Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening werkleeraanbod WIJ gemeente Dinkelland 2009

Geldend van 01-01-2010 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2009

Intitulé

Verordening werkleeraanbod WIJ gemeente Dinkelland 2009

De raad van de gemeente Dinkelland;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 november 2009;

gelet op artikel 12 van de Wet investeren in jongeren;

gelet op de Verordening (EG), nr. 1998/2006, van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimassteun en de “Algemene groepsvrijstellingsverordening” (EG), nr. 800/2008, van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008;

overwegende dat ingevolge artikel 12, eerste lid, aanhef, sub a. van de Wet investeren in jongeren door de gemeenteraad bij verordening regels dienen te worden gesteld met betrekking tot de inhoud van een werkleeraanbod;

besluit

vast te stellen de

Verordening werkleeraanbod WIJ gemeente Dinkelland 2009

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Wet investeren in jongeren;

    • b.

      algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, niet zijnde arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening die algemeen maatschappelijk aanvaard is en niet indruist tegen de openbare orde of goede zeden;

    • c.

      startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, aanhef, sub b. tot en met e. van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7, onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • d.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dinkelland;

  • 2. De in deze verordening gehanteerde begrippen en begripsbepalingen hebben dezelfde betekenis als bedoeld in de wet en de Algemene wet bestuursrecht, tenzij daarvan uitdrukkelijk in deze verordening wordt afgeweken.

HOOFDSTUK 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht college

  • 1. Het college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan.

  • 2. Het college kan het werkleeraanbod ook invullen met een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, met ondersteuning bij de arbeidsinschakeling, dan wel met één of meer voorzieningen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan een werkleeraanbod ook bestaan uit een voorbereidingspe- riode op een zelfstandig beroep of bedrijf, als bedoeld in artikel 17, zesde lid van de wet.

  • 4. a. Het college stemt het werkleeraanbod af op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere, wiens recht op een werkleeraanbod is vastgesteld.

    b. Bij de invulling van het werkleeraanbod onderzoekt het college de mogelijkheden en omstandigheden van de jongere. Het college beziet daarbij tevens in hoeverre de wensen van de jongere bij de invulling van het werkleeraanbod kunnen worden betrokken.

Artikel 3 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod komen in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte en beschikbare voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een werkleeraanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening.

Artikel 4 Arbeidsinschakeling

Het college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod en naar het oordeel van het college direct inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt in beginsel algemeen geaccepteerde arbeid of ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan.

Artikel 5 De voorzieningen

Onverminderd het bepaalde in artikel 4, kan het college jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, één of meer van de volgende voorzieningen aanbieden:

  • a.

    ondersteuning bij een beroep op maatschappelijke opvang of medische zorg;

  • b.

    ondersteuning bij maatschappelijke participatie;

  • c.

    arbeidsactivering en -toeleiding;

  • d.

    sociale activering;

  • e.

    stages bij bedrijven of instellingen;

  • f.

    opleidingen die de toegang tot de arbeidsmarkt bevorderen;

  • g.

    gesubsidieerd werk;

  • h.

    nazorg bij arbeidsinschakeling;

  • i.

    voorbereidingstrajecten voor zelfstandige arbeid;

  • j.

    diagnose-instrumenten;

  • k.

    ondersteunende instrumenten, waaronder kinderopvang, schuldhulpverlening, onderzoeken door deskundigen en taal- en beroepsgerichte scholing.

Artikel 6 Inzet voorzieningen

  • 1. Bij de inzet van voorzieningen kiest het college voor voorzieningen die beschikbaar, adequaat en toereikend zijn voor het doel dat wordt beoogd.

  • 2. Het doel van de inzet van voorzieningen is het bevorderen van duurzame arbeidsparticipatie van jongeren, door het opdoen van werkervaring, het aanleren van vaardigheden en kennis, het opdoen van werkritme, het behalen van een startkwalificatie, het participeren in de maatschappij, dan wel door middel van het op andere wijze vergroten van persoonlijke en maatschappelijke zelfredzaamheid.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de invulling en uitvoering van voorzieningen, de mate waarin voorzieningen noodzakelijk geacht worden en feitelijk beschikbaar zijn.

  • 4. Het college vult de voorziening als bedoeld in het eerste lid voor de jongere die niet beschikt over een startkwalificatie in met scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de jongere te boven gaat of onvoldoende bijdraagt aan vergroting van de kans op arbeidsinschakeling van de jongere.

Artikel 7 Combinatie arbeid en zorg

Onverminderd het bepaalde in artikel 17, vierde lid van de wet, betrekt het college bij de invulling van het werkleeraanbod de beschikbaarheid van passende kinderopvang, het belang van voldoende scholing en de belastbaarheid van de jongere.

Artikel 8 Medische beperkingen

Onverminderd het bepaalde in artikel 17, tweede lid van de wet, stemt het college het werkleeraanbod af op de medische beperkingen van de jongere en draagt zorg voor passende voorzieningen ter ondersteuning bij de arbeidsinschakeling.

