Regeling vervallen per 31-12-2010

Verordening langdurigheidstoeslag 2009

Geldend van 27-03-2009 t/m 30-12-2010 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2009

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag 2009

Opmerkingen m.b.t. de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

1.Wet werk en bijstand, artikel 8 lid 1 onderdeel d en artikel 36.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum

inwerkingtreding

27-03-2009

Terugwerkende kracht t/m

01-01-2009

Betreft

nieuwe regeling

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

05-03-2009

Diemer Nieuws

d.d. 19-03-2009, p. 7

Kenmerk voorstel

nr. 09-17

Verordening langdurigheidstoeslag 2009

Nr.: 09-17

De Raad van de gemeente Diemen;

gelezen, het voorstel van burgemeester en wethouders van d.d. 16 december 2008;

gelet op, de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d en 36 van de Wet werk en bijstand;

overwegende, dat het noodzakelijk is het verstrekken van langdurigheidstoeslag aan personen van 23 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende:

Verordening langdurigheidstoeslag 2009

1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    De wet : de Wet werk en bijstand;

  • b.

    Referteperiode : een periode van 60 maanden voorafgaand aan de peildatum;

  • c.

    Peildatum : de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd;

  • d.

    Inkomen : het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien;

  • e.

    Gehuwdennorm : de norm van artikel 21 onderdeel c van de wet.

Artikel 2. Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

2. Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 3. Langdurig, laag inkomen

Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende referteperiode het inkomen niet uitkomt boven 100 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Artikel 4. Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1. De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gelijk aan 38% van de op de peildatum van toepassing zijnde norm, inclusief vakantietoeslag en naar boven afgerond op hele tientallen. Voor alleenstaanden en alleenstaande ouders geldt dat de norm verhoogd wordt met de maximale toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet.

  • 2. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Artikel 5. Uitvoering

Het college stelt beleidsregels met betrekking tot de uitvoering van deze regeling. Deze beleidsregels zijn verwerkt in de beleidsregels bijzondere bijstand.

3. Slotbepalingen

Artikel 6. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: “Verordening langdurigheidstoeslag 2009”.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze verordening is met terugwerkende kracht van toepassing tot en met 1 januari 2009.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 5 maart 2009.
De griffier,
De voorzitter,

Toelichting verordening langdurigheidstoeslag 2009

Algemeen

Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip langdurig, laag inkomen, zoals dat in artikel 36 lid 1 WWB worden gebruikt.

In deze verordening is gekozen voor invulling die rekening houdt met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de in de huidige regeling en uitvoeringspraktijk gesignaleerde tekortkomingen. Voorts is gekozen voor een invulling die zo veel mogelijk ongewenste armoedeval-effecten voorkomt.

Artikelsgewijs

Artikel 1.

Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening.

Met de invulling van het begrip peildatum als datum waartegen is aangevraagd wordt aangesloten bij de jurisprudentie van de CRvB, dat het niet gaat om de datum waarop is aangevraagd (zie CRvB 22-07-2008, nr. 07/2304 WWB). De aanvraag wordt daarom steeds geacht te zijn gedaan tegen de eerst mogelijke datum na afloop van een referteperiode. Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht gegeven om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 WWB, doch wordt de wettechnische imperfectie weggenomen.

Artikel 3.

Een referteperiode van 5 jaar, zoals artikel 36 WWB (tekst tot 1-1-2009) voorschreef wordt gehandhaafd. Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 100% van de bijstandsnorm. Marginale overschrijdingen van deze 100%-grens dienen genegeerd te worden (zie CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a.).

Er is bewust niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau. Van deze bevoegdheid wordt om een twee redenen geen gebruik gemaakt. Ten eerste omdat dit ongewenste armoedeval-effecten in zich heeft.

Weliswaar doen de armoedeval-effecten zich ook voor bij de grens van 100% van de bijstandsnorm, maar zullen belanghebbenden die uitstromen doorgaans een dermate hoger inkomen ontvangen, dat het verlies van de langdurigheidstoeslag feitelijk minder wordt gevoeld. Bij een hogere inkomensgrens bestaat er een risico dat belanghebbenden als het ware blijven steken bij een inkomen tot bijvoorbeeld 120% van de bijstandsnorm. Ten tweede omdat het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen van bijvoorbeeld 110% van de bijstand niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden tot 65 jaar. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot 9 % (precieze percentage is afhankelijk van de vraag of iemand een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde is). Het hanteren van een grens van 110% zou daarom maken dat de uitsluiting van 65-plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. De feitelijke ruimte is dus beperkt tot een grens van maximaal ongeveer 105 % van de bijstandsnorm. Door uit te gaan van een maximaal inkomen van 100% wordt al voldoende gebruik gemaakt van deze ruimte.

Artikel 4.

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op hoogte van de toeslag in 2008. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omgerekend is dat een percentage van 38 % van de norm inclusief toeslag en vakantietoeslag.

De peildatum is van toepassing bij het bepalen van de hoogte van de norm. Er worden drie normen onderscheiden: alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden. Bij de berekening wordt dus niet gekeken naar de feitelijke norm (bijvoorbeeld zak en kleedgeld, norm delen woonlasten) van de belanghebbende(n), maar naar de landelijke norm inclusief de maximale gemeentelijke toeslag en vakantietoeslag waar de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwden (fictief) recht hebben op basis van artikel 25 van de Wet werk en bijstand.

In het tweede lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is. NB: Dit tweede lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikel 5.

Omdat de uitvoering van de langdurigheidstoeslag is opgedragen aan het college worden ten behoeve van de uitvoering nadere beleidsregels gesteld. Deze beleidsregels geven nadrukkelijk géén invulling aan hetgeen door de raad bij deze verordening is geregeld, maar dienen als handvat voor de uitvoering. Deze uitvoeringsregels worden samen met de beleidsregels uit de verordening verwerkt in het handboek WWB.

Tenslotte:

Er is geen hardheidsclausule opgenomen. Het college is immers op grond van artikel 4:84 Awb verplicht af te wijken van de beleidsregels als uitvoering van de beleidsregels wegens bijzondere omstandigheden onevenredige gevolgen zou kunnen hebben.