Verordening op de heffing en de invordering van de baatbelasting riolering buitengebied cluster B (Ganzekooisweg, Averlose Houtweg)

Geldend van 06-04-2006 t/m heden

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van de baatbelasting riolering buitengebied cluster B (Ganzekooisweg, Averlose Houtweg).

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • -
    • 1.

      Deze verordening verstaat onder:

      onroerende zaak:

    • 1.

      een gebouwd eigendom;

    • 2.

      een ongebouwd eigendom;

    eigendom: een perceel volgens de kadastrale aanduiding;

Artikel 2 Belastbaar feit

  • -
    • 1.

      Onder de naam “baatbelasting riolering buitengebied cluster B (Ganzekooisweg, Averlose Houtweg) wordt in de vorm van een heffing-ineens een directe belasting geheven ter zake van de onroerende zaken die zijn gelegen in de gemeente Deventer en met groene kleur en blauwe omlijning zijn aange-duid op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 mei 2004 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.

    • 2.

      De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten de aanleg van riolering, met inbegrip van bijbehorende werken, bestaande uit:

      • a.

        aanleggen van riolering (vrij vervalleidingen en drukrioleringsleidingen);

      • b.

        aanleg duikers, aanleg kabels en leidingen;

      • c.

        aanleg pompputten en inspectieputten;

      • d.

        ontgravingen, aanbrengen zandbed, egalisatie, afwerken terrein etc.;

      • e.

        aanleggen/aanpassen/herstellen bermen en bestrating in verband met uitvoering van de onder a t/m d genoemde werken.

Artikel 3 Belastingplicht

  • -
    • 1.

      De belasting wordt geheven van degene die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

    • 2.

      Voor de toepassing van het eerste lid wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die op het tijdstip van ingang van de heffing dan wel, indien de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting, bij de aanvang van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens

    eigendom, bezit of beperkt recht is.

    3.Indien de lasten die zijn verbonden aan de voorzieningen genoemd in artikel 2, tweede lid, ter zake van een onroerende zaak krachtens overeenkomst zijn of worden voldaan, wordt de belasting ter zake van die onroerende zaak niet geheven.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

  • -

    De maatstaf van heffing is een vast bedrag per onroerende zaak.

Artikel 5 Belastingtarief

  • -

    De belasting bedraagt per onroerende zaak € 2.000,-.

Artikel 6 Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse belasting

  • -
    • 1.

      In afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt op verzoek van de belastingplichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende 5 jaren. Het verzoek genoemd in de eerste volzin dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag schriftelijk de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend.

    • 2.

      Het belastingjaar vangt aan op 1 mei en eindigt op 30 april.

    • 3.

      De jaarlijkse belasting bedraagt de annuïteit van het totaal verschuldigde, berekend op basis van een periode van 5 jaren en een rentevoet van 2,93%.

    • 4.

      De belasting over de nog niet verstreken belastingjaren kan elk jaar worden afgekocht. De afkoop-som wordt bepaald op de contante waarde van de op 1 januari van het belastingjaar, waarin de afkoop plaatsvindt, nog te verschijnen belastingbedragen berekend naar een rentevoet van 2,93%.

    • 5.

      a. Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak als bedoeld in het eerste lid eindigt of wijzigt als gevolg van het overdragen van eigendom, bezit of beperkt recht, wordt de nieuwe genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met ingang van het eerstvolgende belastingjaar een aanslag ineens opgelegd voor de resterende belastingjaren van het belastingtijdvak, berekend over-eenkomstig het vierde lid van dit artikel.

    • b.

      In afwijking van het bepaalde in onderdeel a, wordt op verzoek van de in dat onderdeel bedoelde belastingplichtige de jaarlijkse heffing overeenkomstig het eerste lid gecontinueerd. Het verzoek daartoe dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag ingevolge onderdeel a, schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend.

    • 6.

      Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en in de loop van het belastingtijdvak de eigendom, het bezit of het beperkt recht van een gedeelte van de onroerende zaak wordt overgedragen, wordt, voor de verdeling van de resterende belastingschuld, de maatstaf van heffing als bedoeld in artikel 4 voor de betreffende onroerende zaken opnieuw vastgesteld voor de nog niet verstreken belastingjaren.

