Regeling vervallen per 01-01-2021

Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning Diemen 2020

Geldend van 07-03-2020 t/m 31-12-2020 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning Diemen 2020

1. Inleiding

Sinds 1 januari 2015 is de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015) ingevoerd. De gemeente Diemen voorziet binnen het kader van de Wmo 2015 in hulp bij het huishouden, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen, individuele begeleiding, dagbesteding, logeeropvang, beschermd wonen en opvang. Dit vormt het aanbod van Wmo-voorzieningen in Diemen. Hiertoe behoren ook de algemene voorzieningen, zoals het Huis van de Buurt, de aandacht voor mantelzorgondersteuning en onafhankelijke cliëntondersteuning.

De gemeente Diemen is verantwoordelijk voor het brede terrein van zelfredzaamheid en participatie. Zij zoekt daarbij zorgvuldig naar de balans tussen de verantwoordelijkheid van inwoners zelf en de verantwoordelijkheid van de gemeente om hen daarbij te ondersteunen. De eigen kracht en het gebruik van talenten en mogelijkheden om zelf oplossingen te vinden voor problemen is het uitgangspunt en wordt door de gemeente gefaciliteerd en gestimuleerd, bijvoorbeeld door middel van het aanbod van algemene voorzieningen en de ondersteuning van mantelzorgers.

De Verordening, Nadere regels en Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning Diemen 2020 geven uitvoering aan de Wmo 2015 in de gemeente Diemen. In deze beleidsregels wordt beschreven hoe de toegangsprocedure verloopt en op welke manier wordt bepaald welke ondersteuning passend is voor de cliënt.

Daar waar in dit document de Verordening wordt genoemd, wordt de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Diemen 2020 bedoeld. Daar waar in dit document de Nadere regels worden genoemd, worden de Nadere Regels Maatschappelijke Ondersteuning Diemen 2002 bedoeld.

De Wmo 2015 en de Diemense verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige ambtenaren (bijvoorbeeld Wmo-consulenten) of aanbieders. Waar in de Verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb.

2. Van melding tot besluit

2.1. Hulpvraag melden

Wanneer een cliënt behoefte heeft aan ondersteuning kan hij of zij zich rechtstreeks melden bij de Brede HOED of het Klant Contact Centrum (KCC) van de gemeente. Dit kan per mail, telefonisch of door binnen te lopen in de Brede Hoed. De melding komt bij het team Wmo terecht. Als de cliënt al bekend is bij een andere hulpverlener in de Brede HOED kan de hulpverlener warm overdragen naar het team Wmo.

De cliënt ontvangt een schriftelijke bevestiging van de melding, waarin aangegeven wordt dat de cliënt de mogelijkheid heeft om vóór het nadere onderzoek, uiterlijk binnen zeven dagen na melding, een persoonlijk plan te overhandigen waarin gemotiveerd aangegeven is welke ondersteuning volgens de cliënt nodig is.

Vóór het maken van een afspraak en in de bevestiging van de afspraak voor het gesprek over de hulpvraag wordt de cliënt geïnformeerd dat deze een naaste, een professionele ondersteuner of een onafhankelijk cliëntondersteuner mee kan nemen naar het gesprek.

2.2. Onderzoek

Om tot een gedegen besluit te komen moeten in het onderzoek de volgende stappen worden doorlopen:

  • 1.

    Vaststellen van de hulpvraag van de cliënt.

  • 2.

    Concreet vaststellen welke problemen zich voordoen bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van de cliënt.

  • 3.

    Vaststellen welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid van de cliënt.

  • 4.

    Onderzoeken of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door anderen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene of andere voorzieningen) de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden.

  • 5.

    Indien en voor zover de mogelijkheden zoals hierboven genoemd onder punt 4 ontoereikend zijn. dient het college een individuele maatwerkvoorziening te verlenen.

Bij de uitvoering van het onderzoek is specifieke deskundigheid vereist. Daar waar het onderzoek de deskundigheid van de Wmo-consulent overstijgt, wordt advies ingewonnen bij een deskundige.

Een gesprek met de cliënt is het uitgangspunt van het onderzoek. Dit gesprek vindt bij voorkeur plaats bij de cliënt thuis, maar kan ook plaats vinden in een spreekkamer in de Brede HOED of telefonisch. Daarbij is aandacht voor:

  • de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

  • de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp te voorzien in zijn behoefte;

  • de mogelijkheid om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn situatie;

  • de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger(s) van de cliënt;

  • de behoefte aan ondersteuning van de hulpvrager door cliëntondersteuner (zoals MEE-consulent, algemeen maatschappelijk werker of ouderenadviseur)

  • de mogelijkheid om gebruik te maken van algemene voorzieningen;

  • de mogelijkheid om gebruik te maken van andere voorzieningen;

  • of een eigen bijdrage voor de cliënt van toepassing is en

  • de mogelijkheden van Zorg in Natura en een persoonsgeboden budget.

De Wmo-consulent bepaalt op basis van de gegevens verkregen uit het gesprek of nader onderzoek nodig is om vast te kunnen stellen of cliënt een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo nodig heeft. Het aanvragen van een advies bij het door de gemeente gecontracteerde bureau voor sociaal medisch advies kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Onderzoek door het sociaal medisch adviesbureau vindt zo spoedig mogelijk plaats. Wanneer is vastgesteld dat een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo noodzakelijk is, zal de Wmo-consulent verder uitzoeken welke voorziening het meest geschikt is in de situatie van cliënt. Een passing van een voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel), een haalbaarheidstraining, het inmeten of een offerte opmaken door woningaanpassingsbedrijf kan ook onderdeel uitmaken van dit onderzoek.

2.3. Verslag

Na afronding van het onderzoek wordt de cliënt voorgelicht over de (on)mogelijkheden van de cliënt om een maatwerkvoorziening te verkrijgen. De Wmo-consulent doet schriftelijk verslag van het gedane onderzoek. Verslag van het onderzoek wordt verzonden naar cliënt. De cliënt kan naar aanleiding van het verslag besluiten een aanvraag in te dienen. Toezending van het verslag aan de cliënt kan achterwege gelaten worden als deze aangeeft geen prijs te stellen op het verslag. Bijvoorbeeld wanneer de cliënt de hulpvraag anders blijkt te kunnen oplossen en geen aanvraag wenst te doen voor een maatwerkvoorziening. Of wanneer de Wmo-consulent aan het einde van het gesprek al tot de conclusie is gekomen dat de cliënt voor een specifieke maatwerkvoorziening in aanmerking komt en de cliënt deze voorziening ook wil aanvragen. De cliënt kan dan aan het einde van het gesprek direct een aanvraag indienen.

2.4. Aanvraag

Nadat het onderzoek is afgerond, kan de cliënt een aanvraag doen voor een maatwerkvoorziening. Alleen indien het onderzoek niet is afgerond binnen de hiervoor geldende wettelijke termijn, kan cliënt eerder een aanvraag indienen.

De cliënt kan aan het eind van het gesprek met de cliënt door de Wmo-consulent beschikbaar gestelde, of met het onderzoeksverslag meegezonden aanvraagformulier gebruiken voor het doen van een aanvraag. Ook een ondertekend verslag van het onderzoek kan worden gezien als een aanvraag, indien uit het verslag duidelijk blijkt wat de cliënt wil aanvragen. De cliënt kan ook op andere wijze de aanvraag kenbaar maken, zolang dit schriftelijk is (op papier of digitaal) en voldoet aan de voorwaarden gesteld in de Awb: een aanvraag is geldig als deze is voorzien van naam en het adres van de aanvrager, handtekening, dagtekening en een aanduiding van het besluit dat wordt gevraagd. De datum waarop de aanvraag juist en volledig is, geldt als aanvraagdatum.

Indien de gemeente een aanvraag ontvangt die door een ander bestuursorgaan behandeld moet worden, neemt de gemeente in eerste instantie persoonlijk contact op met de cliënt om de cliënt erop te wijzen dat de aanvraag elders moet worden ingediend. Indien het binnen een redelijke termijn niet mogelijk blijkt te zijn om in contact te komen met de cliënt, heeft de gemeente doorzendplicht (artikel 2:3 Awb) naar het desbetreffende bestuursorgaan.

2.5. De beschikking

Cliënt ontvangt van het college het besluit op zijn aanvraag binnen 2 weken na de aanvraag schriftelijk in een beschikking. Indien deze termijn overschreden lijkt te worden, zal op grond van de Awb de cliënt geïnformeerd worden over een verlenging van deze termijn, waarbij aangegeven wordt op welke termijn de cliënt de beschikking kan verwachten. In de beschikking staat: de aanvraagdatum, het besluit, de motivering hiervan, informatie over de wijze waarop het besluit wordt uitgevoerd en of er een eigen bijdrage geldt voor de maatwerkvoorziening. Tegen dit besluit zijn bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk.

3. Criteria voor een maatwerkvoorziening

3.1. Hoofdverblijf

Een voorwaarde om voor een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen is dat cliënt zijn hoofdverblijf in Diemen heeft. In principe moeten mensen zich in de gemeentelijke Basisregistratie personen (BRP) inschrijven op het adres waar ze hun hoofdverblijf hebben. De BRP-inschrijving geeft niet altijd aan waar iemand daadwerkelijk zijn hoofdverblijf heeft en is daarom niet doorslaggevend voor het antwoord op de vraag waar iemands hoofdverblijf is. Het gaat in de Wmo om het feitelijke hoofdverblijf. Meestal zal het feitelijke hoofdverblijf ook overeenkomen met wat er in de BRP is geregistreerd, maar als dat niet zo blijkt te zijn moet het college aan de hand van onderzoek naar de feitelijke omstandigheden een oordeel vellen over de vraag of iemand daadwerkelijk zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente waar de Wmo-aanvraag gedaan is. Soms moet aan de hand van de bevindingen uit het onderzoek ter plaatse besloten worden in welke gemeente iemands feitelijke hoofdverblijf is gelegen.

Als de cliënt niet staat ingeschreven in Diemen op het moment dat hij zijn hulpvraag meldt, maar op korte termijn in Diemen komt wonen, kan de melding in behandeling worden genomen. Daarbij dient cliënt dan wel te kennen gegeven te worden dat verwacht wordt dat hij zich binnen 5 werkdagen na verhuizing inschrijft in de BRP van Diemen. Blijkt tijdens de afhandeling van de melding dat cliënt zich toch niet heeft ingeschreven, dan dient de Wmo-consulent cliënt erop te wijzen dat hij dit alsnog moet doen en het tevens per email te melden aan Team Burgerzaken van de gemeente Diemen. Team Burgerzaken zal een adresonderzoek starten.

3.2. Beperkingen in zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie

Bij het vaststellen van de noodzaak voor een maatwerkvoorziening onderzoekt de Wmo-consulent in hoeverre de cliënt beperkingen heeft in de zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie. Zelfredzaamheid wordt gedefinieerd als het in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Maatschappelijke participatie is het kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Indien er sprake is van beperkingen wordt onderzocht of deze van voorbijgaande aard of blijvend zijn.

Indien er sprake is van beperkingen van voorbijgaande aard wordt onderzocht of de beperkingen langdurig aanwezig zijn. Onder ‘langdurige beperkingen’ wordt over het algemeen verstaan beperkingen die langer dan 6 maanden bestaan. Bij cliënten in de terminale levensfase worden de beperkingen ongeacht de duur, als blijvend beschouwd. Indien er sprake is van beperkingen die korter dan 6 maanden bestaan, kan soms toch ondersteuning geboden worden middels een maatwerkvoorziening. Bijvoorbeeld hulp bij huishouden gedurende de periode van herstel na operatie. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat cliënt na enige tijd zonder hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende beperkingen worden uitgegaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van langdurige beperkingen.

Indien de Wmo-consulent middels eigen onderzoek niet kan vaststellen of er sprake is van langdurige dan wel blijvende beperkingen, of twijfelt of het verstrekken van een voorziening medisch gezien passend is, wordt hierover advies ingewonnen bij de sociaal-medisch adviseur. De sociaal-medisch adviseur kan vaststellen wat de mate en duur van de beperkingen zijn en of het verstrekken van een voorziening al dan niet een anti revaliderende of invaliderende uitwerking heeft op het functioneren van de cliënt.

3.3. Oplossingsrichtingen

3.3.1. Eigen kracht

Naar aanleiding van de melding van cliënt, onderzoekt de Wmo-consulent wat de cliënt op eigen kracht, dus zélf, kan doen om problemen op te lossen en daarmee de hulpvraag te verminderen of op te lossen. Het begrip eigen kracht heeft geen definitie in de wet, en is breed uit te leggen. Onder eigen kracht valt bijvoorbeeld het benutten van (behandel) mogelijkheden om verbetering of herstel te bewerkstelligen. Eigen kracht kan ook betekenen zelf betalen, als een ondersteuningsvraag kan worden opgelost met het aanschaffen van een algemeen gebruikelijk middel of dienst (waarover meer in paragraaf 3.3.5.). Het anders inrichten van de woning of anders organiseren van een activiteit kan ook een oplossing zijn vanuit eigen kracht. Denk bijvoorbeeld aan het lager plaatsen van spullen in de keukenkastjes als hoog reiken een probleem is of het verdelen van schoonmaaktaken over de week als het niet meer lukt om deze achter elkaar uit te voeren.

3.3.2. Hulp uit het sociaal netwerk

Het sociaal netwerk van de cliënt kan bestaan uit het gezin, familie, vrienden, de buurt waarin iemand woont, zijn werkomgeving en de sociale groepen waartoe de cliënt behoort. Het netwerk is vaak bereid om (een deel van) de ondersteuning te bieden of voor de cliënt te organiseren. Er wordt onderscheid gemaakt tussen gebruikelijke hulp, dat een verplicht karakter heeft, en mantelzorg dat wordt geboden op basis van vrijwilligheid.

3.3.3. Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Gebruikelijke hulp is niet vrijblijvend. Het gaat hierbij om de normale dagelijkse zorg, zoals taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, administratie, schoonmaken, bezoek aan familie, instanties of een arts.

Voor een korte periode (tot 3 maanden), wordt ook hulp welke de normale dagelijkse zorg overstijgt als gebruikelijk aangemerkt, als er uitzicht is op herstel van de zelfredzaamheid van de cliënt, dusdanig dat de hulp daarna niet meer nodig zal zijn. Te denken valt aan zorg bij kortdurende ziekte.

Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze, één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwoning wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Bij de bepaling van gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd en eventuele beperking(en) van de huisgenoot of huisgenoten.

3.3.4. Mantelzorg

Mantelzorg is ondersteuning die mensen langdurig en op basis van vrijwilligheid (onbetaald) verlenen aan een persoon met beperkingen uit hun directe omgeving. Mantelzorgers bieden ondersteuning vanuit de persoonlijke band die zij hebben met degene die zij ondersteunen. Mantelzorg is een oplossing voor problemen van de cliënt, voor zover de mantelzorger bereid en in staat geacht wordt de ondersteuning te leveren. Een huisgenoot kan ook mantelzorger zijn, voor dat deel van de ondersteuning wat de gebruikelijke hulp overstijgt.

3.3.5. Algemeen gebruikelijke middelen en diensten

Het begrip ‘algemeen gebruikelijk’ is niet opgenomen in de Wmo 2015. In de afgelopen jaren is aan de hand van jurisprudentie een invulling gegeven aan dit begrip. Door nieuwe uitspraken van de Centrale raad van Beroep kunnen de criteria wijziging waaraan het college moet toetsen of iets algemeen gebruikelijk is. Algemeen gebruikelijke middelen of diensten zijn zaken die in beginsel voor iedereen beschikbaar zijn, of de persoon nu wel of geen beperking heeft. Wat in een concrete situatie algemeen gebruikelijk is, hangt mede af van de geldende maatschappelijke normen op moment van de aanvraag en van de persoonlijke situatie van de cliënt. Wanneer een middel of dienst algemeen gebruikelijk is, wordt deze niet verstrekt vanuit de Wmo.

Een middel of dienst is algemeen gebruikelijk als deze:

  • niet speciaal bedoeld is voor personen met een beperking;

  • verkrijgbaar is in de reguliere handel;

  • voor een persoon zonder beperkingen in een financieel vergelijkbare positie kan worden gerekend tot het normale bestedingspatroon.

Indien volgens bovenstaande criteria een middel of dienst als algemeen gebruikelijk is aan te merken, moet ook beoordeeld worden of het voor de specifieke cliënt in het concrete geval algemeen gebruikelijk is.

Een middel of dienst is in het specifieke gevalniet als algemeen gebruikelijk aan te merken indien:

  • de handicap plotseling is ontstaan, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal vervangen moeten worden;

  • de cliënt een inkomen heeft, dat door aantoonbare kosten van de handicap onder de voor hem/haar geldende bijstandsnorm dreigt te komen.

Ook andere persoonlijke omstandigheden zoals leeftijd en gezinssamenstelling kunnen een rol spelen in de beoordeling of een middel of dienst die op zichzelf als algemeen gebruikelijk is aan te merken, dit ook is in het concrete geval voor de cliënt.

Een goed voorbeeld van een algemeen gebruikelijk middel is een elektrische fiets. Een elektrische fiets wordt op grote schaal ook gebruikt door mensen zonder beperkingen, is gewoon bij de fietsenwinkel te koop, is duurder dan een gewone (ook algemeen gebruikelijke) fiets, maar wel betaalbaar voor de meeste mensen. Voorbeelden van algemeen gebruikelijke diensten zijn de boodschappen bestel- en bezorgdienst van de supermarkt en de glazenwasser. Vanaf hoofdstuk 5 worden meer voorbeelden van algemeen gebruikelijke middelen en diensten benoemd, specifiek voorliggend op de in het hoofdstuk beschreven maatwerkvoorzieningen.