Artikel 9 Uitvoering door derden

Het college kan in verband met de invulling en uitvoering van het werkleeraanbod afspraken maken met derden, waaronder werkgevers en re-integratiebedrijven.

Artikel 10 Verplichtingen van de jongere

Een jongere die gebruik maakt van een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet structuur uitvoering werk en inkomen en deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

Artikel 11 Intrekking of herziening werkleeraanbod

Het college kan het werkleeraanbod intrekken of herzien, indien een wijziging optreedt in de omstandigheden, krachten of bekwaamheden van de jongere, dan wel indien de jongere niet voldoet aan één of meer op de jongere rustende verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet en de jongere dit te verwijten valt.

Artikel 12 Budgetplafond

  • 1. Het college kan één of meer budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

HOOFDSTUK 3 Subsidie en vergoedingen

Artikel 13 Subsidie

  • 1. Het college kan subsidie verlenen aan werkgevers die met een jongere een arbeidsovereenkomst sluiten.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over de duur van de subsidie, alsmede over de hoogte en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3. Het college kan een subsidieplafond en een verdeelmaatstaf vaststellen.

  • 4. Op de subsidies bedoeld in dit artikel is de Algemene Subsidieverordening gemeente Dinkelland 2008 niet van toepassing.

Artikel 14 Vergoedingen

Het college kan aan een jongere die ten behoeve van de uitvoering van een werkleeraanbod noodzakelijke kosten maakt, een vergoeding voor die kosten verstrekken.

HOOFDSTUK 4 Slotbepalingen

Artikel 15 Uitvoering verordening

  • 1. Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 2. Het college is bevoegd om nadere besluiten te nemen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening, in gevallen waarin deze verordening niet voorziet.

Artikel 16 Hardheidsclausule

Het college kan, in bijzondere gevallen en voor zover toepassing van deze verordening tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt, afwijken van het in deze verordening bepaalde en ter zake op individuele gronden een nadere beslissing nemen.

Artikel 17 Verslaglegging

Het college brengt jaarlijks verslag uit aan de raad met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking per 1 januari 2010 en werkt terug tot en met 1 oktober 2009.

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening werkleeraanbod WIJ gemeente Dinkelland 2009.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van 15 december 2009.
De griffier, De voorzitter,
Mr. O.J.R.J. Huitema, Mr. R.S. Cazemier

Toelichting Verordening werkleeraanbod WIJ gemeente Dinkelland 2009

A.Algemene toelichting

Op 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (hierna “WIJ”) in werking getreden. Doelstelling van de WIJ is de duurzame arbeidsparticipatie door middel van regulier werk van jongeren tot 27 jaar. Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zogenaamd werkleeraanbod vastgelegd. Het werkleerrecht berust op het uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

De WIJ verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten gemeenten jongeren in beginsel een werkleeraanbod doen. Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden van de jongere geen optie is, als het werkleeraanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. De samenhang tussen het werkleeraanbod enerzijds en de inkomensvoorziening anderzijds is een bepalend element in de WIJ.

De relatie tussen werken/leren en een uitkering is fundamenteel anders dan de Wet werk en bijstand (hierna “WWB”), waarbij het recht op bijstand voorop staat, met als afgeleide de plicht tot arbeidsparticipatie. Met de WIJ wordt een ‘paradigmawisseling’ beoogd. Daar waar in de WWB het uitgangspunt “een uitkering, mits” is, is dat in de WIJ omgedraaid en geldt het uitgangspunt “geen uitkering, tenzij”.

Aanvaardt de jongere het werkleeraanbod en is het inkomen ontoereikend, dan bestaat in beginsel recht op een inkomensvoorziening. Deze inkomensvoorziening volgt in grote lijnen de WWB voor wat betreft de voorwaarden die aan het recht zijn verbonden en de normering die geldt voor de hoogte van deze voorziening.

Evenals in de WWB geldt binnen de WIJ een stelsel van rechten en plichten. De gemeente is onder bepaalde voorwaarden verplicht een werkleeraanbod en eventueel een inkomensvoorziening aan te bieden. De jongere is verplicht zich te houden aan diverse verplichtingen. Worden deze verplichtingen geschonden, dan kan het werkleeraanbod worden ingetrokken en dient de inkomensvoorziening verlaagd te worden (artikel 41, eerste lid WIJ). Die verlaging geschiedt conform de regels zoals deze in de “Maatregelenverordening WIJ gemeente Dinkelland 2009” zijn vastgelegd.

Duurzame arbeidsparticipatie

Voor jongeren in de leeftijd van 16 tot 27 jaar ontstaat, onder de voorwaarden die in de WIJ zijn gesteld, een individueel recht op een werkleeraanbod. Dat is meer dan een recht op een eenmalige voorziening. Zo nodig is het een recht op een reeks voorzieningen, gericht op de kortste weg naar duurzame arbeidsparticipatie. Langs welke route die weg verloopt, is een individueel gegeven dat wordt bepaald door de afstand van de jongere tot de arbeidsmarkt en de beschikbaarheid van voorzieningen.