Artikel 7 Wijze van heffing

  • -

    De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Termijnen van betaling

  • -
    • 1.

      In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de invorderingswet moeten de aanslagen worden betaald in één termijn welke vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die als dagtekening op het aanslagbiljet is vermeld.

    • 2.

      De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijn.

Artikel 9 Kwijtschelding

  • -

    Bij de invordering van de baatbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

  • -

    Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de baatbelasting.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

  • -
    • 1.

      Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking.

    • 2.

      De datum van ingang van de heffing is 1 mei 2006.

    • 3.

      Deze verordening wordt aangehaald als ‘baatbelasting riolering buitengebied cluster B

      (Ganzekooisweg, Averlose Houtweg)’.

    Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 22 maart 2006.

    De raad voornoemd,

    de griffier, de voorzitter,

    drs. A.G.M. Dashorst drs. J. van Lidth de Jeude

    Toelichting op de verordening baatbelasting riolering buitengebied cluster B

    (Ganzekooisweg, Averlose Houtweg)

    Algemeen

    1. Wettelijke basis

    Het heffen van baatbelasting is geregeld in artikel 222 van de Gemeentewet. Om een baatbelasting te kunnen heffen dient door de gemeenteraad een belastingverordening te worden vastgesteld overeen-komstig de in artikel 222 van de Gemeentewet terzake opgenomen regels.

    Baatbelasting is een profijtbelasting. Zij kan alleen geheven worden van in bepaalde gedeelten van de gemeente gelegen onroerende zaken die gebaat zijn bij voorzieningen die door of met medewerking van het gemeentebestuur tot stand zijn gebracht.

    2. Baatbelasting

    2.1 Omslag van de kosten

    De wetgever gaat bij de baatbelasting uit van een stelsel waarin lasten van voorzieningen worden omgeslagen over de door die voorzieningen gebate onroerende zaken. Voor ieder gebaat object wordt in beginsel een belastingschuld vastgesteld. Voorwaarde is dat alle gebate onroerende zaken in de omslag worden betrokken. De belasting wordt echter niet geheven als de lasten ter zake van een bepaald object langs andere weg worden verhaald, bijvoorbeeld via een privaatrechtelijke overeenkomst.

    2.2 Relatie tussen baatbelasting en privaatrechtelijk kostenverhaal

    De wet gaat uit van belastingheffing tenzij de kosten van de voorzieningen langs andere weg worden vergoed. Indien een gemeente de lasten ter zake van een bepaald object langs privaatrechtelijke weg verhaalt door middel van een exploitatieovereenkomst wordt de belasting ter zake van dat object niet geheven. Op deze wijze wordt voorkomen dat oneigenlijke verschillen kunnen optreden in de mate van kostenverhaal tussen degenen die langs privaatrechtelijke weg betalen en degenen die in de belasting-heffing worden betrokken.

    Tussen het kostenverhaal via een baatbelasting en een exploitatie-overeenkomst mogen geen onaan-vaardbare verschillen bestaan als er sprake is van een gelijk profijt van de getroffen voorzieningen. Dat heeft de Hoge Raad beslist in zijn arrest van 3 mei 1978, nr. 18.776, BNB 1978/142 (Rijssen).

    In mei en juni 2005 heeft de gemeente alle genothebbende krachtens zakelijk recht van de in de omslag betrokken onroerende zaken in de gelegenheid gesteld tot het aangaan van een exploitatieovereenkomst. De hoogte van de in deze overeenkomsten opgenomen tarieven komt overeen met de omvang van de heffingstarieven. Van onaanvaardbare verschillen tussen gelijk gebate overeenkomst- en belasting-percelen is derhalve geen sprake. De heffing vindt uiteindelijk plaats ten aanzien van die gebate onroe-rende zaken, waarvoor geldt dat de daaraan toe te rekenen kosten niet via overeenkomst zijn of worden voldaan.

