Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen

Geldend van 01-01-2007 t/m heden

Intitulé

Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen

Opmerkingen m.b.t. de regeling

Deze regeling vervangt de “Verordening op de kinderopvang Diemen 2003”, vastgesteld bij raadsbesluit van 27 maart 2003.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

1.Gemeentewet, artikel 149.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum

inwerkingtreding

01-01-2007

Terugwerkende kracht t/m

Betreft

nieuwe regeling

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

21-12-2006

Diemer Courant

d.d. 03-01-2007,

65e jaargang, editie 7, nr. 1, pagina 2.

Kenmerk voorstel

nr. 06-80

Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen

Nr.: 06-80

De gemeenteraad van Diemen;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 5 december 2006;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het wenselijk is regels te stellen ten aanzien van de kwaliteit van peuterspeelzalen;

B E S L U I T

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    burgemeester en wethouders : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Diemen;

  • b.

    peuterspeelzaalwerk:het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van 2 jaar tot 4 jaar gedurende een of meer dagdelen per week van maximaal 3 uur met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen;

  • c.

    peuterspeelzaal : een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;

  • d.

    ouder : de persoon die een minderjarig kind dat bij hem inwoont, opvoedt en verzorgt;

  • e.

    houder:degene die een peuterspeelzaal exploiteert;

  • f.

    toezichthouder:degene die de peuterspeelzaal controleert op naleving van de gestelde eisen;

  • g.

    beroepskracht:a. degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over een voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificaties;

  • b.

    in een peuterspeelzaal werkzame persoon van minimaal 18 jaar oud die de beroepsbegeleidende leerweg volgt, onder de voorwaarden dat het kindercentrum een erkend leerbedrijf is, beschikt over een scholings- en loopbaanbeleid en de betreffende persoon op een adequate manier begeleidt;

  • h.

    begeleider: degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal.

Hoofdstuk 2. Meldingsplicht

Artikel 2. Vergunningplicht

  • 1. Het is verboden, zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen en te houden.

  • 2. De vergunningaanvraag vindt plaats met behulp van een door burgemeester en wethouders vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 3. Weigering en ontheffing

  • 1. Burgemeester en wethouders weigeren de vergunning indien niet wordt voldaan aan de kwaliteitsregels die in hoofdstuk 3 van deze verordening worden gesteld.

  • 2. In afwijking op lid 1 zijn burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van de eisen zoals gesteld in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 3. Indien aan een ontheffing een termijn is verbonden en er binnen die termijn niet aan de voorschriften wordt voldaan, wordt de vergunning ingetrokken.

Artikel 4. Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk

De houder geeft in de vergunningaanvraag aan burgemeester en wethouders aan voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest, waarbij de volgende ambitieniveaus worden onderscheiden:

  • a.

    ambitieniveau 1 : ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’ (reguliere peuterspeelzaal);

  • b.

    ambitieniveau 2 : ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’ (peuterspeelzaal plus).

Artikel 5. Termijnen

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om vergunning of op een verzoek tot ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag of het verzoek is ontvangen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen hun beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 6. Aanhouding

Burgemeester en wethouders houden de beslissing op de aanvraag om vergunning of het verzoek tot ontheffing aan, totdat zij een beslissing hebben genomen over de aanvraag van een bouwvergunning zoals bedoeld in artikel 40, lid 1 van de Woningwet.

Artikel 7. Duur van de vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing wordt verleend voor maximaal vijf jaar.

Artikel 8. Verplichtingen

  • 1. De vergunning is niet overdraagbaar.

  • 2. De houder is verplicht gegevens te verstrekken die door het College van burgemeester en wethouders in verband met de juiste naleving van deze verordening van belang worden geacht.

  • 3. De houder is voorts verplicht om bij wijziging van de gegevens die zijn verstrekt bij de vergunningsaanvraag daarvan onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen aan het College van burgemeester en wethouders.

  • 4. De houder is verplicht de vergunning op een zichtbare plaats in de peuterspeelzaal op te hangen.

Artikel 9. Intrekken vergunning

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning of ontheffing intrekken of wijzigen:

    • a.

      Indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      Indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging daarvan wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is verstrekt;

    • c.

      Indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      Indien binnen de termijn van één jaar geen gebruik van de vergunning wordt gemaakt;

    • e.

      Indien de houder dit verzoekt.