3.3.6. Algemene voorzieningen

Wanneer blijkt dat cliënt niet op eigen kracht, met gebruik van algemeen gebruikelijke middelen of diensten of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde ‘algemene voorzieningen’ zijn die de problemen die cliënt ervaart (gedeeltelijk) kunnen oplossen. Een algemene voorziening is het aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. Algemene voorzieningen in Diemen zijn bijvoorbeeld:

  • Wmo vervoer voor 75-plussers;

  • Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW) en door AMW gecoördineerde activiteiten zoals de post sorteergroep en de telefooncirkel;

  • ondersteuningen van en advies aan mantelzorgers geboden door de mantelzorgconsulent van Markant;

  • activiteitenaanbod in het huis van de Buurt;

  • vrijwilligersaanbod van stichting Diemen voor Elkaar;

  • de boodschappenbus.

Bovenstaande opsomming is niet limitatief of volledig. Het aanbod van algemene voorzieningen blijft in ontwikkeling. Zodra er nieuwe voorzieningen beschikbaar zijn worden deze meegewogen bij het bepalen van passende ondersteuning voor de cliënt.

Vanaf hoofdstuk 5 worden meer voorbeelden van algemene voorzieningen genoemd, specifiek voorliggend op de in het hoofdstuk beschreven maatwerkvoorziening.

3.3.7. Andere voorzieningen

Indien de cliënt aanspraak kan maken op een voorziening of dienst op grond van een andere (wettelijke) regeling, en hiermee zijn hulpvraag kan oplossen, zal er op grond van de Wmo geen maatwerkvoorziening worden verstrekt. Zo wordt meegewogen in hoeverre er bijvoorbeeld aanspraak mogelijk is op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), vanuit het basispakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw), vanuit het aanvullend pakket van de zorgverzekering (voor zover de cliënt een aanvullende verzekering heeft) en of er aanspraak mogelijk is op voorzieningen vanuit de werkgever of het UWV.

De Wlz is ten behoeve van cliënten die met een Wlz indicatie thuis wonen verantwoordelijk voor het bieden van huishoudelijke hulp, begeleiding, dagbesteding en logeeropvang en ten behoeve van de bewoners van een Wlz instelling voor van alle zorg en hulpmiddelen. Regionaal vervoer (in Diemen het Wmo vervoer), blijft onder de Wmo nog wel de verantwoordelijkheid van de gemeente.

Vanuit de Zvw kan aanspraak gemaakt worden op zaken waarmee de cliënt mogelijk beperkingen kan wegnemen of verminderen, zoals behandeling, medicatie en (medische) hulpmiddelen. Behandeling in de vorm van invasief ingrijpen (een operatie) is echter niet afdwingbaar: indien een cliënt een operatie niet wil ondergaan, is deze niet als voorliggende oplossing aan te merken op het verstekken van een maatwerkvoorziening.

Vanuit het UWV en de werkgever kan er aanspraak gedaan worden op hulpmiddelen die nodig zijn in de werksituatie en voor vervoer van en naar het werk.

Indien de cliënt nog geen gebruik maakt van, maar wel aanspraak kan maken op een andere voorziening die de beperkingen op passende wijze compenseert of verminderd, dan wordt van de cliënt verwacht dat hij alles in het werk stelt om zo snel mogelijk in aanmerking te komen voor adequate voorzieningen. Een maatwerkvoorziening kan dan worden verstrekt voor bepaalde tijd, voor de periode die redelijkerwijs nodig is om de andere voorziening te regelen.

3.3.8. Voorzienbaarheid

Op grond van artikel 2.3.5. van de Wmo 2015 en de criteria voor een maatwerkvoorziening in artikel 7 van de Verordening geldt dat de cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, de voorziening niet voorzienbaar was of van cliënt niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. Van de cliënt kan worden geëist dat hij bij het doen van een aanschaf of bij een verhuizing rekening houdt met de aanwezige beperkingen en/of de redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling hiervan. Maar er mag niet worden verwacht dat hij preventief maatregelen treft en investeringen doet om te voorkomen dat toekomstige onzekere gebeurtenissen in zijn gezondheidstoestand als gevolg van het ouder worden, leiden tot een beroep op maatschappelijke ondersteuning.

3.3.9. Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening

Indien een maatwerkvoorziening wordt verstrekt, betreft dat altijd de goedkoopst adequate voorziening waarmee het beoogde resultaat kan worden bereikt. Er zijn vaak meerdere geschikte voorzieningen, maar er wordt gekozen voor de voorziening die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is), kan de cliënt kiezen voor een persoonsgebonden budget (pgb). De hoogte van het te verstrekken pgb bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening zoals de gemeente deze in natura zou hebben verstrekt. De meerkosten komen voor rekening van cliënt.

Indien de goedkoopst adequate oplossing is het aanpassen van een algemeen gebruikelijke voorziening, dan wordt alleen de aanpassing verstrekt als maatwerkvoorziening. Hierbij kan worden gedacht aan het bekostigen van aanpassingen aan de reeds aanwezige auto van een cliënt, of aanpassingen aan een (aanwezige of nog aan te schaffen) tweewielfiets.

4. Regels voor een persoonsgebonden budget (pgb)

Een pgb kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren. De gemeente vindt het van belang dat mensen eigen regie over hun leven kunnen voeren en dat zij, indien zij dit wensen, hiervoor een pgb in kunnen zetten.

In de Verordening (artikel 10, artikel 11, artikel 15 en artikel 16) en de Nadere regels (artikel 1.2, artikel 2.1. artikel 2.3.3., artikel 2.3.4. en artikel 3) zijn de regels voor een pgb opgenomen. Dit hoofdstuk van de beleidsregels is een nadere uitwerking hiervan.

4.1. Voorlichting pgb

Zoals uit de Wmo 2015 is af te leiden, is het belangrijk dat belanghebbenden vooraf goed weten wat het pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. De Wmo-consulent zal de cliënt daarom al tijdens het onderzoek van de melding informeren over de mogelijkheden en voorwaarden verbonden aan een pgb. De voorlichting vindt persoonlijk plaats in het gesprek met de cliënt en daarnaast schriftelijk, in het onderzoeksverslag wat aan cliënt wordt verzonden en middels het verstrekken van een informatiefolder over het pgb. Indien de cliënt een maatwerkvoorziening in pgb aanvraagt, wordt de cliënt in de beschikking tevens geïnformeerd over de voorwaarden gesteld aan de besteding van het pgb en de wijze van verantwoording. Daarnaast verzorgt het servicecentrum pgb van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) voorlichting voor budgethouders.

4.2. Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder

De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:

  • het inkopen van een kwalitatief goede individuele voorziening in de vorm van een hulpmiddel of dienst;

  • het aanleveren van de zorgovereenkomsten met de hulpverlener bij de SVB;

  • het onderhoud, de reparaties en de verzekering van het hulpmiddel (hiervoor kunnen jaarlijks kosten tot een vastgesteld maximum bedrag worden gedeclareerd).

Degene die ingeschakeld wordt voor hulp is verantwoordelijk voor het doorgeven van loongegevens aan de belastingdienst.

4.3. Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb

4.3.1. Gemotiveerd plan

Een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb voor de inkoop van de diensten hulp bij het huishouden, begeleiding en logeeropvang wordt alleen verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd, aan de hand van een opgesteld plan vraagt. De cliënt moet motiveren dat en waarom hij een pgb verkiest boven een verstrekking in natura. In het plan moet de cliënt inzicht geven in hoe de besteding van het persoonsgebonden budget voorziet in de vastgestelde ondersteuningsbehoefte. Uit de in of bij het plan door de cliënt aangeleverde informatie moet blijken dat de verstrekking van een pgb leidt tot ondersteuning die kwalitatief minstens even goed is als zorg in natura (ZIN). De gemeente beoordeelt of dit plan voldoet. Door het opstellen van een persoonlijk plan wordt de cliënt gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren en tevens de gestelde doelen en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren.

4.3.2. Kwaliteit van dienstverlening

De gemeente is daar waar een maatwerkvoorziening wordt geboden, verantwoordelijk voor de kwaliteit van de voorziening, ook indien dit een dienst betreft die door de cliënt wordt ingekocht vanuit een pgb. Er wordt door de Wmo-consulent op toegezien dat de uit het pgb in te kopen dienstverlening van goede kwaliteit is door bijvoorbeeld te vragen naar bewijzen van opleidings- en ervaringsniveau van de zorgverlener en naar de wijze waarop aan de gestelde doelen zal worden gewerkt.

Om de kwaliteit en doelmatigheid te kunnen toetsen van een hulpmiddel (bijvoorbeeld een vervoermiddel), aan te schaffen uit een pgb, dient de cliënt een (pro forma) offerte aan te leveren, waarmee de Wmo-consulent kan beoordelen of het hulpmiddel voldoet aan de in de beschikking gestelde doelen en eisen.

Indien een pgb wordt toegekend ten behoeve van het realiseren van woningaanpassing, zal na realisatie en vóór uitkering van het pgb worden getoetst of de woningaanpassing voldoet aan de vooraf gestelde eisen.

4.4. Beschikking pgb

Als de cliënt kiest voor een pgb, wordt in de toekenningbeschikking opgenomen:

  • het budget waarmee de voorziening of hulp kan worden ingekocht. De bedragen zijn opgenomen in het financieel besluit in de Nadere regels en worden jaarlijks geactualiseerd;

  • het doel of de doelen waarvoor de voorziening pgb wordt verstrekt en het te bereiken resultaat;

  • de eventuele eisen waaraan de voorziening moet voldoen;

  • of er een eigen bijdrage moet worden betaald;

  • de periode waarvoor de maatwerkvoorziening wordt verstrekt (zie artikel 4.5.);

  • de termijn waarbinnen de cliënt het hulpmiddel of de ondersteuning moet hebben ingekocht, en waarna indien dit niet is gebeurd, het toegekende pgb komt te vervallen;

  • of er voor inkoop van een dienst de mogelijkheid bestaat om in plaats van een uurtarief een maandtarief af te spreken met de hulpverlener.

In de Verordening (artikel 15) is vermeld wanneer het college de toekenning van een maatwerkvoorziening en pgb kan herzien dan wel intrekken. In aanvulling hierop geldt dat de toekenning van het pgb eindigt:

  • als de budgethouder gemotiveerd aangeeft geen pgb voor de diensten hulp bij huishouden, begeleiding en logeeropvang meer te willen ontvangen en eventueel kiest voor een verstrekking in natura. In dat geval blijft het recht op de maatwerkvoorziening (bij ongewijzigde omstandigheden) bestaan, maar wijzigt de vorm en krijgt de cliënt een nieuwe beschikking. Cliënt kan maximaal één keer per jaar wisselen tussen het pgb en verstrekking in natura;

  • de budgethouder geen of onvoldoende verantwoording aan de SVB aflegt over de besteding van het budget;

  • blijkt dat de hulp aantoonbaar kwalitatief niet voldoende is (bijvoorbeeld doordat niet aan doelen wordt gewerkt). In dat geval wordt alleen het recht op een pgb beëindigd, niet het recht op de maatwerkvoorziening. De maatwerkvoorziening wordt dan geleverd in natura.

De handhavingsspecialist van sociale zaken wordt ingezet als toezichthouder voor de handhaving op pgb’s tot € 50.000,-. De sociale recherche is toezichthouder voor de handhaving van pgb’s vanaf € 50.000,-.

4.5. Looptijd pgb voor hulpmiddelen

De looptijd voor een pgb is voor een

  • -

    rolstoel tenminste 5 jaar

  • -

    handbike tenminste 5 jaar

  • -

    scootmobiel tenminste 6 jaar

Voor overige hulpmiddelen wordt de looptijd van het pgb bepaald door de Wmo-consulent. De looptijd voor een pgb voor hulpmiddelen wordt vermeld in de beschikking.

4.6. Uitbetaling pgb

4.6.1. Uitbetaling hulp bij huishouden en begeleiding

In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s voor hulp bij het huishouden en begeleiding en logeeropvang uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum pgb van de SVB. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De niet bestede pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. De budgethouder is verantwoordelijk voor de juiste aanlevering van de zorgovereenkomst(en) en declaraties bij de SVB.

Bedrag per uur of bedrag per maand

De SVB betaalt de zorgverlener uit op basis van de zorgovereenkomst. In de zorgovereenkomst dient de cliënt een uurbedrag op te nemen of een maandbedrag. De cliënt kan alleen een maandbedrag afspreken met zijn zorgverlener als de gemeente hiervoor toestemming geeft. De gemeente Diemen geeft uitsluitend toestemming voor een maandbedrag, indien de ondersteuning een vast aantal uur per week betreft. Ten aanzien van hulp bij huishouden zal de gemeente in de meeste gevallen toestemming geven voor het hanteren van een maandbedrag, omdat de ondersteuning bestaat uit vaste activiteiten die in een vaste frequentie moeten worden uitgevoerd. In het geval van individuele begeleiding is het aantal uur begeleiding dat per week geboden moet worden afhankelijk van hoe de cliënt functioneert en wat de omstandigheden zijn van dat moment. Een maandbedrag voor individuele begeleiding wordt daarom doorgaans niet toegestaan.

4.6.2. Uitbetaling pgb voor hulpmiddelen

Het pgb voor hulpmiddelen wordt rechtstreeks betaald aan de leverancier waar de cliënt zijn hulpmiddel van gaat betrekken, nadat de cliënt een kopie van de aankoopverplichting of factuur heeft verstrekt aan team Wmo. Er wordt uitgekeerd als blijkt dat de aan te schaffen voorziening kwalitatief goed is en geschikt voor het doel waarvoor het pgb is toegekend.

4.6.3. Uitbetaling pgb voor woningaanpassing

Het pgb voor woningaanpassingen wordt uitsluitend uitgekeerd aan de onderneming die de woningaanpassingen heeft uitgevoerd, indien blijkt dat de woningaanpassing doelmatig is en waar van toepassing ook voldoet aan veiligheids- en/of bouwvoorschriften.

4.7. Inzetten sociaal netwerk

In het gemotiveerde plan kan de cliënt de wens uitspreken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten voor de uitvoering van de ondersteuning waarvoor de cliënt vanuit de Wmo in aanmerking kan komen.

De cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan, aanvullend op de voorwaarden zoals staan beschreven in de Verordening artikel 10, lid 3 en Nadere regels artikel 1.2. lid 2 de hulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk als deze persoon heeft aangegeven dat de zorg aan de cliënt voor hem niet tot overbelasting leidt.

Een uitzondering hierop is dagbesteding door een persoon uit het sociaal netwerk (zie Nadere regels, artikel 1.2, lid 2). De cliënt kan dagbesteding niet inkopen bij een persoon die behoort tot het sociaal netwerk. De reden hiervan is dat dagbesteding alleen doeltreffend plaats kan vinden in een groep (met meerdere cliënten).

4.8. Bekwaamheid van de aanvrager

Overwegende bezwaren tegen verstrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb zijn er als er een ernstig vermoeden is dat de aanvrager problemen zal hebben met het omgaan met een pgb. De situaties waarbij het risico groot is dat het pgb niet besteed wordt aan het daarvoor bestemde doel zijn:

  • de aanvrager handelingsonbekwaam is;

  • de aanvrager als gevolg van dementie, een verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie heeft;

  • er sprake van verslavingsproblematiek is;

  • er eerder misbruik gemaakt is van het pgb;

  • eerder sprake is geweest van fraude.

Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is. In deze situaties kan een pgb worden geweigerd. Om een pgb af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.

5. Maatwerkvoorzieningen: rolstoel en vervoer

De Wmo 2015 gaat uit van maatwerk aan de cliënt door te kijken naar de beperkingen die iemand ondervindt. Er is geen vastomlijnd overzicht van voorzieningen beschikbaar waar iemand voor in aanmerking komt met een bepaalde beperking. Wel is het mogelijk om de maatwerkvoorzieningen grofweg onder te verdelen. Dit hoofdstuk en de drie daarop volgende hoofdstukken beschrijven deze onderverdeling en geeft aan welke mogelijkheden de cliënt of zijn netwerk heeft om oplossingen te vinden voor de beperking van de cliënt.

5.1. Rolstoel

Een rolstoel kan worden verstrekt ten behoeve van een cliënt die zich op basis van langdurige beperkingen in belangrijke mate zittend moet verplaatsen.

De gemeente Diemen onderscheidt de volgende rolstoelvoorzieningen:

  • 1.

    handmatig voortbewogen rolstoel, waaronder vallen

    • rolstoel voor incidenteel/kortdurend gebruik

    • rolstoel voor (semi) permanent gebruik

    • vast frame rolstoel;

  • 2.

    duwwandelwagen;

  • 3.

    elektrische rolstoel;

  • 4.

    aanpassingen aan de rolstoel

Handmatig voortbewogen rolstoel

De handmatig voortbewogen rolstoel bestaat uit een frame met eenmalig instelbare of verstelbare zitting en/of rugleuning, grote wielen achter met hoepels voor handmatig voortbewegen, kleine zwenkwielen voor, en beensteunen.

  • Handbewogen rolstoelen in de categorie voor incidenteel gebruik en/of korte gebruiksduur zijn inklapbaar. De zithouding is niet instelbaar. De cliënt die binnenshuis niet rolstoelafhankelijk is en zich buitenshuis niet kan of wenst zelf voort te bewegen kan in plaats van een exemplaar met grote wielen achter, ook kiezen voor de eenvoudige uitvoering met vier kleine wieltjes (bijvoorbeeld omdat dit makkelijker mee te nemen in een auto).

  • Handbewogen rolstoelen in de categorie voor (semi) permanent gebruik zijn uitgebreid aanpasbaar, de zithouding is instelbaar. De rolstoel is inklapbaar.

  • Een vast frame rolstoel bestaat uit een frame waarin zitting en beensteunen 1 geheel vormen. De nadruk licht op de rijeigenschappen. Een vast frame rolstoel is voornamelijk geschikt voor mensen die volledig rolstoel gebonden zijn en veel activiteiten ondernemen.

