Regeling vervallen per 11-02-2020

Verordening inburgering gemeente Dinkelland 2013

Geldend van 19-07-2013 t/m 10-02-2020 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Verordening inburgering gemeente Dinkelland 2013

De raad van de gemeente Dinkelland,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders 28 mei 2013;

overwegende

  • -

    dat de raad bij verordening regels dient vast te stellen over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, alsmede over inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen en over rechten en plichten vanwege een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening; en

  • -

    dat de raad bij verordening het bedrag dient vast te stellen van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd;

  • -

    dat de als gevolg van de wijziging van de Wet inburgering met ingang van 1 januari 2013, de taken van gemeenten op het terrein van inburgering op termijn beëindigd zullen worden;

  • -

    dat gedurende een overgangsperiode gemeenten nog een aantal taken op het terrein van inburgering zullen uitoefenen;

gelet op de artikelen 8, 19, vijfde en zesde lid, 23, derde lid, 24e, 24f en 35 van de Wet inburgering, zoals deze luidde op 31 december 2012 en artikel X van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering (2012, 430) en de artikelen 149 en 156 van de Gemeentewet;

Besluit

vast te stellen de

Verordening inburgering gemeente Dinkelland 2013

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    a.

    de wet:

    de Wet inburgering;

    b.

    het college:

    het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dinkelland;

    c.

    de wetswijziging:

    de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de sterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (stb. 2012, 430);

    d.

    inburgeringsplichtige:

    persoon, bedoeld in artikel X, 2e tot en met 5e lid van de Wetswijziging.

  • 2. De begripsomschrijvingen in de wet, de wetswijziging en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 2. De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet en over het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

  • 2. Het college maakt bij de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen in ieder geval gebruik van de volgende middelen:

    • a.

      Foldermateriaal; gemeentelijke website en gemeentepagina;

    • b.

      Individuele klantcontacten;

    • c.

      Informatieverstrekking door derden.

  • 3. Het college beoordeelt tenminste eens in de drie jaren de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en rapporteert daarover aan de raad.

Hoofdstuk 2. Doelgroepen en samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

Artikel 3. Inburgeringsaanbod

Voor zover zij uiterlijk op 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden, biedt het college:

  • a.

    aan houders van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening aan;

  • b.

    aan geestelijke bedienaren als bedoeld in artikel 1, onderdeel g van de wet een inburgeringsvoorziening aan, voor zover zij geen oudkomer zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel c van de wet.

Artikel 4. De samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

  • 1. Het college stemt de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3 onder a, af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.

  • 2. Indien de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3 onder a een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

  • 3. Aan de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3 onder a biedt het college maatschappelijke begeleiding aan.

  • 4. Een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening kan, naast datgene dat in de wet is geregeld, een of meer van de volgende onderdelen bevatten:

    • -

      het aanbieden van trajectbegeleiding;

    • -

      het houden van voortgangsgesprekken.

Artikel 5. De inning van de eigen bijdrage

  • 1. De eigen bijdrage bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet wordt in 3 jaarlijkse termijnen betaald.

  • 2. Het college legt in de beschikking tot toekenning van een inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening de termijnen van betaling vast. Indien het college de eigen bijdrage verrekend met de algemene bijstand wordt dat in de beschikking vastgelegd.

  • 3. De eigen bijdrage bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet wordt door het college vergoed aan de inburgeraar, waarvan het inkomen minder bedraagt dan 120% van de voor hem/haar geldende bijstandsnorm, bij het behalen van het inburgeringsdiploma binnen de termijn van 3 jaren na datum beschikking vaststelling handhavingstermijnen, inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.

Artikel 6. Opleggen van verplichtingen

Het college kan een inburgeringsplichtige één of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

  • a.

    het deelnemen aan de aangeboden inburgeringscursus of taalkennisvoorziening c.q. onafhankelijke diagnosestelling;

  • b.

    het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

  • c.

    het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

  • d.

    voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II op een, door het college te bepalen, tijdstip;

  • e.

    het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan;

  • f.

    het meewerken aan een onderzoek wanneer door persoonlijke omstandigheden de inburgeringsplichtige niet in staat is deel te nemen aan het inburgeringstraject en/of inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II.

