Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening toeslagen op en verlagingen van de bijstandsnorm voor de categorieën belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend

Geldend van 01-10-2004 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening toeslagen op en verlagingen van de bijstandsnorm voor de categorieën belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend

De raad van de gemeente Dinkelland;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 19 juli 2004;

gelet op de artikelen 8, eerste lid, aanhef, sub c en 30 van de Wet werk en bijstand, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet;

overwegende dat ingevolge voormelde artikelen bij verordening regels dienen te worden gesteld voor welke categorieën belanghebbenden van 21 of ouder doch jonger dan 65 jaar de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald;

besluit

vast te stellen

de ‘Verordening toeslagen op en verlagingen van de bijstandsnorm voor de categorieën belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend’.

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet : de Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 375);

    • b.

      belanghebbende : degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit op grond van deze verordening is betrokken;

    • c.

      woonlasten :

      1. indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsda- tum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Huursubsidiewet;

      2. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financie- ring van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in ver- band met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten wordt verstaan: het eigenaarsaandeel van de onroerende zaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering, het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten en de kosten van groot onderhoud, overeenkomstig de terzake genormeerde bedragen;

    • d.

      toeslag : de toeslagen als bedoeld in Hoofdstuk 3, § 3 van de wet;

    • e.

      verzorgingsbehoevende : degene die geïndiceerd is voor opname in een verzorgings- of ver-pleeghuis of zodanig gehandicapt is, dat hij zonder hulp of verzor-ging zou zijn aangewezen op opname in een verzorgings- of ver-pleeghuis of in een andere inrichting ter verzorging of verpleging;

    • f.

      verzorgende : medebewoner die een verzorgingsbehoevende verzorgt met wie een bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat;

    • g.

      medebewoner : degene die, evenals de huurder of de eigenaar van een woning, in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft;

    • h.

      college : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dinkelland.

  • 2. De algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen slechts dan geacht worden te worden gedeeld met een medebewoner, indien deze tenminste beschikt over een inkomen, dat gelijk is aan de vergoeding van levensonderhoud voor een studerende thuiswonende op grond van de Wet studiefinanciering 2000, vermeerderd met 10% van de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, aanhef, sub c van de wet.

  • 3. a. Deze verordening is van toepassing op belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar.

    b. Bij gehuwden geldt deze verordening slechts indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 4. De toepassing van de hoofdstukken 3 en 4 vindt plaats onverminderd het bepaalde in artikel 18, eerste lid van de wet.

  • 5. De in deze verordening gehanteerde begrippen en begripsbepalingen hebben dezelfde betekenis als bedoeld in de wet en de Algemene wet bestuursrecht, tenzij daarvan uitdrukkelijk in deze verordening wordt afgeweken.

HOOFDSTUK 2 Categorieën

Artikel 2 Categorieaanduiding

  • 1. Voor belanghebbenden als bedoeld in artikel 1, derde lid, sub a aan wie bijstand kan worden verleend, geldt in het kader van de toepassing van deze verordening een categorieaanduiding.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1, vijfde lid worden, voor de toepassing van deze verordening, de categorieën aangeduid als alleenstaande, alleenstaande ouder en gehuwde.

HOOFDSTUK 3 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Verhoging bijstandsnorm

  • 1. De bijstandsnorm wordt verhoogd met een toeslag:

    • a.

      indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander; en/of

    • b.

      indien er voor een verzorgingsbehoevende en zijn verzorgende sprake is van uit de verzor- gingsbehoevendheid voortvloeiende extra kosten.

  • 2. De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft alsmede voor de verzorgingsbehoevende en de verzorgende bepaald op 20% van de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, aanhef, sub c van de wet.

  • 3. De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder op wie het tweede lid niet van toepassing is, 10% van de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, aanhef, sub c van de wet.

HOOFDSTUK 4 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of de toeslag

Artikel 4 Verlaging bijstandsnorm

  • 1. De bijstandsnorm voor gehuwden wordt lager vastgesteld indien de gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 10% van de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, aanhef, sub c van de wet.

Artikel 5 Verlaging bijstandsnorm of toeslag bij ontbreken woonlasten

  • 1. De verlaging van de bijstandsnorm of de toeslag als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt:

    • a.

      20% van de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, aanhef, sub c van de wet indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft, dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden;

    • b.

