Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening Wet inburgering

Geldend van 01-01-2010 t/m 31-12-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2010

Intitulé

Verordening Wet Inburgering

Het Bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân;

Gelet op de artikelen 8, 19, vierde lid, 19a, eerste lid, 23, derde lid, 24e, tweede lid en 35 van de Wet inburgering;

overwegende dat het bestuur bij verordening regels dient te stellen over

  • -

    de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars;

  • -

    het vaststellen van een inburgerings- of taalkennisvoorziening ten behoeve van inburgeringsplichtigen;

  • -

    de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgerings- of taalkennisvoorziening is vastgesteld;

  • -

    het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd;

  • -

    de eigen bijdrage van vrijwillige inburgeraars,

besluit: vast te stellen de

VERORDENING WET INBURGERING

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 – Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het bestuur: het bestuur van het openbaar lichaam Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân;

    • b.

      de wet: de Wet inburgering;

    • c.

      inburgeringsplichtige: iedere oudkomer en nieuwkomer tussen de 16 en 65 jaar, die duurzaam in Nederland wil en mag wonen en die volgens de wet nog niet aan zijn inburgeringsplicht heeft voldaan;

    • d.

      inburgeringsbehoeftige: iedere inwoner van Nederland, niet zijnde een inburgeringsplichtige, tussen de 16 en 65 jaar van een andere dan Nederlandse afkomst wiens participeren in de Nederlandse samenleving wordt beperkt door onvoldoende kennis van de Nederlandse taal en samenleving;

    • e.

      geestelijke bedienaar: de persoon die een geestelijk, godsdienstig of levensbeschouwelijk ambt bekleedt, arbeid verricht als geestelijk voorganger, godsdienstleraar of zendeling, dan wel ten behoeve van een kerkgenootschap of een ander genootschap op geestelijke of levensbeschouwelijke grondslag werkzaamheden van overwegend godsdienstige, geestelijke of levensbeschouwelijke aard verricht

    • f.

      inburgeringsvoorziening: de voorziening die toeleidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II;

    • g.

      taalkennisvoorziening: de voorziening gericht op verwerving van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het afronden van een middelbare beroepsopleiding (mbo) op niveau 1 of 2;

    • h.

      DUO: zelfstandig bestuursorgaan dat in opdracht van het ministerie van VROM gemeenten ondersteunt bij uitvoering van de Wet inburgering.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet inburgering (Wi), de daarop berustende regelingen en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 2 – Informatieverstrekking

Het bestuur draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen en inburgeringsbehoeftigen op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet en over het aanbod van en de toegang tot inburgerings- en taalkennisvoorzieningen.

Hoofdstuk 2 Doelgroepen en inburgeringsvoorzieningen

Artikel 3 – Vaststelling inburgeringsvoorziening

  • a.

    Het bestuur stelt, conform de wet, voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen een inburgerings-of taalkennisvoorziening vast;

  • b.

    Het bestuur stelt, conform de wet, voor geestelijk bedienaren een inburgeringsvoorziening vast;

  • c.

    Het bestuur kan voor overige inburgeringsplichtigen een inburgerings- of taalkennisvoorziening vaststellen;

  • d.

    Het bestuur kan voor inburgeringsbehoeftigen een inburgerings- of taalkennisvoorziening vaststellen.

Artikel 4 – Samenstelling voorziening

  • 1.

    Het bestuur stemt de inburgeringsvoorziening, met uitzondering van de inburgeringsvoorziening voor geestelijk bedienaren, of de taalkennisvoorziening af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.

  • 2.

    Indien de inburgeringsplichtige een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het bestuur er zorg voor dat de inburgerings- of taalkennisvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

  • 3.

    Een voorziening omvat een cursus, die toeleidt naar een inburgeringsexamen, Staatsexamen of een diploma waarmee de inburgeraar aantoonbaar aan zijn inburgeringsverplichting heeft voldaan, en een inburgeringsexamen.

