Regeling vervallen per 01-01-2019

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2017

Geldend van 18-11-2017 t/m 31-12-2018

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2017

De raad van de gemeente Dinkelland,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 3 oktober 2017, nr. 12A

gelet op het advies van de algemene commissie van 17 oktober 2017;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015,

besluit:

vast de stellen de navolgende

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2017

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • b.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • c.

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • d.

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • e.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • f.

    ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente;

  • g.

    melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • h.

    niet-professionele zorgverlener: een zorgverlener die niet voldoet aan één van de criteria van een professionele zorgverlener;

  • i.

    onverwijld: zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen drie werkdagen;

  • j.

    persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • k.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • l.

    professionele zorgverlener: een zorgverlener die voldoet aan de kwaliteitseisen van beroepskrachten bij een door de gemeente gecontracteerde instelling voor zover hij beroepsmatig zorg verleent;

  • m.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • n.

    maatwerkvoorziening sociaal vervoer: een voorziening in de vorm van een pas waarmee tegen een daarvoor te betalen tarief gebruik gemaakt kan worden van het collectief vraagafhankelijk vervoer.

  • o.

    langdurig noodzakelijk: van langdurig noodzakelijk is in ieder geval sprake als de noodzaak voor het verlenen van een maatwerkvoorziening langer duurt dan 6 maanden.

  • p.

    Instandhoudingskosten: kosten voor verzekering, onderhoud en reparatie van de zaak. De hoogte hiervan wordt bepaald aan de hand van de prijs die bij zorg in natura hiervoor aan de leverancier van hulpmiddelen zou zijn betaald.

Artikel 2. Melding hulpvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kostenloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 5. Gesprek

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek met degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      of de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet een bijdrage verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 6. Schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek waarin in ieder geval een ondersteuningsadvies is opgenomen omtrent de wenselijkheid van een maatwerkvoorziening.

  • 2. De cliënt tekent de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek voor akkoord dan wel voor gezien en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar wordt geretourneerd aan het college.

  • 3. Als de cliënt tekent voor gezien, geeft hij daarbij tevens aan wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 4. Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende schriftelijke weergaven van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 5. Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.

Artikel 7. Aanvraag

  • 1. Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2. Een door een cliënt ondertekend schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek waarin de wens van cliënt is opgenomen om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening, wordt aangemerkt als een aanvraag. Wanneer de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek niet binnen drie maanden na verzending is ondertekend en geretourneerd aan het college, dan vervalt het document als aanvraag en moet er een nieuwe melding worden ingediend wanneer men alsnog in aanmerking wil komen voor een maatwerkvoorziening

Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Het college neemt de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, of

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3. Als het college van oordeel is dat een cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en had kunnen voorkomen, kan het college besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie.

  • 4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven, tenzij

    • a.

      de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

  • 6. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van maatwerkvoorzieningen.

Artikel 9. Voorwaarden en weigeringsgronden maatwerkvoorziening

  • 1. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning waarvoor aanspraak bestaat op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling of regeling ;

    • b.

      voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;

    • c.

      voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

    • d.

      indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • e.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt voor de datum van het besluit heeft gerealiseerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • f.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan de cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten;

    • g.

      voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;

    • h.

      voor zover aan de zijde van de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan diens behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • i.

      wanneer de gevraagde maatwerkvoorziening een (mogelijke) anti-revaliderende werking heeft.

  • 2. Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt als deze niet langdurig noodzakelijk is, behoudens huishoudelijke hulp.

  • 3. Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      indien ten tijde van het betrekken van de woonruimte door de cliënt met beperkingen te voorzien was dat in deze woonruimte beperkingen bij het normale gebruik van de woonruimte zouden worden ondervonden;

    • b.

      indien de cliënt is verhuisd van een adequate woning naar een niet adequate woning, tenzij omstandigheden van de cliënt de verhuizing noodzakelijk maken en het college hiervoor vooraf toestemming heeft verleend;

    • c.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • d.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers;

    • e.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren en het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte.

Artikel 10. Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Artikel 11. Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing, en

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4. Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 12. Algemene voorziening was- en strijkservice

  • 1. De gemeente kent een algemene voorziening was- en strijkservice, waarvoor de gebruiker een door de aanbieder te bepalen bedrag verschuldigd is per waszak (wassen, strijken en haal- en brengservice).