      10% van de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, aanhef, sub c van de wet indien geen woning wordt aangehouden.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag als bedoeld in artikel 3.

Artikel 6 Verlaging bijstandsnorm of toeslag bij schoolverlaters

De verlaging van de toeslag als bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt:

  • a.

    voor de alleenstaande schoolverlater van 23 jaar of ouder 10% van de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, aanhef, sub c van de wet;

  • b.

    voor de alleenstaande ouder, die als schoolverlater is aan te merken, 10% van de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, aanhef, sub c van de wet.

Artikel 7 Verlaging toeslag bij alleenstaanden van 21 of 22 jaar

De toeslag als bedoeld in artikel 29, eerste lid van de wet wordt:

  • a.

    voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar, in afwijking van artikel 3, derde lid op nihil gesteld;

  • b.

    voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar die noodzakelijk zelfstandig woont, in afwijking van het onder a bepaalde, vastgesteld op 10% van de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, aanhef, sub c van de wet.

Artikel 8 Maximale verlaging bijstandsnorm of toeslag

  • 1. Indien voor de belanghebbende een combinatie van een toeslag op grond van artikel 3 en één of meer verlagingen op grond van de artikelen 4, 5, 6 en 7 geldt, bedraagt de verlaging niet meer dan 25% van de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, aanhef, sub c van de wet.

  • 2. Indien voor de belanghebbende meer dan één verlaging op grond van de artikelen 4, 5, 6 en 7 geldt, bedraagt de verlaging niet meer dan 25% van de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, aanhef, sub c van de wet.

HOOFDSTUK 5 Slotbepalingen

Artikel 9 Uitvoering verordening

  • 1. Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 2. Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening, in gevallen waarin deze verordening niet voorziet.

Artikel 10 Hardheidsclausule

Onverminderd het bepaalde in artikel 18, eerste lid van de wet kan het college, in bijzondere gevallen en voor zover toepassing van deze verordening tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt, afwijken van het in deze verordening bepaalde en terzake op individuele gronden een nadere beslissing nemen.

Artikel 11 Verslaglegging

Het college brengt jaarlijks verslag uit aan de raad inzake de uitvoering van deze verordening.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening WWB gemeente Dinkelland 2004.

Artikel 13 Inwerkingtreding

  • 1. Met toepassing van artikel 25 van de Tijdelijke Referendumwet treedt deze verordening in werking op 1 oktober 2004.

  • 2. Met ingang van de in het eerste lid vermelde datum vervalt de Toeslagenverordening gemeente Dinkelland 2003.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van 16 september 2004.
De griffier, De voorzitter,
Mr. O.J.R.J. Huitema Mr. F.P.M. Willeme

Toelichting Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Dinkelland 2004

A.Algemene toelichting

1. Inleiding

Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef, sub c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand (WWB) dient de gemeenteraad bij verordening vast te stellen voor welke categorieën belanghebbenden de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. Uit de verordening dient te blijken voor welke categorieën en op grond van welke criteria een verhoging of verlaging van de landelijke bijstandsnormen plaatsvindt. Op die manier kan een uitkeringsgerechtigde concreet uit de verordening afleiden welke verhoging of verlaging in zijn situatie geldt.

Bij het afbakenen van de categorieën en de daarbij toe te passen verhogingen en/of verlagingen is rekening gehouden met in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Dat heeft ertoe geleid, dat in de verordening alleen die situaties zijn omschreven, waarin iemand geacht wordt lagere algemeen noodzakelijke kosten van bestaan te hebben. Hierdoor wordt rekenwerk met werkelijke kosten voorkomen.

2. Normen

Voor personen van 21 tot 65 jaar bestaan er op grond van artikel 21 van de WWB drie basisnormen:

  • a.

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm;

  • b.

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm;

  • c.

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (de gehuwdennorm).

Dit onderscheid is, in de vorm van categorieaanduiding, in artikel 2 van de verordening verwerkt.

3. Toeslagen

Een toeslag op de norm wordt verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder. De maximale toeslag van 20% van de gehuwdennorm kan zonder nader onderscheid tussen deze categorieën worden toegekend. De uitkering voor beide categorieën is dan ten hoogste:

  • ·

    70% van de gehuwdennorm voor alleenstaanden;

  • ·

    90% van de gehuwdennorm voor alleenstaande ouders.