    Over het algemeen is de voetsteun niet wegklapbaar. waardoor niet geschikt voor een transfer via stand. De wielen zijn eenvoudig af te nemen en de rugleuning naar voren vouwbaar. Afhankelijk van de situatie kan gekozen worden voor een “volledig op maat gemaakt” of “instelbaar” frame.

Duwwandelwagen

Een duwwandelwagen voor permanent/langdurig gebruik zijn rolstoelen met vier kleine wielen en worden door derden voortbewogen. De cliënt is volledig rolstoelafhankelijk en kan zich niet zelfstandig voortbewegen, noch in een handbewogen, noch in een elektrische rolstoel. Waar nodig kan de duwwandelwagen worden voorzien van kantelverstelling en andere uitgebreide aanpassingen ten behoeve van zitondersteuning. De rolstoel is niet inklapbaar of te verkleinen voor transport.

Elektrische rolstoel

Een elektrische rolstoel wordt uitsluitend verstrekt aan een cliënt waarvoor een handbewogen rolstoel niet geschikt is en die zich zelfstandig en veilig met de elektrische rolstoel kan verplaatsen. Daar waar vooraf niet duidelijk is of de cliënt zelfstandig en veilig gebruik kan maken van een elektrische rolstoel, kunnen proeflessen worden ingezet om dit te onderzoeken. Een elektrische rolstoel is uitgebreid instelbaar, verstelbaar en aanpasbaar, maar niet inklapbaar of te verkleinen voor transport.

Aanpassingen aan de rolstoel

Aanpassingen aan de rolstoel zijn extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten, maar wel noodzakelijk zijn voor de cliënt. Voorbeelden zijn elektrische ondersteuning in de wielen ten behoeve van zelf rijden, elektrische duwondersteuning, een zitorthese of een werkblad. Accessoires die niet noodzakelijk zijn geen onderdeel van de maatwerkvoorziening die wordt verstrekt. De cliënt kan de niet noodzakelijke accessoires op eigen kosten aanschaffen. Bij een verstrekking in natura kan de cliënt zich hiervoor wenden tot de leverancier, die de extra kosten rechtstreeks bij de cliënt in rekening zal brengen.

Oplossing vanuit eigen kracht, algemeen gebruikelijke of andere voorzieningen

Behandeling of therapie (Zvw), ortheses en protheses (Zvw), loophulpmiddelen zoals rollator (zelf aan te schaffen), een trippelwerkstoel (Zvw) kunnen het loopprobleem opheffen dan wel verminderen of een (deel)oplossing zijn voor de aanwezige beperkingen in het verplaatsen.

Indien de cliënt voor beperkte tijd op een rolstoel is aangewezen, kan (bekostigd uit de Zvw) voor maximaal een half jaar een rolstoel worden geleend bij een thuiszorgwinkel.

Rolstoelen ten behoeve van gebruik door Wlz bewoners, worden bekostigd uit de Wlz. Het gaat zowel om rolstoelen die door de instelling beschikbaar gesteld worden voor incidenteel gebruik, als om individuele verstrekkingen.

5.2. Vervoer

Het verstrekken van een maatwerkvoorziening voor vervoer heeft als doel langdurige beperkingen in het lokaal verplaatsen te compenseren. Het resultaat van het zichzelf kunnen verplaatsen dient te zijn dat de cliënt deel kan nemen aan het leven van alledag en op sociaal en/of maatschappelijk gebied kan meedoen aan de maatschappij. Het gaat in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn of haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen.

5.2.1. Onderzoek naar de beperkingen en vervoersbehoefte

In het onderzoek naar de beperkingen van de cliënt, het vaststellen van de compensatieplicht en bepalen van een adequate oplossingsrichtingen, onderscheiden wij ten aanzien van vervoer 3 soorten afstanden:

  • De korte afstanden; loop- en fietsafstand in de directe omgeving (bijvoorbeeld om een brief te posten, kinderen naar school te brengen of de dichtstbijzijnde winkels te bezoeken).

  • De midden-lange afstanden; dat zijn de afstanden die een persoon zonder beperkingen per fiets, brommer, auto of openbaar vervoer aflegt binnen de regio (bijvoorbeeld naar een (groter) winkelcentrum, ziekenhuis of uitgaanscentra).

  • De lange afstanden: naar bestemmingen buiten de regio.

5.2.2. Hulp uit sociaal netwerk en gebruikelijke hulp

Hulp uit het eigen netwerk kan een oplossing zijn om in (een deel van) de vervoersbehoefte te voorzien. Bijvoorbeeld wanneer een cliënt kan meerijden met de buurvrouw naar de kaartclub, of voor bezoekjes opgehaald wordt door een familielid. Als de cliënt een volwassen huisgenoot heeft, kan er ten aanzien van het oplossen van specifieke vervoersbehoeften sprake zijn van gebruikelijke hulp. Van een partner met rijbewijs mag bijvoorbeeld verwacht worden de cliënt met de eigen auto naar afspraken in het ziekenhuis te brengen. Als een ouder door beperkingen niet in staat is een kind naar school te brengen, mag verwacht worden dat de andere ouder dit opvangt.

5.2.3. Algemeen gebruikelijke en algemene vervoersvoorzieningen

Er is geen complete lijst van vervoersvoorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn. Wat nu nog niet algemeen gebruikelijk is, kan dat wel worden. De volgende zaken zijn volgens de op dit moment geldende maatschappelijke normen in ieder geval algemeen gebruikelijk:

  • Openbaar vervoer (OV). Volgens jurisprudentie moet een cliënt om normaal gebruik te kunnen maken van het OV in staat zijn 800 meter (eventueel met hulpmiddel) zelfstandig te overbruggen en het openbaar vervoermiddel kunnen betreden en verlaten;

  • tweewiel fiets, ook fiets met lage instap en tandem (met uitzondering van een ouder-kind tandem);

  • elektrische fiets (al dan niet met lage instap) voor een persoon van 16 jaar en ouder;

  • bakfiets, fietskar, aanhangfiets;

  • het gebruik maken van een aanwezige eigen auto en de kosten van gebruik;

  • auto-accessoires: airconditioning, stuurbekrachtiging, elektrisch bedienbare ruiten; elektrisch bedienbaar slot.

In Diemen is het Wmo vervoer een algemene voorziening voor inwoners van 75 jaar en ouder. Op aanvraag ontvangt men een cliëntenpas, zonder dat er onderzoek wordt verricht naar de persoonlijke situatie. Als de cliënt op grond van leeftijd in aanmerking komt voor het Wmo vervoer, en hiermee het vervoersprobleem kan oplossen of verminderen, is dit voorliggend op het verstrekken van een maatwerkvoorziening. Zodra het aanbod van algemene voorzieningen in Diemen wordt uitgebreid (met bijvoorbeeld een rolstoel- of scootmobielpool) zullen ook die voorzieningen worden betrokken in het vaststellen of deze de beperkingen van de cliënt op passende wijze kunnen compenseren.

5.2.4. Andere voorzieningen voor vervoer (anders dan Wmo)

Vanuit diverse regelingen en andere wetgeving kan aanspraak gemaakt worden op voorzieningen ten behoeve van vervoer (niet limitatief):

Regelingen voor woon werk vervoer

Voor (vergoeding van) woon-werkvervoer kan men een beroep doen op de werkgever. Als bij vervoer naar werk beperkingen worden ervaren door langdurige ziekte of handicap, kan het UWV een voorziening verstrekken ten behoeve van woon-werk vervoer. Ook als de cliënt geen uitkering van het UWV ontvangt. Dit kan bijvoorbeeld met een vergoeding voor aanpassingen aan fiets of auto, een bruikleenauto, vergoeding voor het gebruik van de eigen auto of vergoeding voor taxivervoer. De cliënt vraagt een vergoeding voor deze voorzieningen aan bij het UWV. Als de cliënt niet voldoet aan de voorwaarden die het UWV stelt ten aanzien van het verstrekken van een vervoersvoorziening, maakt dit niet dat de cliënt voor woon-werkvervoer aanspraak kan maken op een voorziening uit de Wmo.

Wlz

Voor bewoners van een Wlz instelling worden mobiliteitshulpmiddelen vergoed uit de Wlz. Ook een individueel vervoermiddel zoals een driewielfiets of een scootmobiel valt hieronder.

Valys

Vervoer buiten de gemeente, verder dan 25 km van het woonadres valt buiten de reikwijdte van de Wmo. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen. Om in aanmerking te komen voor Valys moet de cliënt aantonen te beschikken over een begeleiderskaart van het Openbaar vervoer of recht te hebben op een van de volgende door de gemeente verstrekte voorzieningen: Wmo vervoer, een rolstoel of scootmobiel of een gehandicaptenparkeerkaart. Indien de cliënt niet over een van de voorgenoemde voorzieningen beschikt, kan hij alleen in aanmerking komen voor Valys indien hij een verklaring kan overleggen van de gemeente waarin wordt aangegeven dat er wel een noodzaak voor bovenregionaal vervoer bestaat, de mobiliteitsbeperking van de cliënt worden bevestigd en om welke reden de cliënt niet in aanmerking komt voor de overige bewijsdocumenten.

Leerlingenvervoer

Indien er sprake is van een kind met beperkingen, bestaat er ten aanzien van vervoer naar school mogelijk aanspraak op een voorziening (kan zijn een vergoeding of het gebruik van een busje voor leerlingenvervoer) op grond van de Verordening Leerlingenvervoer gemeente Diemen 2019.

5.2.5. Maatwerkvoorzieningen voor vervoer

Uit jurisprudentie volgt dat de toekenning van een vervoersvoorziening of een combinatie van vervoersvoorzieningen die neerkomt op een aflegbare afstand in de bandbreedte van ongeveer 1500 tot 2000 kilometer per jaar, in beginsel toereikend wordt geacht om de betrokkene in staat te stellen sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag.

5.2.6. Collectief gaat voor op individueel

Bij het compenseren van beperkingen op het gebied van vervoer middels een maatwerkvoorziening, ligt het primaat bij het (collectieve) Wmo vervoer. Dat wil zeggen dat wanneer uit het onderzoek blijkt dat een maatwerkvoorziening voor vervoer noodzakelijk is, het Wmo vervoer de eerst aangewezen voorziening is. Alleen wanneer is aangetoond dat het Wmo vervoer geen of geen afdoende oplossing is voor cliënt, zal een individuele vervoersvoorziening, zoals een scootmobiel, worden verstrekt.

5.3. Wmo vervoer

Het Wmo vervoer is een collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi’s dat vervoer van deur tot deur biedt voor mensen met een beperking. Cliënt kan een loophulpmiddel, rolstoel of scootmobiel meenemen in het vervoer. Ook kan een medereiziger (tegen een hoger tarief) of een begeleider (gratis, mits begeleiding tijdens de reis noodzakelijk is) meereizen. Start- en eindpunt van de rit is het huisadres van de cliënt.

5.3.1. Reizen met begeleider

Indien de cliënt uitsluitend met Wmo vervoer kan reizen onder begeleiding van een derde (niet zijnde de chauffeur), wordt een indicatie voor begeleider gesteld. De cliënt dient zelf te zorgen voor een begeleider, die vervolgens gratis meereist in het Wmo vervoer. Indien een indicatie voor Wmo vervoer met begeleiding is gesteld, mag de cliënt niet meer zonder begeleiding reizen met het Wmo vervoer.

5.3.2. Kamer tot Kamer vervoer

Kamer tot kamer vervoer is Wmo vervoer waarbij de cliënt binnen (thuis of in een ander gebouw) wordt opgehaald of gebracht, en vice versa. Cliënten krijgen van de chauffeur begeleiding of ondersteuning bij het verlaten of betreden van het woon- of bestemmingsadres. Denk bijvoorbeeld aan hulp bij jas aantrekken en deur afsluiten, hulp met de rolstoel wanneer cliënt hiermee zelf de afstand over de galerij niet kan overbruggen e.d. Kamer tot kamer vervoer is alleen geïndiceerd in de situaties waarin de cliënt de benodigde ondersteuning om naar het voertuig te komen niet kan krijgen van zijn reisgenoot of huisgenoot.

5.3.3. Tijdelijk reizen vanaf ander adres dan huisadres

In uitzondering kan worden afgeweken van de regel dat cliënt reist van of naar zijn woonadres. De gemeente kan hiervoor toestemming verlenen, als uit onderzoek van de Wmo-consulent blijkt dat cliënt noodzakelijkerwijs op een ander adres verblijft (bijvoorbeeld omdat cliënt ergens revalideert). Het tijdelijke adres dient wel binnen het vervoersgebied van het Wmo vervoer te liggen.

5.4. Individuele vervoersvoorzieningen

Er is een divers assortiment van vervoermiddelen op de markt dat speciaal ontwikkeld is voor mensen met een beperking en dit aanbod breidt zich continue uit. De vervoersvoorzieningen die als maatwerkvoorziening kunnen worden verstrekt, zijn een aantal categorieën te onderscheiden, die hieronder nader worden toegelicht.

5.4.1. Aangepaste fietsen

Onder de aangepaste fietsen rekent de gemeente Diemen in ieder geval de driewielfiets voor kinderen boven de 4 jaar en voor volwassenen en de ligfiets. Een driewielfiets kan indien nodig voorzien zijn van een hulpmotor. Een algemeen gebruikelijke fiets kan ook worden aangepast.

Het is algemeen gebruikelijk een fiets op straat te stallen. De gemeente verstrekt daarom geen woningaanpassingen ten behoeve van het stallen van een als maatwerkvoorziening verstrekte aangepaste fiets.

5.4.2. Scootmobiel

Een scootmobiel is een open voertuig, aangedreven door een elektromotor en bestuurd met een mechanisch stuur. De motor, verlichting en claxon worden gevoed door een of twee accu’s, die men regelmatig moet opladen. Het gaat hier om een éénpersoons vervoermiddel dat voorziet in de vervoersbehoefte op de zéér korte afstand (kan direct vanuit de stalling in of bij de woning worden gebruikt) tot en met de middellange afstand (tot ten minste 10 kilometer). Er mag gebruik gemaakt worden van het voetpad, het fietspad en de rijbaan. De maximumsnelheid op voetpad en trottoir is 6 km/uur. Vaak zijn openbare gebouwen en winkels met een scootmobiel toegankelijk, soms het openbaar vervoer ook. Een scootmobiel kan meegenomen worden in het Wmo vervoer. De zithouding van een scootmobiel is beperkt in te stellen.

De gemeente Diemen onderscheidt binnen het kernassortiment voor scootmobielen twee categorieën:

  • 1.

    scootmobiel voor gebruik in de directe woonomgeving

  • 2.

    scootmobiel voor buiten gebruik over langere afstanden

Scootmobielen van beide categorieën hebben een basis van 1 wiel voor en 2 wielen achter, zijn voorzien van een draaibare stoel met vergrendelingen en opklapbare armleuningen en met neerklapbare of uitneembare rug, een hoekverstelbare stuurkolom, onderhoudsvrije accu’s en oplader, verlichting en richtingaanwijzers, boodschappenmand aan de stuurkolom, een stokhouder, een achteruitkijkspiegel en een antitip systeem. Een scootmobiel in de 1e categorie is (iets) korter en smaller en heeft daardoor ook een kleinere draaicirkel dan een scootmobiel uit de 2e categorie.

Een scootmobiel in de 1e categorie heeft een maximum snelheid van 10 km per uur (begrensbaar tot lagere waarden) en een actieradius van minimaal 20 km. De stoel is voorzien van eenvoudige polstering.

Een scootmobiel in de 2e categorie heeft een maximum snelheid van 15 km per uur (begrensbaar tot lagere waarden) en een actieradius van minimaal 40 km. De stoel is voorzien van een comfortabele polstering en een slede voor voor-, achterwaartse afstelling.

Er wordt niet afgeweken van het kernassortiment omwille van de wens van een cliënt voor een grotere actieradius en/of hogere maximum snelheid. Alleen aan personen voor wie een zwaardere, bredere of beter geveerde uitvoering (medisch) noodzakelijk is, kan wel een andere dan de gebruikelijke uitvoering worden toegekend.

Stalling scootmobiel

Een scootmobiel kan alleen worden verstrekt als er een geschikte stallingsmogelijkheid met aansluitpunt voor opladen aanwezig is of gerealiseerd kan worden. Binnen stallen van een scootmobiel heeft de voorkeur, omdat dit de kans op diefstal en vandalisme verkleint en het voor de levensduur van het middel beter is om tegen weersinvloeden beschermd gestald te worden.

In onderstaande volgorde wordt gewogen wat de geschikte stalling is voor een scootmobiel:

  • -

    in woning van cliënt, of in diens schuur of berging. Indien er in een wooncomplex al stallingsplekken zijn gecreëerd en daar plek vrij is, is gebruik van die plek de goedkoopst adequate oplossing ten opzichte van aanpassen eigen woning of berging.

  • -

    Indien in het wooncomplex geen scootmobiel stalling aanwezig is of als er geen plek vrij is, wordt de goedkoopst-adequate aanpassing, noodzakelijk om de woning, schuur of berging van cliënt geschikt te maken, verstrekt.

  • -

    stallingsplek creëren in een algemene ruimte van het wooncomplex. Hierbij gelden brandveiligheidseisen en normen voor vrije doorgang. De mogelijkheid wordt onderzocht als stalling in de woning, schuur of berging niet mogelijk (te maken) is, of wanneer stallen in de algemene ruimte kan leiden tot de goedkoopst-adequate oplossing ten opzichte van het aanpassen van de woning, berging of schuur. Er kan indien noodzakelijk in het kader van brandveiligheid een gecertificeerde rook werende en vlam dovende scootmobiel hoes worden verstrekt.

  • -

    buiten de woning, zoals in een (openbare) fietsenstalling, in een scootsafe of met een slot en oplaadpunt aan de gevel, gecombineerd met een afdekhoes. Een scootsafe op de openbare weg is vergunningplichtig.