Artikel 5 – Opleggen verplichtingen

Het bestuur kan een inburgeringsplichtige bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

  • a.

    het deelnemen aan de inburgerings- of taalkennisvoorziening;

  • b.

    het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

  • c.

    het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

  • d.

    het deelnemen aan het inburgerings(her)examen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II of mbo-examen;

  • e.

    het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan;

  • f.

    overige verplichtingen die het bereiken van het doel van de inburgeringsvoorziening kunnen ondersteunen.

Artikel 6 – Inning eigen bijdrage

  • 1.

    De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet wordt ineens, dan wel in ten hoogste 4 termijnen betaald.

  • 2.

    Het bestuur heeft de bevoegdheid om in individuele gevallen een aflossing vast te stellen die afwijkt van hetgeen is bepaald in het eerste lid.

  • 3.

    Het bestuur legt in de beschikking tot vaststelling van de inburgerings- of de taalkennisvoorziening de termijnen van betaling vast. Indien het bestuur de eigen bijdrage verrekent met de algemene bijstand, wordt dat in de beschikking vastgelegd.

  • 4.

    In afwijking van artikel 24e, eerste lid, van de wet, zijn inburgeringsbehoeftigen geen eigen bijdrage verschuldigd.

Artikel 7 – Het besluit

Het besluit tot toekenning van een inburgering- of taalkennisvoorziening bevat in ieder geval:

  • a.

    Een beschrijving van de voorziening;

  • b.

    Een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeraar en de gevolgen die het niet nakomen van deze verplichtingen kunnen hebben;

  • c.

    De datum waarop het inburgeringexamen of het Staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn behaald wanneer het inburgeringaanbod een inburgeringsplichtige betreft; de datum waarop het inburgeringexamen moet zijn gedaan, wanneer het inburgeringaanbod een inburgeringbehoeftige betreft;

  • d.

    Voor inburgeringsplichtigen de verplichting tot betaling van de eigen bijdrage alsmede de termijnen en de wijze van betaling van de eigen bijdrage;

  • e.

    De bepalingen inzake de bestuurlijke beloning;

  • f.

    De bepalingen inzake boeten aan inburgeringsplichtigen en terugvordering van trajectkosten van inburgeringsbehoeftigen; en

  • g.

    Ingeval van een inburgeringsplichtige oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringplicht, bedoeld in artikel 26 van de wet, aanvangt.

Hoofdstuk 3 De bestuurlijke beloning

Artikel 8 – Verstrekken bestuurlijke beloning

  • 1.

    De inburgeringsplichtige die op of na 1 januari 2010 binnen de wettelijk voorgeschreven termijn het inburgeringsexamen of het Staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II met goed gevolg heeft afgelegd, ontvangt van het bestuur een beloning ter hoogte van de eigen bijdrage. Ook de inburgeringsplichtige die gebruik heeft gemaakt van een taalkennisvoorziening en die het examen voor een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 met goed gevolg heeft afgelegd, ontvangt van het bestuur een beloning ter hoogte van de eigen bijdrage.

  • 2.

    De inburgeringsbehoeftige die vóór 1 januari 2010 is gestart met een inburgerings- of taalkennisvoorziening en die op of na 1 januari 2010 het inburgeringsexamen of het Staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II met goed gevolg heeft afgelegd, ontvangt eveneens van het bestuur een beloning ter hoogte van de eigen bijdrage. Ook indien deze inburgeringsbehoeftige gebruik heeft gemaakt van een taalkennisvoorziening en het examen voor een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 met goed gevolg heeft afgelegd, ontvangt hij van het bestuur een beloning ter hoogte van de eigen bijdrage.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste en het tweede lid van dit artikel is alleen van toepassing op de deelnemer aan een inburgerings- of taalkennisvoorziening, die gebruik heeft gemaakt van een door het bestuur vastgestelde voorziening en die de hem opgelegde eigen bijdrage zélf heeft voldaan.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel is niet van toepassing op de deelnemer aan een inburgerings- of taalkennisvoorziening die in aanmerking komt voor een extra forfaitaire vergoeding van de DUO.