De toeslag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders is uitgewerkt in artikel 3 van de verordening.

4. Verlagingen

De WWB kent de volgende verlagingen:

  • ·

    verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB);

  • ·

    verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);

  • ·

    verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB);

  • ·

    verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 WWB).

De twee laatstgenoemde verlagingen zijn bedoeld om de stimulans richting betaalde arbeid te versterken, overeenkomstig de kerngedachte van de WWB: werk boven uitkering.

De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 tot en met 8 van de verordening.

5. Individualisering

De werking van de verordening beperkt zich tot uitkeringsgerechtigden van 21 jaar tot 65 jaar.

In een uitzonderlijke situatie waarin een uitkeringsgerechtigde van 21 tot 65 jaar in vergelijkbare omstandigheden slechter af zou zijn, kan het college de bijstand aanpassen op grond van artikel 18 lid 1 WWB. Dit is nader geregeld in artikel 10 van de verordening.

Voorts voorziet artikel 9, tweede lid van de verordening in de bevoegdheid van het college om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van de verordening, in gevallen waarin de verordening niet voorziet.

6. Uitvoeren combinatie verlagingen bij ontbreken woonlasten

In tegenstelling tot de Algemene bijstandswet schrijft de WWB niet voor dat, in gevallen waarin zowel de toeslag als de bijstandsnorm verlaagd kunnen worden, deze verlaging met voorrang plaatsvindt op de toeslag. De gewijzigde financieringssystematiek van de WWB (waarbij de volledige financiële verantwoordelijkheid bij de gemeenten is komen te liggen) ligt hieraan ten grondslag.

Voor de toepassing van de verlaging bij het ontbreken van woonlasten in combinatie met de leeftijdsverlaging maakt het echter wel verschil of de bijstandsnorm of de toeslag wordt verlaagd. In de verordening is in verband hiermee in het tweede lid van artikel 5 opgenomen dat deze verlaging in die situaties bij voorrang wordt toegepast op de toeslag.

7. Anti-cumulatiebeding

Op grond van artikel 30, tweede lid, aanhef, sub b van de WWB is bepaald dat in de verordening in ieder geval dient te worden vastgesteld, dat niet gelijktijdig toepassing mag worden gegeven aan een verlaging van de bijstandsnorm of de toeslag bij personen die zowel als schoolverlater als alleenstaande van 21 of 22 jaar kunnen worden aangemerkt.

In de voorliggende verordening is de opname van dit beding, ongeacht het dwingende karakter van het bepaalde in voormeld artikel van de WWB, niet opportuun aangezien:

  • a.

    de verlaging op grond van artikel 6 van de verordening (verlaging bijstandsnorm of toeslag bij schoolverlaters) betrekking heeft op alleenstaande schoolverlaters van 23 jaar of ouder, alsmede op alleenstaande ouders, die als schoolverlater zijn aan te merken;

  • b.

    de verlaging op grond van artikel 7 van de verordening (verlaging toeslag bij alleenstaanden van 21 of 22 jaar) uitsluitend betrekking heeft op alleenstaanden van 21 of 22 jaar.

Gelet op de verschillende categorieën uitkeringsgerechtigden waarop beide artikelen betrekking hebben, kan geen enkele sprake zijn van gelijktijdige toepassing van de artikelen en is dan ook, in verband hiermee, van opname van het bepaalde in artikel 30, tweede lid, aanhef, sub b van de WWB in deze verordening afgezien.

B.Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 1, lid 1

De begrippen die in de verordening worden gebruikt, sluiten zoveel mogelijk aan en hebben zoveel mogelijk een gelijkluidende betekenis als de omschrijving hiervan in de WWB. Dit is mede vastgelegd in het vijfde lid van dit artikel. Hierbij dient in ogenschouw te worden genomen, dat deze verordening uitsluitend betrekking heeft c.q. van toepassing is op niet in een inrichting verblijvende belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar.

a. de wet

Behoeft geen nadere toelichting.

b. belanghebbende

Bij gehuwden zijn beide echtgenoten belanghebbende. Beiden hebben een rechtstreeks belang bij een besluit van het college inzake de verlening van bijstand. De overige leden van een gezin, die onder de gezinsbijstand vallen, hebben geen afzonderlijk opeisbaar recht op bijstand. Zij kunnen dan ook niet als belanghebbende in de zin van de verordening worden aangemerkt.

c.woonlasten

Voor de woonlasten van een huurwoning wordt aangesloten bij de minimum huurgrens die de Huursubsidiewet (Stb. 1997, 197) hanteert.