Hoofdstuk 3. Het aanbod van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

Artikel 7. De procedure van het doen van een aanbod

  • 1. Het college doet het aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de wet schriftelijk. Het aanbod wordt gezonden naar het adres waar de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3 in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.

  • 2. In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening die wordt aangeboden en worden de rechten en verplichtingen vermeld die aan de inburgeringsvoorziening worden verbonden.

  • 3. De inburgeringsplichtige bedoel in artikel 3 aan wie een aanbod wordt gedaan, deelt binnen twee weken het college schriftelijk mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt.

  • 4. Als de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3 het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen vier weken na ontvangst van deze mededeling het besluit tot vaststelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening overeenkomstig het gedane aanbod.

  • 5. Als de inburgeraar het aanbod weigert is hij zelf verantwoordelijk voor zijn voorbereiding op het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II. Het college zal binnen 3 weken na weigering een handhavingsbeschikking versturen waarmee de termijn aanvangt waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald.

Artikel 8. De inhoud van de beschikking

Het besluit tot toekenning van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

  • b.

    de duur van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

  • c.

    de datum waarop het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn behaald;

  • d.

    de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage;

  • e.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige;

  • f.

    de mogelijkheid van sancties.

Hoofdstuk 4. De bestuurlijke boete

Artikel 9. De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

  • 1. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 125,00 indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtige is, geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.

  • 2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250,00 indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250,00 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet, verlengde termijn het inburgeringsexamen.

Artikel 10. Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

  • 1. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 10, eerste lid, bedraagt ten hoogste € 250 indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 2. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 10, tweede lid, bedraagt ten hoogste € 500 indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 4. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 1.000 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 11. Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na haar bekendmaking en heeft terugwerkende kracht tot 1 januari 2013.

  • 2. De Verordening Inburgering gemeente Dinkelland 2011 wordt ingetrokken.

Artikel 12. Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening inburgering gemeente Dinkelland 2013.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van de raad van 2 juli 2013.
De griffier, De voorzitter,
Mr. O.J.R.J. Huitema, Mr. R.S. Cazemier

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

NB: In de Wet inburgering worden de begrippen “inburgeringsvoorziening” en “taalkennisvoorziening” gebruikt. In de hieronder staande toelichting worden beide begrippen daar waar mogelijk afzonderlijk genoemd. In een enkel geval wordt uit overweging van leesbaarheid het woord “voorziening” gehanteerd, waarmee zowel inburgeringsvoorziening als taalkennisvoorziening wordt aangeduid.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.

Artikel 2. De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen wordt georganiseerd. Wel bepaalt artikel 8 van de wet dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

Dit artikel in de verordening vormt de uitwerking van deze verplichting.

Overeenkomstig de rolverdeling tussen raad en college, stelt de raad in dit artikel de kaders vast voor een adequate informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen. Het college is belast met de organisatie van de informatieverstrekking en legt daarover (periodiek) verantwoording af aan de raad.

Hoofdstuk 2. Doelgroepen en samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

Artikel 3. Inburgeringsaanbod

Vanaf 1 januari 2013 is het college alleen verplicht een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening aan te bieden aan asielgerechtigden en een inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden.

Artikel 4. De samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor de asielgerechtigde inburgeringsplichtige, een op de persoon toegesneden inburgeringsvoorziening samen te stellen.

De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.

In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de inburgeringsvoorziening daarmee te combineren. Uitgangspunt is wel, zo blijkt uit artikel 19, vierde lid, van de wet, dat een aanbod voor een inburgeringsvoorziening aan een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige niet wordt gedaan, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert.

De Wet inburgering bepaalt dat de inburgeringsvoorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (re-integratievoorziening) als een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én die verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid van de wet). Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde inburgeringsvoorziening (artikel 20, tweede lid van de wet). Het tweede lid van artikel 4 van de verordening draagt het college op om er voor te zorgen dat de inburgeringsvoorziening wordt afgestemd op de re-integratievoorziening. Aangezien deze voorzieningen in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van socialezekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college (kunnen) worden verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 van de wet).

Het derde lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan opnemen. In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toeleidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en het eenmaal kosteloos afleggen van het desbetreffende examen (artikel 19, derde lid van de wet).

