Verordening Wet inburgering gemeente Diemen 2010

Geldend van 01-07-2010 t/m heden

Intitulé

Verordening Wet inburgering gemeente Diemen 2010

Opmerkingen m.b.t. de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

1.Wet inburgering, artikel 8, 19 lid 5, 23 lid 3 en 35.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum

inwerkingtreding

01-07-2010

Terugwerkende kracht t/m

Betreft

nieuwe regeling

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

23-06-2010

Diemer Nieuws

d.d. 01-07-2010

Kenmerk voorstel

-

Verordening Wet Inburgering gemeente Diemen 2010

De raad van de gemeente Diemen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders,

gelet op de artikelen 8, 19, vijfde lid, 23, derde lid, 24a, vijfde lid, 24f en 35 van de Wet inburgering en artikel 4.27, derde lid, van het Besluit inburgering;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Verordening Wet inburgering gemeente Diemen 2010

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. de wet: de Wet inburgering en daarop gebaseerde regelgeving.

    b. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Diemen;

    c. voorziening: een (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.

    d. uitkering: een uitkering op basis van sociale zekerheidswetten of sociale zekerheidsregelingen.

    e.vrijstellend examen: het examen zoals bedoeld in art. 2.3 van het besluit inburgering.

    f. participatietraject: een traject, afhankelijk van zijn capaciteiten en ambitie, variërend van het volgen van een vervolg- of vakopleiding, het toeleiden naar de arbeidsmarkt tot het deelnemen aan activiteiten in de wijk;

    g. PIB: persoonlijk inburgeringsbudget.

    • 2.

      De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 1.2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet en over het aanbod van en de toegang tot de voorzieningen.

  • 2. Het college maakt bij de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars in ieder geval gebruik van de volgende middelen:

    • a.

      intakegesprekken met inburgeringsconsulenten van het team Sociale Zaken;

    • b.

      advertenties in de plaatselijke media;

    • c.

      het beschikbaar stellen van schriftelijk informatiemateriaal

    • d.

      informatie op de website www.diemen.nl

    • e.

      voorlichtingsbijeenkomsten.

  • 3. Het college beoordeelt tenminste eens in de drie jaren de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars, en rapporteert daarover aan de raad.

Hoofdstuk 2 Het aanbieden van een voorziening aan inburgeringsplichtigen

Artikel 2.1 Aanwijzen van de doelgroepen

Het college wijst, naast de groepen inburgeringsplichtigen die de gemeente verplicht een inburgeringsvoorziening moet aanbieden, de volgende groepen inburgeringsplichtigen aan waaraan bij voorrang een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden. Deze prioritaire doelgroepen zijn:

  • a.

    inburgeringsplichtigen met een bijstandsuitkering;

  • b.

    inburgeringsplichtigen met een opvoedingstaak;

  • c.

    inburgeringsplichtigen zonder werk en zonder uitkering;

  • d.

    inburgeringsplichtigen die zich melden voor een inburgeringstraject.

Artikel 2.2 De samenstelling van de voorziening

  • 1. Het college stemt de voorziening, met uitzondering van de inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren, af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden, de maatschappelijke positie en de ambitie van de inburgeringsplichtige.

  • 2. Een voorziening omvat in ieder geval een traject ter voorbereiding op het inburgeringsexamen of een vrijstellend examen en het eenmaal kosteloos afleggen van een van deze examens. Voor asielgerechtigde vluchtelingen bevat de voorziening ook maatschappelijke begeleiding.

  • 3. Indien de inburgeraar een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

  • 4. Indien de inburgeraar een participatietraject wordt aangeboden draagt het college er zorg voor dat het traject, afhankelijk van capaciteiten en ambitie, zich richt op deelname aan de samenleving. Dit kan variëren van het volgen van een vervolg- of vakopleiding, het toeleiden naar de arbeidsmarkt tot het deelnemen aan activiteiten in de wijk.

Artikel 2.3 De procedure van het doen van een aanbod

  • 1. Het college doet het aanbod, bedoeld in artikel 19 eerste of tweede lid, van de wet, schriftelijk door middel van het trajectplan van de taalaanbieder.

