Regeling vervallen per 01-01-2012

Wijzigingsverordening Aanscherping Wet Werk en Bijstand

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2011

Intitulé

WIJZIGINGSVERORDENING AANSCHERPING WET WERK EN BIJSTAND

De raad van de gemeente Diemen

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van < naam > d.d. < datum >

gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 8, van de Wet werk en bijstand;

overwegende, dat intrekking van de Wet investeren in jongeren en wijziging van de Wet werk en bijstand per 1 januari 2012 het noodzakelijk maakt om de verordeningen die hun grondslag vinden in laatstgenoemde wet aan te passen en voorts dat het gewenst wordt geacht het bestaande gemeentelijk beleid als vastgelegd in deze verordeningen zoveel mogelijk in stand te laten, in afwachting van toekomstige wetgeving die de gemeentelijke sociale zekerheid betreft;

BESLUIT:

vast te stellen de Wijzigingsverordening Aanscherping Wet werk en bijstand.

Artikel I. Wijziging Re-integratieverordening WWB

De Re-integratieverordening WWB wordt als volgt gewijzigd:

  • A.

    Voor het hoofdstuk met de titel ‘Overige bepalingen’ wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd die luidt als volgt: Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012. In dat hoofdstuk worden de hierna volgende artikelen ingevoegd.

  • B.

    Artikel 8a wordt ingevoegd met als opschrift: Afwijkende bepalingen voor jongeren.

Artikel 8a luidt als volgt:

In afwijking van hetgeen in deze verordening is bepaald, kunnen de volgende voorzieningen bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet niet worden ingezet voor de arbeidsinschakeling van belanghebbenden jonger dan 27 jaar:

    • a.

      onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a van de wet;

    • b.

      de voorzieningen bedoeld in artikel 31, lid 2 sub j en k.

    • C.

      Artikel 8b wordt ingevoegd met als opschrift: Verlening uitsluitend recht tot uitvoering van voorzieningen.

Artikel 8b luidt als volgt: Het College is bevoegd een uitsluitend recht als bedoeld in artikel 17 van het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten te verlenen met betrekking tot het uitvoeren van één of meer voorzieningen door een aanbestedende dienst.

Artikel II. Wijziging Toeslagenverordening WWB

De Toeslagenverordening WWB wordt als volgt gewijzigd:

  • A.

    Voor het hoofdstuk met de titel ‘Slotbepalingen’ wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd die luidt als volgt: Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012. In dat hoofdstuk worden de hierna volgende artikelen ingevoegd.

  • B.

    Artikel 8a wordt ingevoegd met als opschrift: Wijziging betekenis begrippen.

Artikel 8a luidt als volgt:

  • 1.

    Waar in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2.

    Waar in deze verordening wordt gesproken over ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

  • C.

    Artikel 8b wordt ingevoegd met als opschrift: Wijziging verwijzingen

Artikel 8b luidt als volgt:

1.Waar in deze verordening wordt verwezen naar artikel 21, onderdeel c, van de wet, moet voor die verwijzing vanaf 1 januari 2012 worden gelezen: artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel III. Wijziging Afstemmingsverordening WWB

De afstemmingsverordening WWB wordt als volgt gewijzigd:

  • A.

    Voor het artikel met de titel ‘Slotbepalingen’ wordt een nieuw artikel ingevoegd die luidt als volgt: Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012. In dat artikel worden de hierna volgende artikelen ingevoegd.

  • B.

    Artikel 6a wordt ingevoegd met als opschrift: Wijziging betekenis begrippen.

Artikel 6a luidt als volgt:

  • 1.

    Waar in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2.

    Waar in deze verordening wordt gesproken over ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

  • C.

    Artikel 6b wordt ingevoegd met als opschrift: Onvoldoende meewerken aan plan van aanpak

Artikel 6b luidt als volgt:

Onder ‘ het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen’ als bedoeld in artikel 2 lid 3 sub 3, wordt vanaf 1 januari 2012 mede verstaan: het onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren dan wel evalueren van een plan van aanpak.