    2.3. Bekostigingsbesluit

    Ter wille van de rechtszekerheid van de potentiële belastingplichtigen is in artikel 222 Gemeentewet bepaald dat de gemeenteraad vóór het treffen van de voorzieningen een zogenaamd bekostigingsbesluit moet vaststellen waarin de raad aangeeft in welke mate de voorzieningen door de baatbelasting worden verhaald en in welk gebied de gebate objecten zijn gelegen. De verplichting een bekostigingsbesluit te nemen is in de wet opgenomen omdat de termijn, waarbinnen de raad uiterlijk tot invoering van een baatbelasting moet besluiten, is verlengd van één naar twee jaar nadat de voorzieningen zijn voltooid. De vermindering van de rechtszekerheid die daarvan het gevolg is, wordt hiermee gecompenseerd.

    In het onderhavige geval is het Bekostigingsbesluit vastgesteld door de gemeenteraad op 24 november 2003, nr. 2003.19362. Om de financiële risico's te vermijden, moet in een bekostigingsbesluit een zodanig ruime gebiedsaanduiding op worden genomen, dat deze in ieder geval het gebied omvat dat later in de belastingverordening wordt aangeduid. Gelet op het doel van het bekostingsbesluit, het bieden van duidelijkheid en rechtszekerheid aan potentiële belastingplichtigen, is het zaak het gebate gebied ook niet al te ruim vast te stellen.

    Hoewel de Gemeentewet het niet verplicht stelt, is uit een oogpunt van rechtszekerheid ook een globale omschrijving van de voorzieningen opgenomen. Voor het tijdig nemen van het bekostigingsbesluit is de start van de fysieke werkzaamheden beslissend. Met de start is een aanvang gemaakt in december 2003.

    Het bekostigingsbesluit dient overeenkomstig artikel 139, tweede lid van de Gemeentewet worden bekendgemaakt. Het is niet mogelijk in de verordening baatbelasting wat betreft de essentiële onderdelen van een belastingverordening (onder andere het tarief, de heffingsmaatstaf of -maatstaven, de aanwijzing van de gebate objecten en de eventuele vrijstellingen) te verwijzen naar het bekostigingsbesluit. Ingevolge de Gemeentewet en de jurisprudentie dient een belastingverordening zelf alle essentiële onderdelen te bevatten.

    2.4 Termijnen

    Een gemeente kan een verordening baatbelasting vaststellen vanaf het moment dat een aanvang is gemaakt met de aanleg van de voorzieningen. De verordening dient door de gemeenteraad te zijn vastgesteld uiterlijk twee jaar nadat de voorzieningen zijn voltooid. Om te bepalen of een onroerende zaak gebaat is, moet worden uitgegaan van een tijdstip dat gelegen is uiterlijk één jaar nadat de voorzieningen geheel zijn voltooid. De termijn van een jaar heeft uitsluitend betrekking op het tijdstip van de toestand waarnaar de beoordeling dient te geschieden, niet op het tijdstip waarop die beoordeling zelf moet plaatsvinden. Die beoordeling zelf kan later plaatsvinden. Als een onroerende zaak gebaat is door de voorzieningen, zal de belasting ineens of -op verzoek- gedurende een aantal jaren worden geheven. Latere wijzigingen in het gebaat zijn van een onroerende zaak hebben daar geen invloed op. Ook latere bijbouw of afbraak van objecten kan dus niet leiden tot wijzigingen in het bestand van te belasten objecten of de hoogte van de te betalen belasting. Het niet langer gebaat zijn van een onroerende zaak is geen reden de belastingheffing te beëindigen. Hierdoor wordt tevens voorkomen dat er een ongelijke behandeling ontstaat tussen personen die de belasting ineens hebben voldaan en personen die gekozen hebben voor een jaarlijkse heffing.

    De peildatum voor de baatbepaling is vastgelegd op 1 mei 2004. De algehele voltooiing van de in de heffing betrokken voorzieningen vond plaats op 26 april 2004.