  • 2. De inburgeringsplichtige aan wie een aanbod wordt gedaan deelt, door middel van het al dan niet ondertekenen van het trajectplan van de taalaanbieder, aan het college mede of hij het aanbod aanvaardt. De ondertekening vindt plaats tijdens een persoonlijk gesprek waarin de voorziening en de rechten en verplichtingen worden toegelicht of via de post.

  • 3. Wanneer de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen 8 weken na ontvangst van deze mededeling het besluit tot vaststelling van de voorziening overeenkomstig het gedane aanbod. Dit wordt verwerkt in een beschikking.

Artikel 2.4 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget

  • 1. Het college behandelt het verzoek van de inburgeringsplichtige om in aanmerking te komen voor een voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget op de volgende wijze:

    • a.

      Tijdens het intakegesprek met de inburgeringsconsulent wordt de mogelijkheid voor het PIB besproken indien het reeds ingekochte aanbod aan voorzieningen niet passend blijkt te zijn.

    • b.

      De inburgeringsplichtige krijgt het formulier voor de aanvraag van een persoonlijk inburgeringsbudget overhandigd.

    • c.

      Op het aanvraagformulier dient de inburgeringsplichtige aan te geven hoe hij de voorziening tot een succesvol einde denkt te brengen en zijn beweegredenen voor taalverwerving.

    • d.

      De taalaanbieder brengt een offerte uit.

  • 2. Het college keurt het voorstel van de inburgeringsplichtige voor het volgen van een (duaal) inburgeringsprogramma goed, indien dit programma:

    • a.

      naar het oordeel van het college passend is om hem voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II; en

    • b.

      wordt verzorgd door een taalaanbieder die bij voorkeur voldoet aan het keurmerk inburgeren of een universitaire onderwijsinstelling met onder andere Nederlandse taalgericht onderwijs.

  • 3. Het college keurt het voorstel van de inburgeringsplichtige voor het volgen van een taalkennisvoorziening goed, indien deze taalkennisvoorziening:

    • a.

      naar het oordeel van het college passend is om hem de kennis van de Nederlandse taal te laten verwerven die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2; en

    • b.

      wordt verzorgd door een taalaanbieder die bij voorkeur voldoet aan het keurmerk inburgeren of een universitaire onderwijsinstelling met onder andere Nederlandse taalgericht onderwijs.

  • 4. Als het college de voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget heeft vastgesteld, sluit het college een overeenkomst met de taalaanbieder.

Artikel 2.5 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van de voorziening bevat in ieder geval:

een beschrijving van de voorziening;

  • a.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige;

  • b.

    de datum waarop het inburgeringsexamen of vrijstellend examen moet zijn behaald;

  • c.

    de wijze van betaling van de eigen bijdrage;

  • d.

    ingeval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 26 van de wet, aanvangt.

Artikel 2.6 Opleggen van verplichtingen

Het college kan een inburgeringsplichtige bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

  • a.

    het deelnemen aan de voorziening;

  • b.

    het deelnemen aan gesprekken met de inburgeringsconsulent;

  • c.

    het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

  • d.

    voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

  • e.

    het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan.

Artikel 2.7 De inning van de eigen bijdrage

  • 1. De inburgeringsplichtige die op grond van de rijksregels verplicht is voor de voorziening een eigen bijdrage te betalen, betaalt deze na (voortijdige) beëindiging van de voorziening.

  • 2. Betaling in termijnen is niet mogelijk.

  • 3. Het college legt in de beschikking tot vaststelling van de voorziening of de wijze van betaling van de eigen bijdrage vast. Indien het college de eigen bijdrage verrekent met de algemene bijstand wordt dat in de beschikking vastgelegd.

Artikel 2.8 Beloning

  • 1. Het college kent de inburgeringsplichtige die de in artikel 2.8 genoemde eigen bijdrage moet betalen en binnen de afgesproken termijn het inburgeringsexamen of vrijstellend examen heeft afgelegd een beloning toe van € 270,-.