Voor de woonlasten van een eigen woning wordt rekening gehouden met de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de zakelijke lasten en de kosten van groot onderhoud, overeenkomstig de terzake genormeerde bedragen, die aan het hebben van een eigen woning verbonden zijn.

Voor wat betreft de hypotheekrente gaat het hierbij om de rente voor (dat deel van) de hypotheek, die is afgesloten voor de financiering van de woning. Rente verbonden aan (een deel van) de hypotheek, die betrekking heeft op bijvoorbeeld de financiering van duurzame gebruiksgoederen, wordt bij de bepaling van de woonlasten niet meegenomen.

Voor de kosten van groot onderhoud gelden de normbedragen zoals deze zijn gebaseerd op voorheen de ‘Beschikking regelen exploitatie toegelaten instellingen’. Op grond van deze beschikking wordt onderscheid gemaakt tussen kosten van groot onderhoud voor voor-oorlogse en na-oorlogse woningen. De normbedragen worden jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de rendementsfactor, gepubliceerd in de MG-meicirculaire van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.

d.toeslag

Hoofdstuk 3, paragraaf 3.3 van de WWB (waar de verhogingen en verlagingen van de bijstandsnormen zijn geregeld) is van toepassing op algemene bijstand. De verhoging van de bijstandsnorm met een toeslag is dan ook slechts mogelijk, indien en voor zover sprake is van algemene bijstand als bedoeld in artikel 5, aanhef, sub b van de WWB.

De criteria ter nadere bepaling van de hoogte van de toeslag zijn vastgelegd in de artikelen 3 tot en met 8 van de verordening.

e.verzorgingsbehoevende

Indien sprake is van een verzorgingsbehoevende dan wel iemand die uitsluitend tezamen met één of meer verzorgingsbehoevenden een woning bewoont, worden de woonlasten geacht niet te kunnen worden gedeeld indien en voor zover sprake is van een verzorgingsbehoevende die, indien hij niet tezamen met een andere persoon of personen de woning zou bewonen, zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp in de vorm van verzorging in een verzorgings- of verpleeghuis of in een andere inrichting ter verzorging of verpleging, zoals een bejaardentehuis.

f.verzorgende

Degene die de verzorgingsbehoevende verzorgt (met wie een bloedverwantschap in de eerste of tweede graad dient te bestaan) en tezamen met die verzorgingsbehoevende een woning bewoont.

g.medebewoner

In het kader van de uitvoering van deze verordening wordt onder medebewoner verstaan onderhuurders, onderverhuurders, kostgangers, kostgevers, inwonende kinderen en woningdelers van 21 tot 65 jaar. Conform het wettelijk uitgangspunt worden medebewoners geacht de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan geheel of gedeeltelijk met een ander te kunnen delen. Bij de vaststelling van het recht op en de hoogte van de toeslag bij aanwezigheid van medebewoners speelt het begrip ‘hoofdverblijf in dezelfde woning’ een belangrijke rol, evenals de feitelijke situatie van medebewoning en niet de wijze waarop de medebewoners zich ‘naar buiten toe’ presenteren. Het begrip ‘hoofdverblijf’ wordt in de WWB niet nader toegelicht. Ter bepaling van het begrip is de regelgeving in verband met de gemeentelijke bevolkingsadministratie (GBA) daartoe richting gevend. Deze regelgeving houdt in dat, als iemand op meer dan één adres woont, voor het GBA het adres geldt, waar de persoon naar redelijke verwachting gedurende een half jaar in beginsel de meeste keren zal overnachten.

Van zelfstandige huisvesting is sprake, indien een woning wordt bewoond, waarin geen ander zijn hoofdverblijf heeft. Voor de toepassing van de verordening geldt, dat alleen dan van zelfstandige huisvesting sprake is, indien door de persoon een woning wordt bewoond die voorzien is van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met anderen en/of andere wooneenheden worden gedeeld.