    2.5 Baatbelasting heeft objectief karakter

    De baatbelasting is een zakelijke belasting met een objectief karakter. Het toevallige gebruik dat de belastingplichtige (het subject) van een gebaat object maakt, heeft geen invloed op de belastingplicht. Dit blijkt onder meer uit het arrest van de Hoge Raad van 15 september 1982, nr. 21.134, BNB 1982/271, Belastingblad 1982, blz. 543 (Sliedrecht). De gemeente had een baatbelasting ingevoerd voor de herin-richting van een voetgangersgebied in een winkelgebied. Ook een assurantiekantoor dat was gevestigd in een winkelpand was volgens de Hoge Raad terecht in de heffing betrokken. Beslissend is niet of de voorzieningen voordeel of nadeel opleveren voor het assurantiekantoor, maar of de onroerende zaak -onafhankelijk van het gebruik daarvan- door de voorzieningen is gebaat.

    B Artikelgewijze toelichting

    Artikel 1 Begripsomschrijvingen

    De definitie van onroerende zaak is een gebouwd eigendom, danwel een ongebouwd eigendom. Het eigendom is een kadastraal perceel met of zonder bebouwing. Door dit op deze wijze te benoemen is aansluiting gezocht tussen het begrip onroerende zaak en het kadastrale perceel.

    Uitgangspunten zijn:

    • ·

      In geen geval is bij de eerder gehanteerde indeling naar objecten de samenstelbepaling van aangrenzende kadastrale percelen toegepast.

    • ·

      Er is geen sprake van gedeelten van kadastrale percelen, die als een afzonderlijke onroerende zaak zijn aangemerkt.

    • Artikel 2 Belastbaar feit

      Gebate onroerende zaken

      Via artikel 2 maakt de kaart waarop de gebate onroerende zaken binnen Cluster B zijn aangegeven deel uit van de belastingverordening. De kaart dient te worden gewaarmerkt ten bewijze dat zij behoort bij het besluit van de gemeenteraad waarbij de belastingverordening is vastgesteld.

      Tijdstip gebaat zijn

      In december 2004 is gestart met het treffen van voorzieningen en deze zijn op 26 april 2004 voltooid. In artikel 2 eerste lid is het tijdstip van gebaat zijn vermeld: 1 mei 2004. Naar de toestand op dit tijdstip dient te worden beoordeeld of de onroerende zaken gebaat zijn door de getroffen voorzieningen. Deze datum, die uiterlijk een jaar nadat de voorzieningen geheel zijn voltooid mag liggen, wordt in de verordening opgenomen. Er vindt dus een eenmalige beoordeling plaats over de vraag of een onroerende zaak gebaat is door de voorzieningen. In principe hebben latere wijzigingen in het gebaat zijn van een onroerende zaak geen invloed op de verschuldigde belasting. Ook latere bijbouw of afbraak van objecten kan in principe niet leiden tot wijziging in het bestand van belaste objecten. Hierdoor wordt voorkomen dat latere wijzigingen in het objectenbestand kunnen leiden tot het onverbindend worden van de tariefstelling.

      Voorzieningen

      Het begrip voorzieningen sluit aan bij de bestaande jurisprudentie. Het omvat alle voorzieningen

      waarvan de kosten in via de baatbelasting kunnen worden verhaald. De voorzieningen

      waarvoor de gemeente de kosten via de heffing van baatbelasting kan verhalen zijn o.a.:

      • a.

        aanleggen van riolering (vrij vervalleidingen en drukrioleringsleidingen);

      • b.

        aanleg duikers, aanleg kabels en leidingen;

      • c.

        aanleg pompputten en inspectieputten;

      • d.

        ontgravingen, aanbrengen zandbed, egalisatie, afwerken terrein etc.;

      • e.

        aanleggen/aanpassen/herstellen bermen en bestrating in verband met uitvoering van de onder a t/m d genoemde werken.