Onder duurzame arbeidsparticipatie wordt verstaan de arbeidsinschakeling waarbij jongeren gedurende langere tijd en op eigen kracht aan het arbeidsproces kunnen deelnemen en arbeid verrichten dat past bij hun kennis en vaardigheden of deze kennis en vaardigheden bevordert (Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 7, pagina 11). Tot dat punt is bereikt is de gemeente verplicht de jongere (bij herhaling) een werkleeraanbod te doen, gericht op arbeidsinschakeling.

Er is nadrukkelijk voor gekozen om niet bij voorbaat te bepalen hoe lang de algemeen geaccepteerde arbeid zou moeten duren voordat over “duurzame arbeidsparticipatie” kan worden gesproken (Handelingen TK 2008-2009, nr. 76, pagina 6006). De jongere dient op het punt gebracht te worden dat de jongere geen ondersteuning van de gemeente meer nodig heeft.

Inhoud werkleeraanbod

Het begrip “werkleeraanbod” moet ruim worden uitgelegd. Het werkleeraanbod kan allerlei vormen hebben, variërend van een “echte” baan tot vakgerichte scholing of een combinatie van beide. Een werkleeraanbod kan ook bestaan uit voorzieningen die nodig worden geacht op weg naar arbeidsinschakeling, zoals een sollicitatietraining, een cursus gericht op de ontwikkeling van werknemersvaardigheden, een stageplaats, schuldhulpverlening, sociale activering, nazorg en gesubsidieerde arbeid.

Uitgezonderd participatieplaatsen kan het gehele instrumentarium dat gemeenten hebben ontwikkeld voor de re-integratie in het kader van de WWB, ook op jongeren in het kader van de WIJ worden toegepast. Bij jongeren zal de situatie waarin de afstand tot de arbeidsmarkt dusdanig groot is dat die alleen met additionele arbeid en met gebruikmaking van de maximale periode van drie jaar te overbruggen is, zich niet in die mate voordoen dat de regering participatieplaatsen in de vorm van artikel 10a WWB noodzakelijk acht. Ook uitgezonderd is het reguliere onderwijs dat door het Rijk wordt bekostigd (artikel 23, eerste lid, aanhef, sub a WIJ). De gemeente kan de jongere weliswaar adviseren een dergelijke vorm van onderwijs te volgen of weer te gaan volgen als dit zinvol wordt geacht, maar het is geen voorziening die de gemeente kan inzetten om vorm te geven aan het werkleeraanbod. Een premie voor de arbeidsinschakeling past niet bij het uitgangspunt dat jongeren die daartoe in staat zijn moeten leren of werken. Daarom is er geen aanleiding om werken en/of leren te belonen met een financiële vrijlating van inkomsten uit deeltijdarbeid of van een premie in verband met arbeidsinschakeling bij de inkomensvoorziening. Dat geldt evenzeer voor een onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk, tenzij deze bestemd is voor aantoonbaar gemaakte kosten.

De gemeente bepaalt de inhoud van het werkleeraanbod. Dat geldt ook voor de vraag of het accent komt te liggen op werken of leren. Gelet op de duurzame arbeidsparticipatie als einddoel, zal werken de hoogste prioriteit hebben als de jongere daartoe in staat is. Zijn er echter belemmeringen op de weg daar naartoe, dan kunnen allerlei voorzieningen worden ingezet om dat einddoel te bereiken. Van belang daarbij is dat de startkwalificatie binnen het werkleeraanbod een ijkpunt vormt, omdat deze in belangrijke mate kan bijdragen aan duurzame arbeidsparticipatie. Het is aan de gemeenten overgelaten om te beoordelen in hoeverre de jongere in staat moet worden gesteld een dergelijke kwalificatie te behalen of anderszins scholing te ontvangen die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert.

Maatwerk

Uitgangspunt is dat maatwerk wordt geleverd. Dit houdt in, dat het werkleeraanbod wordt afgestemd op de omstandigheden, krachten en capaciteiten van de jongere (artikel 18, eerste lid WIJ). De wensen van de jongere worden betrokken bij het vormgeven van het werkleeraanbod (artikel 14, eerste lid WIJ). De gemeente is verplicht die wensen vast te leggen in de rapportage die ten grondslag ligt aan het werkleeraanbod en dient daarbij tevens aan te geven op welke wijze die wensen bij het werkleeraanbod betrokken zijn.