Hoofdstuk 4 De bestuurlijke boete en terugvordering

Artikel 9 – De hoogte boete inburgeringsplichtige

  • 1.

    Aan de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het bestuur op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is, die geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet, wordt een bestuurlijke boete opgelegd van € 50,-. Indien aan deze inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het bestuur op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is voor een dergelijke gedraging daarna opnieuw een boete wordt opgelegd, bedraagt deze boete het bedrag genoemd in artikel 34 onderdeel a van de wet.

  • 2.

    Aan de inburgeringsplichtige die geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgerings- of taalkennisvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 5 van deze verordening wordt een bestuurlijke boete opgelegd van € 100,-. Indien aan deze inburgeringsplichtige voor een dergelijke gedraging daarna opnieuw een boete wordt opgelegd, bedraagt de boete het bedrag genoemd in artikel 34 onderdeel b van de wet.

  • 3.

    Aan de inburgeringsplichtige die niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het bestuur op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, wordt een bestuurlijke boete opgelegd ter hoogte van het bedrag genoemd in artikel 34 onderdeel c van de wet.

  • 4.

    Aan de inburgeringsplichtige die niet binnen de door het bestuur op grond van artikel 32 en 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, wordt een bestuurlijke boete opgelegd ter hoogte van het bedrag genoemd in artikel 34 onderdeel d van de wet.

  • 5.

    De boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de inburgeringsplichtige de overtreding kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 6.

    Het bestuur kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

  • 7.

    Geen bestuurlijke boete wordt opgelegd indien voor dezelfde gedraging de bijstand kan worden verlaagd op grond van artikel 18, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, dan wel indien voor dezelfde gedraging een boete of maatregel kan of moet worden opgelegd op grond van een van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 19, derde lid van de wet aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen.

  • 8.

    De beleidsregels en uitvoeringsinstructies debiteuren van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10 – De boetebeschikking

De beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete vermeldt in ieder geval:

  • a.

    de overtreding alsmede het overtreden voorschrift (artikel 5:9 Awb);

  • b.

    zo nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd (artikel 5:9 Awb);

  • c.

    de naam van de overtreder (artikel 5:52 Awb);

  • d.

    het bedrag van de boete (artikel 5:52 Awb);

  • e.

    de te betalen geldsom en de termijn waarbinnen de betaling moet plaatsvinden (artikel 4:86 Awb).

Artikel 11 – Terugvordering trajectkosten inburgeringsbehoeftigen

  • 1.

    In de gevallen waarin het inburgeringstraject niet voltooid kan worden, kunnen de reeds ten behoeve van het inburgeringstraject gemaakte kosten van de inburgeraar worden teruggevorderd.

  • 2.

    Het eerste lid is alleen van toepassing op inburgeringsbehoeftigen

  • 3.

    Terugvordering kan uitsluitend plaatsvinden indien het niet voltooien van het inburgeringstraject het gevolg is van verwijtbare gedragingen van de inburgeraar.

  • 4.

    De beleidsregels en uitvoeringsinstructies Terugvordering WWB en IOAW en debiteuren van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 12 – Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Wet inburgering.

Artikel 13 – Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet Inburgering.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 – Begripsbepalingen

Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering (Wi), het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.

Artikel 2 – Informatieverstrekking

Het bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân heeft als taak de inburgeringsplichtigen binnen het gebied van de Dienst goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wi. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke manier de informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen wordt georganiseerd. Wel bepaalt artikel 8 Wi dat het bestuur bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de Dienst aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

De Dienst heeft ervoor gekozen de informatieverstrekking niet te beperken tot de inburgeringsplichtigen, maar zich ook op inburgeringsbehoeftigen te richten.

Hoofdstuk 2 Doelgroepen en inburgeringsvoorzieningen

Artikel 3 – Aanwijzing doelgroep

Omdat de Dienst het belangrijk vindt dat ook vrijwillige inburgeraars de mogelijkheid krijgen om hun kennis van de Nederlandse taal en samenleving te vergroten, is in dit artikel opgenomen dat het bestuur inburgeringsbehoeftigen een inburgerings of taalkennisvoorziening kan aanbieden. De overige bepalingen uit de verordening zijn slechts van toepassing op vrijwillige inburgeraars als dit uitdrukkelijk is aangegeven.