      Baat

      Tussen de door of met medewerking van de gemeente tot stand gebrachte voorzieningen en de kosten daarvan enerzijds en de in de heffing te betrekken onroerende zaken anderzijds moet een verband bestaan, gevormd door “het gebaat zijn”. Beslissend is niet of de voorzieningen voordeel of nadeel opleveren voor een bepaald gebruik of een bepaalde gebruiker van een onroerende zaak, maar of de onroerende zaak –onafhankelijk van het gebruik daarvan - door de voorzieningen is gebaat. Baat wordt beoordeeld naar objectieve maatstaven. In de jurisprudentie wordt het begrip “gebaat zijn” uitgelegd als “geschikt of beter geschikt worden voor bebouwing” en/of “in een voordeligere positie komen te verkeren” van een onroerende zaak. Gunstiger ligging, betere bereikbaarheid, modernisering, vergroting gebruiksgerief of gebruiksmogelijkheden, betere verhuurbaarheid en het tegengaan van verdere negatieve ontwikkelingen vormen meestal afzonderlijk dan wel tezamen voldoende grond voor het criterium “verkrijgen van een voordeliger positie”. Het is niet noodzakelijk dat ‘baat’ gepaard gaat met een waardestijging van de onroerende zaak of een omzetverhoging voor de gebruiker van de onroerende zaak. Tevens geldt bij het vaststellen van de aanwezigheid van ‘gebaat zijn’: eenmaal gebaat, altijd gebaat. Zoals hiervoor aangegeven wordt is de baatwerking gebaseerd op de situatie van 1 mei 2004.

    Artikel 3 Belastingplicht

    In dit artikel wordt de belastingplicht omschreven. Belastingplichtig zijn natuurlijke personen en rechtspersonen zoals vennootschappen, stichtingen en verenigingen, die van de door gemeentelijke voorzieningen gebate onroerende zaken, zoals vermeld in artikel 2, het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

    De wet gaat uit van belastingheffing tenzij de kosten van de voorzieningen krachtens overeenkomst worden voldaan. In veel gevallen gebruiken gemeenten de baatbelasting als sluitstuk voor het kostenverhaal.

    De gemeente tracht in eerste instantie de kosten van de voorzieningen langs privaatrechtelijke weg te verhalen door het sluiten van een exploitatieovereenkomst. In mei en juni van 2005 zijn alle betrokken genothebbenden in de gelegenheid gesteld een exploitatieovereenkomst met de gemeente aan te gaan.

    Vervolgens heft de gemeente baatbelasting van degenen die niet privaatrechtelijk hebben bijgedragen. Het derde lid van artikel 3 voorziet hierin. De situatie dat een gedeelte van de gebate onroerende zaken bijdraagt via overeenkomst en het overige gedeelte via de heffing van een baatbelasting, verandert niets aan de kostenverdeling. De gemeente dient de kosten van de getroffen voorzieningen om te slaan over alle gebate percelen, zowel over de ‘belastingpercelen’ als over de percelen waarvoor langs privaat-rechtelijke weg wordt bijgedragen.

    Indien er sprake is van een recht dat is afgeleid van een meer omvattend recht (bijvoorbeeld eigendom), heeft de gemeente- gelet op de omschrijving van de belastingplicht- bij het aanwijzen van de belastingplichtige in beginsel de keuze tussen de eigenaar, de bezitter of de beperkt gerechtigde. In verband hiermee zal de heffingsambtenaar, op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, bij die keuze moeten handelen op basis van nader vast te stellen beleid.

    De beleidsregels moeten bovendien tijdig worden bekendgemaakt, zodat ze voor belastingplichtigen kenbaar zijn. Voor bovengenoemde situaties waarbij er onduidelijkheid kan bestaan omtrent het aanwijzen van een belastingplichtige, zijn op 17 november 2003, door het Afdelingshoofd van de afdeling Belastingen en Verzekeringen van Deventer, de beleidsregels voor het aanwijzen van een belasting-plichtige vastgesteld. Hierin staat de volgorde aangegeven waarop de belastingplichtige aangewezen dient te worden.

    Artikel 4 Maatstaf van heffing

    Er is in de Gemeentewet geen heffingsmaatstaf opgenomen voor de baatbelasting. Dit houdt in dat de gemeentelijke wetgever vrij is in het bepalen van de heffingsmaatstaf. De keuze van de heffingsmaatstaf moet objectief worden bepaald en zij moet aansluiten bij de aard van de voorzieningen die zijn aangelegd.