  • 2. Indien burgemeester en wethouders een vergunning intrekken bepalen zij tevens de termijn waarbinnen de peuterspeelzaal moet worden gesloten.

Artikel 10. Wijzigingen van gegevens

  • 1. De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de aanvraag tot vergunning zijn verstrekt, onmiddellijk mededeling aan het college.

  • 2. Burgemeester en wethouders delen de houder schriftelijk mee dat de wijzigingen in de vergunning zijn aangetekend.

Hoofdstuk 3. De kwaliteitseisen

Artikel 11. Algemene kwaliteitseisen

  • 1. De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

  • 2. De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en ander leidt of moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.

Artikel 12. Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid

De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving, in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt.

Artikel 13. Oppervlakte speelruimte

  • 1. Voor ieder kind is minimaal 3,5 m2 bruto-oppervlakte aan binnenspeelruimte beschikbaar.

  • 2. Voor ieder kind is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de bruto-oppervlakte minimaal 4 m2 per kind bedraagt en die voor kinderen bereikbaar is.

Artikel 14. Groepen en groepsgrootte

  • 1. De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in passend ingerichte vaste afzonderlijke ruimtes.

  • 2. In een groep zijn ten hoogste zestien kinderen gelijktijdig aanwezig.

Artikel 15. Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep

  • 1. Het aantal beroepskrachten of begeleiders per groep is afhankelijk van het door de houder gekozen ambitieniveau.

  • 2. Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 1: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’ zijn er in elke groep ten minste één beroepskracht en één begeleider aanwezig.

  • 3. Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’ zijn er in elke groep ten minste twee beroepskrachten aanwezig.

Artikel 16. Overeenkomst tussen houder en ouder

Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een ouder.

Artikel 17. Informatieplicht aan de ouders

De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder voorafgaand aan het aangaan van deze overeenkomst in ieder geval over:

  • a.

    de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden;

  • b.

    het gekozen ambitieniveau als bedoeld in artikel 4;

  • c.

    het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang met kinderen is beschreven;

  • d.

    de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal;

  • e.

    de wijze waarop klachten worden behandeld;

  • f.

    de wijze waarop inspraak op het beleid is geregeld.

Artikel 18. Verklaring omtrent het gedrag

  • 1. Personen die als beroepskracht werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.

  • 2. Deze verklaring wordt aan de houder overlegt voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overlegd niet ouder dan twee maanden.

  • 3. Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

Artikel 19. De aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

De houder van een peuterspeelzaal moet ten behoeve van de beroepskrachten, begeleiders en kinderen een passende aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering afsluiten.

Hoofdstuk 4. Het gemeentelijk toezicht

Artikel 20. Aanwijzing van toezichthouders

Burgemeester en wethouders wijzen toezichthouders aan.

Artikel 21. Onderzoek door de toezichthouder

  • 1. De toezichthouder onderzoekt na een aanvraag tot vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid, binnen 8 weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 2. Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder jaarlijks of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 3. Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Artikel 22. Het inspectierapport

  • 1. De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

  • 2. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3. Alvorens het rapport vast te stellen, stellen burgemeester en wethouders de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.

  • 4. De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

  • 5. De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar.

Artikel 23. Aanwijzing en bevel

  • 1. Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van het inspectierapport blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft.

  • 2. In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 3. Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan worden verlengd.

  • 4. De houder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn.

Artikel 24. Strafbepaling

Overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en de artikelen in hoofdstuk 3 van deze verordeningen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Hoofdstuk 5. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 25. Overgangsbepaling

  • 1. Een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening dienen alle houders van een peuterspeelzaal te voldoen aan de in deze verordening gestelde eisen.

  • 2. Vergunningen en ontheffingen die zijn verleend onder de werking van de Verordening Kinderopvang Diemen 2003 blijven gedurende één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 3. Beroepskrachten die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal, leggen aan de houder binnen twee maanden na de inwerkingtreding een verklaring omtrent het gedrag over.

Artikel 26. Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

  • 2. De Verordening op de kinderopvang Diemen 2003, vastgesteld op 27 maart 2003, wordt ingetrokken op de in het eerste lid bedoelde datum.

Artikel 27. Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen Diemen 2006.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van Diemen in zijn openbare vergadering van 21 december 2006.
De griffier,
De voorzitter,

Algemene toelichting

Gemeenten zijn niet verplicht kwaliteitsregels te stellen voor het peuterspeelzaalwerk. Het peuterspeelzaalwerk valt niet onder de Wet kinderopvang. Dit betekent dat de grondslag voor deze verordening de autonome bevoegdheid van gemeenten vormt die is neergelegd in artikel 149 van de Gemeentewet. Dit is ook in de aanhef van de verordening opgenomen.