Een eigen toegang houdt in, dat de woonruimte kan worden bereikt zonder dat daarbij vertrekken of gangen en dergelijke gepasseerd behoeven te worden, waarover anderen zeggenschap hebben, omdat zij daarvan huurder of eigenaar zijn.

h. college

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 1, lid 2

Daar waar sprake is van een medebewoner met inkomen, heeft dit gevolgen voor de vaststelling van de hoogte van de toeslag. Dit lid beoogt hieraan een minimumgrens te stellen in relatie tot de hoogte van het inkomen van de medebewoner. Als de kosten feitelijk niet kunnen worden gedeeld als gevolg van geen of een te laag inkomen bij de medebewoner, kan de beperking van de toeslag als bedoeld in artikel 3, derde lid dan wel de verlaging van de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 4, eerste lid van de verordening niet worden gerechtvaardigd.

Artikel 1, lid 3

De werking van deze verordening is beperkt tot belanghebbenden (uitkeringsgerechtigden) van 21 tot 65 jaar. Hierin is in sub a van dit lid voorzien.

De artikelen 26, 27 en 28 van de WWB maken ook categoriale verlagingen mogelijk voor (gehuwde) uitkeringsgerechtigden van 18, 19 en 20 jaar. Deze uitkeringsgerechtigden hebben echter al een lagere bijstandsnorm op grond van hun leeftijd, omdat zij (tot de 21-jarige leeftijd) in principe geacht worden een beroep te kunnen doen op de ouderlijke onderhoudsplicht. Een verdere verlaging van de bijstandsnorm leidt voor deze categorie uitkeringsgerechtigden tot een inadequate vorm van bijstandsverlening, wat met het bepaalde in sub b van dit artikel wordt voorkomen.

Artikel 1, lid 4

In artikel 30, vierde lid van de WWB is vastgelegd dat een verhoging of verlaging van de bijstandsnorm, of een afwijkende vaststelling van de toeslag, onverminderd het bepaalde in artikel 18, eerste lid van de WWB plaatsvindt. Dit houdt in dat, zonodig in afwijking van de uit deze verordening voortvloeiende hoogte van de bijstand, door het college de bijstand anders wordt vastgesteld indien dat, gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende, wenselijk is. Met inachtneming hiervan is in dit lid, gelijk aan de strekking van artikel 30, vierde lid van de WWB, vastgelegd dat het bepaalde in de hoofdstukken 3 en 4 van deze verordening de toepassing van artikel 18, eerste lid van de WWB onverlet laat.

Artikel 1, lid 5

In het belang van volledige afstemming van de begrippen met de relevante wetgeving is hier bepaald, dat de begrippen in deze verordening, tenzij daarvan uitdrukkelijk wordt afgeweken, dezelfde betekenis hebben als in de in dit lid vermelde wetten.

Artikel 2 Categorieaanduiding

Artikel 2, lid 1

Hiermee wordt voldaan aan het gestelde in artikel 30 van de WWB waarin is bepaald dat bij verordening dient te worden vastgesteld, voor welke categorieën belanghebbenden de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd.

Artikel 2, lid 2

De categorieaanduiding is gebaseerd op de in hoofdstuk 3, paragraaf 3.3 van de WWB bij de artikelen 25 en 26 gehanteerde begrippen. Voor het toekennen van de toeslag op de bijstandsnorm zijn de in dit lid genoemde categorieën in dat kader dan ook van belang.

Artikel 3 Verhoging bijstandsnorm

Artikel 3, lid 1, sub a

De mate waarin de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld bepaalt de hoogte van de toeslag. De toeslag bedraagt minimaal 0% en maximaal 20% van de bijstandsnorm voor gehuwden als bedoeld in artikel 21, aanhef, sub c van de WWB.

Degene die voor een toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat er derhalve terecht aanspraak op deze toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt een integraal deel van de bijstandsuitkering uit.

De algemene inlichtingenverplichting die op de bijstandsgerechtigde rust, geldt ook voor het toeslagendeel van de uitkering. De bijstandsgerechtigde zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht daartoe moeten aantonen.

Gehuwden worden per definitie geacht de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen delen en komen op grond hiervan niet in aanmerking voor een toeslag op de bijstandsnorm. Het verstrekken van een toeslag laat onverlet, dat bepaalde verlagingen op basis van deze verordening mede mogelijk zijn.