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening (artikel 19, zesde lid van de wet). Wat betreft de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan inburgeringsplichtigen kan opnemen, kan worden gedacht aan trajectbegeleiding of het (periodiek) houden van voortgangsgesprekken met de inburgeringsplichtigen. Ook kan worden gedacht aan een uitbreiding van de opleiding, bijvoorbeeld in de vorm van een maatschappelijke stage of een aparte module die gericht is op het verwerven van kennis van de Nederlandse samenleving.

Trajectbegeleiding en het houden van voortgangsgesprekken zullen vooral van belang zijn bij inburgeringsplichtigen die geen inburgeringsvoorziening in combinatie met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling krijgen. Bij voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling vormen dergelijke faciliteiten reeds een vast onderdeel.

Artikel 5. De inning van de eigen bijdrage

In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid van de wet). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid van de wet).

In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige het recht heeft de eigen bijdrage in een aantal termijnen te betalen. Artikel 24, eerste lid, van de wet maakt het bij inburgeringsplichtigen, die algemene bijstand ontvangen, mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot toekenning van de inburgeringsvoorziening.

Artikel 6. Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid van de wet dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de vaststelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening deze verplichtingen vast.

Hoofdstuk 3. Het aanbod van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

Artikel 7. De procedure van het doen van een aanbod

Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.

In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan de inburgeringsplichtige op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod wordt toegestuurd naar het adres waar de inburgeringsplichtige staat ingeschreven in de GBA. Op deze wijze kan er geen onduidelijk ontstaan over het feit dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod heeft gedaan.

Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (het tweede lid). Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot het vaststellen van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vierde lid).

De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt (het derde lid). Het meest praktisch is dat deze schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten ondertekenen door de inburgeringsplichtige van een verklaring die door de gemeente is opgesteld.

Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeringsplichtige aan de gemeente meldt dat hij wel een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen.

Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen.

Artikel 8. De inhoud van de beschikking

Het besluit tot het vaststellen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.

In de beschikking zullen de toegekende voorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening (artikel 23, eerste lid, van de wet). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder

andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet (artikel 7, eerste lid, van de wet). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c).

Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 5 van de verordening.

Hoofdstuk 4. De bestuurlijke boete

Artikel 9. De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

Artikel 35 van de wet draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 WI zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. De gemeente kan deze boetebedragen in haar verordening overnemen, maar ze kan ook lagere bedragen vaststellen.

De boetebedragen die in de verordening worden opgenomen zijn maximumbedragen en géén gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid van de wet). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.

Artikel 10. Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 9 mogelijk is.

Het eerste en tweede lid kunnen alleen in de verordening worden opgenomen als in artikel 9, eerste en tweede lid, lagere maximumboetebedragen zijn opgenomen dan de maximumbedragen in de wet.

De verhoogde boetebedragen ingeval van herhaling van de overtreding mogen uiteraard niet hoger zijn dan de maximumbedragen die in artikel 34 van de wet worden genoemd.

Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen een bepaalde tijdspanne voordoen, bijvoorbeeld 12 maanden. Gemeenten kunnen een kortere of langere termijn vaststellen.

Artikel 34, onderdeel d van de wet biedt de mogelijkheid voor gemeenten om de bestuurlijke boete te verhogen van maximaal € 500 naar maximaal € 1000 in het geval dat de inburgeringsplichtige bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te

behalen. Dit is geregeld in het derde en vierde lid van artikel 10.

Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 9, derde lid, van de verordening. Op grond van artikel 32 van de wet moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen dan wel op een andere wijze aan zijn inburgeringsplicht heeft voldaan. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het derde lid het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt. Het wettelijk maximum bedraagt € 1000 (artikel 34, onderdeel d van de wet). Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen.

Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze (derde) termijn niet aan de inburgeringsplicht heeft voldaan, regelt het vierde lid dat het college wederom een hogere bestuurlijke boete kan opleggen. De maximumboete in het vierde lid geldt ook voor alle hierop volgende overschrijdingen van termijnen door de inburgeringsplichtige.

Het vierde lid kan alleen in de verordening worden opgenomen als in het derde lid niet het wettelijk maximum van € 1000 is vastgesteld. Alleen in dat geval is er ruimte voor het verhogen van het maximumbedrag van de bestuurlijke boete (tot maximaal € 1000).

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 11. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 12. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.