  • 2. Het college draagt er zorg voor dat inwoners die door hun beperking(en), niet of onvoldoende in staat zijn tot het op orde en schoon houden van de kleding en het linnen- en/of beddengoed en die op grond daarvan door het college worden verwezen naar deze algemene voorziening daarvoor geen hoger bedrag dan € 5,- per waszak verschuldigd zijn.

Artikel 13. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

  • 2. Geen bijdrage is verschuldigd voor

    • a.

      rolstoelvoorzieningen;

    • b.

      een pas voor de maatwerkvoorziening sociaal vervoer (hiervoor is een ritbijdrage gebaseerd op het ov-tarief en een eventuele reserveringstoeslag verschuldigd aan de vervoerder);

    • c.

      de maatwerkvoorziening vervoer van en naar de dagbesteding;

    • d.

      voorzieningen verstrekt aan personen met een leeftijd tot 18 jaar.

  • 3. De bedragen per vier weken, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de bijdrage zijn gelijk aan die genoemd in hoofdstuk 3, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 4. De kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding;

    • b.

      na een consultatie in de markt, of

    • c.

      in overleg met de aanbieder.

  • 5. In de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb vastgesteld en geïnd door het CAK.

  • 6. Als de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 7. Het college kan nadere regels vaststellen ter bepaling van de kostprijs van maatwerkvoorzieningen.

Artikel 14. Terugbetaling bij verkoop woonvoorzieningen verstrekt aan personen met een leeftijd jonger dan 18 jaar

  • 1. De perso(o)n(en) in wiens woning, krachtens deze verordening, een woonvoorziening is verstrekt ten behoeve van een persoon die ten tijde van de verstrekking jonger was dan 18 jaar en die leidt tot een waardestijging van de woning, dien(t)(en) bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden;

  • 2. De meerwaarde van de woning ten gevolge van de toegekende woonvoorziening dient te worden terugbetaald. Bij de berekening van de meerwaarde van de woning wordt uitgegaan van de waardering onroerende zaak waarde (WOZ-waarde) op basis van het verschil tussen de laatst vastgestelde WOZ-waarde voor de woningaanpassing en de eerst vastgestelde WOZ-waarde na de woningaanpassing;

  • 3. De hoogte van het terug te betalen bedrag wordt vastgesteld overeenkomstig onderstaand afschrijvingsschema:

    • a.

      voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde;

    • b.

      voor het tweede jaar 90% van de meerwaarde;

    • c.

      voor het derde jaar 80% van de meerwaarde;

    • d.

      voor het vierde jaar 70% van de meerwaarde;

    • e.

      voor het vijfde jaar 60% van de meerwaarde;

    • f.

      voor het zesde jaar 50% van de meerwaarde;

    • g.

      voor het zevende jaar 40% van de meerwaarde;

    • h.

      voor het achtste jaar 30% van de meerwaarde;

    • i.

      voor het negende jaar 20% van de meerwaarde;

    • j.

      voor het tiende jaar 10% van de meerwaarde.

Artikel 15. Algemene regels voor pgb

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt, tenzij bijzondere omstandigheden tot het maken van die kosten hebben genoodzaakt.

  • 2. De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt bepaald aan de hand van een door de cliënt op te stellen en door het college goed te keuren plan over de wijze waarop de cliënt het pgb gaat besteden;

    • b.

      is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en is, indien nodig, inclusief een vergoeding voor onderhoud, verzekering en reparatie, en;

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura, met een afslag van 20% op die kostprijs indien de voorziening wordt geleverd door een professionele zorgverlener.

    • d.

      wordt, indien de voorziening wordt geleverd door een niet-professionele zorgverlener, berekend op basis van een een tarief van twintig euro per uur.

  • 3. De hoogte van het pgb is een all-in tarief. Dat wil zeggen dat alle kosten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekering(en) en reiskosten zijn opgenomen in dit tarief.

  • 4. Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk. Tussenpersonen of belangenbehartigers worden niet uit het pgb betaald.

  • 5. Bij het bepalen van de kostprijs worden de kosten van aanpassing van een voorziening en accessoires meegerekend.

  • 6. Bij verstrekking van een tweedehandse voorziening, wordt de kostprijs bepaald door op de nieuwprijs van de voorziening, inclusief eventuele kosten van aanpassing en accessoires, een lineaire afschrijving toe te passen, uitgaande van de gebruiksduur.