Werken en leren niet direct mogelijk

Wanneer het doen van een werkleeraanbod bestaande uit werken en/of leren niet direct mogelijk is, dient een aanbod gedaan te worden dat op termijn perspectief biedt op arbeidsinschakeling. Dat kan betekenen dat voorzieningen worden ingezet in de vorm van zorg- of hulpverlening, waarbij ook aandacht kan worden besteed aan belemmerende factoren, zoals psychische, sociale en cognitieve problemen. Het werkleeraanbod omvat immers het geheel van re-integratievoorzie-ningen, dat gericht is op duurzame arbeidsparticipatie. Is de jongere naar het oordeel van de gemeente, om redenen van lichamelijk, sociale of psychische aard, in het geheel niet in staat uitvoering te geven aan een werkleeraanbod, dan kan daarvan vooralsnog worden afgezien (artikel 17, tweede lid WIJ). Zorgtaken kunnen als zodanig worden aangemerkt als reden van sociale aard, voor zover daarmee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening.

Alleenstaande ouders

Bij de vormgeving van het werkleeraanbod in de WIJ is speciale aandacht besteed aan alleenstaande ouders, vanwege hun zorgtaken en mogelijke medische en/of fysieke beperkingen.

Daarom geldt voor alleenstaande ouders met een ten laste komend kind jonger dan vijf jaar, dat het werkleeraanbod desgevraagd wordt ingevuld door middel van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij een dergelijke scholing de krachten of bekwaamheden van de jongere te boven gaat (artikel 17, vierde lid WIJ).

Daarmee loopt deze regeling parallel met de WWB (artikel 9a WWB). Anders dan in de WWB is, uit oogpunt van deregulering, bij de toepassing van de WIJ ter zake afgezien van een maximale termijn van zes jaar. Dit omdat, gezien de maximale duur van het werkleerrecht (van 18 tot 27 jaar), deze maximale termijn in de meeste gevallen reeds in de werkleerperiode zal zijn geïncorporeerd.

Zelfstandigen

Besloten is om zelfstandigen uit te zonderen van het recht op een werkleeraanbod en van het recht op inkomensvoorziening (artikel 23, eerste lid, aanhef, sub e juncto artikel 42, eerste lid, aanhef, sub m WIJ). Zij kunnen een beroep doen op algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van artikel 78f van de WWB, zodat de (jongere) zelfstandige zich geheel kan richten op zijn bestaan als zelfstandige. In het zesde lid van artikel 17 WIJ wordt evenwel bepaald dat het college de mogelijkheid (niet de verplichting) heeft om aan de jongere die als zelfstandige wil beginnen een werkleeraanbod te doen dat bestaat uit een voorbereidingsperiode op het bestaan als zelfstandige. Dit werkleeraanbod duurt maximaal twaalf maanden en kan slechts worden aangeboden op verzoek van de jongere.

Medische beperkingen

Voor de groep jongeren met een medische beperking (die niet behoren tot de doelgroep van de Wajong) is het van belang dat het aanbod aansluit bij hun mogelijkheden. Het uitgangspunt van maatwerk bij het werkleerrecht zal vooral voor deze groep een cruciale rol spelen. Aan de hand van de individuele situatie zal beoordeeld moeten worden welk aanbod past bij de jongere, gelet op zijn/haar mogelijkheden en beperkingen. Het werkleeraanbod moet aansluiten bij de individuele mogelijkheden van de persoon in verband met gezondheid en belastbaarheid. Maatwerk betekent een zorgvuldige op de persoon toegesneden afweging bij de uiteindelijke keuze van een traject. Voor de groep jongeren die weinig perspectief heeft op arbeidsinschakeling, behoort sociale activering tot mogelijkheden. Als een werkleeraanbod vanwege de medische situatie in het geheel niet mogelijk is, wordt de desbetreffende jongere geen aanbod gedaan. Wel kan aanspraak op een inkomensvoorziening bestaan.

Procedurele verordening

Om recht te doen aan de beleidsruimte die gemeenten nodig hebben om door maatwerk invulling te geven aan de gemeentelijke verantwoordelijkheid, worden aan de vormgeving van het werkleeraanbod en de mate waarin gemeente daartoe voorzieningen kan inzetten, geen wettelijke eisen gesteld. Gezien de verantwoordelijkheid die de gemeenteraad in het kader van dit wetsvoorstel heeft en mede met het oog op de rechtszekerheid is bepaald, dat het gemeentelijke beleid inzake de beschikbare voorzieningen in een verordening moet worden vastgelegd.

De jongere moet uit de verordening kunnen afleiden welke voorzieningen het college kan inzetten om het doel, de duurzame arbeidsparticipatie, te bereiken. In de verordening is ook vastgelegd dat samengewerkt kan worden met andere uitvoeringsinstellingen, zoals gemeenten of UWV WERKbedrijf, bedrijfsleven en onderwijsinstellingen en, als dat het geval is, op welke wijze de samenwerking plaatsvindt.

Relatie met re-integratieverordening WWB

Het instrumentarium dat reeds beschikbaar is voor de re-integratie in het kader van de WWB kan, uitgezonderd participatieplaatsen en vrijlating van inkomsten uit arbeid, tevens worden ingezet voor de vormgeving van het werkleeraanbod.