De verordening sluit zoveel mogelijk aan bij de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) en de kwaliteitseisen die de Wet kinderopvang stelt ten aanzien van kinderopvang. Voor dit laatste is een reden: het peuterspeelzaalwerk is een vorm van kinderopvang in een daarvoor geschikte ruimtelijke voorziening. Het ligt dan ook voor de hand om zoveel mogelijk dezelfde kwaliteitseisen te stellen, uiteraard voorzover die eisen aansluiten bij het specifieke doel van het peuterspeelzaalwerk. Evenals in de Wet kinderopvang is in de verordening gekozen voor algemene kwaliteitseisen die voor alle peuterspeelzalen in de gemeente gelden.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Ten aanzien van beroepskwalificaties kan worden gesteld dat de leidsters een opleiding tot peuterleider hebben gevolgd dan wel een andere geschikte vooropleiding hebben en die zijn aangesteld volgens de CAO Welzijn.

In artikel 1, lid b wordt de leeftijd van de peuters gesteld op van 2 tot 4 jaar. Dit sluit aan de bij de huidige praktijk van de peuterspeelzalen in Diemen. Dit laat onverlet dat een peuterspeelzaal er voor kan kiezen kinderen pas vanaf 2,5 jaar te plaatsen.

Artikel 2. Vergunningplicht

Dit artikel regelt de vergunningplicht voor degenen die een peuterspeelzaal willen gaan exploiteren. De aanvraag moet plaatsvinden met behulp van een door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier. Het stelsel van vergunningen maakt aan iedereen duidelijk welke instellingen actief zijn op het terrein van het peuterspeelzaalwerk. De vergunning en de daaraan te verbinden voorschriften zijn het instrumentarium van de gemeente om te toetsen of een nieuw initiatief aan de kwaliteitseisen voldoet.

Artikel 3. Weigering en ontheffing

In het 1e lid wordt aangegeven dat burgemeester en wethouders uiteraard de vergunning kunnen weigeren als er niet wordt voldaan aan de noodzakelijke voorschriften. De bepaling in het 2e lid is opgenomen om in bijzondere omstandigheden toch een vergunning te kunnen afgeven. Aan zo´n ontheffing wordt meestal aan een termijn gebonden, die ook wordt opgenomen in de vergunning. Hierbij kan gedacht worden aan het volgende: voor een bepaalde periode wordt een ontheffing verleend voor afwijking van het aantal kinderen per groep. Als er na afloop van die termijn aan de eisen van de verordening wordt voldaan, blijft de vergunning van kracht. Wordt er echter niet aan de voorschriften voldaan, dan wordt de vergunning ingetrokken en dient er een nieuwe aanvraag te worden ingediend.

Artikel 4. Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk

Dit artikel bepaalt dat de houder in de vergunningaanvraag aan het college van burgemeester en wethouders aangeeft voor welk ambitie niveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest. Het gekozen ambitieniveau bepaalt het aantal functionarissen. Het ambitieniveau 1 (‘spelen, ontwikkelen en ontmoeten’) is het minimumkwaliteitsniveau. Aan dit kwaliteitsniveau dienen alle peuterspeelzalen in ieder geval te voldoen. Door de registratie van vergunningen en ontheffingen worden de ouders op de hoogte gesteld van het ambitieniveau. De toezichthouder kan controleren of een peuterspeelzaal zich houdt aan het gestelde ambitie niveau. Ambitieniveau 2 (‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’) is het kwaliteitsniveau waar een peuterspeelzaal Plus aan moet voldoen.

Artikel 5. Termijnen

Dit artikel bevat de termijn die de gemeente (i.c. toezichthouder) nodig heeft om te beoordelen of een nieuwe peuterspeelzaal zal voldoen aan de eisen van de verordening. De gemeente zal in overleg met de toezichthouder moeten bepalen welk termijn haalbaar is. Het moet gaan om een termijn die enerzijds de toezichthouder de mogelijkheid biedt een deugdelijk onderzoek te doen naar de wijze waarop de nieuwe peuterspeelzaal zal worden geëxploiteerd en anderzijds degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen niet onnodig te laten wachten op het moment dat de exploitatie kan worden gestart.