Artikel 16. Pgb voor een zaak

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 15, tweede lid, wordt de hoogte van een pgb voor een zaak bepaald op basis van de kostprijs van de zaak bij de door de gemeente gecontracteerde instelling die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt.

  • 2. Bij naturaverstrekking van een tweedehands zaak wordt pgb verstrekt ter hoogte van de feitelijke kostprijs van die zaak, niet hoger dan het bedrag als bedoeld in lid 1.

  • 3. Het PGB bedrag kan worden verhoogd met eventuele vergoeding voor instandhoudingskosten voor gedurende maximaal zeven jaren.

Artikel 17. Pgb voor ondersteuning bij het huishouden

In afwijking van het bepaalde in artikel 15, tweede lid, is het pgb voor ondersteuning bij het huishouden door een niet-professionele zorgverlener, gelijk aan het pgb voor ondersteuning door een professionele zorgverlener.

Artikel 18. Pgb voor kortdurend verblijf

In afwijking van het bepaalde in artikel 15, tweede lid, bedraagt het pgb voor kortdurend verblijfzorg door een niet-professionele zorgverlener € 30,- per etmaal.

Artikel 19. Pgb voor woonvoorzieningen

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 15, tweede lid, bedraagt het pgb voor een woonvoorziening 100% van de kosten die de gemeente zou hebben gemaakt bij verstrekking van deze voorziening in natura.

  • 2. Aan het pgb zijn in ieder geval de voorwaarden verbonden dat:

    • a.

      de door het college aangewezen personen toegang wordt verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing zal worden verricht;

    • b.

      aan de onder a genoemde personen inzicht wordt geboden in de vereiste bescheiden en tekeningen welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

    • c.

      de onder a genoemde personen de gelegenheid wordt geboden tot het controleren van de woningaanpassing.

  • 3. Na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een woningaanpassing, doch uiterlijk binnen 1 jaar na het toekennen van een pgb, verklaart de cliënt aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling van de hoogte van het pgb.

  • 4. De gereedmelding dient te worden vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder het pgb is verleend.

Artikel 20. Gebruiksduur voorziening

  • 1. Als gebruiksduur van een voorziening waarvoor een pgb wordt verstrekt, geldt:

    • a.

      10 jaar, ingeval het een woonvoorziening, bruikleenauto, gesloten buitenwagen, trap- of plafondlift betreft;

    • b.

      7 jaar, ingeval het overige voorzieningen betreffen die in eigendom of bruikleen worden verstrekt.

  • 2. Indien de gebruiksduur nog niet is verstreken, kan een - aanvullend - pgb worden verstrekt indien er sprake is van:

    • a.

      een gewijzigde omstandigheid die aanpassing dan wel vervanging van de voorziening noodzakelijk maakt;

    • b.

      een calamiteit die de cliënt niet is te verwijten.

Artikel 21. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen en de besteding van pgb, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken .

  • 2. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen en de besteding van pgb, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks onafhankelijk cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 22. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een of meer toezichthoudende ambtenaren aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 23. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

  • 1. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de voorwaarden die aan de maatwerkvoorziening of het pgb zijn verbonden;

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 7. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 8. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Artikel 23a. Opschorting betaling uit het pgb

Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot eengeheel of gedeeltelijke op-schorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

Artikel 23b. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 24. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college kan bij nadere regeling bepalen waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

Artikel 25. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

  • 1. Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

  • 2. Het college bepaalt bij nadere regeling in welke gevallen en in welke mate een tegemoetkoming kan worden verstrekt.

Artikel 26. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met de derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • -

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • -

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4. Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 27. Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen en sturen dit na vaststelling aan het college.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleg met de aanbieders.

  • 3.

    Het college verricht jaarlijks een cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 28. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van [alle voorzieningen

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders.

Artikel 29. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 3. Bij of krachtens deze verordening kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Artikel 30. Hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 31. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning 2017 worden ingetrokken. Zij wordt voortaan aangehaald als “Verordening maatschappelijke ondersteuning 2017 (oud)”.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de in het eerste lid genoemde verordening, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de in het eerste lid genoemde verordening en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de in het eerste lid genoemde verordening wordt beslist met inachtneming van die verordening.

  • 5. Het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2017 wordt geacht te zijn vastgesteld op grond van deze verordening.

Artikel 32. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking 1 november 2017.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning 2017.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering
van 7 november 2017,
De raadsgriffier, De voorzitter,
mr. O.J.R.J. Huitema MPM, I.A. Bakker