Relatie met de maatregelenverordening

De verordening werkleeraanbod en de maatregelenverordening vormen twee kanten van dezelfde medaille. Immers, de WIJ legt de gemeente de plicht op om jongeren een werkleeraanbod te doen. Het werkleeraanbod wordt door deze verordening gefaciliteerd. Anderzijds staat daar wel wat tegenover.

De jongere is verplicht het aanbod te aanvaarden en verplichtingen die aan het werkleeraanbod zijn gekoppeld na te leven. Komt de jongere die verplichtingen niet na, dan vormt dat een grond voor verlaging van de inkomensvoorziening. Beide verordeningen sluiten dus op elkaar aan. In verband daarmee is in de verordening werkleeraanbod herhaald dat onder de voorwaarden, genoemd in artikel 21 WIJ, het werkleeraanbod ingetrokken of herzien kan worden.

Omdat met een intrekking het recht op inkomensvoorziening vervalt, is het van belang dat wordt afgebakend wanneer de inkomensvoorziening verlaagd en wanneer deze ingetrokken wordt.

Uitgangspunt van de wetgever is daarbij geweest, dat bij schending van verplichtingen primair een maatregel aangewezen is en pas in tweede instantie intrekking van het werkleeraanbod en daarmee tevens de inkomensvoorziening aan de orde komt. Het opleggen van een maatregel is daarom regel, het intrekken van het werkleeraanbod uitzondering. Het is aan de gemeenten overgelaten om beleid vast te stellen over de grensafbakening tussen maatregel en intrekking werkleeraanbod.

Staatssteun

Hoewel gemeenten in het kader van nationale wet- en regelgeving beleidsvrijheid hebben met betrekking tot de inrichting van het re-integratiebeleid en het werkleeraanbod, zijn zij gebonden aan de regels die de Europese Unie stelt. Van belang is dat per 1 januari 2009 de Europese vrijstellingsverordening werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) is komen te vervallen. Wel van toepassing zijn deVerordening (EG), nr. 1998/2006, van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun en de “Algemene groepsvrijstellingsverordening” (EG), nr. 800/2008, van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008. Door in de aanhef van de gemeentelijke verordening te verwijzen naar deze Europese verordeningen, is expliciet aangegeven dat de gemeentelijke verordening hiermee in overeenstemming is.

B. Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

De begrippen die in de verordening worden gebruikt, sluiten zoveel mogelijk aan en hebben zoveel mogelijk een gelijkluidende betekenis als de omschrijving hiervan in de relevante wetgeving. Dit is vastgelegd in het tweede lid van dit artikel. Gelet hierop worden bepaalde begrippen, zoals “werkleeraanbod”, “arbeidsinschakeling” en “jongere” hier niet opnieuw gedefinieerd. Dit is wel van toepassing op de begrippen “startkwalificatie” en “algemeen geaccepteerde arbeid”, omdat deze in de wet niet nader zijn omschreven. Het begrip “startkwalificatie” is afkomstig uit de Wet educatie en beroepsonderwijs en is in artikel 6, eerste lid, aanhef, sub d van de Wet werk en bijstand (hierna “WWB”) nader omschreven. Deze omschrijving is als begripsbepaling in dit artikel opgenomen. De begripsomschrijving van “algemeen geaccepteerde arbeid” is afkomstig uit de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 7, pagina 28).

In het belang van volledige afstemming van de begrippen met de relevante wetgeving is in het tweede lid bepaald, dat de begrippen in deze verordening, tenzij daarvan uitdrukkelijk wordt afgeweken, dezelfde betekenis hebben als in de in dit lid vermelde wetten.

HOOFDSTUK 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college verwoord, zoals deze voortvloeit uit de artikelen 11, eerste lid en 13, eerste lid van de Wet investeren in jongeren (hierna “WIJ”). Hoewel deze opdracht ook uit het samenstel van deze bepalingen en artikel 5, eerste lid WIJ kan worden afgeleid is er, uit oogpunt van duidelijkheid, voor gekozen de opdracht aan het college nader te omschrijven.

In het tweede lid is tevens verduidelijkt, dat het werkleeraanbod ook samengesteld kan zijn uit een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij arbeidsinschakeling en één of meerdere voorzieningen. Onder voorziening wordt hier verstaan een instrument dat wordt ingezet om de jongere dichterbij de arbeidsmarkt te brengen. Dit kan allerlei vormen hebben, variërend van schuldhulpverlening tot training van werknemersvaardigheden.

In het derde lid is vastgelegd dat een werkleeraanbod ook kan bestaan uit ondersteuning bij een traject gericht op werk in zelfstandig beroep of bedrijf. Dit volgt al uit artikel 17, zesde lid WIJ. Uit een oogpunt van herkenbaarheid en consistentie, evenals gelet op het belang dat gehecht wordt aan het begeleiden van jongeren naar zelfstandig werk, is deze bepaling opgenomen. Aangetekend moet daarbij worden dat het een “kan”-bepaling is. Het college bepaalt derhalve of het zinvol is de jongere een aanbod te doen, gericht op ondersteuning richting zelfstandig bedrijf of beroep. Ter zake kan beleid worden geformuleerd.