D.Artikel 6c wordt ingevoegd met als opschrift: afstemming op de bijzondere bijstand die wordt verstrekt in aanvulling op algemene bijstand

Artikel 6c luidt als volgt:

Een verlaging op grond van gedragingen, benoemd in deze verordening, kan eveneens worden

toegepast op de bijzondere bijstand die aan belanghebbenden op grond van artikel 12, van de wet,

wordt verstrekt.

Artikel IV. Wijziging verordening Langdurigheidstoeslag

De Verordening langdurigheidstoeslag wordt als volgt gewijzigd:

A.Voor het artikel met de titel ‘Slotbepalingen’ wordt een nieuw artikel ingevoegd die luidt als volgt: Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012.

In dat artikel worden de hierna volgende artikelen ingevoegd.

  • B.

    Artikel 4, tweede lid, komt te luiden: Indien één van de gezinsleden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid van de wet, waardoor slechts één van de gezinsleden recht op langdurigheidstoeslag heeft, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • C.

    Art. 4a wordt ingevoegd met als opschrift; hoogte langdurigheidstoeslag voor huishoudens met een inkomen uit arbeid tussen de 100% en 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Art. 4a luidt als volgt:

De langdurigheidstoeslag voor huishoudens met een inkomen uit arbeid tussen de 100% en 110% van de toepasselijke bijstandsnorm wordt met € 100 verhoogd.

D.Artikel 5a wordt ingevoegd met als opschrift: Wijziging betekenis begrippen.

Artikel 5a luidt als volgt:

  • 1.

    Waar in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2.

    Waar in deze verordening wordt gesproken over ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

  • E.

    Artikel 3a wordt ingevoegd met als opschrift: Langdurig laag inkomen vanaf 1 januari 2012

Artikel 3a luidt als volgt:

Vanaf 1 januari 2012 wordt in deze verordening onder ‘langdurig laag inkomen’ als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de wet, verstaan: een inkomen tot 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel V. Inwerkingtreding en geldingsduur

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van < datum noemen>.
De griffier, De voorzitter,

ALGEMENE TOELICHTING

Achtergrond

Op 1 januari 2012 treedt de ‘Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden’ (kortweg: Wet Aanscherping WWB) in werking. Uitgangspunten van deze wetswijziging zijn:

  • ·

    Grotere nadruk op eigen verantwoordelijkheid burger in de voorziening in het bestaan;

  • ·

    Versterking van het activerende karakter en de vangnetfunctie van de Wet werk en bijstand (WWB);

  • ·

    Aanscherping van de verplichtingen voor bijstandsgerechtigden;

  • ·

    Beperking van de doelgroep voor het gemeentelijk minimabeleid.

Deze uitgangspunten leiden ertoe dat het wettelijk bijstandsregime substantieel van inhoud verandert. Zo gaat voor jongeren een wettelijke zoektijd van vier weken gelden en hebben zij, anders dan onder het regime van de Wet investeren in jongeren (WIJ), geen recht meer hebben op een werkleeraanbod, maar op begeleiding bij de vormgeving van hun eigen verantwoordelijkheid op weg naar economische zelfstandigheid.

Een belangrijke wijziging in de regelgeving betreft voorts het afschaffen van de bijstand voor inwonende meerderjarige kinderen en ouders en de creatie van een toets op het huishoudinkomen. Voorts worden enkele nieuwe verplichtingen in de WWB opgenomen en wordt de doelgroep voor het minimabeleid beperkt tot de groep minima met een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm. Daarnaast is een verordeningsplicht gecreëerd voor de maatschappelijke participatie van kinderen.

