. Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 2 vindt geen toepassing indien:

  • a.

    ten tijde van het ontvangen van het bezwaarschrift of het verzoekschrift, dan wel op het tijdstip waarop het in artikel 2, onder b, bedoelde feit ter kennis van de heffingsambtenaar komt, de driejaarstermijn is verstreken;

  • b.

    aannemelijk is dat de belanghebbende door opzet of grove schuld de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift of een verzoekschrift ongebruikt heeft laten verstrijken.

Artikel 4. Jurisprudentie en beleidsbesluiten

  • 1. Een uitspraak van de Hoge Raad waarin een toepassing van de belastingwet besloten ligt die voor de belanghebbende gunstiger is dan de bij de heffing van de belasting gevolgde toepassing, leidt niet tot het ambtshalve verlenen van vermindering van belasting indien de belastingaanslag of de voldoening op aangifte onherroepelijk is komen vast te staan voor de dag, waarop de uitspraak door de Hoge Raad is gewezen, onderscheidenlijk voor de dagtekening van het beleidsbesluit of andere schriftelijke aanwijzing, tenzij het college van burgemeester en wethouders op dit punt een afwijkende regeling heeft getroffen.

  • 2. Hetgeen in het eerste lid is bepaald met betrekking tot een uitspraak van de Hoge Raad is in daartoe leidende gevallen van overeenkomstige toepassing op prejudiciële beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen alsmede op rechterlijke uitspraken van het Hof en andere supranationale colleges.

  • 3. Een uitspraak van een rechtbank of gerechtshof is doorgaans geen aanleiding voor het ambtshalve verlenen van vermindering van belasting. Dit lijdt evenwel uitzondering indien de heffingsambtenaar kenbaar heeft gemaakt dat de uitspraak tot richtsnoer moet worden genomen. Het eerste lid is in dat geval van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5. Mededeling van afwijzing

Indien geen termen aanwezig zijn om ambtshalve een vermindering te verlenen, wordt daarvan gemotiveerd mededeling gedaan in de uitspraak of beslissing waarin de niet-ontvankelijkheid wordt uitgesproken van een bezwaarschrift of een verzoekschrift, bedoeld in artikel 2, onder a.

Artikel 6. Inwerkingtreding

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2. De Beleidsregels ambtshalve vermindering gemeentelijke belastingen DOWR 2017 van 30 juni 2017 worden ingetrokken met ingang van de in het eerste lid genoemde datum, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 7. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels ambtshalve vermindering gemeentelijke belastingen DOWR.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 14 februari 2020

De ambtenaar belast met de heffing van de gemeentelijke belastingen,

E.M. Röben

Toelichting

Toelichting op de Beleidsregels ambtshalve vermindering gemeentelijke belastingen DOWR

Aanhef

In de aanhef wordt verwezen naar de relevante artikelen in de AWR, de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 65 AWR geeft de inspecteur de mogelijkheid tot het verlenen van ambtshalve vermindering.

Artikel 231 van de Gemeentewet bepaalt (onder meer) dat artikel 65 AWR ook voor de gemeentelijke situatie van toepassing is en 'vertaalt' de inspecteur naar de heffingsambtenaar.

Artikel 1 Reikwijdte en definities

De beleidsregels gelden voor alle gemeentelijke belastingen, inclusief rechten.

Omdat volgens artikel 220c van de Gemeentewet de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelastingen (OZB) is gesteld op de waarde van de betreffende onroerende zaak, zoals die bij de WOZ-beschikking is vastgesteld, volgt de OZB-heffing voor wat betreft de grondslag het systeem van ambtshalve vermindering dat gebaseerd is op artikel 44 van de Wet WOZ en het bijbehorende Uitvoeringsbesluit Wet WOZ. Dit betekent dat er geen ruimte is voor gemeentelijke beleidsregels voor deze belasting. Daarom zijn de OZB-aanslagen dan ook uitgesloten van deze beleidsregels. Dit behoudens de gevallen waarin bijvoorbeeld een OZB-aanslag en/of WOZ beschikking verkeerd te naam is gesteld dan wel een onderliggende WOZ-beschikking afwezig is. In de definities wordt onder ambtshalve vermindering elke vorm van vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belastingen begrepen die de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Gemeentewet kennen. Op deze wijze is de regeling op elke vorm van ambtshalve "tegemoetkoming" van toepassing.

Onder belanghebbende wordt ook degene begrepen die (als hoofdelijk medeaansprakelijke) de belasting al heeft voldaan. Dit is om te voorkomen dat een echtgenoot van degene die de aanslag op naam gesteld heeft gekregen, die de aanslag uit zijn of haar (door huwelijkse voorwaarden afgescheiden) vermogen heeft voldaan, geen ambtshalve vermindering zou kunnen worden verleend.