Gewenningslessen

Proeflessen kunnen onderdeel zijn van het onderzoek naar wat een adequate voorziening is voor de cliënt, dus vóór de eventuele verstrekking van een scootmobiel. Indien een scootmobiel (al dan niet na proeflessen) een adequate oplossing lijkt, maar de cliënt nog onvoldoende vaardigheden heeft in het bedienen van de scootmobiel en/of verkeersdeelname en de verwachting is dat hij deze vaardigheden wel kan aanleren, kan de scootmobiel worden verstrekt met daarnaast (maximaal) drie gewenningslessen.

Gewenningslessen zijn theoretische en praktische lessen in de bediening van de scootmobiel, het rijden en manoeuvreren met de scootmobiel en de kennis en toepassing van de verkeersregels. Deze worden uitgevoerd door een daartoe door de gemeente ingehuurde ergotherapeut. De gewenningslessen worden gevolgd met de aan de cliënt verstrekte scootmobiel, in de woonomgeving van de cliënt. De ergotherapeut voorziet de gemeente van een terugkoppeling over het resultaat van de lessen. Blijkt daaruit dat het de cliënt toch niet lukt om veilig en adequaat gebruik te maken van de scootmobiel, dan is de scootmobiel geen adequate oplossing en wordt deze weer ingenomen.

Ook indien een cliënt al een tijd de beschikking heeft over een scootmobiel vanuit de Wmo, kunnen gewenningslessen ingezet worden als deze mogelijk oplossing bieden voor problemen die de cliënt ervaart met het gebruik van de scootmobiel.

5.4.3. Autoaanpassingen

Indien is vastgesteld dat een maatwerkvoorziening moet worden verstrekt ter compensatie van beperkingen op het gebied van vervoer en Wmo vervoer hiervoor niet volstaat, kan een aanpassing van een eigen auto worden vergoed als dit de goedkoopst adequate oplossing is.

Een autoaanpassing wordt uitsluitend verstrekt als deze niet algemeen gebruikelijk is. Uit het oogpunt van doelmatigheid, dient bij het verstrekken van een autoaanpassing de auto nog minimaal 5 jaar mee te kunnen gaan. Indien het een aanpassing betreft die overgezet kan worden op elke andere auto, dan geldt deze voorwaarde niet.

Uitgangspunt bij de verstrekking van deze voorziening is dat hiermee de dagelijks noodzakelijke en voor de cliënt zeer essentiële vervoerbehoefte kan worden ingevuld omdat het openbaar vervoer, collectief vervoer en andere verplaatsingsmiddelen, met uitzondering van auto(bus) en gesloten buitenwagen, geen adequate oplossing bieden.

5.4.4. Financiële tegemoetkoming voor gebruik van de eigen auto

Daar waar een cliënt beschikt over een eigen auto, worden de kosten van gebruik van deze auto in beginsel algemeen gebruikelijk geacht. Indien de cliënt op grond van zijn beperkingen voor iedere verplaatsing buitenshuis op vervoer met eigen auto is aangewezen, maar de kosten hiervan op grond van het inkomen niet kan dragen of indien er sprake is van meerkosten ten opzichte van personen zonder beperking in een vergelijkbare situatie, kan een financiële tegemoetkoming voor gebruik van eigen auto worden verstrekt. Om te kunnen bepalen in hoeverre de kosten van gebruik van de eigen auto algemeen gebruikelijk zijn, zal dan ten minste moeten worden vastgesteld wat de financiële situatie en draagkracht van de cliënt is. De gemeente Diemen zoekt bij het bepalen van de grens waarboven de kosten voor gebruik van eigen auto in principe zelf kunnen worden gedragen, aansluiting op de door het UWV gehanteerde inkomensgrens voor vervoersvoorzieningen voor het woon-, werk- en het privévervoer, zoals vermeld in “Normbedragen voorzieningen 2019” (€ 37.238,34).

5.4.5. Financiële tegemoetkoming voor gebruik van (rolstoel-) taxi

Het gaat hier om een vergoeding in de vorm van een forfaitair bedrag bedoeld voor het gebruik van een (rolstoel) taxi. Er zijn twee verschillende bedragen: één voor mensen die gebruik moeten maken van een rolstoeltaxi, en één voor mensen die gebruik kunnen maken van een gewone taxi. De hoogte van het bedrag is gebaseerd op 1500-2000 aflegbare kilometers per jaar. De cliënt hoeft geen verantwoording af te leggen over de besteding van het bedrag.

De cliënt moet op grond van zijn beperkingen voor iedere verplaatsing buitenshuis op taxivervoer zijn aangewezen. Opvragen van sociaal medisch advies is altijd deel van het onderzoek van de Wmo-consulent naar de noodzaak voor de verstrekking van een vervoerskostenvergoeding. Indien de financiële tegemoetkoming verstrekt, dan hoeft de cliënt geen verantwoording af te leggen over de besteding van het bedrag.

5.4.6. Gesloten buitenwagen

Een gesloten buitenwagen is een speciaal voor gehandicapten ingericht overdekt voertuig met benzine- of elektromotor, dat niet breder is dan 1.10 meter. De gesloten buitenwagen mag op de rijbaan maximaal 45 km/uur en op het (brom)fietspad binnen de bebouwde kom 30 km/uur en daarbuiten 40 km/uur. Op voetpad en trottoir is de maximumsnelheid 6 km/uur. Er mag geen gebruik gemaakt worden van auto(snel)wegen. Provinciale wegen die verboden zijn voor landbouwvoertuigen zijn ook verboden voor de gesloten buitenwagen. Een autorijbewijs of een bromfietscertificaat is niet nodig. Een gesloten buitenwagen biedt plaats aan maximaal drie personen, van wie er ten hoogste twee volwassen zijn. Zonder parkeerontheffing mag geparkeerd worden op een gehandicaptenparkeerplaats. Parkeren op het trottoir is toegestaan voor zover de vrije doorgang voor andere gebruikers niet wordt gehinderd.

Het gaat hier om een vervoermiddel dat voorziet in de vervoersbehoefte op de korte afstand (vanaf 100 meter) en op langere afstand in de directe woonomgeving (ten minste binnen Diemen en/of tot 25 kilometer van het woonadres). Dat met een gesloten buitenwagen verder kan worden gereden is een bijkomende eigenschap van de voorziening, maar geen grond voor de verstrekking.

De betrokkene moet op grond van medische en functionele beperkingen op een gesloten buitenwagen zijn aangewezen om te voorzien in de vervoersbehoefte om sociaalmaatschappelijk te kunnen participeren. Taxivervoer is – praktisch gezien – in de situatie van de cliënt niet adequaat en een combinatie van medische en functionele beperkingen van de cliënt maakt dat er geen andere adequate oplossing voor het vervoersprobleem is dan een gesloten buitenwagen. Opvragen van sociaal medisch advies is altijd deel van het onderzoek van de Wmo-consulent naar de noodzaak voor de verstrekking van een gesloten buitenwagen.

Uitgangspunt van deze maatwerkvoorziening is dat de cliënt hiermee de in het kader van het leven van alledag noodzakelijke en voor zeer essentiële vervoersbehoefte zelfstandig kan invullen.

De voorziening kan gecombineerd worden met een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een gesloten buitenwagen, conform vermeld in het financieel besluit in de Nadere regels.

5.4.7. Bruikleenauto

Een bruikleenauto is als (duurste) oplossingsrichting binnen de maatwerkvoorzieningen voor vervoer de sluitpost: een combinatie van medische en functionele beperkingen van de cliënt en diens persoonlijke situatie maakt dat geen enkele andere vervoersvoorziening dan een bruikleenauto adequaat is. Uitgangspunt is dat de cliënt uitsluitend met een bruikleenauto kan voorzien in de in het kader van het leven van alledag noodzakelijke en de voor cliënt zeer essentiële vervoersbehoeften om deel te kunnen nemen aan de samenleving. Opvragen van sociaal medisch advies is altijd deel van het onderzoek van de Wmo-consulent naar de noodzaak voor de verstrekking van een bruikleenauto.

De voorziening kan gecombineerd worden met een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een bruikleenauto, conform vermeld in het financieel besluit (hoofdstuk 2 van de Nadere regels).

5.5. Financiële tegemoetkoming in de aanschaf van een sportvoorziening

Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de cliënt alleen mogelijk is te sporten met behulp van een sporthulpmiddel (d.w.z. aangepast aan een gebruiker met beperkingen), zijn de kosten hiervan doorgaans hoger, of komen bovenop de kosten voor het middel die nodig zijn voor het beoefenen van de sport door een persoon zonder beperkingen. Om te kunnen deelnemen aan de samenleving middels sport, kan een forfaitair bedrag worden verstrekt als tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf en het onderhoud van een, door de cliënt zelf te bepalen, sportvoorziening of aanpassing op een sportvoorziening. Een sportvoorziening is speciaal bestemd voor een tak van sport. Het kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel.

Indien de cliënt kan aantonen dat er sprake is van sportbeoefening op structurele basis en de sport niet kan beoefenen zonder een sporthulpmiddel, kan een sportvoorziening worden verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf van een sportvoorziening. Omdat het beoogde resultaat van deze maatwerkvoorziening maatschappelijke participatie betreft, wordt de vergoeding niet verstrekt voor incidentele sportbeoefening, zoals voor een skivakantie of deelname aan een eenmalig sportevenement.

Op grond van jurisprudentie kan worden gesteld dat het redelijk is om maximaal eens per drie jaar een tegemoetkoming te verstrekken. Het in het financieel besluit in de Nadere regels vermeldde bedrag is niet per definitie kostendekkend. Het kan zijn dat de cliënt een voorziening wil aanschaffen die meer kost dan dit bedrag. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de cliënt zelf ook worden verwachten dat hij een deel van de kosten draagt.

6. Maatwerkvoorzieningen: woonvoorzieningen

Verstrekken van een woonvoorziening heeft als doel het compenseren van beperkingen die de cliënt ondervindt in het gebruik van de woning. Het resultaat van het verstrekken van een woonvoorziening dient te zijn dat de cliënt langdurig normaal gebruik van de woning kan maken en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen.

In het bepalen van een adequate oplossingsrichting, onderscheidt de gemeente Diemen ten aanzien van wonen 3 soorten voorzieningen:

  • 1.

    Losse woonvoorzieningen, ook wel roerende woonvoorzieningen genoemd. Dit zijn verplaatsbare (niet nagelvaste) voorzieningen zoals bijvoorbeeld een douchekruk.

  • 2.

    Bouwkundige woonvoorziening, ook wel woningaanpassing genoemd. Dit zijn nagelvaste voorzieningen (bijvoorbeeld een traplift, het verbreden van een deur of een douchezitje aan de muur.

  • 3.

    Financiële tegemoetkoming in de kosten: een geldbedrag dat wordt verstrekt als tegemoetkoming in de kosten van een verhuizing, woningsanering of het bezoekbaar maken van een woning.

6.1. Normaal gebruik van de woning

Uit jurisprudentie blijkt dat de gemeente vanuit de Wmo compensatieplicht heeft voor zover verstrekking van een woonvoorziening gericht is op het mogelijk maken van normaal gebruik van de woning. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het gebruik van deze ruimtes niet valt onder de elementaire woonfuncties. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.

6.2. Geen compensatieplicht indien het probleem voorzienbaar was

Wanneer een cliënt een woning koopt of een huurcontract aangaat voor een woning waarvan hij op grond van aanwezige beperkingen en/of de redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling hiervan kon voorzien dat deze (op termijn) niet geschikt zou zijn, worden geen maatwerkvoorzieningen verstrekt om de belemmeringen in het normaal gebruik van die woning te compenseren. Woonvoorzieningen die ook nodig zouden zijn geweest als de cliënt zou zijn verhuisd naar een geschikte woning, kunnen wel worden verstrekt. Een uitzondering hierop staat beschreven in artikel 6.5.1.

6.3 Oplossing vanuit eigen kracht, gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke of andere voorzieningen

6.3.1. Oplossing vanuit eigen kracht

Oplossingen vanuit eigen kracht voor de belemmeringen die de cliënt ten gevolgen van zijn beperkingen ondervindt in het normaal gebruik van de woning kunnen bijvoorbeeld zijn:

  • anders plaatsen, verplaatsen of plaatsen van extra meubilair;

  • anders indelen van kastruimte;

  • anders uitvoeren van activiteiten, zoals zittend aan een tafel groente snijden in plaats van aan het aanrecht.

6.3.2. Algemeen gebruikelijke oplossingen

Zelf aanschaffen

Voorbeelden van zaken die algemeen gebruikelijk zijn en dus door cliënt aangeschaft kunnen worden om belemmeringen in het gebruik van de woning op te heffen of te verminderen zijn:

  • verhoogde toiletpot;

  • eenvoudige wandbeugels (handgrepen);

  • hendelmengkranen en thermosstatische kranen;

  • antislipbehandeling badkamervloer;

  • verwijderen stofdorpels binnenshuis en plaatsen overgangsprofiel;

  • traphekje;

  • haakje op de deur, deurstopper.

Ophogen van verzakt straatwerk

Een in Diemen veel voorkomend probleem waarvoor de cliënt zelf een oplossing moet regelen is het ophogen van verzakt straatwerk van voor en/of achtertuin. Daar waar door verzakking van straatwerk een hoogteverschil ontstaat bij de voor- en/of achterdeur, kan dit voor de cliënt met mobiliteitsbeperkingen tot problemen in de toegankelijkheid van de woning. Ophogen van verzakt straatwerk betreft algemeen gebruikelijk onderhoud. Dit komt voor rekening van de huurder of van de verhuurder, afhankelijk van de bepalingen in het huurcontract. Wanneer er na ophogen van het straatwerk nog een niveauverschil overblijft (de onderdorpel) en de cliënt deze niet kan overbruggen met rollator of rolstoel, kan wel een woningaanpassing worden verstrekt in de vorm van een drempelhulp.

Algemeen gebruikelijke verhuizingen

Een algemeen gebruikelijke verhuizing geeft de cliënt geen meerkosten ten opzichte van anderen. Daarom wordt bij een algemeen gebruikelijke verhuizing geen financiële tegemoetkoming voor de kosten van verhuizing verstrekt. Voorbeelden van een algemeen gebruikelijke verhuizing zijn:

  • een verhuizing ten behoeve van het voor het eerst zelfstandig gaan wonen, zoals kinderen die vanuit de ouderlijke woning op zichzelf gaan wonen of een immigrant die eerst bij familie of vrienden gaan inwonen en vervolgens een eigen woning betrekt. Dit geldt ook voor een remigrant;

  • een verhuizing die noodzakelijk is omdat elders ander werk wordt aanvaard;

  • verhuizen uit een woning waarvan duidelijk is dat bewoning tijdelijk is, bijvoorbeeld omdat er een tijdelijke huurovereenkomst is.

Bad vervangen voor inloopdouche als algemeen gebruikelijke renovatie

Kosten van een algemeen gebruikelijke renovatie worden in beginsel niet vergoed op grond van de Wmo. De woningeigenaar is verantwoordelijk voor onderhoud en renovatie van de woning. Of het verwijderen van een bad en het creëren van een inloopdouche een reguliere renovatie betreft, hangt af van de staat waarin de badkamer verkeert en van de afschrijvingstermijn van de badkamer/het bad. In aansluiting op de afschrijvingstermijnen die door de vereniging Overleg Voorzitters Huurcommissie zijn vastgesteld in het Beleid Huurverhoging na Woonverbetering 2018, acht de gemeente Diemen een badkamer na 25 jaar in beginsel volledig afgeschreven. Wanneer het noodzakelijk is het bad te verwijderen en een inloopdouche te creëren om de woning voor de cliënt langdurig geschikt te maken, gaat het als het bad ouder is dan 25 jaar om een reguliere renovatie. Indien de cliënt huurt, dient deze de verhuurder zelf te verzoeken om vervanging van het bad voor een inloopdouche. Van een verhuurder van een sociale huurwoning mag worden verwacht dat zij overgaan tot renovatie van de badkamer als deze ouder is dan 25 jaar, ook als de badkamer er nog netjes uit ziet.

6.3.3. Andere voorzieningen voor wonen

Lenen

Als oplossing voor tijdelijke problemen, kan de cliënt voor de duur van maximaal een half jaar (bekostigd uit de Zvw) bij een thuiszorgwinkel diverse middelen lenen, voornamelijk ten behoeve van gebruik van sanitair en het maken van transfers. Het gaat dan bijvoorbeeld om een badplank, douchekruk- of stoel, toiletstoel of een verrijdbare tillift.

Verhuisvergoeding via een andere regeling

Daar waar de cliënt op grond van de regeling voor stadsvernieuwing of op grond van een regeling van een woningcorporatie (zoals de regeling ‘van groot naar beter’ van corporatie Rochdale) in aanmerking kan komen voor een verhuisvergoeding, wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt vanuit de Wmo.

6.4. Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening

Daar waar is vast komen te staan dat een maatwerkvoorziening moet worden geboden om belemmeringen in het normaal gebruik van de woning te compenseren, wordt de goedkoopst adequate oplossing verstrekt. Om te bepalen wat de goedkoopst adequate oplossing is, worden de kosten van losse woonvoorzieningen en woningaanpassing tegen elkaar afgewogen, zowel als de mogelijkheid van een verhuizing.

6.4.1. Roerende woonvoorzieningen versus bouwkundige woonvoorzieningen

Een losse woonvoorziening is meestal goedkoper dan een bouwkundige woonvoorziening. Een verrijdbare tillift is bijvoorbeeld goedkoper dan een plafondlift, een losse douchestoel goedkoper dan een douchezitje aan de muur. Losse voorzieningen zijn daarom vaak de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening ten opzichte van een bouwkundige woonvoorzieningen.