Artikel 4 – Samenstelling voorziening

In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het bestuur van een passende inburgerings- of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, vierde lid, sub b, Wi). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het bestuur de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden inburgeringsvoorziening samen te stellen.

In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het bestuur een passende inburgerings- of taalkennisvoorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een inburgeringsvoorziening, kunnen de volgende factoren een rol spelen:

  • -

    De kennis van de inburgeringsplichtige van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en zijn of haar leercapaciteit.

  • -

    De maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige vervult of gaat vervullen in de Nederlandse samenleving. Daarbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde arbeid en/of het opvoeden van kinderen.

  • -

    De persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige. Hierbij kan worden gedacht aan eventuele zorgtaken die de inburgeringsplichtige moet vervullen.

De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijk bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijk bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.

In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen of zullen ontvangen, dient de inburgeringsvoorziening daarop te worden afgestemd. Dit beginsel is vastgelegd in het tweede lid van dit artikel. Bij het vaststellen van een inburgerings- of taalkennisvoorziening moet overigens rekening worden gehouden met het bepaalde in artikel 19, derde lid Wi.

In deze bepaling uit de Wi is opgenomen dat er voor een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige geen inburgerings- of taalkennisvoorziening wordt vastgesteld, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert.

Het derde lid van het artikel beschrijft waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toeleidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en het eenmaal kosteloos afleggen van het desbetreffende examen. Een taalkennisvoorziening is gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een beroepsopleiding (artikel 19, tweede lid, Wi).

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- en nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de inburgerings- of taalkennisvoorziening (artikel 19, vijfde lid, Wi).

Artikel 5 – Opleggen verplichtingen

In dit artikel is gebruik gemaakt van de bevoegdheid uit artikel 19a, eerste lid, Wi om in een verordening te bepalen dat het bestuur een inburgerings- of taalkennisvoorziening kan vaststellen zonder dat daar een procedure van aanbod (door het bestuur) en aanvaarding (door de inburgeringsplichtige) vooraf gaat. Op grond van dit artikel kan het bestuur voor elke inburgeringsplichtige een inburgerings- of een taalkennisvoorziening vaststellen.

Nadere toelichting:

De Wet inburgering gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige. Daarin paste de mogelijkheid om een aanbod van de Dienst af te slaan (aanbodstelsel, is situatie in 2009). Het bestuur kan als iemand een aanbod voor een inburgeringstraject weigert, slechts via handhaving en boeten proberen de inburgeraar weer te laten deelnemen aan een traject. Het bestuur kan inburgeraars niet verplichten deel te nemen aan een aangeboden inburgeringsvoorziening.

Dat is onwenselijk. Iedereen die dat nodig heeft, krijgt immers er invulling van de inburgeringsplicht een traject dat aansluit bij de mogelijkheden en situatie van de individuele klant. Vrijblijvendheid past daar niet bij.

Keuze voor het vaststellingsstelsel betekent dat als een inburgeringsvoorziening naar het oordeel van het bestuur noodzakelijk is, het bestuur deze direct vaststelt per beschikking. De aanbod- en acceptatiefase wordt overgeslagen en de inburgeraar wordt verplicht mee te werken aan het traject dat voor hem of haar is vastgesteld.

Artikel 6 – Inning eigen bijdrage

Betaling van de eigen bijdrage is een wettelijke verplichting. In beginsel dient de eigen bijdrage in één keer te worden voldaan aan het begin van het traject. In gevallen waarin de betaling van de eigen bijdrage ineens niet mogelijk is of problemen oplevert, kan de bijdrage in ten hoogste vier termijnen worden betaald. Het tweede lid geeft het bestuur de bevoegdheid om in individuele gevallen een afwijkende aflossing vast te stellen.