In het bedrag van de vermindering wordt tevens een bestuurlijke boete of een kostenopslag verrekend.

Onder "de aanslag" wordt elke wijze van heffing begrepen. De regeling beperkt zich niet tot belastingen die bij wege van aanslag worden geheven, maar is van toepassing op alle gemeentelijke belastingen. De belastingwet tenslotte wordt gehanteerd in de zin van elk algemeen verbindend voorschrift en elke beleidsregel die regels geeft op het gebied van (gemeentelijke) belastingen.

Daarmee is zeker gesteld dat ook de gemeentelijke belastingverordening in dit verband als wettelijk voorschrift wordt aangemerkt. Als termijn waarbinnen nog ambtshalve vermindering wordt verleend is gekozen voor drie jaar na het ontstaan van de belastingschuld. Dit in verband met artikel 11, derde lid, van de AWR, dat bepaalt dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een aanslag vervalt door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.

Artikel 2 Gevallen waarin ambtshalve vermindering wordt verleend

In de beleidsregels staan twee aanleidingen om tot ambtshalve vermindering van te veel betaalde belastingen over te gaan. In de eerste plaats kan een bezwaar- of verzoekschrift dat op formele gronden (te laat, niet gemotiveerd, geen machtiging etc.) niet-ontvankelijk verklaard wordt, aanleiding geven om toch tot vermindering over te gaan. Dit wordt dan ook in de uitspraak vermeld. In de tweede plaats is het mogelijk dat het de heffingsambtenaar, uit welke bron dan ook, blijkt dat de belasting op een te hoog bedrag is vastgesteld. Ook in dat geval kan ambtshalve vermindering worden verleend, echter dan moet wel aan de voorwaarde zijn voldaan dat het afzien van ambtshalve vermindering zou leiden tot strijd met de redelijkheid. Op deze wijze wordt voorkomen dat de gemeente onbedoeld grote financiële risico's loopt.

Voor het toekennen van ambtshalve vermindering van belastingen geldt voor beiden gevallen een zware bewijslast. Artikel 65 AWR spreekt van 'onjuiste belastingaanslag of beschikking'. Het moet vast staan dat sprake is van een dergelijke onjuistheid. Daarvoor geldt de zwaarste bewijslast: de gestelde onjuistheid moet blijken. Het moet volkomen duidelijk zijn dat de aanslag niet correct of niet terecht is opgelegd.

Om te voorkomen dat ambtshalve verminderingen van slechts kleine bedragen moeten worden toegekend is een drempel ingebouwd. Dit betekent dat het bedrag van de aanslag minimaal € 5,-- te hoog moet zijn vastgesteld.

Een eventuele rentevergoeding op grond van artikel 28 van de lnvorderingswet maakt geen deel uit van het bedrag van de belasting en is dus niet relevant voor de bepaling van het drempelbedrag. Er is geen regeling van rentevergoeding opgenomen. Dit is niet nodig omdat artikel 28 van de lnvorderingswet van toepassing is.

Er is aansluiting gezocht op het systeem in de Wet WOZ. Daarin is bepaald dat ambtshalve vermindering alleen mogelijk is wanneer de waarde van een object meer dan 20% (met een minimum van € 5.000, -) te hoog is vastgesteld. Deze drempel kan ook bij gemeentelijke belastingen worden toegepast. Er is een absolute drempel opgenomen in de vorm van een vast bedrag.

Artikel 3 Uitzonderingen

Er wordt geen ambtshalve vermindering verleend als de driejaarstermijn is verstreken of als het aan belanghebbende te wijten is dat hij niet tijdig een bezwaar- of verzoekschrift heeft ingediend.

Het is niet noodzakelijk voor andere gevallen dan die reeds opgenomen in de regeling ambtshalve vermindering gemeentelijke belastingen DOWR een aparte rechtsregel te creëren.

Artikel 4 Jurisprudentie

Bij de beoordeling van rechtspraak die wordt gewezen na de heffing van belasting, geldt als regel dat deze jurisprudentie geen invloed meer kan hebben op de al vastgestelde belasting. Uitzondering op deze regel bestaat als door het college van burgemeester en wethouders dan wel de heffingsambtenaar wordt besloten een afwijkende regeling te treffen.

Artikel 5 Mededeling van afwijzing

Als uit onderzoek blijkt dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor ambtshalve vermindering wordt dat schriftelijk medegedeeld in de uitspraak op het bezwaarschrift of in de beslissing op het verzoekschrift.

Artikel 6 Slotbepaling

In de slotbepaling is geregeld wat de ingangsdatum van deze beleidsregels is. Deze beleidsregels worden evenals verordeningen en andere beleidsregels op de gebruikelijke wijze gepubliceerd.

Artikel 7. Citeertitel

In de slotbepaling staat vermeld hoe de verwijzing naar de beleidsregels genoemd wordt.