Artikel 6. Aanhouding

Dit is een zogenaamde “coördinatiebepaling”, waarmee de behandelingstermijn van een vergunningaanvraag wordt gekoppeld aan de behandeling van een, in sommige gevallen, eveneens benodigde bouwvergunning. Dat betekent dat pas vergunning wordt verleend als het gebouw waarin de peuterspeelzaal gevestigd wordt, voldoet aan de eisen gesteld in het Bouwbesluit, de gemeentelijke Bouwverordening, het bestemmingsplan en de gebruiksvergunning van de brandweer.

Artikel 7. Geldigheidsduur van de vergunning

De vergunning wordt verleend voor een periode van maximaal vijf jaar.

Artikel 8. Verplichtingen

Het eerste lid voorkomt dat er onduidelijkheid ontstaat over de persoon van de houder en omstandigheden waaronder de vergunning is aangevraagd cq. verleend. Bij het verstrekken van gegevens op grond van het tweede lid dient vanzelfsprekend de bescherming van de privacy van personen te zijn gewaarborgd.

Artikel 9. Intrekking van de vergunning

Zijn er te veel tekortkomingen, of heeft het opleggen van handhavingmaatregelen niet het gewenste effect, dan kan het college van burgemeester en wethouders besluiten de vergunning in te trekken.

Artikel 10. Wijziging van gegevens

Om de vergunningen actueel te houden, bepaalt het eerste lid dat de houder onmiddellijk melding doet aan het college van burgemeester en wethouders van wijzigingen van gegevens die bij de vergunningaanvraag verstrekt zijn.

Artikel 11. Algemene Kwaliteitseisen

Het eerste lid bevat een algemene kwaliteitsnorm die ontleend is aan artikel 48 van de Wet kinderopvang. Het gaat om een globale norm waaraan de houders zelf, met inachtneming van de verordening, invulling moeten geven. In deze bepaling wordt vastgelegd dat het welbevinden van de kinderen richtsnoer moet zijn het uitvoeren van peuterspeelzaalwerk.

Het tweede lid is ontleend aan artikel 50, eerste lid, van de Wet kinderopvang. Deze bepaling geeft aan dat verantwoord peuterspeelzaalwerk mede het product is van de wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en vormgeeft. De wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en aan welke aspecten daarbij aandacht moet worden besteed, wordt naast de eigen verantwoordelijkheid mede bepaald door de voorschriften in deze verordening. Hierbij is de schoonmaak van lokalen belangrijk, zo zal er in het kader van de hygiëne de vloeren dagelijks gereinigd dienen te worden.

Artikel 12. Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid

Dit artikel is gelijk aan artikel 51 van de Wet kinderopvang. De houders van peuterspeelzalen moeten een risico-inventarisatie uitvoeren ten aanzien van de domeinen veiligheid en gezondheid. De risico inventarisatie heeft tot doel het in kaart brengen van veiligheid- en gezondheidsrisico’s die kinderen in peuterspeelzalen lopen. Daarbij wordt uitgegaan van het gedrag van kinderen. De risico inventarisatie dient als basis om de omstandigheden voor kinderen te verbeteren en om te stimuleren dat personeel en de kinderen adequaat met risico’s omgaan. Deze risico inventarisatie vervangt niet de risico inventarisaties die op grond van andere wetgeving verplicht is (zie artikel 5 Arbeidsomstandighedenwet en artikel 7 Infectieziektewet). Ook vervangt de risico inventarisatie niet de veiligheidsnormen waaraan de zalen op grond van andere wetgeving zijn gebonden, zoals brandveiligheidseisen in het Bouwbesluit en de bouwverordening. Ook laat de risico inventarisatie toepassing van de Wet Collectieve Preventieve Volksgezondheid onverlet.

Artikel 13. Oppervlakte speelruimte

Gekozen is voor minimum bruto-oppervlaktematen (in plaats van netto-oppervlaktematen) omdat deze eenvoudiger door de toezichthouder zijn vast te stellen.

Artikel 14. Groepen en groepsgrootte

Het tweede lid bepaalt dat de maximum groepsgrootte zestien kinderen bedraagt. Dit maximum geldt voor beide ambitieniveaus.

Artikel 15. Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep

Het gekozen ambitieniveau bepaalt het aantal beroepskrachten of begeleiders dat in elke groep aanwezig moet zijn.