Artikel 24, eerste lid, Wi maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand of een andere door de gemeente te verstrekken socialezekerheidsuitkering ontvangen mogelijk dat de Dienst de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als de Dienst op deze wijze wil verrekenen, dan moet dat worden opgenomen in de beschikking waarmee de inburgeringsvoorziening wordt vastgesteld.

Het vierde lid beschrijft dat de vrijwillige inburgeraars geen eigen bijdrage zijn verschuldigd.

Artikel 7 – Het besluit

Het besluit tot het vaststellen van een inburgerings- of taalkennisvoorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan.

In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.

In de beschikking zullen de toegekende inburgeringsvoorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b).

De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de inburgerings- of taalkennisvoorziening (artikel 23, eerste lid Wi). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet (artikel 7, eerste lid, Wi). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c). Het inburgeringsexamen dient binnen 18 maanden te worden behaald.

Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 6 derde lid van deze verordening.

De onderdelen e en f geven aan dat in de beschikking duidelijk aangegeven dient te worden wat het beleid van de Dienst is inzake de bestuurlijke beloning (artikel 8 van deze verordening), boeten aan inburgeringsplichtigen (artikel 9 van deze verordening) en terugvordering van trajectkosten van inburgeringsbehoeftigen (artikel 11 van deze verordening),.

Onderdeel g heeft betrekking op beschikkingen voor oudkomers. Indien het bestuur een inburgerings- of taalkennisvoorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het bestuur in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 Wi). Binnen 3,5 jaar na deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. Het bestuur kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat). De precieze datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de inburgeringsvoorziening kan worden begonnen bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor het behalen van het inburgeringsexamen.

Hoofdstuk 3 De bestuurlijke beloning

Artikel 8 – Verstrekken bestuurlijke beloning

De Dienst wil deelname aan en het succesvol afsluiten van een inburgerings- of taalkennisvoorziening stimuleren. In het eerste en tweede lid van dit artikel is beschreven onder welke voorwaarden deelnemers aan een inburgerings- of taalkennisvoorziening in aanmerking komen voor een bestuurlijke beloning ter hoogte van de eigen bijdrage.

Het derde lid stelt dat het eerste en het tweede lid van dit artikel alleen van toepassing is op deelnemers aan een inburgerings- of taalkennisvoorziening, die gebruik hebben gemaakt van een door het bestuur vastgestelde voorziening en die de hen opgelegde eigen bijdrage zélf hebben voldaan.

In het vierde lid is geregeld dat de inburgeringsplichtige die een extra forfaitaire vergoeding ontvangt van de DUO geen bestuurlijke beloning ontvangt. Oudkomers die het inburgeringsexamen schriftelijk op A2-niveau halen binnen drie jaar nadat de gemeente heeft besloten hen te handhaven, komen in aanmerking voor een extra forfaitaire vergoeding van de DUO ter hoogte van de eigen bijdrage. Om rechtsongelijkheid te voorkomen tussen de inburgeringsplichtigen die gebruikmaken van een door de gemeente vastgestelde inburgerings- of taalkennisvoorziening, wordt de bestuurlijke beloning niet uitgekeerd aan oudkomers die in aanmerking komen voor de extra forfaitaire vergoeding.

Hoofdstuk 4 De bestuurlijke boete en terugvordering

Artikel 9 – De hoogte van de boete

Artikel 35 Wi draagt het bestuur op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 Wi zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. het bestuur kan deze boetebedragen in zijn verordening overnemen, maar kan ook lagere bedragen vaststellen.

In het eerste en het tweede lid zijn lagere bedragen genoemd bij een eerste overtreding van een bepaald voorschrift. Deze lagere bedragen passen ons inziens bij de aard van de gedragingen en een eerste overtreding. Vervolgovertredingen worden in beginsel beboet naar het maximumbedrag zoals aangegeven in artikel 34 Wi.

In het derde en het vierde lid wordt aangesloten bij de bedragen die genoemd worden in respectievelijk artikel 34 onderdeel c en onderdeel d Wi.