    In dit geval is gekozen voor een vast bedrag per gebate onroerende zaak, omdat alle aangesloten of aan te sluiten objecten in gelijke of nagenoeg gelijke mate profiteren.

    Artikel 5 Belastingtarief

    In de nota van 22 januari 2002 nummer 2002.708 is een besluit genomen over de hoogte van de eigen bijdrage van € 2.000,- voor aanleg van riolering voor die percelen waarvoor geen ontheffing van de zorgplicht is verkregen. De eigen bijdrage is gesteld op € 2000, - per kadastraal perceel.

    Van de kosten, verbonden aan de aanleg van de in de heffing betrokken voorzieningen, kan de volgende kostenopstelling worden verstrekt voor cluster B:

    Begrote kosten (bekostigingsbesluit 24 november 2003) € 98.886,24

    Werkelijke kosten (rekening Oranjewoud) € 98.791,96

    In cluster B zijn 13 kadastrale percelen gebaat.

    De werkelijke kosten zijn € 7599,38 per kadastraal perceel.

    De kosten die daadwerkelijk verhaald worden zijn € 2000,- per kadastraal perceel.

    De opbrengst van de baatbelasting mag niet uitgaan boven de gemeentelijke lasten van de voorzieningen. Men dient de kosten van de voorzieningen te verminderen met eventuele ten behoeve van de voor-zieningen genoten subsidies c.q. van derden genoten premies of reducties.

    De maximumgrens van 100% kostenverhaal moet goed in de gaten worden gehouden. Er dient voor een zorgvuldige bepaling van het tarief zorg te worden gedragen ten einde te voorkomen dat de opbrengst van de baatbelasting de werkelijke lasten van de voorziening te boven gaat. In dit verband kan onder meer worden verwezen naar het Hoge Raad-arrest d.d. 3 oktober 2003 nr 38 259. In dit arrest is bepaald indien de maximaal verhaalbare opbrengst wordt overschreden, de onverbindendheid van de verordening zich beperkt tot de mate waarin de verhaalbare opbrengst wordt overschreden.

    Artikel 6 Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse heffing

    De baatbelasting is in beginsel een heffing ineens. De belastingplichtige zal, na het vervallen van het tijdstip waarop de belasting verschuldigd is, de heffing ineens moeten betalen.

    In dit artikel is een regeling opgenomen voor belastingplichtigen die de baatbelasting echter in de vorm van een jaarlijkse belasting gespreid over een termijn van 5 jaren willen betalen. Een gemeente is verplicht daarvoor een regeling te treffen in de verordening. Belastingplichtigen dienen hiertoe een schriftelijk verzoek te doen binnen 6 weken na de dagtekening van de aanslag bij de heffingsambtenaar. Tegen de beslissing van de gemeente op het verzoek staat geen bezwaar en beroep open.

    De gemeente heeft de vrijheid om ook buiten de gestelde termijn het verzoek alsnog in te willigen. Als een belastingplichtige kiest voor gespreide betaling, kan de gemeente de aanslag tot een bedrag ineens intrekken en vervangen door een aanslag voor het eerste jaar (Hoge Raad, 6 januari 1988, nr. 24.905, BNB 1988/120, Belastingblad 1988, blz. 235).

    Bij de keuze voor een jaarlijkse belasting wordt het jaarlijkse belastingbedrag bepaald op de annuïteit van de heffing ineens, gebaseerd op 5 jaren met een rentevoet van 2,93% per jaar. De rentevoet is gerelateerd aan de rente van door de gemeente aan te trekken geldleningen voor 5 jaar.

    De situatie zou zich voor kunnen doen dat gedurende de looptijd van 5 belastingjaren wijzigingen komen in de persoon van de belastingplichtige of dat het belastbare object wordt gesplitst. Met het oog hierop zijn het vijfde en het zesde lid opgenomen. In het vijfde lid is een regeling opgenomen voor het geval dat een belastingplichtige, die gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot gespreide betaling, gedurende de belastingperiode ophoudt belastingplichtig te zijn (bijvoorbeeld als gevolg van algehele vervreemding).