Het vierde lid vormt een herhaling van artikel 17, eerste lid WIJ. Wederom uit een oogpunt van herkenbaarheid en consistentie en gelet op het belang van maatwerk bij het vaststellen van het werkleeraanbod, is dit artikel in deze verordening opgenomen. Toegevoegd is de gemeentelijke onderzoeksplicht en de plicht om de wensen van de jongere bij de invulling te betrekken. Met het oog op motivering en kansbenutting zal het college daarmee rekening dienen te houden. Daarmee is niet gezegd dat de jongere recht heeft op een bepaalde specifieke voorziening en deze kan opeisen. De uiteindelijke invulling van de aard en de samenstelling van het aanbod is voorbehouden aan de gemeente.

Artikel 3 Aanspraak op ondersteuning

Als spiegelbeeld van de opdracht aan de gemeente, zoals verwoord in artikel 2, eerste lid van deze verordening, komen jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voorzieningen. Dit vloeit al voort uit artikel 13, eerste lid WIJ, maar is omwille van de herkenbaarheid en eenduidigheid hier nader geconcretiseerd. Wat de vorm van de ondersteuning is, bepaalt de gemeente zelf (Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 3, pagina 22).

Voor de duidelijkheid is verder nog bepaald dat het om jongeren moet gaan die recht op een werkleeraanbod hebben. Dat is niet iedere jongere in de zin van de WIJ (zie artikel 2, eerste lid WIJ), want daaronder wordt verstaan de jongere in de leeftijd van 16 tot 27 jaar. Artikel 13, eerste lid WIJ kadert de doelgroep af.

In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de jongere en de criteria die gesteld zijn voor het aanbieden van een werkleeraanbod.

Artikel 4 Arbeidsinschakeling

Het staat de gemeente vrij om bij het werkleeraanbod aan de jongere een keuze te maken tussen het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Deze zijn nevengeschikt. De kortste weg naar duurzame arbeidsparticipatie is echter het doel van het in te zetten werkleeraanbod. In dat verband kan de gemeenteraad als beleidslijn opnemen dat jongeren die direct inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt in beginsel algemeen geaccepteerde arbeid wordt aangeboden, of ondersteuning bij de arbeidsinschakeling, als bijvoorbeeld arbeid niet direct beschikbaar is. Het blijft uiteraard een kwestie van maatwerk of daar in het concrete geval ook toe besloten wordt. De woorden “in beginsel” moeten bij beide leden van dit artikel in die context worden gelezen.

Artikel 5 De voorzieningen

Naast het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid en ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan het college voorzieningen aanbieden. Die voorzieningen zijn primair bedoeld voor jongeren die niet direct inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt, maar kan in een krimpende arbeidsmarkt ook worden aangeboden aan jongeren zonder direct aanwijsbare belemmeringen.

In dit artikel zijn de voorzieningen opgesomd die de gemeente ter beschikking staan. Het is denkbaar dat de gemeente eventueel andere voorzieningen ontwikkelt, die (nog) niet in de verordening zijn opgenomen. Uiteraard is het ook denkbaar dat de beschikbare voorzieningen in de verordening nog nader worden geduid, in die zin dat tevens aangegeven wordt wat de concrete inhoud is van de betreffende voorzieningen, wie de feitelijke aanbieders zijn (opleidingsinstituten, re-integratiebedrijven en dergelijke) en/of het aantal trajecten dat beschikbaar is. Daarbij kan ook per voorziening worden aangegeven welk budget daarvoor beschikbaar wordt gesteld en of er een budgetplafond van toepassing is. Hierin is in deze verordening voorzien.

Artikel 6 Inzet voorzieningen

In het eerste lid is het maatwerkprincipe gerelateerd aan de inzet van voorzieningen. De voorzieningen die worden ingezet moeten een adequaat en toereikend middel zijn om het doel te bereiken.

In het tweede lid is het doel van de inzet van voorzieningen verwoord. Afhankelijk van de aard van de voorziening zal sprake zijn van één van de aangegeven (tussen)doelen, met als eindbestemming de duurzame arbeidsparticipatie. De gemeente kan niet gedwongen worden om in een concreet geval een specifieke voorziening aan te bieden. De gemeente heeft de bevoegdheid om voor het de uitvoering van het werkleeraanbod nadere regels te stellen en daarbij ook te betrekken de mate waarin voorzieningen noodzakelijk geacht worden en feitelijk beschikbaar zijn.

Het vierde lid voorziet erin, dat het college jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod en niet beschikken over een startkwalificatie, in beginsel een aanbod biedt dat is gericht op het behalen van een startkwalificatie.