Consequenties voor gemeentelijk beleid

Mede vanwege intrekking van de WIJ per 1 januari 2012 hebben de genoemde ontwikkelingen aanzienlijke consequenties voor het gemeentelijk beleid. Deze consequenties kunnen als volgt worden gecategoriseerd:

  • ·

    De WIJ-verordeningen vervallen per 1 januari 2012. Doordat de WIJ wordt ingetrokken, vervallen de daarop gebaseerde verordeningen eveneens per 1 januari 2012. Jongeren vallen door de wetswijziging voortaan onder het WWB-regime (overgangssituaties daargelaten). Dit roept de vraag op of de huidige WWB-verordeningen adequaat voorzien in het regeltechnisch kader voor jongeren, of dat in die verordeningen nog aanpassingen nodig zijn. Dit is een vraag van regeltechnische maar ook van beleidsinhoudelijke aard;

  • ·

    Door herdefiniëring van de leefvormen die als afzonderlijk bijstandssubject voor bijstand in aanmerking komen alsmede de totstandkoming van de huishoudtoets wordt de kring van rechthebbenden kleiner, hebben meerderjarige kinderen en ouders nog slechts gezamenlijk recht op bijstand en treffen misdragingen van deze belanghebbenden het gezamenlijk inkomen. Dit heeft gevolgen voor het gemeentelijk toeslagenbeleid, het maatregelenbeleid en het minimabeleid en roept de vraag op welke aanpassingen aan de verordeningen noodzakelijk en/of gewenst zijn;

  • ·

    De nieuwe verplichtingen voor bijstandsgerechtigden hebben gevolgen voor het maatregelenbeleid en het re-integratiebeleid en roepen evenzeer de vraag op welke aanpassingen aan de verordeningen noodzakelijk en/of gewenst zijn;

  • ·

    De normering van gemeentelijk minimabeleid tot maximaal 110% van de bijstandsnorm kan gevolgen hebben voor de doelgroepomschrijving in de verordening langdurigheidstoeslag De normering kan tevens consequenties hebben voor andere delen van het minimabeleid.

Keuze voor de wijzigingsverordening ipv integrale heroverweging

De wetswijziging leidt, zoals gezegd, tot de noodzaak om het gemeentelijk beleid op een aantal terreinen te heroverwegen. Gelet op de zeer korte invoeringstermijn is het echter uitermate lastig om reeds voor 1 januari 2012 dit heroverwegingsproces adequaat te hebben afgerond én vormgegeven. Daarbij komt dat de aanscherping van de WWB per 1 januari 2012 niet op zichzelf staat maar een stap is in een proces dat in 2012 vermoedelijk tot nog een aantal wijzigingen in de WWB zal leiden die nopen tot wijziging van het gemeentelijk beleid. Gedacht moet ondermeer worden aan het wetsvoorstel ‘Toevoeging van de eis tot beheersing van de Nederlandse taal aan de Wet werk en bijstand’ (w.o. 32 328’), de plannen van het kabinet betreffende “Aanpak fraude” (Handhavingsprogramma 2011-2014) en uiteraard de Wet werken naar vermogen welke voor 2013 staat aangekondigd.

Mede gelet op de uitvoeringstechnische complicaties die kunnen optreden als op beleidsmatig vlak keuzes worden gemaakt die tot aanpassingen in de uitvoeringspraktijk leiden, is een keus om de overgang naar de nieuwe WWB per 2012 zoveel mogelijk ‘beleids- en uitvoeringsarm’ te laten plaatsvinden een logische. Met ‘beleidsarm’ wordt bedoeld dat het huidige gemeentelijk beleid zoveel mogelijk in stand wordt gelaten dan wel dat slechts het minimaal noodzakelijke aan nieuw of gewijzigd beleid wordt vastgesteld. Een en ander in afwachting van een diepgaander integrale heroverweging in 2012. Onder ‘uitvoeringsarm‘ wordt verstaan dat daar waar noodzakelijke aanpassingen in het beleid plaatsvinden, dit op de minst belastende wijze voor wat betreft de uitvoering plaatsvindt. Bij deze uitgangspunten past dat thans niet alle WWB-verordeningen separaat worden gewijzigd en in een bestuurlijk wijzigingstraject worden geplaatst, maar dat slechts daar waar dat strikt noodzakelijk is aanpassingen aan de verordeningen plaatsvinden die middels één wijzigingsverordening worden geëffectueerd.