Artikel 3, lid 1, sub b

Gelet op de landelijke tendens om ouderen en gehandicapten zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen, wordt (voor zover voldaan wordt aan de begripsbepaling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub f) aan zowel de verzorgende als de verzorgingsbehoevende een toeslag van 20% op grond van het tweede lid van dit artikel toegekend, indien er voor een verzorgingsbehoevende en zijn verzorgende sprake is van uit de verzorgingsbehoevendheid voortvloeiende, per individuele situatie nader te bepalen extra kosten. De toeslag is in deze situatie bedoeld ter voorziening in de individueel vastgestelde extra kosten. De overweging om in een dergelijke situatie de bijstandsnorm te verhogen met de maximale toeslag is gelegen in het feit dat, indien in zo’n situatie geen of een lagere toeslag zou worden verleend in verband met bij betrokkenen aanwezig geachte schaalvoordelen, dit een nadelig effect kan hebben op de bereidheid tot het ontvangen en verlenen van hulpverlening. Voor het beoordelen van de verzorgingsbehoevendheid wordt uitgegaan van de in artikel 1, eerste lid, sub e omschreven geobjectiveerde criteria.

Artikel 3, lid 2

Artikel 30, tweede lid van de WWB schrijft voor dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in de artikelen 27, 28 en 29 van de WWB, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het in het tweede lid van artikel 25 van de WWB genoemde maximumbedrag.

Op grond van het gestelde in het eerste lid onder b van dit artikel wordt (voor zover voldaan wordt aan de begripsbepaling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub f) de toeslag eveneens op dit maximumbedrag bepaald, indien er voor een verzorgingsbehoevende en zijn verzorgende sprake is van uit de verzorgingsbehoevendheid voortvloeiende, per individuele situatie nader te bepalen extra kosten.

De maximale toeslag komt neer op 20% van de bijstandsnorm voor gehuwden als bedoeld in artikel 21, aanhef, sub c van de WWB. In deze verordening wordt ten aanzien hiervan volstaan met een verwijzing naar het bedrag, zoals dat in het tweede lid van artikel 25 van de WWB wordt vermeld. Dit bedrag wordt regelmatig (veelal halfjaarlijks) bijgesteld.

De artikelen 26, 27, 28 en 29 van de WWB geven de gemeente overigens de bevoegdheid om voor bepaalde categorieën belanghebbenden de bijstandsnorm of de toeslag lager vast te stellen. Dit betekent dat, indien een alleenstaande of een alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft op zich voldoet aan de in dit lid vermelde voorwaarde, het toch kan zijn dat er geen recht op een toeslag van 20% van de bijstandsnorm voor gehuwden als bedoeld in artikel 21, aanhef, sub c van de WWB voor de persoon bestaat, indien de gemeente daarnaast tevens gebruik maakt van de mogelijkheid om de bijstandsnorm of de toeslag voor deze persoon te verlagen. De mogelijkheden daartoe zijn geregeld in de artikelen 4 tot en met 7 van deze verordening.

Artikel 3, lid 3

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op, omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden forfaitair op 10% gesteld.

Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten met een medebewoner wordt de toeslag, als gevolg van de daaruit optredende schaalvoordelen, op grond van het bepaalde in dit lid beperkt tot 10% van de bijstandsnorm voor gehuwden als bedoeld in artikel 21, aanhef, sub c van de WWB.

Artikel 4 Verlaging bijstandsnorm

Artikel 4, lid 1

Gelijk aan het hiervoor gestelde bij artikel 3, derde lid kunnen ook gehuwden bij medebewoning schaalvoordelen genieten aangezien ook zij de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen delen, omdat zij in dat geval de door hen bewoonde woning niet alleen bewonen. Deze schaalvoordelen leiden er dan ook toe, dat de bijstandsnorm voor gehuwden lager wordt vastgesteld, indien zij lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

Artikel 4, lid 2

Het gestelde bij artikel 3, derde lid is in die zin onverkort op dit lid van toepassing, dat bij gehuwden geen sprake is van een forfaitaire toeslag van 10%, maar van een forfaitaire verlaging van 10% in verband met het kunnen delen van de woonlasten (met de daaruit voortvloeiende schaalvoordelen) op de voor de gehuwden geldende bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, aanhef, sub c van de WWB.