Artikel 7 Combinatie arbeid en zorg

Bij de vormgeving van het werkleeraanbod in de WIJ is speciale aandacht besteed aan alleenstaande ouders vanwege hun zorgtaken en mogelijk verminderde belastbaarheid. Daarom geldt voor alleenstaande ouders met een ten laste komend kind jonger dan vijf jaar, dat het werkleeraanbod desgevraagd wordt ingevuld door middel van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij een dergelijke scholing de krachten of bekwaamheden van de jongere te boven gaat (artikel 17, vierde lid WIJ). Daaraan wordt ingevolge dit artikel toegevoegd dat de gemeente bij de invulling van het werkleeraanbod de situatie van de alleenstaande ouder betrekt, ongeacht de leeftijd van het kind. Eventuele kosten voor kinderopvang die niet toereikend door voorliggende voorzieningen worden gecompenseerd kunnen, op grond van artikel 14 van deze verordening, worden vergoed en ten laste van het participatiebudget worden gebracht.

Artikel 8 Medische beperkingen

Jongeren met medische beperkingen nemen eveneens een bijzondere positie in binnen de WIJ. Voor deze groep jongeren is het van belang dat het aanbod aansluit bij hun mogelijkheden. Het uitgangspunt van maatwerk bij het werkleerrecht zal vooral voor deze groep een cruciale rol spelen. Aan de hand van de individuele situatie zal het college beoordelen welk aanbod past bij de jongere met inachtneming van zijn/haar mogelijkheden en beperkingen. Is arbeidsinschakeling in het geheel (nog) niet aan de orde, dan brengt artikel 17, tweede lid WIJ met zich mee dat (tijdelijk) geen werkleeraanbod wordt gedaan. Er bestaat gedurende die periode wel aanspraak op inkomensvoorziening. Zodra de belemmeringen zijn opgeheven, dient een gericht werkleeraanbod te worden gedaan.

Artikel 9 Uitvoering door derden

In artikel 11, vierde lid WIJ is bepaald dat de gemeente de uitvoering van de WIJ, behoudens het vaststellen van de rechten en plichten en de daarvoor noodzakelijke beoordeling van de omstandigheden van de jongere, door derden kan laten verrichten. De genoemde vaststelling kan worden gemandateerd aan bestuursorganen.

Er zijn in de WIJ geen wettelijke belemmeringen opgeworpen om de feitelijke werkzaamheden met betrekking tot de uitvoering van het werkleeraanbod of de inrichting van het werkleeraanbod in handen te stellen van derden, zoals opleidingsinstituten en re-integratiebedrijven.

Binnen de beleidskaders die de gemeenteraad vaststelt kan de gemeente nadere afspraken maken met deze derden. Dit is in dit artikel geregeld.

Artikel 10 Verplichtingen van de jongere

In de WIJ is vastgelegd welke verplichtingen verbonden zijn aan het recht op een werkleeraanbod (artikelen 44 en 45 WIJ). Daaraan is toegevoegd dat de jongere de verplichtingen dient na te komen die voortvloeien uit de verordening of die aan een voorziening zijn verbonden. Dit kunnen verplichtingen van uiteenlopende aard zijn, die een concretisering vormen van de in de WIJ opgenomen verplichtingen. Zo kan bepaald worden dat een jongere gedurende het traject op gezette tijden met de accountmanager de voortgang bespreekt. Dit artikel voorziet in deze mogelijkheid.

Artikel 11 Intrekking of herziening werkleeraanbod

Dit artikel vormt een herhaling van artikel 21 WIJ. De meerwaarde van opname van deze bepaling in de verordening is gelegen in de overweging dat intrekking van het werkleeraanbod complementair is aan het voeren van beleid met betrekking tot de invulling het werkleeraanbod. Daar waar het recht op werkleeraanbod wordt toegekend en ingevuld, kan dit ook worden ingetrokken of herzien, onder de voorwaarden zoals vermeld in artikel 21 WIJ.

Met betrekking tot intrekking van het werkleeraanbod in verband met schending van de verplichtingen verbonden aan het werkleeraanbod, wordt het aan het college overgelaten om te bepalen, onder welke voorwaarden daartoe kan worden besloten. Het is niet aan de gemeenteraad om daarover voorschriften te geven.

Het intrekken van het werkleeraanbod dient met terughoudendheid plaats te vinden, zoals reeds in de Algemene toelichting is opgemerkt. Intrekking is in wezen slechts aan de orde als er een situatie is ontstaan, dat niet langer kan worden gevergd dat het werkleeraanbod wordt voortgezet en een andere invulling (al dan niet via gedeeltelijke herziening) evenmin soelaas biedt.

In dit kader kan gedacht worden aan herhaalde misdragingen tegen andere jongeren of begeleiders op de werk/leerplek of veelvuldig verzuim. Daarbij kunnen bijvoorbeeld ook een rol spelen de positie van gemotiveerde jongeren die wachten op een werk/leerplek, de staat van de arbeidsmarkt en de kosten van de voorziening.