  • 2. Indien de inburgeringsplichtige niet in staat is het examen te halen en het college ingevolge artikel 31, tweede lid onder c van de Wet inburgering de inburgeraar mag ontheffen heeft deze recht op een beloning van € 270,-.

Hoofdstuk 3. De bestuurlijke boete

Artikel 3.1 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

  • 1. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 150,- indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.

  • 2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 300,- indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde voorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 2.6 van deze verordening.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 300,- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a en b, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Artikel 3.2 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

  • 1. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid van deze verordening bedraagt ten hoogste € 250,- indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 2. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid van deze verordening bedraagt ten hoogste € 500,- indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500,- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 4. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 800,- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Hoofdstuk 4. Het aanbieden van een voorziening aan vrijwillige inburgeraars

Artikel 4.1 Aanwijzen van de doelgroepen

Het college wijst de groepen vrijwillige inburgeraars aan waaraan hij bij voorrang een voorziening kan aanbieden op basis van de volgende criteria:

  • a.

    vrijwillige inburgeraars met een bijstandsuitkering;

  • b.

    vrijwillige inburgeraars die zich melden voor een inburgeringstraject;

  • c.

    vrijwillige inburgeraars met een opvoedingstaak

  • d.

    vrijwillige inburgeraars zonder werk en zonder uitkering.

Artikel 4.2 De samenstelling van de voorziening

  • 1. Het college bepaalt in overleg met de vrijwillige inburgeraar, uitgezonderd geestelijke bedienaren, de samenstelling van de voorziening. De voorziening wordt afgestemd op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de vrijwillige inburgeraar.

  • 2. Een voorziening omvat in ieder geval een traject ter voorbereiding op het inburgeringsexamen en het eenmaal kosteloos afleggen van het inburgeringsexamen of een traject ter voorbereiding op het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II.

  • 3. Indien de vrijwillige inburgeraar een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

  • 4. Indien de vrijwillige inburgeraar een participatietraject wordt aangeboden draagt het college er zorg voor dat het traject, afhankelijk van capaciteiten en ambitie, zich richt op deelname aan de samenleving. Dit kan variëren van het volgen van een vervolg- of vakopleiding, het toeleiden naar de arbeidsmarkt tot het deelnemen aan activiteiten in de wijk.

Artikel 4.3 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget

  • 1. Het college behandelt het verzoek van een vrijwillige inburgeraar om in aanmerking te komen voor een voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget op de volgende wijze:

    • a.

      Tijdens het intakegesprek met de inburgeringsconsulent wordt de mogelijkheid voor het PIB besproken indien het reeds ingekochte aanbod aan voorzieningen niet passend blijkt te zijn.

    • b.

      De vrijwillige inburgeraar krijgt het formulier voor de aanvraag van een persoonlijk inburgeringsbudget overhandigd.

    • c.

      Op het aanvraagformulier dient de vrijwillige inburgeraar aan te geven hoe hij de voorziening tot een succesvol einde denkt te brengen en zijn beweegredenen voor taalverwerving.

    • d.

      De taalaanbieder brengt een offerte uit.

  • 2. Het college keurt het voorstel van de vrijwillige inburgeraar voor het volgen van een (duaal) inburgeringsprogramma goed, indien dit programma:

    • a.

      naar het oordeel van het college passend is om hem voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II; en

    • b.

      wordt verzorgd door een taalaanbieder die bij voorkeur voldoet aan het keurmerk inburgeren of een universitaire onderwijsinstelling met onder andere Nederlandse taalgericht onderwijs.

  • 3. Het college keurt het voorstel van de vrijwillige inburgeraar voor het volgen van een taalkennisvoorziening goed, indien deze taalkennisvoorziening:

    • a.

      naar het oordeel van het college passend is om hem de kennis van de Nederlandse taal te laten verwerven die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2; en

    • b.

      wordt verzorgd door een taalaanbieder die bij voorkeur voldoet aan het keurmerk inburgeren of een universitaire onderwijsinstelling met onder andere Nederlandse taalgericht onderwijs.

  • 4. Als het college de overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, bedoeld in artikel 24d, tweede lid, van de wet, waarin de voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget is opgenomen, heeft gesloten, sluit het college een overeenkomst met de taalaanbieder.