Gelijkstellingsbepaling

In de wijzigingsverordening wordt daar waar noodzakelijk een bepaling voorgesteld die regelt dat de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ per 1 januari 2012 in die verordening dezelfde betekenis hebben als in de gewijzigde WWB. Uit een oogpunt van duidelijkheid is dit opgenomen. Vervolgens is bepaald dat voor ‘gehuwden’ en ‘gehuwdennorm’ moet worden gelezen en ‘gezin’ resp. ‘gezinsnorm’, om daarmee te verduidelijken dat onder het nieuwe regime niet meer de gehuwden maar het gezin de norm is waarmee gewerkt moet worden.

Geen voorstel voor aanpassing Verordening Cliëntenparticipatie en Handhavingsverordening

Hoewel het denkbaar is dat door intrekking van de WIJ ook de Verordening Cliëntenparticipatie en de Handhavingsverordening worden geraakt, worden binnen het kader van deze wijzigingsverordening geen wijzigingsbesluiten genomen. Voor de Verordening Cliëntenparticipatie geldt dat het intrekken van de WIJ er op zichzelf niet toe leidt dat er een wijziging plaatsvindt in de wijze waarop jongeren betrokken zijn bij de uitvoering van de wet en deelnemen aan cliëntenparticipatie. Wel moeten er formeel gesproken enkele tekstuele aanpassingen plaatsvinden, nu de WIJ per 1 januari 2012 ingetrokken wordt. Omdat het belang daarvan gering is en de verordening weinig algemeen verbindend voorschriften bevat maar meer het karakter van een interne reglementering heeft, is het verantwoord om met aanpassing te wachten tot invoering van de Wet werken naar vermogen, die ingrijpende consequenties kan hebben op het gemeentelijk cliëntenbestand.

Met betrekking tot de handhaving van de WIJ geldt dat er geen afwijkende regeling gold ten opzichte van de handhaving van de WWB. Omdat er slechts enkele algemeen verbindende voorschriften voorkomen en deze inhoudelijk geen wijziging ondergaan als gevolg van intrekking van de WIJ, is het evenzeer verantwoord om eerst in 2012 tot een herziening van de verordening over te gaan.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I. De Re-integratieverordening WWB

Onderdelen A en B

De onderdelen A en B zijn reeds toegelicht in het algemene deel.

Bij een beleidsarme overgang moet minimaal worden geregeld dat voor jongeren niet tot het re-integratie-instrumentarium behoren bij de volgende ‘incentives’: inkomstenvrijlating, premies, vrijlating van onkostenvergoedingen voor vrijwilligerswerk en plaatsing in participatieplaatsen. Dat is met artikel II van dit Raadsbesluit beoogd. Verwezen is naar artikel 31, lid 2 sub j en sub k. In dat artikel wordt aangegeven welke middelen niet vrijgelaten worden bij de verlening van algemene bijstand aan jongeren.

Onderdeel C.

Via onderdeel C krijgt het college de bevoegdheid uitsluitend recht te verlenen aan Stichting Pantar Amsterdam. Deze stichting is door de gemeente Diemen aangewezen om de Wet Sociale Werkvoorzieningen uit te voeren. Voor de taken die hieruit voortvloeien heeft de stichting opdrachten voor bepaalde werksoorten nodig van externe opdrachtgevers. Voor wat betreft de werksoorten kan gedacht worden aan bijvoorbeeld schoonmaakwerkzaamheden en groenonderhoud. Het verlenen van een uitsluitend recht houdt in dat voor verschillende werksoorten, die per verlening van het recht specifiek dienen te zijn omschreven, een opdracht onderhands kan worden gegund door de gemeente (als aanbestedende dienst) aan Stichting Pantar. Dit is slechts toegestaan indien en zolang Stichting Pantar zelf ook als aanbestedende dienst kwalificeert, volgens de omschrijving die het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten (Bao) daarvoor geeft.