Het verdient hierbij aanbeveling dat het college bij de invulling van het gemeentelijk beleid met deze kaders rekening houdt en, gelet op alle belangen, slechts tot intrekking besluit nadat de individuele situatie zorgvuldig is afgewogen.

Artikel 12 Budgetplafond

De gemeente kan een verdeling maken van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in de begroting gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om geen werkleeraanbod te doen. De verplichting daartoe is immers vastgelegd in artikel 13, eerste lid WIJ. Dit houdt dus in, dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd (geregeld in het eerste lid). Dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken om tot duurzame arbeidsparticipatie te komen, dan wel een plafond wordt ingesteld voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening (geregeld in het tweede lid).

HOOFDSTUK 3 Subsidie en vergoedingen

Artikel 13 Subsidie

Het werkleeraanbod kan worden ingevuld met gesubsidieerde arbeid. Dit wordt ook als voorziening aangemerkt. Op grond van het eerste lid kan een subsidie aan een werkgever bestaan in een tegemoetkoming in de loonkosten of andere bijkomende kosten. Deze subsidie vormt in dat geval als zodanig een noodzakelijke voorwaarde voor de voorziening. Voor het verstrekken van een subsidie is een wettelijke grondslag vereist (artikel 4:23, eerste lid Algemene wet bestuursrecht, hierna “Awb”).

In het tweede lid is bepaald dat de duur, de hoogte en de voorwaarden waaronder subsidie wordt verleend, in nadere regels kunnen worden vastgelegd.

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, subsidieplafonds vaststellen. Om subsidies te kunnen weigeren bij ontbrekende middelen, is het een vereiste dat een dergelijk plafond is ingesteld (zie ook artikel 4:24 en volgende Awb). In het derde lid is de bevoegdheid om plafonds en een verdeelmaatstaf (prioriteitsstelling in doelgroepen en/of voorzieningen) in te stellen vastgelegd. Eén en ander dient wel bekend gemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (artikel 4:27, lid 1 Awb).

Het vierde lid behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 14 Vergoedingen

Kosten die voor de jongere verbonden zijn aan het uitvoeren van het werkleeraanbod kunnen worden vergoed op grond van dit artikel. Hierbij kan gedacht worden aan kosten van kinderopvang, voor zover de voorliggende voorziening (Wet Kinderopvang) daarin onvoldoende voorziet. Ook noodzakelijke reiskosten en andere kosten, bijvoorbeeld voor verplichte kleding of schoeisel, kunnen op grond van dit artikel voor vergoeding in aanmerking komen, mits de kosten aantoonbaar en noodzakelijk in het kader van het werkleeraanbod zijn en er geen andere (voorliggende) voorzieningen zijn. De kosten kunnen ten laste worden gebracht van het participatiebudget.

HOOFDSTUK 4 Slotbepalingen

Artikel 15 Uitvoering verordening

Dat het college is belast met de uitvoering van de verordening is wettelijk bepaald.

Overeenkomstig hetgeen hierover wettelijk is geregeld en met inachtneming van het gemeentelijke mandaatbesluit, kan het college deze bevoegdheid mandateren aan gemeenteambtenaren, zulks onder eventueel nader door het college te stellen regels en onder behoud van de verantwoordelijkheid van het college van de door de gemeenteambtenaren terzake namens het college genomen besluiten.

Op grond van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel heeft het college de bevoegdheid om nadere besluiten te nemen, in gevallen waarin de verordening niet voorziet. Bij toepassing van dit lid wordt de gemeenteraad van deze nadere besluiten door het college in kennis gesteld.

Artikel 16 Hardheidsclausule

Het college kan op grond van dit artikel, in niet krachtens deze verordening voorziene situaties en voor zover toepassing van deze verordening tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt, op individuele basis naar bevind van zaken handelen en beslissen. Aan het desbetreffende van de verordening afwijkende besluit van het college dient een op de individuele situatie afgestemde motivering ten grondslag te liggen.

Artikel 17 Verslaglegging

Op grond van dit artikel wordt minimaal één keer per jaar verantwoording door het college aan de raad afgelegd inzake de uitvoering van deze verordening. Deze verantwoording vindt schriftelijk plaats in het tweede kwartaal, volgend op een vol kalenderjaar. Gelet op de datum van inwerkingtreding van deze verordening houdt dit laatste in, dat in het tweede kwartaal van 2011 deze verslaglegging voor het eerst plaatsvindt.

Artikel 18 Inwerkingtreding

Alvorens een verordening algehele werking verkrijgt, dient, voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding, in voldoende mate mededeling van de vaststelling door de gemeenteraad van de desbetreffende verordening te worden gedaan. Aard en strekking van deze verordening staan een inwerkingtreding van deze verordening met terugwerkende kracht tot en met 1 oktober 2009 niet in de weg.

Artikel 19 Citeertitel

Behoeft geen nadere toelichting.