6.5. Primaat verhuizen

Wanneer de kosten voor woningaanpassing hoger zijn dan het bedrag zoals vermeld in het financieel besluit van de Nadere regels (artikel 2.3.1.) geldt het primaat verhuizen. Dat betekent dat verhuizen naar een geschikte woonruimte dan voor gaat op verstrekken van woonruimteaanpassingen. Een verhuizing is in dat geval, eventueel samen met de verstrekking van een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizen (zie artikel 1.6.1. van de Nadere regels), de goedkoopst adequate oplossing.

6.5.1. Geschikte woning beschikbaar

Een verhuizing is adequaat als op redelijke termijn een woning beschikbaar komt. Ligt het in de verwachting dat de cliënt binnen een redelijke termijn in aanmerking komt voor een geschiktere woning, dan is het ondoelmatig om zijn woning aan te passen. Het kan echter enige tijd duren voordat een geschikte woonruimte vrijkomt, of een woning die aanzienlijk goedkoper kan worden aangepast. De gemeente Diemen beschouwt twee jaar als een redelijke termijn, als het gaat om het beschikbaar komen van een geschikte woning.

Wanneer er geen volledig geschikte woning beschikbaar is, maar wel een woning die voor aanzienlijk minder kosten geschikt te maken is dan de huidige woning, dan geldt ook het primaat verhuizen. Aanpassingen in de nieuwe woning kunnen worden vergoed vanuit de Wmo, op voorwaarde dat de cliënt vóór het accepteren van een niet volledig geschikte woning in overleg treedt met de gemeente en de Wmo-consulent vaststelt dat de beoogde woning inderdaad tegen aanzienlijk minder kosten geschikt te maken is.

Bij het bepalen of een verhuizing voor de cliënt een adequate oplossing is, worden ook meegewogen of er een (sociaal-)medische contra-indicatie is voor verhuizing van de cliënt en/of de partner.

6.5.2. Woning zoeken

De cliënt dient zelf te zoeken naar geschikte woonruimte. Als cliënt ondersteuning nodig heeft bij het zoeken op WoningNet of andere platforms waarop woningen worden aangeboden, kan de cliënt (indien geen ondersteuning mogelijk uit zijn eigen netwerk) een beroep doen op een onafhankelijk cliëntenondersteuner. De mogelijkheden van de gemeente om een cliënt te ondersteunen bij het vinden van een geschikte woning zijn beperkt:

  • -

    daar waar een cliënt op basis van woonduur naar verwachting niet binnen redelijke termijn voor een geschikte woning in aanmerking kan komen, zal de gemeente moeten onderzoeken of de cliënt in aanmerking komt voor een woonurgentie op grond van de Huisvestingsverordening Diemen 2017.

  • -

    indien voor cliënt een rolstoelgeschikte woning noodzakelijk is, kan de gemeente de cliënt plaatsen op de lijst voor vrijkomende rolstoelwoningen. Rolstoelwoningen onder de huurtoeslaggrens worden door corporaties leeg gemeld bij de gemeente. De gemeente beoordeelt wie er wacht op een rolstoelgeschikte woning en voor wie de woning (bijvoorbeeld gezien het aantal kamers) geschikt zou zijn. Uiteraard beslist cliënt zelf of hij de woning wil aanvaarden. Bij een weigering van een geschikte woning belandt cliënt onder aan de lijst.

6.6. Financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizen

Deze maatwerkvoorziening kan worden verstrekt als is vastgesteld dat compensatie moet worden geboden ten behoeve van het opheffen van belemmeringen in het normale gebruik van de woning en verhuizen de goedkoopst-adequate oplossing is. Ook kan de financiële tegemoetkoming worden verstrekt indien het verhuizen van toepassing is, zoals beschreven in artikel 1.3.1. van de Nadere Regels.

De verhuiskostenvergoeding wordt in beginsel toegekend voor een periode van maximaal 2 jaar. Bij een verlengingsaanvraag voor een verhuiskostenvergoeding wordt onderzocht of de cliënt heeft kunnen verhuizen naar een voor hem geschikte woning binnen de 2 jaar waarvoor de verhuiskostenvergoeding is afgegeven. Indien dit het geval is, zal de verhuiskostenvergoeding niet worden verlengd.

6.7. Losse woonvoorzieningen

Binnen de losse woonvoorzieningen vallen:

  • de actieve tillift (ook wel genoemd stalift): deze wordt gebruikt voor de cliënt die moeite heeft om vanuit zitten overeind te komen en te gaan staan en andersom. Of wanneer de verzorger de cliënt niet goed overeind kan helpen om te verzorgen. Terwijl de cliënt (bijna) staat, kan de tillift van de ene naar de andere plek worden gereden;

  • passieve tilliften bieden hulp bij het overeind komen vanuit zit of lig, en andersom. En bij het tillen van de cliënt. Terwijl de cliënt in de tillift zit of ligt, kan de lift van de ene naar de andere plek gereden worden. De passsieve tillift wordt geleverd met een standaard of indien nodig op maat gemaakte tilband en/of speciale toiletband;

  • losse sanitaire voorzieningen. Losse sanitaire voorzieningen zijn hulpmiddelen bij het baden, douchen en toiletgebruik. De volgende voorzieningen vallen hieronder: badplank, badzitje, toiletstoel, douche(rol-)stoel, douche-toiletstoel, douchebrancard, badlift en de toiletlift.

Andere hulpmiddelen dan tilliften, te gebruiken ten behoeve van het maken van een transfer worden niet vergoed uit de Wmo: een draaischijf (met of zonder een steun) valt binnen het regelement hulpmiddelen van de Zvw. Een transferplank of glijplank valt hier niet onder, maar wordt soms uit de aanvullende verzekering vergoed. Transferplanken en hulpmiddelen voor het verplaatsen in bed (zoals een glijzeil) dienen door de cliënt zelf bekostigd te worden. Een (losse) toiletverhoger (6+ en 10+) wordt (als alternatief voor de algemeen gebruikelijke verhoogde toiletpot) als algemeen gebruikelijk beschouwd.

6.8. Bouwkundige woonvoorzieningen (woningaanpassingen)

Bouwkundige woonvoorzieningen worden aard- en nagelvast aangebracht. Dat betekent dat deze voorzieningen niet uit de woning zijn te verwijderen zonder daarbij gebruik te maken van gereedschap. Onder de bouwkundige woonvoorzieningen valt onder andere het plaatsen van een drempelhulp, van een douchezitje aan de muur, van een onderrijdbare keuken, een traplift, een vaste patiëntenlift (plafondlift) en het verbreden van deuren. Ten behoeve van een elektrische rolstoel en/of een scootmobiel valt ook het aanpassen van woning, schuur of berging ten behoeve van stallen en opladen (over dit laatste meer in artikel 5.4.2. van deze Beleidsregels).

6.8.1. Medewerking woningeigenaar

In de Wmo 2015 is in artikel 2.3.7. vastgelegd dat, als het college heeft besloten om een woningaanpassing te verstrekken voor een woning waarvan de cliënt niet de eigenaar is, het college dan wel de persoon met beperkingen, bevoegd is om zonder toestemming van de eigenaar deze woningaanpassing aan te (laten) brengen. De gemeente dient wel vooraf de woningeigenaar te horen. Het is aan de woningeigenaar om medebewoners over de aanpassingen in gemeenschappelijke ruimten te informeren.

6.8.2. Trapliften

Voor het opheffen van belemmeringen in het betreden van de woning en de doorgankelijk van de woning kan het installeren van een traplift een adequate oplossing zijn. Binnen in een woning is een traplift bijna altijd te plaatsen. Bij het plaatsen van een traplift in een gemeenschappelijk trapportaal moet worden voldaan aan de normen voor vrije doorgang en eisen van brandveiligheid.

6.8.3. Woningaanpassingen in een ADL-woning

Een ADL-woning is een woning die deel uitmaakt van een aantal bij elkaar horende rolstoeldoorgankelijke woningen (onder andere bekend als Fokuswoningen). ADL woningen zijn bedoeld voor mensen met een zwaar lichamelijke beperking die zijn aangewezen op hulp bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL-assistentie) vanuit een centraal gelegen unit.

Individuele woonvoorzieningen in bestaande ADL-woningen worden verstrekt in het kader van de Wmo. Hiermee is het aanspraakniveau van woonvoorzieningen in ADL-woningen gelijk aan dat van alle andere Diemense woningen. Voor de volgende collectieve voorzieningen kunnen bewoners niet bij de Wmo terecht: het alarmintercomsysteem, het sanitair (waaronder het hoog/laagbad) en de deurmotoren in de ADL-unit.

6.8.4. Aanpassingen in gemeenschappelijke ruimten

Aanpassingen in gemeenschappelijke ruimten (bijvoorbeeld de aanleg van een hellingbaan vanaf de openbare weg naar de toegang van het woongebouw) worden alleen verstrekt als de cliënt zijn woonruimte uitsluitend via die gemeenschappelijke ruimten kan bereiken, na het realiseren van de aanpassing. De gemeenschappelijke ruimten betreffen voornamelijk entrees, trapportalen en portieken van woongebouwen.

6.9. Financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting

In de uitzonderlijke situatie dat een cliënt gedurende de uitvoering van de woningaanpassing niet in de eigen woning kan wonen, of dubbele woonlasten heeft omdat de nieuwe woning nog niet betrokken kan worden voordat deze is aangepast, kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt in de (dubbele) woonlasten. Alle voorwaarden verbonden aan deze maatwerkvoorziening staan vermeld in paragraaf 1.6.4. van de Nadere regels.

6.10. Vergoeding voor verlaten van een rolstoelgeschikte woning

Er kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizen worden toegekend wanneer de cliënt een rolstoelgeschikte woning, op verzoek van de gemeente verlaat. Het betreft situaties waarbij de persoon voor wie de woning was aangepast is verhuisd naar een WLZ-instelling of wanneer een partner is overleden waarvoor de aangepaste woning noodzakelijk was.

6.11. Financiële tegemoetkoming in de kosten van bezoekbaar maken van een woning

Hoewel niet verplicht op grond van de wet, kiest de gemeente Diemen ervoor om in sommige gevallen een financiële tegemoetkoming te verstrekken ten behoeve van de kosten van het bezoekbaar maken van een woning. Bezoekbaar maken van een woning betreft het toegankelijk maken van een woning, het toegankelijk maken van één verblijfsruimte en bruikbaar maken van het toilet, ten behoeve van een persoon die in een Wlz instelling woont. Tot het verstrekken van de tegemoetkoming kan worden besloten als het voor de persoon in de Wlz instelling essentieel is om regelmatig op bezoek te kunnen komen op een adres in Diemen, zoals voor het bezoeken van ouders of partner. De hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt toereikend geacht voor het aanbrengen van een aantal eenvoudige aanpassingen (zie ook artikel 1.6.2. van de Nadere regels).

6.12. Financiële tegemoetkoming in de kosten van woningsanering

Zoals staat vermeld in 1.6.3. van de Nadere regels wordt een tegemoetkoming in de kosten voor woningsanering uitsluitend verstrekt ter vervanging van vloerbedekking en overgordijnen door gladde vloer- en raambedekking van de slaapkamer en bij kinderen onder de vier jaar ook de woonkamer, Voorwaarde is dat vervanging van de gebruikte materialen medisch gezien dringend noodzakelijk is en dat door huisarts of specialist is aangetoond dat er sprake is van (huisstofmijt)allergie of ernstige COPD of astma. Alleen wanneer de cliënt bij aanschaf van de te vervangen materialen nog niet kon weten dat deze medisch gezien ongeschikt zouden zijn en de te vervangen materialen niet ouder zijn dan 8 jaar of vanwege slijtage al aan vervanging toe zijn, kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

Alleen een diagnose is onvoldoende voor de Wmo-consulent om te kunnen bepalen of vloerbedekking of gordijnen medisch gezien dringend vervangen moeten worden. Hiervoor is een door een longverpleegkundige of andere deskundige opgesteld plan voor een algehele aanpak (schoonmaakregime, medicatie etc.) waaruit blijkt dat vloerbedekking en/of gordijnen vanwege de vervangen moeten worden, noodzakelijk. Daar waar de cliënt verhuist naar een andere woning en vervolgens een aanvraag doet voor een tegemoetkoming in de kosten van woningsanering, wordt deze niet verstrekt. Bij verhuizing is het algemeen gebruikelijk dat de woning opnieuw moet worden ingericht en gestoffeerd en dan wordt de cliënt geacht in zijn keuze voor materialen rekening te houden met zijn allergie/longproblematiek.

7. Maatwerkvoorziening: hulp bij het huishouden

7.1. Wat is hulp bij het huishouden?

Hulp bij het huishouden (HH) als maatwerkvoorziening is het geheel of gedeeltelijk overnemen van huishoudelijke activiteiten bij cliënten die deze niet of niet meer zelf kunnen (regelen).

Het doel van hulp bij huishouden kan dan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. Met de inzet van hulp bij huishouden kunnen één of meerdere van de volgende resultaten worden bereikt: een schoon en leefbaar huis, beschikken over schone was en draagbare kleding, beschikken over boodschappen, beschikken over maaltijden en/of thuis zorgen voor kinderen.

Hulp bij huishouden wordt in beginsel geboden in de woning waar cliënt zijn hoofdverblijf heeft, niet in een tweede woning of vakantiehuisje.

Gemeente Diemen maakt binnen de maatwerkvoorziening ‘hulp bij huishouden’ onderscheid tussen 2 producten:

  • Hulp bij het huishouden 1 (HH1)

    De ondersteuning beperkt zich tot overname van huishoudelijke taken. De cliënt is in staat regie te voeren over de uitvoering van de huishoudelijke werkzaamheden. Van de cliënt maakt keuzes en stelt prioriteiten ten aanzien van de werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd en stuurt de hulp hierin aan. Vanuit HH 1 kan ondersteuning geboden worden voor overname van:

    • -

      Licht huishoudelijke taken (opruimen, schoonmaken, bed opmaken);

    • -

      Zwaar huishoudelijke taken (schoonmaken, bed verschonen);

    • -

      Wasverzorging: wassen, drogen, strijken (alleen bovenkleding, geen onderkleding en linnengoed);

    • -

      Broodmaaltijden bereiden en/of het opwarmen van een maaltijd;

    • -

      Signaleren van veranderingen in gezondheid of sociale situatie.

  • Hulp bij het huishouden 2 (HH2)

    Vanuit HH2 kunnen dezelfde huishoudelijke werkzaamheden worden geboden als onder HH1, met het verschil dat HH2 wordt ingezet bij cliënten die hetzij niet in staat zijn de hulp aan te sturen in wat precies schoongemaakt moet worden, hetzij anderszins moeite hebben met het organiseren van het huishouden. Daarnaast wordt HH2 ook ingezet indien er sprake is van:

    • -

      Verzorging van inwonende kinderen;

    • -

      Het aanleren en activeren van huishoudelijke taken voor personen die niet eerder huishoudelijke taken hebben uitgevoerd, maar dit nog wel kunnen leren.

In het overzicht in bijlage 1 ‘Normtijden hulp bij het huishouden’ van deze beleidsregels staan de aard, omvang en frequentie beschreven van de huishoudelijke activiteiten die in de basis afdoende is om bovengenoemde resultaten te kunnen bereiken. De normering is gebaseerd op het “Protocol Indicatiestelling voor Huishoudelijke Verzorging 2005” van het Centrum Indicatiestelling Zorg, april 2005, dat volgens jurisprudentie nog steeds geldt als een gedegen onderbouwde normering van huishoudelijke taken. Het bepalen van de aard, omvang en frequentie van een te verstrekken maatwerkvoorziening hulp bij huishouden is maatwerk. Van de normering kan worden afgeweken, mits onderbouwd op grond van de persoonlijke situatie van de cliënt en/of diens stoornissen of beperkingen.

Bij het bepalen van een passende oplossingsrichting speelt het onderscheid tussen uitstelbare en niet uitstelbare taken ook een rol.

  • -

    Uitstelbare taken zijn taken die gefaseerd over de week uitgevoerd kunnen worden, zoals: was verzorging en de zwaar huishoudelijke taken.

  • -

    Niet-uitstelbare taken zijn taken die dezelfde dag of binnen afzienbare tijd uitgevoerd moeten worden, zoals: maaltijden verzorgen, (en in geval van calamiteiten of door de aandoening veroorzaakte extra bevuiling: sanitair schoonmaken en bed verschonen).

7.2. Eigen kracht en algemeen gebruikelijke oplossingen

Een oplossing vanuit eigen kracht waarmee beperkingen in het uitvoeren van huishoudelijke taken kunnen worden verminderd of ondervangen, kan zijn het aanschaffen of gebruik maken van algemeen gebruikelijke middelen of diensten. Wat nu nog niet algemeen gebruikelijk is, kan dat wel worden. De volgende zaken zijn (niet limitatief) volgens de geldende maatschappelijke normen in ieder geval algemeen gebruikelijk: wasmachine, stofzuiger, verhoging voor wasmachine en/of wasdroger, vaatwasmachine, boodschappendienst, kant en klaar maaltijden, maaltijddienst, glazenwasser, kinderopvang (crèche, overblijfmogelijkheden op school, voor- en naschoolse opvang), oppascentrale, honden uitlaatservice, zelfreinigende kattenbak, huisdieren voederautomaat.

Ook het gefaseerd uitvoeren van huishoudelijke taken (verspreid over de dag of de week) kan een oplossing zijn vanuit eigen kracht. Of het leren gebruik te maken van hulpmiddelen. Cliënt kan zich eventueel wenden tot een eerstelijns ergotherapeut voor advies en voorlichting over en het aanleren van vaardigheden ten behoeve van gebruik van hulpmiddelen en/of het reorganiseren van het huishouden.

7.3. Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten die samen een leefeenheid vormen. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Daar waar gebruikelijke hulp geboden kan worden, is geen ondersteuning mogelijk vanuit de Wmo.