Artikel 4.4 De inning van de eigen bijdrage

  • 1. De vrijwillige inburgeraar die op grond van artikel 23, tweede lid, van de wet een eigen bijdrage moet te betalen, betaalt deze na (voortijdige) beëindiging van de voorziening.

  • 2. Betaling in termijnen is niet mogelijk.

  • 3. Het college legt in de overeenkomst de wijze van betaling van de eigen bijdrage vast. Indien overeen gekomen is dat het college de eigen bijdrage verrekent met de algemene bijstand, wordt dat in de overeenkomst, bedoeld in artikel 4.7 vastgelegd.

Artikel 4.5 Beloning

  • 1. Het college kent de vrijwillige inburgeraar die de in artikel 4.4 genoemde eigen bijdrage moet betalen en binnen de afgesproken termijn het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II heeft afgelegd een beloning toe van € 270,-.

  • 2. Indien de vrijwillige inburgeraar naar oordeel van het college niet in staat is het examen te halen heeft deze recht op een beloning van € 270,-.

Artikel 4.6 Opleggen van verplichtingen

Het college kan in de overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, bedoeld in artikel 24d, tweede lid, van de wet een of meer van de volgende verplichtingen opnemen:

  • a.

    het deelnemen aan de voorziening;

  • b.

    het deelnemen aan gesprekken met de inburgeringsconsulent;

  • c.

    het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

  • d.

    voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

  • e.

    het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de overeenkomst kan worden voldaan.

Artikel 4.7 De inhoud van de overeenkomst

De overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, bedoeld in artikel 24d, tweede lid, van wet bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van de voorziening;

  • b.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de vrijwillige inburgeraar;

  • c.

    de datum waarop aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn deelgenomen;

  • d.

    de sancties die kunnen worden toegepast wanneer de verplichtingen niet worden nagekomen, en indien van toepassing:

  • e.

    de wijze van betaling van de eigen bijdrage.

Artikel 4.8 Sancties bij niet-nakoming van de overeenkomst

Indien de vrijwillige inburgeraar de verplichtingen die zijn neergelegd in de overeenkomst niet of in onvoldoende nakomt, kan het college hem de volgende sancties opleggen:

  • a.

    een boete van maximaal € 500,- wanneer de vrijwillige inburgeraar geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening.

  • b.

    een boete van maximaal € 500,- wanneer de vrijwillige inburgeraar niet binnen de afgesproken termijn het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II heeft behaald.

Artikel 4.9 Het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar

Het college stelt de identiteit van de vrijwillige inburgeraar vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 5.1 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 01 juli 2010

Artikel 21 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet inburgering gemeente Diemen 2010.

Artikelgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN EN INFORMATIEVERSTREKKING

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Omwille van leesbaarheid van de verordening wordt het begrip ‘voorziening’ gebruikt (eerste lid, onderdeel c). Een voorziening kan zowel een (duale) inburgeringsvoorziening als een taalkennisvoorziening inhouden.

Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.

Artikel 1.2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars

De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening wordt georganiseerd. Wel bepalen de artikelen 8 WI en 24f WI dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststellen over de informatieverstrekking door de gemeente aan respectievelijk inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet. Ten aanzien van inburgeringsplichtigen dienen ook regels te worden vastgesteld ter zake van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

Dit artikel vormt de uitwerking van deze verplichting. De gemeente heeft ervoor gekozen om in de verordening alleen de kaders vast te stellen voor een adequate informatievoorziening door het college aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars.

Het derde lid verplicht het college de raad periodiek te rapporteren over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking.

HOOFDSTUK 2. HET AANBIEDEN VAN EEN VOORZIENING AAN INBURGERINGSPLICHTIGEN

Artikel 2.1 Aanwijzen van de doelgroepen

Het college kan aan alle inburgeringsplichtigen een aanbod doen voor een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening (artikel 19, eerste lid, WI). Het college is echter verplicht een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden aan asielgerechtigden en een inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren.