Artikel 16. Overeenkomst tussen houder en ouder

Voor houders van peuterspeelzalen en ouders is het van belang om in een overeenkomst te expliciteren wat wederzijds de rechten en verplichtingen zijn. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat het peuterspeelzaalwerk plaatsvindt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen houder en ouder.

Artikel 17. Informatieplicht aan de ouders

De houders van peuterspeelzalen zijn verplicht om de ouders, voordat ze een contract tekenen, te informeren over een aantal essentiële onderwerpen. Deze informatie biedt ouders de mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van een peuterspeelzaal en eventueel op basis van een onderlinge vergelijking een keuze voor een bepaalde peuterspeelzaal te maken.

Artikel 18. Verklaring omtrent het gedrag

Dit artikel draagt de houder van een peuterspeelzaal op er voor te zorgen dat alle beroepskrachten die bij zijn peuterspeelzaal werkzaam zijn, op hun gedrag zijn getoetst. Dit gebeurt in de vorm van een recente verklaring omtrent het gedrag die aan de houder moet worden overlegt voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. Omdat een verklaring omtrent het gedrag niet meer dan een momentopname is, voorziet het derde lid in de mogelijkheid opnieuw een verklaring omtrent het gedrag te vragen.

Artikel 19. Aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

Dit artikel moet gezien worden als het sluitstuk van een systeem van kwaliteitszorg.

Artikel 20. Aanwijzing van toezichthouders

Dit artikel geeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.

Artikel 21. Onderzoek door toezichthouder

In dit artikel worden drie soorten van onderzoek door toezichthouders onderscheiden:

  • -

    het eerste lid: het onderzoek naar aanleiding van een aanvraag voor een vergunning om een peuterspeelzaal te exploiteren;

  • -

    het tweede lid: het reguliere onderzoek bij bestaande peuterspeelzalen in de gemeente;

  • -

    het derde lid: het incidentele onderzoek bij een peuterspeelzaal, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips.

Wat betreft de termijn in het 1e lid wordt verwezen naar de termijnen, genoemd in artikel 5. Het 2e lid bevat de opdracht aan het college van burgemeester en wethouders om ervoor zorg te dragen tenminste dat tenminste één keer per jaar een controle wordt uitgevoerd.

Artikel 22. Het inspectierapport

De resultaten van het onderzoek worden door de toezichthouder vastgelegd in een inspectierapport. Het inspectierapport vormt de basis voor het handhavend optreden door het college van burgemeester en wethouders. Het gaat met name om het opleggen van dwangsommen, het toepassen van bestuursdwang en in de toekomst ook het opleggen van bestuurlijke boetes. Bestuursdwang houdt een waarschuwing in dat wanneer er niet binnen een bepaalde termijn maatregelen worden getroffen, het college deze kosten van de houder kan laten uitvoeren. Is bestuursdwang niet goed mogelijk, dan kan een dwangsom worden opgelegd. Deze bevoegdheden zijn geregeld in de Gemeentewet en de Awb.

Het derde lid bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders (en niet de toezichthouder) de houder in de gelegenheid stelt van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. Het bieden van gelegenheid om een zienswijze kenbaar te maken is op te vatten als het uitoefenen van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Op grond van de Awb (artikel 10:14) is delegatie van bevoegdheden aan ambtenaren niet toegestaan. Het is wel mogelijk dat deze bevoegdheid in mandaat wordt overgedragen. In dat geval handelt de toezichthouder namens het College van burgemeester en wethouders.

Artikel 23. Aanwijzing en bevel

Indien de houder de aanwijzing of het bevel niet opvolgt, kan het college overgaan tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Het gaat om algemene bevoegdheden van het college die zijn neergelegd in de Gemeentewet en de Awb. Deze worden dan ook niet nader in de verordening geregeld.

Bestuursdwang houdt een waarschuwing in dat wanneer niet binnen een bepaalde termijn maatregelen worden getroffen, het college deze op kosten van de houder kan laten uitvoeren. Is bestuursdwang niet goed mogelijk, dan kan een dwangsom worden opgelegd. Zijn er zoveel tekortkomingen dan kan het college in de aanwijzing of bevel gelasten de exploitatie van de peuterspeelzaal te staken. Geeft de exploitant daaraan geen gehoor, dan gaat het college hiertoe over. Ook dit is een vorm van bestuursdwang.

Artikel 24. Strafbepaling

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 25 tot en met 27.

Deze bepalingen spreken voor zich