Gebruikelijke hulp is uitsluitend aan de orde bij personen die samen in één woning wonen en daarmee een leefeenheid vormen. In de volgende situaties is echter géén sprake van een leefeenheid, en daarom ook geen sprake van gebruikelijke hulp:

  • bij kamerverhuur (op basis van een huurovereenkomst): De huurder van de betreffende ruimte wordt niet tot de leefeenheid gerekend. Van huurders mag niet verwacht worden dat zij de huishoudelijke taken overnemen; er is bijvoorbeeld geen sprake van familiebanden.

  • Bij personen die zelfstandig samenwonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen. Daarbij wordt verondersteld dat het aandeel in het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten bij uitval van een van de bewoners wel wordt overgenomen door de andere bewoners van het pand.

Bij het inventariseren van de mogelijkheden van huisgenoten ten aanzien van het bieden van gebruikelijke hulp aan de cliënt, wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.

Iedere volwassen burger wordt verondersteld naast een (drukke) baan of opleiding en/of gezin een huishouden te kunnen voeren. In geval van een meerpersoonshuishouden staat het hebben van een normale baan of het volgen van een opleiding per definitie het leveren van gebruikelijke zorg niet in de weg. Gebruikelijke zorg gaat voor op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie, zoals hobby’s en sociale activiteiten.

Gebruikelijke hulp per leeftijdsfase:

  • Van kinderen in de leeftijd tussen 12 en 18 jaar wordt verwacht dat zij hun eigen kamer schoonhouden en een bijdrage leveren in de licht huishoudelijke taken (zoals tafel afruimen, afwassen, kleding in de wasmand doen, kleine boodschappen doen).

  • Jong volwassenen in de leeftijd van 18 tot 23 jaar worden geacht een éénpersoons huishouden te kunnen voeren. Gemeente Diemen stelt in dit kader een éénpersoons huishouden gelijk aan een éénpersoons huishouden in een woning met 1 of 2 slaapkamers. De urennormering zoals deze is gespecificeerd in bijlage 1 wordt aangehouden bij het bepalen hoeveel de 18 tot 23 jarige kan bijdragen in het huishouden.

  • Vanaf 23 jaar wordt iemand geacht een meerpersoonshuishouden te kunnen voeren en wordt van de persoon dus verwacht waar nodig het gehele huishouden over te nemen.

7.4. Uitzonderingen op gebruikelijke hulp

7.4.1. Overbelasting van een huisgenoot

Onderdeel van het onderzoek naar de mogelijkheden van gebruikelijke zorg is of door de (chronische) uitval van één persoon, andere personen in de leefeenheid niet overbelast worden of overbelasting dreigt. Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk, gebruikelijke zorg en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke zorg voor op de andere activiteiten. Het is aan de partner of huisgenoot de (medische) gegevens aan te leveren ter onderbouwing van (dreigende) overbelasting door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden Het opvragen van een sociaal medisch advies kan noodzakelijk zijn om de aanwezigheid of het risico op overbelasting objectief vast te stellen.

Indien is vastgesteld dat een huisgenoot overbelast is door de combinatie van werk en de zorg voor zijn zieke of beperkte partner/huisgenoot (en voor de eventueel aanwezige kinderen), kan hulp bij het huishouden worden ingezet. In eerste instantie zal die ondersteuning van korte duur zijn. Uitgangspunt is dat in de periode dat de huishoudelijke hulp wordt ingezet, toegewerkt wordt naar een situatie waarin op den duur de huishoudelijke taken weer door de huisgenoot kunnen worden overgenomen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen. Een mantelzorgconsulent of andere cliëntondersteuner kan de leefeenheid desgewenst bijstaan in het proces van werken aan vermindering van overbelasting en het aanpassen aan de nieuwe situatie. Alleen wanneer blijkt dat het echt niet mogelijk is om de overbelasting op andere wijze te reduceren, kan langdurig hulp bij het huishouden worden ingezet.

7.4.2. Fysieke afwezigheid huisgenoot

Indien de huisgenoot van een cliënt vanwege werk een aaneengesloten perioden van ten minste zeven etmalen fysiek niet aanwezig is, kan van deze huisgenoot tijdens die afwezigheid geen gebruikelijke hulp verwacht worden. De afwezigheid van de huisgenoot moet dan wel een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk, zoals bij off-shore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Indien een huisgenoot structureel en verplicht meer dan 1, maar minder dan 7 etmalen per week afwezig is voor werk, zal onderzocht moeten worden in welke mate van de huisgenoot gebruikelijke hulp mag worden verwacht. In het onderzoek dient ook te worden meegewogen in hoeverre het gaat om uitstelbare of niet uitstelbare taken.

7.4.3. Korte levensverwachting

In geval de cliënt een zeer korte, bekende levensverwachting heeft kan - ter ontlasting van de leefeenheid van de cliënt - afgeweken worden van de regel dat gebruikelijke hulp voorliggend is en ondersteuning worden geboden.

7.4.4. Leerbaarheid huisgenoot ten aanzien van huishoudelijke taken

Voor huisgenoten die aangeven geen huishoudelijke taken over te kunnen nemen omdat ze niet weten hoe dit moet en dit nog nooit hebben gedaan, kan korte tijd huishoudelijke hulp worden ingezet om de huisgenoot de vaardigheden aan te leren.

Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, kan, indien nodig, hulp voor die zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke zorg zouden worden gerekend

7.5. Hulp uit sociaal netwerk

In het onderzoek naar eigen oplossingen voor de hulpvraag, wordt de cliënt gevraagd in hoeverre deze hulp vanuit zijn sociaal netwerk kan organiseren. Hulp regelen binnen het sociaal netwerk (niet zijnde gebruikelijke hulp) is echter niet afdwingbaar. Denk bijvoorbeeld aan de buurman die het vuilnis buiten zet of een uitwonende dochter die wekelijks het wasgoed mee naar huis neemt. Voor zover de ondersteuning vrijwillig en zonder te leiden tot overbelasting wordt geboden en een oplossing biedt voor de beperkingen van de cliënt, wordt geen hulp verstrekt vanuit de maatwerkvoorziening.

7.6. Algemene voorzieningen

Daar waar algemene voorzieningen aanwezig zijn, zijn ze voorliggend op het inzetten van een maatwerkvoorziening. Bij het verschijnen van deze beleidsregels zijn in Diemen nog geen algemene voorzieningen aanwezig gericht op het huishouden. Zodra de gemeente hiervoor algemene voorzieningen beschikbaar stelt, zullen ook die voorzieningen worden betrokken in het vaststellen of deze voorzieningen de beperkingen van de cliënt op passende wijze kunnen compenseren.

7.7. Andere voorzieningen

Cliënten die thuis wonen en een indicatie hebben voor de Wet langdurige zorg (Wlz), maken aanspraak op hulp bij huishouden vanuit de Wlz. Als er aanspraak bestaat op zorg vanuit de Wlz, wordt geen huishoudelijke hulp verstrekt op grond van de Wmo.

Er zijn verzekeraars die vanuit een aanvullende verzekering, bijvoorbeeld na ziekenhuisopname, tijdelijke hulp in de huishouding vergoeden. Indien cliënt hiervoor aanvullend is verzekerd en voldoet aan de voorwaarden die de verzekering stelt, mag van de cliënt worden verwacht deze aanspraak ook te verzilveren.

7.8. Normering hulp bij huishouden

Daar waar is vastgesteld dat de cliënt in aanmerking komt voor compensatie middels de maatwerkvoorziening hulp bij huishouden, wordt voor het vaststellen van de omvang van de te bieden hulp bijlage 1 ‘Normtijden hulp bij huishouden’ gehanteerd.

Van de cliënt wordt binnen de eigen mogelijkheden medewerking verwacht, om de huishoudelijke hulp zo efficiënt mogelijk te kunnen bieden. Te denken valt bijvoorbeeld aan het zo (ver)plaatsen van meubels dat de hulp voldoende ruimte heeft om werkzaamheden uit te voeren. En door daar waar mogelijk op te (laten) ruimen, zodat het schoonmaken efficiënt kan gebeuren. Het schoonmaken van verzamelingen valt niet onder hulp bij het huishouden.

7.8.1. Meer of minder hulp

De persoonlijke situatie van de cliënt en/of diens stoornissen of beperkingen kunnen leiden tot een noodzaak voor inzet van meer huishoudelijke hulp dan de normering. Andersom geldt ook: er kan ook blijken dat minder volstaat. In dat geval kan ook minder worden toegekend. Afwijken van de normering naar boven of naar beneden dient altijd onderbouwd te worden op grond van de persoonlijke situatie van de cliënt en/of diens stoornissen of beperkingen. Zo kan de aanwezigheid van kinderen onder de 5 jaar leiden tot hogere vervuilingsgraad en/of wenselijkheid dat uit het oogpunt van hygiëne de vloer vaker schoongemaakt wordt, omdat kinderen hier liggend of zittend op spelen. Bij een cliënt die bedlegerig is en er slechts 1 ruimte in de woning gebruikt, hoeven de niet door cliënt gebruikte ruimtes minder frequent schoongemaakt te worden. Incontinentie van de cliënt kan leiden tot meer wasgoed. Knoeien door een verminderde handfunctie kan tot een hogere vervuilingsgraad van de woning.

7.8.2. Thuis zorgen voor kinderen

Bij het thuis zorgen voor kinderen gaat het om de dagelijkse, gebruikelijke hulp aan gezonde kinderen (tot 12 jaar) die tot het gezin behoren als beide ouders/verzorgers niet in staat zijn deze te leveren. Huishoudelijke hulp ter verzorging van jonge kinderen kan betreffen: wassen, aan- en uitkleden, luier verschonen, in/uit bed halen, maaltijd verzorgen, eten geven, van en naar school of opvang brengen (zie bijlage 2 ‘Gebruikelijke zorg voor kinderen per levensfase’). Om het resultaat ‘zorgen voor kinderen’ te behalen wordt maximaal drie maanden ondersteuning ingezet. Deze niet-structurele opvang van kinderen wordt alleen ingezet bij ontwrichting of calamiteiten, bijvoorbeeld bij het acuut wegvallen van één of beide ouders/verzorgers. De Wmo is aanvullend op de eigen mogelijkheden en heeft vooral een taak in het bijspringen, zodat voor het gezin ruimte ontstaat om zelf een oplossing te vinden. De normering voor inzet van huishoudelijke hulp ter verzorging van kinderen is opgenomen in bijlage 1 in deze beleidsregels.

7.9. Voortzetten hulp na overlijden huisgenoot

Wanneer cliënt overlijdt en een huisgenoot die beperkingen heeft achter blijft, zal de hulp bij het huishouden gedurende 6 weken worden voortgezet. Zo heeft de achterblijvende huisgenoot 6 weken de tijd om de hulp op een andere manier te organiseren of de (veranderende) indicatie op zijn/haar naam te kunnen laten zetten.

8. Maatwerkvoorziening: begeleiding

Begeleiding als maatwerkvoorziening is ondersteuning gericht op het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid, maatschappelijke participatie en tot voorkoming van verwaarlozing of vereenzaming van de cliënt. Zelfredzaamheid is gedefinieerd als het in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Maatschappelijke participatie is het kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Begeleiding vindt plaats op individuele basis of in groepsverband. Met inzet van begeleiding kunnen resultaten worden bereikt op de volgende gebieden: het sociaal en persoonlijk functioneren (betreft de activiteiten van het dagelijks leven, het voeren van een gestructureerd huishouden en huiselijke relaties), het sociaal netwerk, zorg voor eigen gezondheid (t.a.v. lichamelijke gezondheid, geestelijke gezondheid en/of verslaving), dagbesteding, maatschappelijke participatie, financiën en (veilige en toereikende) huisvesting. Het ontlasten van mantelzorgers kan ook onderdeel uitmaken van de resultaten.

8.1. Werken aan doelen

Wanneer begeleiding als maatwerkvoorziening wordt ingezet, moeten concrete doelen geformuleerd worden waaraan de cliënt met de begeleiding gaat werken. In het onderzoeksverslag en/of de beschikking dient de Wmo-consulent vast te leggen aan welke doelen in hoofdlijnen gewerkt moet gaan worden. Het formuleren van subdoelen en het maken van een ondersteuningsplan waarin de doelen en de wijze waarop aan de doelen gewerkt gaat worden staan beschreven, is een taak van de begeleider. Om de doelen met de cliënt te bereiken maakt de begeleiding gebruik van verschillende interventies, zoals:

  • toezicht houden op het uitvoeren van activiteiten;

  • aansturen bij het uitvoeren van activiteiten (zowel thuis als op locatie of buitenshuis);

  • aanleren en/of oefenen van vaardigheden, (compensatie) strategieën en/of gedrag;

  • (leren) aanbrengen van structuur in het handelen en/of het voeren van regie;

  • vergroten van bewustzijn en/of inzicht van de cliënt in (de gevolgen van) zijn problematiek;

  • informatie en voorlichting geven over praktische zaken;

  • regelen van praktische zaken;

  • ondersteunen bij het nemen van besluiten;

  • overleg plegen en afstemming zoeken met andere instanties betrokken bij cliënt;

  • overleggen en afstemmen met het directe sociale netwerk in de thuissituatie (partner, kinderen);

  • (tijdelijk) overnemen van activiteiten.

8.2. De vier producten van begeleiding

De gemeente Diemen maakt binnen de maatwerkvoorziening begeleiding in het aanbod onderscheid tussen de volgende producten:

  • Individuele begeleiding

  • Dagbesteding (begeleiding in groepsverband)

  • Huishoudelijke begeleiding

  • Woonbegeleiding

Welk product het best passend is om de zelfredzaamheid en/of de participatie van de cliënt te vergroten of zo lang mogelijk te behouden, hangt af van de aard van de problematiek en de te bereiken doelen. In dit hoofdstuk worden de verschillende producten nader toegelicht.

8.3. Voorliggende oplossingen

Een maatwerkvoorziening begeleiding wordt pas ingezet als de problemen niet zijn te ondervangen met voorliggende oplossingen. Hieronder volgt een toelichtingen op een aantal veel voorkomende voorliggende oplossingsmogelijkheden.

8.3.1. Behandeling

Uitgangspunt bij het bepalen van de noodzaak voor een maatwerkvoorziening is dat andere oplossingsrichtingen niet volstaan. Indien verbetering van functioneren van de cliënt te behalen is door behandeling te volgen, is het uitgangspunt dat cliënt eerst behandeling volgt (op grond van de Zvw). Om te kunnen bepalen in hoeverre behandeling voor de cliënt tot de mogelijkheden behoort en (op welke termijn) welke resultaten daarvan te verwachten zijn, kan de Wmo-consulent advies opvragen bij een sociaal medisch adviesbureau. Behandeling kan gericht zijn op het verbeteren van de aandoening en/of opheffen of verminderen van de stoornissen en beperkingen en/of het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag, dan wel op nadere diagnostiek.

Het is niet zo dat een aanwezige mogelijkheid tot behandeling de inzet van de maatwerkvoorziening begeleiding per definitie uit sluit. Soms kan inzet van begeleiding noodzakelijk zijn naast het volgen van een behandeling, bijvoorbeeld als tijdelijk taken van de cliënt overgenomen moeten worden, totdat vaardigheden of gedrag tijdens behandeling is aangeleerd. Of omdat het nodig is gedurende de vaardigheden of het gedrag dat binnen de behandeling wordt aangeleerd, in het dagelijks leven te oefenen of in te slijten. Daar waar begeleiding naast behandeling wordt ingezet, is een goede afstemming tussen behandelaar en begeleider noodzakelijk.

8.3.2. Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen die voorliggend zijn op inzet van begeleiding:

  • Regulier aanbod van cursussen en opleidingen, zoals computercursus of taalles;

  • Gebruik van agenda, pictogrammenbord, weekplanner, apps op telefoon.

8.3.3. Gebruikelijke hulp

In paragraaf 3.3.3. staat gebruikelijke hulp omschreven. Nader toegespitst op begeleiding: vanuit gebruikelijke hulp wordt van volwassen huisgenoten binnen de leefeenheid verwacht dat zij de cliënt begeleiding bieden bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer. Het gaat dan bijvoorbeeld om begeleiding ten behoeve van bezoek familie/vrienden en bezoek van huisarts of specialist. Onder gebruikelijke hulp hoort ook het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden behoren zoals doen van de thuisadministratie. Verder is ook het leren omgaan van derden (familie/vrienden/etc.) met (de beperkingen van de) cliënt onderdeel van gebruikelijke hulp.

8.3.4. Algemene voorzieningen

Algemeen maatschappelijk werk (AMW, waaronder ook de ouderenadviseur) is een laagdrempelige vorm van ondersteuning bij kortdurende of enkelvoudige problemen. Bijvoorbeeld bij problemen met het omgaan met geld, het omgaan met een conflictsituatie of met de gevolgen van een grote levensgebeurtenis zoals echtscheiding. De cliënt wordt geholpen de problemen te ordenen en op te lossen zodat hij het voortaan zelf weer kan. De cliënt kan voor ondersteuning en advies uitsluitend terecht op de locatie van de dienstverlener. De cliënt dient hiertoe zelf initiatief te (kunnen) nemen en gemaakte afspraken na te (kunnen) komen. AMW is onder andere gevestigd in de Brede HOED. Als taken (langdurig) overgenomen moeten worden, onder begeleiding uitgevoerd of thuis getraind moeten worden, is AMW niet passend.

Andere voorbeelden van algemene voorzieningen waarmee de cliënt mogelijk zijn hulpvraag op het gebied van zelfredzaamheid en/of participatie kan verminderen of oplossen zijn:

  • activiteitenaanbod in het huis van de Buurt;

  • vrijwilligersaanbod bijvoorbeeld van Diemen voor elkaar of Markant;

  • Een maatje of buddy;

  • gezelschap of ondersteuning vanuit het vrijwilligersaanbod van stichting Diemen voor Elkaar;

  • sociale alarmering;

  • de post sorteergroep;

  • lotgenotencontact.