De boetebedragen die in deze verordening zijn opgenomen zijn maximumbedragen en geen gefixeerde bedragen. Het bestuur zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het bestuur daarbij zo nodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 5:46, tweede lid Awb). Deze bepaling brengt met zich mee dat het bestuur bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.

Op grond van het zesde lid kan het bestuur afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Bij het opleggen van een boete dient onderzocht te worden of er dringende redenen zijn om af te zien van het opleggen van een boete (lees: het opleggen van een boete van € 0,00). Deze mogelijkheid is in de deze verordening opgenomen, omdat uitzonderingen op de algemene regel mogelijk moeten zijn indien in een individueel geval blijkt dat door een boeteoplegging voor de betrokkene onaanvaardbare consequenties zouden optreden. Niet alleen financiële redenen, maar ook immateriële redenen kunnen een rol spelen. Een nadere duiding van het begrip dringende reden is niet doenlijk, de bepaling is juist opgenomen voor niet precies te voorziene gevallen.

Op grond van het motiveringsbeginsel zoals dat is neergelegd in artikel 3:46 Awb dient het bestuur de mogelijkheid om wegens dringende redenen af te zien van het opleggen van een boete altijd te beoordelen. Het is daarom aan te bevelen om in de boetebeschikking uitdrukkelijk te vermelden dat al dan niet is gebleken van dringende redenen om af te zien van het opleggen van een boete.

Bij dringende redenen kan het alleen gaan om omstandigheden die los staan van de gedraging zelf. Uiteraard moet in de motivering van de beschikking, waarbij wordt afgezien van oplegging van een boete wegens de aanwezigheid van dringende redenen, tot uitdrukking worden gebracht welke onaanvaardbare consequenties voor de betrokkene zouden optreden als de boete zou worden opgelegd.

In het kader van de uitvoering van een gecombineerde re-integratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere sociale zekerheidswet of -regeling. Het zevende lid (jo. Artikel 37 Wi) bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het bestuur in dat geval geen bestuurlijke boete kan opleggen.

De beleidsregels en uitvoeringsinstructies debiteuren zijn bij het innen van de boete van overeenkomstige toepassing.

Nadere toelichting:

Indien in voldoende mate vaststaat dat er sprake is van een beboetbare gedraging wordt de boeteprocedure gestart. De uitvoerder van de Wet inburgering geeft een signaal aan de aangewezen senior van de Dienst dat een boete overwogen dient te worden. Dit signaal is voorzien van de relevante klantgegevens en een omschrijving van de boetewaardige gedraging.

De administratieve boete wordt aangemerkt als straf of strafvervolging in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR). Het opleggen van de boete gaat dan ook samen met de volgende voorwaarden:

  • 1.

    De belanghebbende heeft het recht tot zwijgen indien mondeling informatie wordt gevraagd over de gedraging waarvoor naar verwachting een boete zal worden opgelegd (de cautie);

  • 2.

    Er dient een kennisgeving afgegeven te worden waarin het voornemen tot het opleggen van een boete wordt medegedeeld;

  • 3.

    Het vooraf mondeling of schriftelijk horen van de belanghebbende;

  • 4.

    Indien belanghebbende dat wenst dient het besluit in een voor hem/haar begrijpelijke taal te worden medegedeeld. Er kan bijvoorbeeld gekozen worden voor het inschakelen van een tolk. Wanneer de overtreder zijn zienswijze mondeling naar voren draagt het bestuur er zorg voor dat een tolk wordt benoemd.

Het bestuur verstuurt in alle gevallen een kennisgeving van het voornemen om een boete op te leggen aan de overtreder. Deze kennisgeving is voor boetes boven het bedrag genoemd in artikel 5:53 lid 3 Awb tevens het rapport zoals bedoeld in artikel 5:53 Awb en artikel 5:48 lid 1 Awb.