Artikel II. De Toeslagenverordening WWB

Algemeen

Voor de systematiek van het toeslagen- en verlagingenmodel in de WWB geldt dat dit ongewijzigd blijft. Zo blijft het een verplichting om een alleenwonende alleenstaande bijstandsgerechtigde een maximale toeslag toe te kennen (art. 25, eerste lid WWB) en blijven de mogelijkheden om verlagingen vast te stellen onaangetast. Niettemin leidt de wijziging van de begrippen met betrekking tot de bijstandssubjecten en de invoering van de huishoudtoets ertoe dat een beleidsmatige en wetstechnische heroverweging van het toeslagen- en verlagingenbeleid op zijn plaats is. De beleidsmatige heroverweging kan evenwel ook op een later tijdstip plaatsvinden en mocht de onverkorte toepassing van het toeslagen- en verlagingenbeleid vanaf 1 januari 2012 in bepaalde gevallen onredelijke uitkomsten geven, dan kan altijd, individualiserend, een hogere toeslag worden verleend of afgezien van verlaging.

Onderdelen A en B

De onderdelen A en B zijn reeds toegelicht in het algemene deel.

Onderdeel C

Voor het bepalen van de hoogte van de toeslag verwezen naar de norm, bedoeld in 21 lid c. Omdat de wetswijziging ook leidt tot een herpositionering van de normen in de WWB, is voorzien in een gelijkstellingsbepaling, zodat ondubbelzinnig duidelijk is welke norm bedoeld wordt.

Artikel III. De afstemmingsverordening WWB

Onderdelen A en B

De onderdelen A en B zijn reeds toegelicht in het algemene deel.

Onderdeel C

De wetswijziging creëert enkele nieuwe wettelijke verplichtingen:

  • ·

    de verplichting;

  • ·

    de verplichting om naar vermogen opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten;

  • ·

    de verplichting voor jongeren om een aanvraag niet eerder in te dienen dan vier weken na melding.

  • ·

    De verplichting om gedurende deze ‘wachttijd’ te zoeken naar mogelijkheden voor werk of scholing

Om gedragingen die een schending vormen van deze verplichtingen te kunnen sanctioneren, is het in ieder geval voor de tweede en derde verplichting noodzakelijk om deze in de Afstemmingsverordening WWB te benoemen. Gegeven een beleids- en uitvoeringsarme overgang is daartoe geen tekstvoorstel gedaan, maar dit kan uiteraard bij dit onderdeel opgenomen worden. De eerste en vierde verplichtingen zullen in veel gevallen ook onder één van de reeds in de verordening benoemde categorieën gebracht kunnen worden. Voor het zoeken van scholing geldt dat dit niet, maar die verplichting treedt pas 1 juli 2012 in werking. Voor de duidelijkheid is in onderdeel C opgenomen dat het niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak wordt aangemerkt als een gedraging die de inschakeling in de arbeid belemmert. Uiteraard kan in het individuele geval ook aangesloten worden bij een andere categorie.

Onderdeel D

Door het intrekken van de WIJ is de afstemmingsverordening WIJ komen te vervallen en gelden WIJ-besluiten als besluiten die op grond van de WWB zijn genomen. Voor het sanctioneren van afstemmingswaardige gedragingen van jongeren biedt vanaf 1 januari 2012 derhalve de Afstemmingsverordening WWB het regeltechnische kader. Dat betekent dat zonder verdere regeling voor jongeren hetzelfde regime geldt als voor oudere bijstandsgerechtigden.

In onderdeel D is voor de volledigheid geregeld dat de Maatregelenverordening vanaf 1 januari 2012 ook geldt voor jongeren vanaf 18 jaar. Daarbij is ook geregeld dat een maatregel kan worden opgelegd op de bijzondere bijstand die aan jongmeerderjarigen wordt verstrekt in aanvulling op algemene bijstand.

Artikel IV. De verordening Langdurigheidstoeslag

Algemeen

Op twee onderdelen is de wetswijziging voor de verordening Langdurigheidstoeslag van belang. Allereerst de reeds eerder geconstateerde herdefiniëring van de bijstandssubjecten en de daaraan gekoppelde huishoudtoets. Daarnaast de bepaling dat de inkomensgrens die voor het recht op langdurigheidstoeslag geldt maximaal 110% van de toepasselijke bijstandsnorm kan bedragen.