8.3.5. Andere voorzieningen

Daar waar de hulpvraag ligt op het gebied van arbeid, zijn er op grond van de Participatiewet mogelijkheden voor ondersteuning bij het vinden van een reguliere baan (voor cliënten met een uitkering op grond van de participatiewet, IOAZ, IOAW, Bbz en Anw) of het bieden van een beschutte werkplek ten behoeve van cliënten met een uitkering op grond van de Participatiewet.

Indien de cliënt een arbeidscontract heeft, is de werkgever de eerste 2 jaar van de arbeidsuitval verantwoordelijk voor het invullen van een re-integratietraject met de werknemer.

Indien de cliënt een uitkering heeft op grond van de WGA, WAO, WAZ, Wajong, IOW, WW of ZW, dan kan het UWV begeleiding bieden bij het vinden van werk, zoals met behoud van uitkering werkervaring opdoen of een opleiding volgen.

Daar waar een cliënt een indicatie heeft of in aanmerking kan komen voor de Wlz, valt begeleiding (individuele begeleiding en dagbesteding) onder de aanspraken op grond van de Wlz.

8.4. Product Individuele begeleiding

Individuele begeleiding is één op één ondersteuning bij de cliënt thuis, of op locatie van de aanbieder. De begeleider biedt ondersteuning gericht op het bevorderen of stabiliseren van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van cliënt, of biedt ondersteuning bij achteruitgang.

Met de inzet van individuele begeleiding kunnen één of meerdere van de volgende resultaten worden bereikt:

  • cliënt heeft grip op het dagelijks leven en persoonlijk functioneren, zodat zelfstandig thuis (blijven) wonen mogelijk is;

  • cliënt heeft en onderhoudt een sociaal netwerk, vereenzaming wordt voorkomen;

  • cliënt heeft aandacht voor zijn gezondheid en onderhoudt deze;

  • cliënt heeft een dagbesteding welke voldoende betekenis en structuur biedt;

  • cliënt kan deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • cliënt heeft voldoende inkomen en goed financieel beheer;

  • cliënt heeft een stabiele, veilige en toereikende huisvesting;

  • de mantelzorger is ontlast, waardoor de cliënt thuis kan blijven wonen.

8.4.1. Doelen ten aanzien van het sociaal en persoonlijk functioneren

Individuele begeleiding op het gebied van het dagelijks leven en sociaal en persoonlijk functioneren richt zich op het uitvoeren en structureren van dagelijkse activiteiten die nodig zijn om zelfstandig te kunnen wonen en op het hebben van gezonde relaties met huisgenoten.

Doelen zijn bijvoorbeeld:

  • cliënt kan zelfstandig een huishouden voeren, of daar hulp bij organiseren;

  • cliënt heeft een goede persoonlijke verzorging;

  • cliënt heeft een gezond dag en nachtritme;

  • cliënt heeft een gezond eet en drinkpatroon;

  • cliënt kan zelf contact opnemen met instanties indien nodig;

  • cliënt heeft gedragsmatige/communicatieve vaardigheden;

  • cliënt heeft opvoedkundige vaardigheden;

  • cliënt kan grenzen herkennen, stellen en/of bewaken;

  • cliënt kan conflicten hanteren;

  • cliënt heeft een gezonde/stabiele relatie met huisgenoten/gezinsleden en/of

  • praktische zaken/regie op het huishouden/administratie worden overgenomen dan wel begeleiding wordt hierbij geboden indien de cliënt blijvend niet over voldoende vaardigheden beschikt, zodat de cliënt thuis kan (blijven) wonen.

8.4.2. Doelen ten aanzien van het sociaal netwerk

Doelen van individuele begeleiding op het gebied van het sociaal netwerk zijn bijvoorbeeld:

  • cliënt heeft sociale vaardigheden aangeleerd en kan deze toepassen;

  • cliënt is in staat zelf (nieuwe) contacten te leggen en te onderhouden;

  • cliënt kan terugvallen op een ondersteunend netwerk;

  • het sociaal isolement van de cliënt is opgeheven/wordt voorkomen.

8.4.3. Doelen op het gebied van zelfzorg en gezondheid

Doelen van individuele begeleiding op het gebied van zelfzorg en gezondheid zijn bijvoorbeeld:

  • cliënt heeft inzicht in ziekte/bijbehorende problematiek;

  • cliënt accepteert de stoornis/beperking(en)/handicap en kan er beter mee omgaan;

  • cliënt is in staat hulp te vragen in eigen kring of daarbuiten;

  • cliënt is toe geleid naar gespecialiseerde behandeling;

  • cliënt heeft doelmatige en efficiënte (op elkaar afgestemde) hulpverlening;

  • cliënt is medicatietrouw/is behandeltrouw;

  • terugval/verergering van problematiek wordt voorkomen;

  • verslechtering in het ziektebeeld wordt tijdig gesignaleerd.

8.4.4. Doelen op het gebied van dagbesteding

Individuele begeleiding ten behoeve van dagbesteding dient eraan bij te dragen dat de cliënt beschikt over een zinvolle en betekenisvolle dagbesteding. Dit kan gericht zijn op twee aspecten: op de cliënt, om te kunnen deelnemen aan maatschappelijke, gestructureerde activiteiten, en op het ontlasten van de mantelzorger.

Doelen zijn bijvoorbeeld:

  • cliënt is gemotiveerd om deel te nemen aan activiteiten;

  • cliënt heeft informatie over activiteiten / bezigheden die passen bij zijn belangstelling;

  • cliënt heeft zelfvertrouwen en zicht op mogelijkheden en beperkingen t.a.v. dagbesteding;

  • cliënt heeft concrete plannen voor activiteiten en participatie;

  • cliënt heeft een uitgebalanceerd dag/nachtritme en een passende week structuur;

  • cliënt heeft passende dagbesteding;

  • cliënt is toegeleid naar passende (groeps) dagbesteding;

  • de mantelzorger wordt ontlast waardoor cliënt thuis kan blijven wonen.

8.4.5. Doelen op het gebied van financiën en (veilige en toereikende) huisvesting

Individuele Begeleiding richt zich hierbij op het verkrijgen en behouden van de balans tussen de inkomsten en de uitgaven, het beheren van financiën en van (eventuele) schulden en het hebben en houden van betaalbare, veilige en toereikende huisvesting.

Doelen zijn bijvoorbeeld:

  • de cliënt heeft een geordende financiële administratie, er is inzicht in de schulden van de cliënt;

  • de cliënt heeft inzicht in zijn inkomsten en uitgaven en in eventuele schulden;

  • de cliënt kan financiën beheren, begroten en budgetteren;

  • de cliënt heeft voldoende inkomen en uitgaven zijn gepast;

  • de cliënt maakt gebruik van inkomensondersteunende voorzieningen;

  • de cliënt krijgt hulp op juridisch gebied;

  • de cliënt is toe geleid naar schuldhulpverleningstraject;

  • de cliënt is toe geleid naar bewindvoering;

  • er is geen sprake van een (dreigende) uithuiszetting;

  • de woonlasten zijn betaalbaar en/of

  • de cliënt is toegeleid naar zelfstandig wonen, dan wel naar begeleid of beschermd wonen.

8.4.6. Evaluatie

Het periodiek evalueren van de bereikte resultaten en bijstellen van het ondersteuningsplan is de verantwoordelijkheid van de begeleider. Als de looptijd van de maatwerkvoorziening (bijna) is verstreken en om voortzetting wordt gevraagd, onderzoekt de Wmo-consulent de situatie van de cliënt en evalueert de effectiviteit van de ingezette begeleiding. Zowel een gesprek met de cliënt als de evaluatie van de begeleider (in een verslag) zijn noodzakelijk om te kunnen bepalen of, in welke omvang en voor hoe lang voortzetting van de individuele begeleiding noodzakelijk is.

Ook kan de Wmo-consulent, als de situatie daar aanleiding toe geeft, gedurende de looptijd van de maatwerkvoorziening een evaluatiemoment inplannen. Als de uitkomst van een tussentijdse evaluatie daar aanleiding toe geeft, kan een toegekende maatwerkvoorziening worden beëindigd, waarna indien nodig opnieuw een maatwerkvoorziening wordt afgegeven voor meer of juist minder uur per week en/of waarbij de intensiteit van het benodigde specialisme naar boven dan wel naar beneden wordt aangepast.

8.4.7. Bepalen omvang van individuele begeleiding

De omvang van individuele begeleiding wordt vastgesteld in uren per week. Het betreft het aantal uur begeleiding dat de cliënt (gemiddeld) per week nodig heeft om gestelde doelen te kunnen bereiken. Er wordt door de gemeente Diemen voor het bepalen van de omvang van de begeleiding niet gewerkt met normtijden. De Wmo-consulent bepaalt de omvang van de begeleiding in samenspraak met de cliënt. Indien er al begeleiding ingezet is, zal ook de ervaring van de begeleider en diens professionele inschattingen ten aanzien van de mogelijkheden van de cliënt meegewogen worden.

Bij het vaststellen welke omvang van begeleiding passend is, weegt de Wmo-consulent een combinatie van factoren mee, zoals (niet limitatief):

  • de mate van de beperkingen in de zelfredzaamheid van cliënt

  • de aard van de activiteiten waar begeleiding bij nodig is (eenvoudig, complex)

  • bij hoeveel activiteiten begeleiding bij nodig is

  • hoe frequent activiteiten moeten worden uitgevoerd

  • in welke mate de aanwezigheid van de begeleider vereist is tijdens het uitvoeren van activiteiten: moet de begeleider de activiteit overnemen, kan de cliënt met wat hulp de taak zelf uitvoeren, moet cliënt aangestuurd worden gedurende het uitvoeren van de activiteit, of is voorbereiden en/of stimuleren van de cliënt tot het op een later tijdstip zelfstandig uitvoeren van de activiteit afdoende?

    Het kan zijn dat bij de ene taak lichte aansturing voldoende is, waar dezelfde cliënt bij een andere taak moet worden geholpen of de taak zelfs moet worden overgenomen

  • of herhaald oefenen vereist is. Hoeveel herhaling cliënt nodig heeft bij het aanleren van een activiteit, vaardigheid of gedrag, hangt mede af van diens leervermogen.

Flexibele inzet van uren door een gecontracteerde zorgaanbieder

Gemeente Diemen heeft met de aanbieders van begeleiding contractueel afgesproken dat zij de toegekende uren begeleiding flexibel kunnen inzetten. Dit werkt als volgt: de cliënt krijgt een bepaald aantal uur per week begeleiding toegekend. Dit aantal uur per week maal het aantal weken waarvoor de maatwerkvoorziening is verstrekt (de periode) is het totaal aantal uur begeleiding dat de aanbieder binnen de indicatie kan inzetten. De aanbieder kan in overleg met de cliënt meer of minder uur per week begeleiding bieden, zolang het totaal aantal uur van de indicatie niet wordt overschreden.

8.5. Product dagbesteding

Dagbesteding begeleidt de cliënt bij het bevorderen en behouden van zelfredzaamheid en biedt begeleiding bij achteruitgang van zelfredzaamheid. Dagbesteding kan ook (mede) worden ingezet om overbelasting van mantelzorgers te voorkomen. Met de inzet van dagbesteding kunnen één of meerdere van de volgende resultaten worden bereikt:

  • cliënt heeft en onderhoudt een sociaal netwerk, vereenzaming wordt voorkomen;

  • cliënt heeft een zinvolle en dagbesteding welke voldoende betekenis en structuur biedt;

  • cliënt heeft dagbesteding ter vervanging van werk;

  • cliënt kan deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • de mantelzorger is ontlast, waardoor de cliënt thuis kan blijven wonen.

Dagbesteding wordt aangeboden in een groep en is gericht op het hebben van contacten met meerdere personen. Dagbesteding vraagt actieve deelname van de cliënt aan het dagprogramma. De begeleiding tijdens de dagbesteding heeft een methode voor werken met groepen als basis en is deskundig in het bieden van passende activiteiten, structuur, toezicht en/of zorg. De aanbieder van dagbesteding draagt zorg voor een afgewogen samenstelling van de groep en de omgeving waarin de dagbesteding plaatsvindt. Hulp bij persoonlijke verzorging tijdens het bezoek aan de dagbesteding, valt ook onder de begeleiding geboden binnen de maatwerkvoorziening.

8.5.1. Vervoer van en naar dagbesteding

Een cliënt die niet in staat is zelfstandig (lopend, fietsend, met eigen auto of een ander individueel vervoermiddel dan wel met het OV) van en naar de dagbestedingslocatie te reizen en voor vervoer of begeleiding bij vervoer ook geen beroep kan doen op een partner of iemand uit het sociaal netwerk, komt in aanmerking voor vervoer naar dagbesteding. Wmo vervoer is niet bedoeld voor vervoer naar dagbesteding (als maatwerkvoorziening). Wmo vervoer is geen voorliggende oplossing.

Vervoer naar dagbesteding wordt uitgevoerd door of onder verantwoordelijkheid van de aanbieder van dagbesteding. De aanbieder krijgt voor de cliënt met een indicatie voor vervoer een bedrag per etmaal dat cliënt de dagbesteding bezoekt. De aanbieder heeft contractueel de verplichting voor iedere cliënt met een indicatie voor vervoer naar dagbesteding, het vervoer ook daadwerkelijk te regelen.

Binnen de indicatie voor vervoer van en naar dagbesteding wordt (omwille van het tarief) onderscheid gemaakt tussen ‘vervoer met rolstoel’ en ‘vervoer zonder rolstoel’.

8.5.2. Doelen dagbesteding

De doelstellingen van dagbesteding zijn onder andere:

  • medemensen ontmoeten en voorkomen van sociaal isolement;

  • structureren hebben in de dag of week;

  • leren omgaan met fysieke en/of cognitieve beperkingen

  • vergroten van, behouden van of voorkomen van achteruitgang in (fysieke, cognitieve en sociaal-emotionele) vaardigheden;

  • ontlasten van mantelzorgers en/of

  • (bij arbeidsmatige dagbesteding) aanleren en/of onderhouden van arbeidsvaardigheden afgestemd op de interesses en mogelijkheden van de betrokkenen.

8.5.3. Bepalen omvang van dagbesteding

Dagbesteding wordt vastgesteld in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan 4 aaneengesloten uren. Het maximum aantal dagdelen dat kan worden toegekend is 9. Dat is in omvang gelijk aan een in Nederland gebruikelijke 36-urige werkweek.

De Wmo-consulent bepaalt de omvang van de dagbesteding in samenspraak met de cliënt en indien aanwezig ook met diens partner en/of mantelzorger. Daar waar de cliënt al naar de dagbesteding gaat, kan ook de begeleider van de dagbesteding hierbij betrokken worden.

Hoeveel dagdelen dagbesteding passend zijn is afhankelijk van:

  • hoeveel structuur, activering, toezicht etc. de cliënt nodig heeft gedurende de week, aanvullend op de eigen mogelijkheden, de mogelijkheden vanuit het sociaal netwerk en/of de voorliggende voorzieningen;

  • het doel dat dagbesteding voor deze specifieke cliënt heeft. Hoeveel dagdelen zijn nodig om dit doel te bereiken?;

  • hoe (over) belast de mantelzorger is en/of

  • hoeveel dagdelen dagbesteding de cliënt fysiek en mentaal aan kan.

8.6. Intensiteit van het benodigde specialisme individuele begeleiding en dagbesteding

Op basis van de benodigde competenties en het bijbehorende niveau van opleiding, de mate van ervaring en specialistische kennis van de doelgroep, worden binnen de producten individuele begeleiding en dagbesteding onderscheid gemaakt tussen 3 intensiteiten van het benodigde specialisme (en het bijbehorend tarief):

  • licht

  • middel

  • zwaar

Een taak overnemen vraagt andere competenties dan iemand aansturen om een taak zelf uit te voeren. Het begeleiden van cliënten met specifieke problematiek kan vragen om specialistische kennis over en vaardigheid in het omgaan met cliënten met die problematiek. De aanwezigheid en mate van gedragsproblematiek is belangrijk voor de mate van professionaliteit van de hulp die moet worden ingezet. Ook de (beperkingen in) communicatievaardigheid van de cliënt, mate van inzicht in diens eigen beperkingen en de mate waarin de cliënt regieproblemen heeft, zijn van invloed op de intensiteit van het benodigde specialisme van de begeleiding.

8.6.1. Licht intensieve begeleiding

De begeleiders hebben minimaal een MBO opleidings- en/of ervaringsniveau, hebben ten minste basiskennis over, enige ervaring met en veel betrokkenheid bij de doelgroep. Zij zijn in staat om op basis van een ondersteuningsplan (eventueel niet door henzelf maar door een derde vanuit hun organisatie opgesteld), doelgericht te werken. Zij krijgen vanuit hun organisatie voldoende ondersteuning om met de signalen van cliënten om te gaan.

Licht intensieve begeleiding is passend indien:

  • de cliënt geen beperkingen heeft op het gebied van communicatie (verbaal of non verbaal) en zelf hulp kan vragen óf de cliënt hierin wel beperkt is maar door kennis over de cliënt en diens vaste routines duidelijk is wat de behoeften van de cliënt zijn; en/ of

  • de taken eenvoudig kunnen worden overgenomen of met een enkelvoudige, eenmalige aanwijzing door cliënt kan worden uitgevoerd;

  • de cliënt geholpen is door zijn ervaringen en overwegingen aan te horen en te ordenen en verder geen interventies nodig zijn;

  • er sprake is van lichte gedragsproblemen die geen direct gevaar voor de zelfredzaamheid vormen en die zich eenvoudig laten bijsturen en/of

  • beperkingen op het gebied van oriëntatie en geheugen ondervangen kunnen worden door te handelen op basis van routines.

8.6.2. Middel intensieve begeleiding

De begeleiders hebben een MBO (of soms HBO) opleiding, met ruime kennis en ervaring van de doelgroep, kunnen zelfstandig een ondersteuningsplan en evaluatie opstellen, kunnen methodisch en doelgericht werken en krijgen vanuit hun organisatie voldoende feedback en ondersteuning om met signalen van cliënten om te gaan en die in staat zijn zowel taken over te nemen, als cliënten te helpen of aan te sturen.