Dit artikel regelt dat de groepen die het college aanwijst bij voorrang een voorziening krijgen aangeboden. Dit betekent dat het college de ruimte heeft om in bepaalde gevallen ook een voorziening aan te bieden aan inburgeringsplichtigen die niet behoren tot de groep of groepen die hij heeft aangewezen. Om te voorkomen dat inburgeringsplichtigen die behoren tot de groep of groepen die het college heeft aangewezen aan deze aanwijzing een recht gaan ontlenen op het krijgen van een aanbod, bepaalt dit artikel dat het college aan de groepen die hij aanwijst een voorziening kan aanbieden.

Op grond van de actieve informatieplicht van het college aan de raad (artikel 169, tweede lid, Gemeentewet) ligt het voor de hand dat het college zijn besluit aan welke groepen inburgeringsplichtigen bij voorrang een aanbod zal worden gedaan ter kennisname aan de raad aanbiedt.

Artikel 2.2 De samenstelling van de voorziening

In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden voorziening samen te stellen.

In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende voorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een voorziening kunnen de volgende factoren een rol spelen:

  • -

    De kennis van de inburgeringsplichtige van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en zijn of haar leercapaciteit.

  • -

    De maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige vervult of gaat vervullen in de Nederlandse samenleving. Daarbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde arbeid of het opvoeden van kinderen.

  • -

    De persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eventuele zorgtaken die de inburgeringsplichtige moet vervullen.

Voor de mogelijkheden van het aanbieden van duale inburgeringsvoorzieningen wordt verwezen naar de toelichting bij het Besluit inburgering.

De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.

In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de voorziening daarmee te combineren.

De Wet inburgering bepaalt dat de voorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (reïntegratievoorziening) als een voorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én deze verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, WI). Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde voorziening (artikel 20, tweede lid, WI).

Artikel 19, vierde lid, WI draagt het college op om er voor te zorgen dat de voorziening wordt afgestemd op de mogelijkheden van betrokkene tot arbeidsinschakeling. De voorziening dient dus te worden afgestemd op de reïntegratievoorziening. Aangezien de reïntegratievoorziening in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van socialezekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college wordt verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 WI).

Het tweede lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan opnemen. In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toe leidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en het eenmaal kosteloos afleggen van het desbetreffende examen (artikel 19, derde lid, WI).

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- én nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de voorziening (artikel 19, zesde lid, WI). Wat betreft de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de voorziening voor inburgeringsplichtigen kan opnemen, kan worden gedacht aan trajectbegeleiding of het (periodiek) houden van voortgangsgesprekken met de inburgeringsplichtigen. Ook kan worden gedacht aan een uitbreiding van de opleiding, bijvoorbeeld in de vorm van een maatschappelijke stage of een aparte module die gericht is op het verwerven van kennis van de Nederlandse samenleving.

Trajectbegeleiding en het houden van voortgangsgesprekken zullen vooral van belang zijn bij inburgeringsplichtigen die geen voorziening in combinatie met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling krijgen. Bij voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling vormen dergelijke faciliteiten reeds een vast onderdeel.

Ten overvloede wordt gewezen op het feit dat het inburgeringsexamen ook een praktijkgericht deel omvat, waarin de praktische (taal)vaardigheden worden getoetst. Het is vanzelfsprekend dat bij de samenstelling van de voorziening ook rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van deze vaardigheden. Daarbij zal de inzet van duale trajecten een belangrijke rol vervullen.

Artikel 2.3 De procedure van het doen van een aanbod

Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.

In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een voorziening aan de inburgeringsplichtige heeft neergelegd bij de taalaanbieder. De taalaanbieder stelt na een intakegesprek met de inburgeringsplichtige een trajectplan op. Het trajectplan wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de gemeente.

Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (het tweede lid). Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot het vaststellen van de voorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vierde lid).

De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt (het derde lid). Het meest praktisch is dat deze schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten ondertekenen door de inburgeringsplichtige van het trajectplan dat door de gemeente is opgesteld.

Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeringsplichtige aan de gemeente meldt dat hij wel een voorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen. Aanpassing kan door middel van het wijziging in het trajectplan van de taalaanbieder maar ook door aanmelding bij een andere taalaanbieder of het aanbieden van het persoonlijk inburgeringsbudget (PIB).

Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Gaat het om een oudkomer, dan is er geen termijn vastgesteld waarbinnen de betreffende persoon het inburgeringsexamen moet hebben behaald. Het ligt voor de hand dat het college in een dergelijke situatie een handhavingsbeschikking neemt: een besluit op grond van artikel 26 WI waarmee de termijn van start gaat waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moeten hebben behaald (vijf jaar na aanvang van deze termijn). Het verdient de aanbeveling dat het college deze handelwijze vastlegt in beleidsregels, zodat tevoren voor betrokkenen duidelijk is (of zou kunnen zijn) wat de gevolgen zijn van het weigeren van een aanbod voor een voorziening.

Artikel 2.4 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget

Op grond van artikel 19, tweede lid, WI kan het college de voorziening aanbieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget als de inburgeringsplichtige daarom verzoekt. Op grond van het vijfde lid van artikel 19 WI moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen over de procedure die door het college wordt gevolgd bij het behandelen van verzoeken om een persoonlijk inburgeringsbudget en de criteria die worden gehanteerd bij het toekennen van een persoonlijk inburgeringsbudget.

In het eerste lid is vastgelegd op welke wijze verzoeken van inburgeringsplichtigen om toekenning van een persoonlijk inburgeringsbudget worden behandeld. Het belangrijkste criterium voor het toekennen van een PIB is dat de reguliere trajecten die door de gemeente zijn ingekocht niet passend zijn.

Verder gelden de volgende uitgangspunten:

  • ·

    de inburgeraar dient voorafgaande aan de voorziening een gemotiveerd verzoek tot een PIB in te dienen;

  • ·

    het traject moet leiden tot een succesvol afgelegd inburgeringsexamen of een van de inburgeringsplicht vrijstellend examen;

  • ·

    de inburgeraar mag niet al in een ander gemeentelijk inburgeringstraject zitten;

  • ·

    de kosten van het traject zijn niet hoger dan € 6.000,-;

  • ·

    de doorlooptijd is gesteld binnen de gestelde inburgeringstermijn;

  • ·

    de aanbieder van de voorziening moet een erkend taalinstituut of re-integratiebedrijf zijn (hierbij wordt aangesloten bij de keurmerken van Boaborea en/of het keurmerk inburgering)

  • ·

    de aanbieder van de voorziening moet zijn ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

Op grond van artikel 4.27, tweede lid, Besluit inburgering moet het college het voorstel van de inburgeringsplichtige voor het volgen van een inburgeringsprogramma of taalkennisvoorziening goedkeuren. Dit voorstel zal in de praktijk worden opgesteld door de taalaanbieder. Het tweede en derde lid van dit artikel leggen de twee criteria vast aan de hand waarvan het college het voorstel voor het volgen van respectievelijk een inburgeringsprogramma en een taalkennisvoorziening goedkeurt. De eerste eis is dat het inburgeringsprogramma naar het oordeel van het college passend is om de inburgeringsplichtige voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II. De taalkennisvoorziening dient gericht te zijn op de verwerving van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een beroepsopleiding (MBO 1 en 2).

Het tweede vereiste is dat het inburgeringsprogramma of de taalkennisvoorziening wordt verzorgd door een taalaanbieder die bij voorkeur voldoet aan het keurmerk inburgeren of door een onderwijsinstelling met onder andere Nederlandse taal-gericht onderwijs.

De consulent inburgering beoordeelt het door de inburgeraar ingediende inburgeringsplan en kan het plan goed- of afkeuren. Een afwijzingsbesluit dient zorgvuldig gemotiveerd te zijn.

Artikel 4.27, derde lid, Besluit inburgering bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening bepaalt wie met de taalaanbieder een overeenkomst met betrekking tot de inburgering van de inburgeringsplichtige sluit. Dit kan de inburgeringsplichtige zijn, het college,het college en de inburgeringsplichtige, een andere partij of een combinatie van de hiervoor genoemde partijen gezamenlijk. In het vierde lid van dit artikel is geregeld dat het college de overeenkomst sluit met de taalaanbieder.