    Het zesde lid geeft een regeling voor de situatie dat een onroerende zaak in de loop van de heffings-periode wordt gesplitst. Bij splitsing vindt een verdeling van de resterende belastingschuld plaats over de na splitsing ontstane onroerende zaken. Het artikellid is zodanig geformuleerd dat bij splitsing het totaal van de heffingseenheden na splitsing niet hoger of lager is dan vóór splitsing. De baatbelasting die rust op het gehele oorspronkelijke perceel blijft rusten op de daarvan afgesplitste percelen, ook al zou een van deze percelen niet langer gebaat zijn door de getroffen voorzieningen.

    Artikel 7 Wijze van heffing

    Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij weg van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. In deze verordening is gekozen voor de heffing bij wege van aanslag.

    Artikel 8 Termijnen van betaling

    In dit artikel zijn de termijnen van betaling opgenomen. Gekozen is voor één betalingstermijn. Deze termijn vervalt op de laatste dag van de maand, welke volgt op de maand van dagtekening van het aanslagbiljet.

    Artikel 9 Kwijtschelding

    In de verordening is gekozen voor een bepaling in de verordening die regelt dat in het geheel geen kwijt-schelding van baatbelasting wordt verleend.

    Reden hiervan is dat het heffen van baatbelasting is aan te merken als een betaling voor het bijzondere voordeel van de aanleg van bepaalde voorzieningen van de gemeente alsmede het feit dat het geheven wordt van de zakelijk gerechtigden van onroerende zaken.

    Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

    In verband met de inwerkingtreding van de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 1996,

    333) en de daarop gebaseerde aanpassingswetgeving (Stb. 1997, 510 en 580), komen de bevoegdheden

    die in de Awr en de Invorderingswet 1990 zijn toebedeeld aan de minister van Financiën met ingang van

    1 januari 1998 toe aan het college van burgemeester en wethouders (voorheen aan de raad). Aangezien

    artikel 217 van de Gemeentewet bepaalt dat al hetgeen voor de heffing en de invordering van belang is, in de belastingverordening moet worden vermeld, wordt er, evenals in alle belastingverordeningen, ook hier een bepaling opgenomen die aangeeft dat het mogelijk is dat het college van burgemeester en

    wethouders nadere regels kan stellen met betrekking tot de heffing en de invordering van de baatbelasting. Op deze wijze wordt aan de belastingplichtige burger duidelijk gemaakt dat er nog nadere regels kunnen gelden.

    Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

    Eerste en tweede lid

    Ingevolge artikel 139 van de Gemeentewet moeten gemeenten de besluiten tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen bekend maken. Bekendmaking geschiedt door plaatsing van de integrale tekst van het besluit tot vaststelling of wijziging van de belastingverordening in het gemeenteblad, dan wel, bij gebreke daarvan door opname in een andere door de gemeente algemeen verkrijgbaar gestelde uitgave. Voor bekendmaking is voldoende dat bij de gemeente een document aanwezig is vergelijkbaar met het Staatsblad voor rijkswetten, dat op verzoek beschikbaar wordt gesteld. In Deventer worden de besluiten tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen gepubliceerd in het in de gehele gemeente gratis bezorgde huis- aan huisblad. Tevens worden ze opgenomen in een losbladige bundel, voorzien van een aanduiding en een register, waaruit de gemeente op verzoek kopieën verstrekt.. Hiervoor worden de verschuldigde leges in rekening gebracht. Deze bundel, kan evenwel gratis worden ingezien.

    De bekendmakingsplicht houdt niet in dat de integrale tekst van de belastingverordening huis aan huis moet worden verspreid.

    Op grond van artikel 142 van de Gemeentewet treedt het bekend gemaakte besluit in werking met ingang van de achtste dag na de dag van de bekendmaking, tenzij in de verordening een later tijdstip is aangegeven. Overigens kan de datum van inwerkingtreding ook op een eerder tijdstip liggen.

    De datum van inwerkingtreding van een belastingverordening mag echter niet liggen voor de vaststelling, en bekendmaking ervan.