Middel intensieve begeleiding is passend indien:

  • de cliënt enige beperkingen heeft op het gebied van communicatie (verbaal of non verbaal) en zijn wensen, behoeften of hulpvraag niet altijd even goed duidelijk kan maken;

  • de cliënt geholpen moet worden bij een taak of gestructureerd en bij herhaling gestimuleerd moet worden bij het uitvoeren van taken;

  • de cliënt ondersteuning nodig heeft om zijn ervaringen en overwegingen te ordenen en tot een besluit te komen;

  • de cliënt ondersteuning nodig heeft bij het zelf aanbrengen van dagritme, structuur, planning;

  • de cliënt een verminderd inzicht heeft in eigen beperkingen;

  • er is sprake van lichte of matige gedragsproblemen waarbij professionele bijsturing vereist is en/of

  • er sprake is van een lichte mate van zorg mijdend gedrag.

8.6.3. Zwaar gespecialiseerde begeleiding

De begeleiders hebben minimaal een HBO-opleiding en zijn daarnaast extra getraind in het omgaan met een specifieke doelgroep of problematiek (zoals NAH, autisme of verslaving). Zij kunnen zelfstandig opereren, zijn in staat in te springen op wisselende hulpvragen, kunnen signalen en tekenen van ontwikkeling niet alleen vaststellen maar ook verwoorden en omzetten in handelen en/of in hun houding ten opzichte van de cliënt, zijn in staat methodisch en doelgericht te werken, kunnen zelfstandig een ondersteuningsplan opstellen, evalueren en aanpassen en zijn in staat lange termijndoelen te concretiseren naar korte termijn doelen.

De begeleiders uit deze categorie begeleiden cliënten die problemen ervaren op meerdere terreinen (zelfredzaamheid, gedrag, psychisch functioneren, oriëntatie en geheugen). Communicatie met cliënten is niet vanzelfsprekend en begeleiders hebben belangrijke taak in motiveren tot en accepteren van hulp (bij regie van het dagelijks leven) en soms ook bij het toe leiden naar behandeling.

Zwaar intensieve begeleiding is passend indien:

  • de cliënt matige tot ernstige beperkingen heeft op het gebied van communicatie (verbaal of non verbaal) en zijn wensen en behoeften niet goed duidelijk kan maken;

  • de cliënt niet zelf om hulp vraagt;

  • de cliënt een zeer matig of geen inzicht heeft in eigen beperkingen;

  • de cliënt zich zorg mijdend opstelt;

  • verwaarlozing dreigt en zonder deskundige begeleiding opname noodzakelijk is;

  • er sprake is van ernstige gedragsproblemen waarbij professionele aansturing noodzakelijk is om escalatie te voorkomen en zelfredzaamheid te behouden;

  • er ernstige problemen zijn op het gebied van perceptie van de werkelijkheid;

  • de cliënt sterke wisselingen of achteruitgang in gedrag en/of competenties laat zien waar adequaat op moet worden gereageerd.

8.7. Huishoudelijke begeleiding

Het product huishoudelijke begeleiding is een combinatie van eenvoudige psychosociale ondersteuning en hulp bij het schoonmaken van het huis.

Huishoudelijke begeleiding is het geheel of gedeeltelijk overnemen van activiteiten en regie op het gebied van verzorging van het huishouden in combinatie met het begeleiden van de cliënt naar een grotere zelfredzaamheid op dit gebied. Huishoudelijke begeleiding is passend voor de cliënt die (op dit moment) geen regie heeft over de huishoudelijke werkzaamheden en waarbij er sprake is van een woning die ernstig vervuild of extreem vol is.

De hulp zoekt samen met de cliënt naar de juiste structuur binnen het huishouden. Het (leren) opruimen en weggooien van spullen is een onderdeel van de huishoudelijke begeleiding. Het resultaat van huishoudelijke begeleiding is dat de cliënt de regie over de huishoudelijke werkzaamheden kan voeren en zo zelf zorg kan dragen voor een schoon en leefbaar huis. Daar waar de cliënt blijvende beperkingen heeft in het uitvoeren van huishoudelijke taken kan na afronding van de huishoudelijke begeleiding de maatwerkvoorziening hulp bij huishouden worden ingezet.

8.8. Woonbegeleiding

Bij huishoudens die structureel overlast veroorzaken waarbij is gebleken dat het inzetten van reguliere maatregelen tegen overlast en/of de inzet individuele begeleiding maatregelen tot onvoldoende resultaat heeft geleid of zal leiden, het product woonbegeleiding worden ingezet. Woonbegeleiding biedt dezelfde begeleiding al beschreven in artikel 8.4. individuele begeleiding en is daarnaast altijd gericht op het terugdringen van de overlast.

In sommige gevallen stelling woningcorporaties woonbegeleiding als voorwaarde voor huisvestiging. De corporatie neemt in het huurcontract op dat de bewoner als aanvullende voorwaarde woonbegeleiding gedurende een bepaalde periode moet accepteren. De indicatie voor woonbegeleiding wordt afgegeven door de gemeente. Woonbegeleiding wordt geleverd door een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder. In ernstige situaties kan het huurcontract ook voor een bepaalde periode op naam van de zorgaanbieder worden gezet. Dit wordt geregeld tussen de woningcorporatie en de zorgaanbieder.

8.9. Logeeropvang

Logeeropvang is tijdelijke opvang van de cliënt in een zorginstelling of een logeerhuis. Het doel van Logeeropvang is het tijdelijk overnemen van de zorg voor de cliënt om overbelasting van de mantelzorger te voorkomen. Het resultaat is dat de cliënt langer thuis kan blijven wonen.

Een cliënt komt in aanmerking voor logeeropvang als er zonder de inzet hiervan overbelasting van de mantelzorger dreigen en

  • a.

    De cliënt langdurig is aangewezen op meer dan gebruikelijke hulp, en

  • b.

    Hulp van een vrijwilliger, dagbesteding en ambulante ondersteuning niet voldoende oplossing bieden, en

  • c.

    De cliënt geen aanspraak kan maken op de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg om overbelasting van de mantelzorger te voorkomen.

Tijdens het logeren wordt de dagelijkse zorg voor de cliënt overgenomen. Naast de logeeropvang wordt aan de cliënt tevens begeleiding in de vorm van een dagactiviteit en indien noodzakelijk persoonlijke begeleiding aangeboden. Wanneer verpleging nodig is moet hiervoor apart een indicatie op grond van de Zorgverzekeringswet.

Bij terugkerende logeeropvang kan de cliënt logeren gedurende maximaal drie etmalen per week. Bij eenmalige logeeropvang is stapeling mogelijk en kan de cliënt logeren gedurende een maximale aaneengesloten periode van twee weken, bijvoorbeeld bij vakantie van de mantelzorger. Deze stapeling is maximaal twee maal per jaar mogelijk.

De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor logeeropvang.

8.10. Beschermd wonen

Cliënten die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat die gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen. Dit is geen grote instelling maar een cluster van vaak “gewone” woningen waarbij op kleine schaal cliënten uit een bepaalde doelgroep (psychiatrie, verstandelijke beperking, ouderen) bij elkaar wonen. Soms is er sprake van een eigen leefeenheid, soms alleen van een eigen slaapkamer. Er zijn gemeenschappelijke ruimten, waar de cliënten elkaar en de aanwezige begeleiders ontmoeten. Cliënten krijgen begeleiding bij het brengen van structuur in hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende daginvulling. Voor een deel van de cliënten is beschermd wonen een opstapje naar zelfstandig wonen.

Beschermd Wonen is een taak voor de zogenaamde centrumgemeenten, zij krijgen ook het budget voor deze taak. Amsterdam is de centrumgemeente voor de gemeente Diemen. De toewijzing van beschermd wonen gaat via de ‘centrale toegang’. In regionaal verband zijn indicatiecriteria voor beschermd wonen opgesteld en afspraken gemaakt over toewijzing. Ook over de uitstroom (als een cliënt vanuit de beschermde woonvorm naar een zelfstandige woning gaat) zijn werkafspraken gemaakt met Amsterdam.

8.11. Maatschappelijke opvang

Maatschappelijke opvang is het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, door één of meer problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Centrumgemeente Amsterdam is verantwoordelijk voor de uitvoering van een samenhangend aanbod van maatschappelijke opvang. Er wordt zowel op bestuurlijk als uitvoerend niveau samengewerkt met alle betrokken partijen (opvanginstellingen, zorgkantoren en woningcorporaties) en de gemeenten in de regio. De focus binnen de maatschappelijke opvang zal de komende jaren worden verlegd van opvang naar preventie en blijvend herstel na uitstroom. Mensen worden in hun eigen kracht ondersteund, zodat dakloosheid zoveel mogelijk wordt voorkomen. Doel is dat een opvangplek hooguit een korte tussenstop is, waarna weer participatie in de Nederlandse samenleving kan plaatsvinden.

Ook de ondersteuning van zwerfjongeren maakt onderdeel uit van het maatschappelijke opvangbeleid.

9. Slotbepalingen

9.1. Inwerkingtreding

De “Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Diemen 2020” treden in werking op 1 januari 2020.

9.2 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning Diemen 2020.

Bijlage 1. Normtijden hulp bij het huishouden

De normtijden hulp bij het huishouden zijn gebaseerd op het “Protocol Indicatiestelling voor Huishoudelijke Verzorging” van Centrum Indicatiestelling Zorg, april 2005. In deze normering zijn de essentiële werkzaamheden opgenomen die nodig zijn om tot een schoon en leefbaar huis te komen, te beschikken over schone was, boodschappen, maaltijden en/of te zorgen voor kinderen. Ten behoeve van werkzaamheden die niet wekelijks hoeven te worden verricht, zoals bijvoorbeeld ramen lappen, is in de urennorm rekening gehouden waardoor gemiddeld genomen de normtijd per week volstaat om alle noodzakelijke werkzaamheden te kunnen uitvoeren.

Licht huishoudelijk werk in woning met 1 of 2 slaapkamers

Tijdsbesteding in minuten

Opruimen

10

Vaatwassen in/uitruimen

10

Keuken opruimen

5

Interieur hoog

10

Interieur op ooghoogte

10

Interieur laag

10

Bed opmaken

5

Max. totaal per week

60

Nb. Bij afwassen met de hand (i.p.v. vaatwasser in/uitruimen) wordt 5 minuten toegevoegd.

Licht huishoudelijk werk in woning met 3 slaapkamers

Tijdsbesteding in minuten

Opruimen

15

Vaatwasser in/uitruimen

10

Keuken opruimen

10

Interieur hoog

15

Interieur op ooghoogte

15

Interieur laag

15

Bed opmaken

10

Max. totaal per week

90

Nb. Bij afwassen met de hand (i.p.v. vaatwasser in/uitruimen) wordt 5 minuten toegevoegd.

Zwaar huishoudelijk werk in woning met 1 of 2 slaapkamer(s)

1-persoons huishouden

Tijdsbesteding in minuten

Stofzuigen/nat afnemen (incl halletje, keuken, toilet)

15

Stofzuigen (slaap)kamer(s) (inclusief badkamer) wekelijks

15

Nat schoonmaken keuken

15

Nat schoonmaken badkamer

20

Nat schoonmaken toilet

10

Bed verschonen wekelijks of 2 wekelijks

10

Binnenkant ramen zemen 1 keer per 10 weken (dan is het niet 5 minuten maar 1 keer per 10 weken 50 minuten)

5

Max. totaal per week

90

Nb. Bij een kleine eengezinswoning maximaal 15 minuten voor stofzuigen trappenhuis toevoegen

Zwaar huishoudelijk werk ongeachte grootte van de woning

Meerpersoonshuishouden

Tijdsbesteding in minuten

Stofzuigen/nat afnemen woonkamer (incl halletje, keuken, toilet)

30

Stofzuigen/nat afnemen (slaap)kamer(s) inclusief badkamer

30

Stofzuigen trappenhuis (eengezinswoning)

15

Nat schoonmaken keuken

30

Nat schoonmaken badkamer

30

Nat schoonmaken toilet 1 of 2 keer per week

20

Bed verschonen wekelijks of 2 wekelijks

20

Binnenkant ramen zemen 1 keer per 10 weken (dat is bedoeld als 1 keer per 10 weken 50 minuten en niet als 5 min. Per week)

5

Max. totaal per week

180

Zwaar huishoudelijk werk in woning met 3 slaapkamers

1 persoons huishouden

Tijdsbesteding in minuten

Stofzuigen/nat afnemen woonkamer (incl halletje, keuken, toilet)

30

Stofzuigen/nat afnemen (slaap)kamers (inclusief badkamer)

30

Stofzuigen trappenhuis (eengezinswoning)

15

Nat schoonmaken keuken

30

Nat schoonmaken badkamer

30

Nat schoonmaken toilet

Indien het toilet zich in de badkamer bevindt, wordt alleen tijd toegekend voor het schoonmaken van de toiletpot (5 minuten)

20

Bed verschonen

15

Binnenkant ramen zemen (dan is het niet 5 minuten maar 1 keer per 10 weken 100 minuten)

10

Max. totaal per week

180

Wasverzorging 1 persoons huishouden

Tijdsbesteding in minuten

Sorteren en inladen

5

Was ophangen

15

Was afhalen

10

Was opvouwen

15

Strijken (alleen bovenkleding, geen onderkleding en linnengoed)

15

Max. totaal per week

60

Wasverzorging 2 of meer persoons huishouden

Tijdsbesteding in minuten

sorteren en inladen

10

was ophangen

20

was afhalen

15

was opvouwen

25

Strijken (alleen bovenkleding, geen onderkleding en linnengoed)

20

Max. totaal per week

90

Boodschappen voor 1 persoons huishouden

Tijdsbesteding in minuten

Boodschappenlijst opstellen

10

Boodschappen inruimen

5

Boodschappen doen

30

Max. totaal per week

45

Boodschappen 2 of meerpersoonshuishouden

Tijdsbesteding in minuten

Boodschappenlijst opstellen

10

Boodschappen inruimen

10

Boodschappen doen

40

Max. totaal per week

60

Broodmaaltijd

Tijdsbesteding in minuten

Klaarzetten broodmaaltijd per keer

5

Afruimen/afwassen broodmaaltijd per keer

10

Max. totaal per keer

15

Warme maaltijd

Tijdsbesteding in minuten

Maaltijd opwarmen en klaarzetten, per keer

15

Afruimen/afwassen warme maaltijd, per keer

15

Max totaal per keer

30

Het aanleren en activeren van huishoudelijke taken (alleen HH2)

Personen die niet eerder huishoudelijke taken hebben uitgevoerd kunnen hiervoor instructie krijgen. Dit betreft altijd een tijdelijke indicatie voor maximaal 3 maanden.

  • Max. 30 minuten extra per week voor het uitleg geven, voordoen en samen met cliënt de activiteit uit voeren.

  • Max. 30 minuten extra tijd per week voor het aansporen en samen op werken als cliënt geactiveerd moet worden zelf huishoudelijke taken weer op te nemen.

Normering activiteiten ten behoeve van de verzorging van inwonende kinderen

Onderstaande normen worden gebruikt bij het berekenen van de totale benodigde tijd voor de activiteiten ten behoeve van de verzorging van kinderen. Hiervoor wordt de normtijd vermenigvuldigd met het aantal keer per dag en het aantal keer per week. Dit levert dan de totaaltijd op van de activiteiten ten behoeve van de verzorging van kinderen.

De grondslag ligt bij de ouder. Deze is tijdelijk niet in staat om de ouderrol op zich te nemen. Aanvullend op eigen mogelijkheden kunnen tot maximaal 40 uur de volgende activiteiten overgenomen worden:

De frequentie is gerelateerd aan de leeftijd en ontwikkelingsfase van het kind. Factoren voor meer/minder werk zijn:

  • -

    Gezondheidssituatie/functioneren kinderen/huisgenoten

  • -

    Aanwezigheid gedragsproblematiek

  • -

    Samenvallende activiteiten

    Als kinderen bijvoorbeeld op hetzelfde tijdstip naar bed gaan, telt dat voor één keer en niet per kind.

Verzorgende activiteiten

Tijdsbesteding in minuten

Naar bed brengen

10 minuten per keer per kind

Uit bed halen

10 minuten per keer per kind

Wassen en kleden (inclusief luier verschonen)

30 minuten per dag per kind

Eten en/of drinken geven

20 minuten per maaltijd

Babyvoeding (flesje/potje)

10 minuten per keer per kind

Naar school/crèche brengen/halen

15 minuten per keer per gezin

Bijlage 2. Gebruikelijke zorg voor kinderen per levensfase

De gebruikelijke zorg voor kinderen per levensfase is gebaseerd op het ‘Protocol gebruikelijke zorg hulp bij het huishouden, april 2005’ van het Centrum Indicatiestelling Zorg.

Kinderen van 0 tot 5 jaar

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotore ontwikkeling;

  • zijn tot 4 jaar niet zindelijk;

  • moeten volledig verzorgd worden: aan- en uitkleden, eten, wassen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun sport/spel/vrijetijdsbesteding;

  • beoefenen sport- en hobbyactiviteiten niet in verenigingsverband;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • hebben vanaf 5 jaar een reguliere dagbesteding op school oplopend van 22 tot 25 uur/per week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;

  • hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotore ontwikkeling;

  • zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook;

  • hebben bij hun vrijetijdsbesteding alleen begeleiding nodig in het verkeer wanneer zij van en naar hun activiteiten gaan;

  • beoefenen sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, ongeveer 2 maal per week.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben geen begeleiding nodig van en naar hun vrijetijdsactiviteiten;

  • beoefenen sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband;

  • hebben tot 16 jaar een reguliere dagbesteding op school; hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (zoals huiswerk).