Artikel 5 Verlaging bijstandsnorm of toeslag bij ontbreken woonlasten

Artikel 5, lid 1, sub a

De bijstandsuitkering dient voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De kosten van het wonen maken daar deel van uit. Indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft, dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet, bedraagt de verlaging 20% van de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, aanhef, sub c van de WWB verlaagd.

Artikel 5, lid 1, sub b

Ten opzichte van artikel 35, eerste lid van de Algemene bijstandswet is artikel 27 WWB ruimer geredigeerd. Artikel 35, eerste lid van de Algemene bijstandswet voorzag enkel in een verlaging in het geval aan de door belanghebbende bewoonde woning geen woonlasten verbonden waren. Blijkens de toelichting op artikel 27 WWB is de verruiming bedoeld om ook ingeval er helemaal geen woning wordt bewoond, een verlaging te kunnen te kunnen toepassen.

Gelet hierop is sub b nieuw aan de toeslagenverordening toegevoegd en is daarin bepaald dat, indien geen woning wordt aangehouden, de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm met 10% van de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, aanhef, sub c van de WWB wordt verlaagd.

Artikel 5, lid 2

De verlagingen als bedoeld in het eerste lid worden, voor de in dat eerste lid genoemde catego-rieën, bij voorrang in mindering gebracht op de (in eerste instantie) berekende toeslag. Indien de toeslag lager is dan de in het eerste lid vermelde percentage, wordt het restant van de verlaging op de bijstandsnorm gekort.

Artikel 6 Verlaging bijstandsnorm of toeslag bij schoolverlaters

Artikel 6, sub a

Artikel 28 van de WWB biedt het college de mogelijkheid om de bijstandsnorm of de toeslag voor personen die recent de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding hebben beëindigd, waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de Wtos, voor de duur van maximaal zes maanden na de beëindiging daarvan te verlagen.

De achtergrond daarvan is, overeenkomstig het algemene uitgangspunt van de WWB (werk boven uitkering), de schoolverlater financieel richting de arbeidsmarkt te stimuleren.

Sub a voorziet in de situatie van de alleenstaande schoolverlaters van 23 jaar of ouder, aangezien een alleenstaande van 21 of 22 jaar op grond van artikel 7 reeds een verlaging kent.

Artikel 6, sub b

Onder verwijzing naar het gestelde bij sub a van dit artikel is hier geregeld dat, indien sprake is van een alleenstaande ouder die als een schoolverlater als bedoeld bij sub a valt aan te merken, de verlaging van de toeslag in dat geval en gegeven de daarbij behorende omstandigheden op 10% van de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, aanhef, sub c van de WWB wordt bepaald.

Artikel 7 Verlaging toeslag bij alleenstaanden van 21 of 22 jaar

Artikel 7, sub a

Gelijk aan de Algemene bijstandswet kent de WWB geen afzonderlijke normsystematiek voor 21- en 22-jarige alleenstaanden. Het gevolg hiervan is, dat de bijstandsuitkering voor deze categorie uitkeringsgerechtigden in bepaalde gevallen hoger is/kan zijn dan het loon, dat ze bij een dienstbetrekking zouden kunnen verdienen. Door het ontbreken van afzonderlijke normen is ook het minimumloon voor deze categorie uitkeringsgerechtigden bij een voltijds dienstbetrekking nauwelijks hoger dan de voor hen geldende bijstandsuitkering. Dit stimuleert het aanvaarden van arbeid niet en staat derhalve haaks op het algemene uitgangspunt van de WWB (werk boven uitkering). Ter voorkoming hiervan is in sub a geregeld, dat de toeslag voor de alleenstaanden van 21 en 22 jaar op nihil wordt gesteld.

Artikel 7, sub b

In afwijking van het bepaalde in sub a kan aan een alleenstaande van 21 of 22 jaar die noodzakelijk zelfstandig woont een toeslag van 10% van de bijstandsnorm voor gehuwden als bedoeld in artikel 21, aanhef, sub c van de WWB worden toegekend, indien en voor zover de noodzakelijke zelfstandige bewoning voor deze categorie uitkeringsgerechtigden een gevolg is van het feit dat:

  • ·

    de beide ouders van de belanghebbende zijn overleden;

  • ·

    de belanghebbende uit huis is geplaatst op grond van een officiële maatregel;

  • ·

    het onverantwoord is de belanghebbende bij zijn/haar ouder(s) te laten wonen;

  • ·

    de belanghebbende de zorg heeft voor één of meer ten laste van hem/haar komende kinderen;

  • ·

    de belanghebbende al langer dan één jaar buitenshuis woont, voordat bijstand wordt aangevraagd en geen sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid ter voorziening in het bestaan.