De kennisgeving van het voornemen om een boete op te leggen is gedagtekend en vermeldt (artikel 5:48 lid 2 Awb):

  • 1.

    de naam van de overtreder;

  • 2.

    de overtreding alsmede het overtreden voorschrift;

  • 3.

    zo nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd; en

De overtreder wordt in alle gevallen in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen (artikel 5:53 Awb en afdeling 4.1.2 Awb). De kennisgeving van het voornemen om een boete op te leggen bevat tevens de uitnodiging aan de overtreder om voor een bepaalde datum zijn zienswijze mondeling of schriftelijk naar voren te brengen. Het bestuur zorgt voor bijstand door een tolk, indien blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt (artikel 5:50 lid 1 onderdeel b Awb). Indien het bestuur nadat de overtreder zijn zienswijze naar voren heeft gebracht, beslist dat voor de overtreding geen bestuurlijke boete zal worden opgelegd, wordt dit schriftelijk aan de overtreder medegedeeld (artikel 5:50 lid 2 Awb).

Het bestuur beslist omtrent het opleggen van de bestuurlijke boete binnen dertien weken na verzending van de kennisgeving van het voornemen om een boete op te leggen (artikel 5:51 lid 1 Awb). Overschrijding van de beslistermijn heeft niet tot gevolg dat de bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt. Daarvoor geldt de langere termijn van artikel 5:45 Awb. Wel zou de rechter de overschrijding van de beslistermijn kunnen verdisconteren in de hoogte van de bestuurlijke boete.

Mandaat tot het opleggen van een bestuurlijke boete wordt niet verleend aan degene die van de overtreding een rapport heeft opgemaakt (artikel 10:3 lid 4 Awb in samenhang met artikel 5:53 Awb).

Artikel 10 – De boetebeschikking

De beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete vermeldt in ieder geval:

  • a.

    de overtreding alsmede het overtreden voorschrift (artikel 5:9 Awb);

  • b.

    zo nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd (artikel 5:9 Awb);

  • c.

    de naam van de overtreder (artikel 5:52 Awb);

  • d.

    het bedrag van de boete (artikel 5:52 Awb);

  • e.

    de te betalen geldsom en de termijn waarbinnen de betaling moet plaatsvinden (artikel 4:86 Awb).

Artikel 11 – Terugvordering kosten traject

In de gevallen waarin het inburgeringstraject niet voltooid kan worden, kunnen de reeds ten behoeve van het inburgeringstraject gemaakte kosten van de inburgeraar worden teruggevorderd.

Het eerste lid is alleen van toepassing op inburgeringstrajecten voor inburgeringsbehoeftigen

Terugvordering kan uitsluitend plaatsvinden indien het niet voltooien van het inburgeringstraject het gevolg is van verwijtbare gedragingen van de inburgeraar.

De beleidsregels en uitvoeringsinstructies Terugvordering WWB en IOAW van 21 april 2009 zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 12 – Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010 onder gelijktijdige intrekking van de oude Verordening Wet inburgering.

Geen terugwerkende kracht:

Er is nadrukkelijk voor gekozen om geen terugwerkende kracht toe te kennen aan de ingevoerde Bestuurlijke beloning en de afschaffing van de eigen bijdrage voor inburgeringsbehoeftigen.

Om inburgeringsbehoeftigen per saldo tóch gelijk te behandelen geldt voor de inburgeringsbehoeftige die is gestart met zijn inburgeringstraject vóór 1 januari 2010 en die op of na 1 januari 2010 het inburgeringsexamen of het Staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II met goed gevolg heeft afgelegd, dat hij eveneens van het bestuur een beloning ontvangt ter hoogte van de eigen bijdrage. Ook indien deze inburgeringsbehoeftige gebruik heeft gemaakt van een taalkennisvoorziening en het examen voor een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 met goed gevolg heeft afgelegd, ontvangt hij van het bestuur een beloning ter hoogte van de eigen bijdrage. Zie wat dit betreft artikel 8 lid 2 en 3 van deze verordening.

Artikel 13 – Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet Inburgering.

Aldus vastgesteld door het Bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noard west Fryslân in zijn openbare vergadering van18 februari 2010.

De secretaris, de voorzitter,