Artikel 2.5 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot het vaststellen van een voorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.

In de beschikking zullen de toegekende voorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de voorziening (artikel 23, eerste lid, WI). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet. Deze termijn is drieënhalf jaar (artikel 7, eerste lid, WI). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c).

Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 2.7 van de verordening.

Onderdeel e heeft betrekking op beschikkingen voor inburgeringsplichtige oudkomers. Indien het college een voorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 WI). Binnen drieënhalf jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de voorziening van start gaat). De precieze datum waarop de voorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de voorziening kan worden begonnen bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor voldoen aan de inburgeringsplicht.

Artikel 2.6 Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, WI dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een voorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de vaststelling van de voorziening deze verplichtingen vast.

Artikel 2.7 De inning van de eigen bijdrage

In de verordening worden regels gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, WI).

In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige het recht heeft de eigen bijdrage in een aantal termijnen te betalen. Artikel 24, eerste lid, WI maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot vaststelling van de voorziening.

Als de inburgeringsplichtige een uitkering van het UWV ontvangt, kan het college het UWV verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV (artikel 24, tweede lid, WI). In dit geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de gemeente. Deze wijze van verrekening geschiedt door het UWV en niet door de gemeente, en wordt dus niet in deze verordening geregeld.

Artikel 2.8 Beloning

Dit artikel vormt de uitwerking van gemeentelijk beleid om geen onnodige belemmeringen voor deelname aan de inburgeringsvoorziening op te werpen. De gemeente beloont daarom de inburgeringsplichtige die het traject heeft doorlopen en binnen de vastgestelde termijn heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen of vrijstellend examen met een bonus ter hoogte van de eigen bijdrage. Om onnodige administratieve verwikkelingen te voorkomen is bepaald dat dit bedrag niet daadwerkelijk wordt uitbetaald, maar dat de bonus wordt verrekend met de te betalen eigen bijdrage. Het betaalmoment van de eigen bijdrage is daarom verplaatst naar het betaalmoment van de bonus door de gemeente.

Het tweede lid is opgenomen om de inburgeringsplichtige die ondanks aantoonbaar geleverde inspanningen niet in staat is het examen te halen en derhalve wordt ontheven van de inburgeringsplicht de bonus wel toe te kennen.

HOOFDSTUK 3. DE BESTUURLIJKE BOETE

Artikel 3.1 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

Artikel 35 WI draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 WI zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. De gemeente Diemen heeft de maximumbedragen uit artikel 34 WI niet overgenomen en heeft lagere maximumbedragen (variërend van € 150,- tot € 300,-) bepaald.

De boetebedragen die in de verordening worden opgenomen zijn maximumbedragen en géén gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 5:46, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige. Bij het opleggen van de bestuurlijke boete voor de overtreding genoemd in artikel 3.1 van de verordening dient het college zich ervan te vergewissen dat belanghebbende de uitnodiging voor het onderzoek ter vaststelling van de inburgeringsplicht heeft ontvangen.

In het kader van een de uitvoering van een gecombineerde reïntegratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere scocialezekerheidswet of – regeling. Artikel 37 WI bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen.

Artikel 3.2 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 3.1 mogelijk is. Het eerste en tweede lid kunnen alleen in de verordening worden opgenomen als in artikel 3.1, eerste en tweede lid, lagere maximum boetebedragen zijn opgenomen dan de maximumbedragen in de wet. De verhoogde boetebedragen ingeval van herhaling van de overtreding mogen uiteraard niet hoger zijn dan de maximumbedragen die in artikel 34 WI worden genoemd.

Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen een bepaalde tijdspanne voordoen. Gekozen is voor een tijdspanne van 12 maanden.

Artikel 34, onderdeel d, WI biedt de mogelijkheid voor gemeenten om de bestuurlijke boete te verhogen van maximaal € 500 naar maximaal € 1000 in het geval dat de inburgeringsplichtige bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen. Dit is geregeld in het derde en vierde lid van dit artikel.

Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 3.1, derde lid, van de verordening (€ 300,-). Op grond van artikel 32 WI moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het derde lid het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt (€ 500,-). Het wettelijk maximum bedraagt € 1000 (artikel 34, onderdeel d, WI). Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen.

Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze (derde) termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, regelt het vierde lid dat het college wederom een hogere bestuurlijke boete (€ 800,-) kan opleggen. De maximumboete in het vierde lid geldt ook voor alle hierop volgende overschrijdingen van termijnen door de inburgeringsplichtige.

HOOFDSTUK 4. HET AANBIEDEN VAN EEN VOORZIENING AAN VRIJWILLIGE INBURGERAARS

Artikel 4.1 Aanwijzen van de doelgroepen

In dit artikel worden de criteria genoemd op grond waarvan het college categorieën vrijwillige inburgeraars kan aanwijzen die bij voorrang in aanmerking komen voor een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening. Het ligt voor de hand om bij vrijwillige inburgeraars dezelfde criteria te hanteren als bij inburgeringsplichtigen (artikel 2.1 van de verordening).

Artikel 4.2 De samenstelling van de voorziening

Zie de toelichting bij artikel 2.2 van de verordening.

Artikel 4.3 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget

Zie de toelichting bij artikel 2.4 van de verordening.

Artikel 4.4 De inning van de eigen bijdrage

Op grond van artikel 24e WI is de vrijwillige inburgeraar met wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is overeengekomen een eigen bijdrage verschuldigd. De hoogte van deze bijdrage is geregeld in artikel 23, tweede lid, WI. Artikel 24f bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels moet stellen over de eventuele inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen. Artikel 15 van deze verordening is de uitwerking van deze verplichting.

Artikel 4.5 Beloning

Dit artikel vormt de uitwerking van gemeentelijk beleid om geen onnodige belemmeringen voor deelname aan de inburgeringsvoorziening op te werpen. De gemeente beloont daarom de vrijwillige inburgeraar die het traject heeft doorlopen en binnen de overeengekomen termijn heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen of vrijstellend examen met een bonus ter hoogte van de eigen bijdrage. Om onnodige administratieve verwikkelingen te voorkomen is bepaald dat dit bedrag niet daadwerkelijk wordt uitbetaald, maar dat de bonus wordt verrekend met de te betalen eigen bijdrage. Het betaalmoment van de eigen bijdrage is daarom verplaatst naar het betaalmoment van de bonus door de gemeente.

Het tweede lid is opgenomen om de vrijwillige inburgeraar die ondanks aantoonbaar geleverde inspanningen niet in staat is het examen af te leggen, de bonus wel toe te kennen.

Artikel 4.6 Opleggen van verplichtingen

In dit artikel zijn de verplichtingen voor een vrijwillige inburgeraar neergelegd die het college kan opnemen in de overeenkomst met een vrijwillige inburgeraar. Het gaat om dezelfde verplichtingen als de verplichtingen die het college kan opnemen in de beschikking waarmee een voorziening voor een inburgeringsplichtige wordt vastgesteld (zie artikel 2.6 van de verordening).

Artikel 4.7 De inhoud van de overeenkomst

De overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar over het toekennen van een voorziening zal dezelfde onderwerpen bevatten als de beschikking tot het vaststellen van een voorziening voor inburgeringsplichtigen.

Artikel 4.8 Sancties bij niet-nakoming van de overeenkomst

Op grond van artikel 24f moet de raad bij verordening regels stellen over de niet-nakoming van de overeenkomst. In dit artikel legt de raad de sancties vast die het college kan toepassen als de vrijwillige inburgeraar de verplichtingen die zijn neergelegd in de overeenkomst niet nakomt. De sanctie is een maximale boete van € 500,- die het college kan opleggen als een inburgeringsplichtige de verschillende verplichtingen niet nakomt.

Artikel 4.9 Het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar

Artikel 24f WI draagt de gemeenteraad op om bij verordening regels te stellen over het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar. Dit artikel van de verordening is een uitwerking van deze verplichting. Dit artikel is gelijk aan artikel 27 WI, waarin is geregeld op welke wijze het college de identiteit van een inburgeringsplichtige vaststelt.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 5.1 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 5.2 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.