Artikel 8 Maximale verlaging bijstandsnorm of toeslag

Artikel 8, lid 1

Indien gebruik wordt gemaakt van de verlagingsmogelijkheden krachtens de artikelen 4, 5, 6 en 7 van deze verordening, dient rekening te worden gehouden met de cumulatieve effecten hiervan. Om te voorkomen dat de hoogte van de bijstandsuitkering die overblijft onvoldoende is om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien, bedraagt de totale verlaging, bij een combinatie van een toeslag op grond van artikel 3 en één of meer verlagingen op grond van de artikelen 4, 5, 6 en 7, niet meer dan 25% van de bijstandsnorm voor gehuwden als bedoeld in artikel 21, aanhef, sub c van de WWB.

Artikel 8, lid 2

Ook bij de toepassing van meer dan één verlaging op grond van de artikelen 4, 5, 6 en 7 geldt voor de belanghebbenden dat de totale verlaging van de bijstandsnorm of toeslag niet meer dan 25% van de bijstandsnorm voor gehuwden als bedoeld in artikel 21, aanhef, sub c van de WWB bedraagt. Ook hieraan ligt de overweging ten grondslag, dat de bijstandsuitkering die overblijft voldoende voor de belanghebbenden dient te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen blijven voorzien.

Artikel 9 Uitvoering verordening

Artikel 9, lid 1

Dat het college is belast met de uitvoering van de verordening is wettelijk bepaald. Overeenkomstig hetgeen hierover wettelijk is geregeld en met inachtneming van het gemeentelijke mandaatbesluit, kan het college deze bevoegdheid mandateren aan gemeenteambtenaren, zulks onder eventueel nader door het college te stellen regels en onder behoud van de verantwoordelijkheid van het college van de door de gemeenteambtenaren terzake namens het college genomen besluiten.

Artikel 9, lid 2

Voor een juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoeringsregels worden vastgesteld. Op grond van het bepaalde in dit tweede lid heeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.

Artikel 10 Hardheidsclausule

Onverminderd het bepaalde in artikel 18, eerste lid van de WWB kan het college op grond van dit artikel in niet krachtens deze verordening voorziene situaties en voor zover toepassing van deze verordening tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt op individuele basis naar bevind van zaken handelen en beslissen. Aan het desbetreffende van de verordening afwijkende besluit van het college dient een op de individuele situatie afgestemde motivering ten grondslag te liggen.

Artikel 11 Verslaglegging

Op grond van dit artikel wordt minimaal één keer per jaar verantwoording door het college aan de raad afgelegd inzake de uitvoering van deze verordening. Deze verantwoording vindt schriftelijk plaats in het eerste kwartaal, volgend op een vol kalenderjaar. Gelet op de datum van inwerkingtreding zoals vastgelegd in artikel 13 van deze verordening vindt deze verantwoording voor het eerst plaats in het eerste kwartaal van 2006.

Artikel 12 Citeertitel

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Artikel 13, lid 1

Ingevolge artikel 22 van de Tijdelijke Referendumwet treedt een verordening waarover een referendum kan worden gehouden niet eerder in werking dan zes weken na de bekendmaking van de vaststelling van de verordening.

In het belang van een zo spoedig mogelijke implementatie van de op grond van de WWB vast te stellen verordeningen (waaronder deze verordening), alsmede met het oog op een zo spoedig mogelijke voortgang van de daaruit voortvloeiende werkzaamheden, is de inwerkingtreding van deze verordening, met toepassing van artikel 25 van de Tijdelijke Referendumwet, op 1 oktober 2004 vastgesteld.

Artikel 13, lid 2

Door de inwerkingtreding van deze verordening per 1 oktober 2004 dient de bij raadsbesluit van 10 oktober 2002 vastgestelde ‘Toeslagenverordening gemeente Dinkelland 2003’ per gelijke datum te worden ingetrokken. Door middel van dit lid van artikel 13 wordt hierin voorzien.