Onderdelen A en B

Zie het algemeen deel van deze toelichting. In de verordening wordt één van de normbedragen met betrekking tot de hoogte van de langdurigheidstoeslag doorgaans gekoppeld aan ‘gehuwden’. Omdat dat begrip in de WWB als zelfstandig bijstandssubject is vervangen door het begrip ‘gezin’ dient dat ook in de verordening tot uitdrukking gebracht te worden. Dat wordt in onderdeel B geregeld.

Onderdeel C

De inkomensgrens voor categoriale regelingen als de langdurigheidstoeslag wordt per 1 januari 2012 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. Werkenden met een minimum inkomen of een inkomen dat daar vlak boven ligt worden vaak geconfronteerd met een stapeling van extra kosten. Voor deze groep kan jaarlijks een extra bedrag van €100,-- euro worden toegekend. Hierbij wordt niet gekeken naar de gezinssamenstelling.

Onderdeel D

De inkomensgrens voor categoriale regelingen als de langdurigheidstoeslag wordt per 1 januari 2012 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. Voor gemeenten die een hogere inkomensgrens in de verordening hebben opgenomen, betekent dit dat de betreffende bepaling waarin deze grens is aangegeven, van rechtswege is vervallen, gelet op artikel 122 Gemeentewet. Daaruit zou de conclusie getrokken kunnen worden dat er niets hoeft te worden geregeld. Er is immers reeds een wettelijke grens gesteld. Niettemin verdient het aanbeveling om toch in dit Raadsbesluit expliciet de grens op 110% te stellen. Gelet op de wetsgeschiedenis van artikel 122 Gemeentewet, alsmede de beschikbare jurisprudentie, is het risico groot dat de rechter uit het vervallen karakter van de gemeentelijke bepaling ook andere onderdelen van de betreffende bepaling in de verordening onverbindend verklaard . Onderdeel C beoogt dat te voorkomen.

Onderdeel D

Indien sprake is van gehuwden waarvan één persoon geen recht heeft op bijstand, wordt thans de langdurigheidstoeslag vastgesteld naar de norm voor een alleenstaande (ouder). Dit blijft zo, als er sprake is van een gezin dat slechts uit gehuwden bestaat. In onderdeel D is tot uitdrukking gebracht, dat als in de verordening voorzien is in een specifieke bepaling die dat regelt, die bepaling wordt vervangen door een bepaling die regelt dat als er tot het gezin een niet-rechthebbende behoort, dit slechts tot aanpassing van de hoogte van de langdurigheidstoeslag leidt als er slechts één rechthebbend gezinslid overblijft.

Onderdeel E

Via deze bepaling wordt geregeld dat de inkomensgrens die voor het recht op langdurigheidstoeslag geldt ingaande 1 januari 2012 maximaal 110% van de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt.

Artikel V. Inwerkingtreding en geldingsduur

De inwerkingtreding valt uiteraard samen met de inwerkingtreding van de wijzigingswet. Mocht de vaststelling en inwerkingtreding van dit Besluit niettemin later plaatsvinden, dan kan in terugwerkende kracht worden voorzien, hoewel dat geen grondslag kan verschaffen aan het nemen van belastende besluiten met betrekking tot feiten en omstandigheden die plaatsvinden tot de datum waarop de regeling in werking treedt.

Een overgangsregeling is niet nodig. In de wijzigingswet is als hoofdregel opgenomen dat sprake is van onmiddellijke werking, dwz. dat per 1 januari 2012 de gewijzigde WWB direct van toepassing is op reeds bestaande rechtsposities en verhoudingen. Op onderdelen is daarvan afgeweken middels specifiek overgangsrecht. Uitzondering daarop vormt de aanpassing aan de Verordening langdurigheidstoeslag. Conform artikel 36 WWB vloeit uit de aard van de regeling voort dat voor aanvragen die vanaf 1 januari 2012 worden ingediend het ‘oude recht’ van toepassing is, voor zover de peil- en ingangsdatum voor die datum liggen.

VI. Citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich.