Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dinkelland houdende regels omtrent terugvordering inkomensvoorzieningen (Beleidsregel Terugvordering inkomensvoorzieningen 2020 gemeente Dinkelland)

Geldend van 13-11-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dinkelland houdende regels omtrent terugvordering inkomensvoorzieningen (Beleidsregel Terugvordering inkomensvoorzieningen 2020 gemeente Dinkelland)

Het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland

gelet op de Participatiewet, het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), de IOAW en IOAZ.

Besluit:

vast te stellen de navolgende

Beleidsregel terugvordering inkomensvoorzieningen Dinkelland 2020

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Algemeen

  • 1. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot het herzien of intrekken van een toekenningsbesluit zoals bepaald in artikel 54 lid 3 tweede volzin en lid 4 Participatiewet en artikel 17 lid 3 tweede volzin en lid 4 IOAW/IOAZ tenzij er sprake is van dringende redenen om hiervan af te zien.

  • 2. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot het terugvorderen van de kosten van bijstand zoals bedoeld in artikel 58 lid 2 en lid 5 en artikel 59 lid 1 Participatiewet en artikel 12 lid 2, onderdeel c, artikel 39 lid 1, onderdeel a onder 3, artikel 39 lid 2 en artikel 41 lid 4 en 5 Bbz 2004, de kosten van uitkering zoals bedoeld in lid van artikel 25 lid 2, artikel 25 lid 5 en artikel 26 lid 1 IOAW/IOAZ, tenzij er sprake is van dringende redenen om hiervan af te zien.

  • 3. Burgemeester en wethouders vorderen het bedrijfskapitaal, dat is toegekend op grond van artikel 20 en 24 Bbz 2004 terug als de zelfstandige ook na een tweede aanmaning niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet.

Artikel 2 Afzien van terugvordering

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1 zien burgemeester en wethouders af van terugvordering indien:

    • a.

      het terug te vorderen bedrag per vordering, als gevolg van een terugvordering volgens artikel 1 lid 2, lager is dan € 150,- netto;

    • b.

      het betreft afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen, behorende bij een terugvordering volgens artikel 1 lid 2, die niet kunnen worden verrekend met de Belastingdienst volgens de Wet op de Inkomstenbelasting.

  • 2. Er wordt, in afwijking van lid 1, niet van terugvordering afgezien indien:

    • a.

      de vordering is ontstaan als gevolg van het tonen van onvoldoende besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 18, lid 2, Participatiewet en artikel 20 lid 2 Ioaw/Ioaz;

    • b.

      de bijstand of inkomensvoorziening ingevolge artikel 52 Participatiewet bij wijze van voorschot is verleend.

Hoofdstuk 2 Aflossingswijze

Artikel 3 Hoogte aflossingsbedrag en volgorde aflossing

  • 1. Belanghebbende dient de kosten van terug te vorderen bijstand, inkomensvoorziening, uitkering of van een subsidie of voorschotten ineens terug te betalen.

  • 2. Burgemeester en wethouders nemen bij de beoordeling voor terugbetaling ineens ook het vermogen waar belanghebbende redelijkerwijs over kan beschikken in aanmerking. Voor het in aanmerking nemen van het vermogen worden de volgende criteria gehanteerd:

    • a.

      van het vermogen wordt ter reservering voor vervanging van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen € 2.500,00 buiten beschouwing gelaten;

    • b.

      de vrijlating bedoeld onder a. is niet van toepassing bij vorderingen in verband schending van de inlichtingenplicht.

  • 3. Indien belanghebbende niet in staat is de betaling ineens te voldoen, dient de (resterende) vordering in termijnen worden terugbetaald.

  • 4. Burgemeester en wethouders stellen, rekening houdend met de beslagvrije voet, de maandelijkse aflossingsverplichting, overeenkomstig lid 3 vast op 5% van de geldende bijstandsnorm/norm inkomensvoorziening inclusief eventuele toeslag en inclusief vakantietoeslag.

  • 5. Voor zover het inkomen meer bedraagt dan de bijstandsnorm inclusief toeslag, wordt er na aftrek van extra woonlasten (netto woonkosten minus normhuur) 50% van het resterende meerinkomen bij de terugbetalingsverplichting opgeteld.

  • 6. In afwijking van lid 4 houden burgemeester en wethouders geen rekening met de beslagvrije voet als betrokkene geen of onvoldoende inlichtingen verstrekt als bedoeld in artikel 60 lid 6 onder b Participatiewet of artikel 28 lid 6 onder b Ioaw/Ioaz.

  • 7. In overleg met belanghebbende kunnen burgemeester en wethouders uit praktische overwegingen afwijken van het bepaalde in lid 1 tot en met 6.

  • 8. In het geval er sprake is van meerdere openstaande vorderingen waarvan één of meerdere vorderingen boetevorderingen zijn, wordt het openstaande bedrag aan boete als eerste afgelost, tenzij vooraf op verzoek van de belanghebbende anders is overeengekomen.

Artikel 4 Verrekening

  • 1. Burgemeester en wethouders verrekenen terug te vorderen kosten van bijstand, uitkering Ioaw/Ioaz, of van een subsidie of voorschotten betreffende de ten uitvoerlegging van de terugbetalingsverplichtingen als bedoeld in artikel 3, met uit te betalen algemene bijstand of een uitkering op grond van de Ioaw/Ioaz, of het BBZ 2004.

  • 2. Burgemeester en wethouders gaan ook over tot verrekening in gevallen waarin beslag op een uitkering van belanghebbende in beginsel niet is toegestaan, als belanghebbende verzuimt de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.

  • 3. Burgemeester en wethouders verrekenen gereserveerde vakantietoeslag zoveel mogelijk met een vordering:

    • a.

      indien er sprake is van uitstroom uit een bijstand-, Ioaw- of Ioaz- uitkering; en

    • b.

      de vordering is ontstaan door de beëindiging van de uitkering.

  • 4. Burgemeester en wethouders maken in voorkomende gevallen gebruik van de mogelijkheid tot verrekenen van een terug te vorderen Ioaw/Ioaz uitkering met de Sociale verzekeringsbank, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en andere gemeenten overeenkomstig artikel 60a Participatiewet artikel 28 lid 4 Ioaw/Ioaz.

  • 5. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de in artikel 60 lid 4 Participatiewet genoemde bevoegdheid de kosten en/of bestuurlijke boete met de bijstand dan wel de uitkering te verrekenen.

Hoofdstuk 3 Kwijtschelding openstaand saldo

Artikel 5 Schulden aan de gemeente en minnelijke schuldregeling

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve of op schriftelijk verzoek van belanghebbende besluiten tot het kwijtschelden van teruggevorderde bijstand of uitkering Ioaw/Ioaz indien:

    • a.

      redelijkerwijs is te voorzien dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en

    • b.

      redelijkerwijs is te voorzien dat een schuldenregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2. Het besluit tot kwijtschelding treedt niet in werking voordat een schuldenregeling tot stand is gekomen.

  • 3. Van kwijtschelding als bedoeld in lid 1 wordt afgezien indien:

    • a.

      de schuld is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 Participatiewet, artikel 13 Ioaw/Ioaz, artikel 30 c lid 2, en artikel 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen dan wel als gevolg van afstemming als bedoeld in artikel 18, lid 2 , Participatiewet of artikel 20, lid 2 Ioaw/Ioaz;

    • b.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een zaak of zaken en voor zover de vordering op die zaken verhaald kan worden.

Artikel 6 Intrekking of wijziging kwijtscheldingsbesluit

Het besluit tot kwijtschelding als bedoeld in artikel 5 wordt ingetrokken of gewijzigd indien:

  • a.

    niet binnen 12 maanden nadat het besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen;

  • b.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet in overeenstemming met de schuldregeling voldoet;

  • c.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 7 Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1. In afwijking van artikel 1 tot en met 4 kunnen burgemeester en wethouders ambtshalve of op verzoek besluiten tot indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende vijf jaar volledig, conform hetgeen gesteld is in artikel 3 van deze beleidsregel, aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b.

      gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

    • c.

      gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

    • d.

      een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost.

  • 2. In afwijking van lid 1 vindt, behoudens zich daartoe verzettende dringende redenen bij belanghebbende of zijn gezin, geen kwijtschelding plaats indien de vordering door pand of hypotheek op een zaak of zaken is gedekt, voor zover de vordering op die zaken verhaald kan worden.

  • 3. Op grond van artikel 58, lid 7 Participatiewet bedraagt de termijn zoals genoemd in lid 1 tien jaar voor zover het een vordering betreft welke het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht.

  • 4. Kwijtschelding wordt in beginsel niet met terugwerkende kracht verleend.

Hoofdstuk 4 Invordering van terug te vorderen gelden

Artikel 8 Terugvorderingsbesluit

In het terugvorderingsbesluit stellen burgemeester en wethouders vast:

  • a.

    tot welk bedrag en over welke periode de kosten van bijstand, of uitkering Ioaw/Ioaz worden teruggevorderd;

  • b.

    de termijn of termijnen, met aflossingsbedrag, waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen gelden, dient terug te betalen;

  • c.

    op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd.

Artikel 9 Wijziging betalingsverplichting

  • 1. Het aflossingsbedrag, zoals vastgesteld in het terugvorderingsbesluit of datgene wat met de belanghebbende op grond van een minnelijke regeling tot stand is gekomen, geldt als een opgelegde betalingsverplichting.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen uit eigen beweging, of op verzoek van belanghebbende indien er sprake is van gewijzigde omstandigheden, onderzoek doen naar de financiële omstandigheden van belanghebbende. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

Artikel 10 Dwangbevel en beslaglegging

Indien de belanghebbende de aflossingsverplichtingen overeenkomstig artikel 3 van deze beleidsregel, niet nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit, voor zover dit nog geen executoriale titel heeft, ten uitvoer gelegd door middel van: de uitvaardiging van een dwangbevel als bedoeld in artikel 60 Participatiewet dan wel 28 Ioaw/Ioaz en, indien nodig, gevolgd door beslaglegging.

Hoofdstuk 5 Overige bepalingen

Artikel 11 Kosten

  • 1. Wettelijke rente over een vordering of over de achterstanden in aflossing, aanmaankosten en de kosten van derdenbeslag worden in beginsel niet in rekening gebracht bij de debiteur.

  • 2. In afwijking van lid 1 worden de kosten van een dwangbevel, conform hetgeen gesteld in artikel 4:120 Algemene wet bestuursrecht wel bij de debiteur in rekening gebracht.

  • 3. In afwijking van het eerste lid worden de kosten van een in te schakelen deurwaarder wel bij belanghebbende in rekening gebracht.

Artikel 12 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen deze beleidsregel buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing daarvan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 13 Aanduiding en inwerkingtreding

  • 1. Deze beleidsregel wordt aangehaald als: ”Beleidsregel Terugvordering inkomensvoorzieningen 2020 gemeente Dinkelland.

  • 2. Deze beleidsregel treedt in werking de dag na bekendmaking, de Beleidsregels Terugvordering inkomensvoorzieningen Dinkelland 2016 wordt tegelijkertijd ingetrokken. Daarbij is artikel 3 vooralsnog alleen van toepassing voor nieuwe gevallen.

Ondertekening

Aldus op 3 november 2020 vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Dinkelland

Toelichting

Algemeen

Deze beleidsregel is de opvolger van ‘Beleidsregels Terugvordering inkomensvoorzieningen Dinkelland 2016’. Deze beleidsregels kwamen tot stand om invulling te geven aan een tweetal wijzigingen in wetgeving:

Bbz-2004

De eerste wetswijziging betreft het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004)

Tot 2020 was terugvordering in het Bbz 2004 een verplichting voor de gemeente. Per januari 2020 is dit gewijzigd in zogenaamde ‘kan bepalingen’ Ook zijn een aantal terugvorderingsbepalingen uit het Bbz 2004 gehaald omdat daarvoor de artikelen vanuit de Participatiewet (PW) gebruikt kunnen worden. In deze nieuwe beleidsregel is de voor 1 januari 2020 bestaande uitvoeringspraktijk van daadwerkelijk terugvorderen, die in 2020 werd gecontinueerd ook als zijnde het gemeentelijke beleid vastgelegd in artikel 1 van deze beleidsregel.

Vereenvoudiging beslagvrije voet

Per 1 januari 2021 wordt (nieuwe) wetgeving aangaande de vereenvoudiging van de beslagvrije voet van kracht. Hoewel in 2020 nog het vertrekpunt geldt dat de beslagvrije voet minimaal 90% van de bijstandsnorm bedraagt, komt het bij een precieze berekening waarbij rekening wordt gehouden met de hoogte woonkosten en ziektekosten veelal neer op om en nabij 95% van de bijstandsnorm. Overeenkomstig de wens van het ministerie van SZW wordt daarom al voorgesorteerd op de ophanden staande verandering en in beginsel uitgegaan van 5% van de bijstandsnorm als aflossingscapaciteit. Hiervoor is artikel 3 gewijzigd ten opzichte van de voorganger van deze beleidsregel.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Algemeen

Artikel 1 van deze beleidsregel heeft betrekking op het legaliteitsbeginsel van de Algemene Wet Bestuursrecht.

In lid 1 wordt verwezen naar de artikelen in de Participatiewet, en de IOAW/IOAZ, waarin de bevoegdheid is vastgelegd om een besluit te herzien, of in te trekken. Door middel van artikel 1 wordt duidelijk dat burgemeester en wethouders gebruik wensen te maken van deze bevoegdheid, tenzij er sprake is van een dringende reden. In lid 2 wordt aangegeven dat het college in beginsel altijd gebruik maakt van de bevoegdheid tot terugvordering. Nieuw is dat nu ook het BBZ 2004 wordt genoemd. De uitzondering is ook hier de aanwezigheid van dringende redenen.

In de vorige beleidsregels werden de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (WKO) nog aangehaald. Omdat de vergoeding van de reguliere kinderopvangkosten door een wetswijziging in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen niet meer is voorgekomen en dus ook geen terugvordering meer zal plaatsvinden, wordt de WKO niet meer genoemd.

Artikel 2 Afzien Terugvordering

In dit artikel wordt aangegeven wanneer buiten de dringende redenen die in artikel 1 worden opgevoerd wordt afgezien van terugvordering.

Lid 1 onder a: in geval er sprake is van een kruimelbedrag (per vordering tot € 150,00) wordt er niet teruggevorderd. Zoals al eerder beschreven geldt deze bepaling alleen voor vorderingen die niet voortkomen uit een schending van de inlichtingenplicht.

Lid 1 onder b, dit betreft de afgedragen loonbelasting welke niet kan worden verrekend met de Belastingdienst. Er worden geen bruto bedragen teruggevorderd indien er geen sprake is van verwijtbaar handelen waar de vordering een gevolg van is.

In lid 2 staan de uitzonderingen op lid 1 beschreven.

Extra aandacht dient bij toepassing van deze bepaling uit te gaan naar verleende voorschotten.

In uitvoeringspraktijk komt het voor dat voorschotten (niet alleen voor levensonderhoud maar ook voor bijvoorbeeld de aanschaf van een legitimatiebewijs) worden verleend. Regelmatig worden voorschotten verstrekt omdat aanvragen, in verband met onvolledige aanlevering van gegevens door de belanghebbende, een langere afhandelingsduur hebben. Indien mensen na de afhandeling recht hebben op uitkering, dan kan dit worden verrekend met het voorschot. Blijkt er geen recht op uitkering te bestaan, dan dient het verstrekte voorschot te worden teruggevorderd.

Omdat het niet de bedoeling deze voorschotten, door toepassing van de kruimelbedragbepaling, niet terug te vorderen, is deze mogelijkheid expliciet uitgesloten in lid 2 van dit artikel.

Artikel 3 Hoogte aflossingsbedrag en volgorde aflossing

In beginsel dient de belanghebbende teveel of ten onrechte ontvangen gelden ineens terug te betalen, waarbij ook het vermogen in aanmerking wordt genomen (lid 3).

Indien aflossing ineens niet mogelijk is, vindt de aflossing plaats in termijnen. In de beleidsregels van 2016 werd de aflossingscapaciteit gesteld op 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, tenzij bij de berekening van de beslagvrije voet een lager aflossingspercentage werd vastgesteld. Dit uitgangspunt is met deze beleidsregel gewijzigd naar in beginsel 5% aflossingscapaciteit.

In lid 5 wordt bepaalt dat ingeval van inkomen boven de bijstandsnorm 50% van het meerdere wordt betrokken bij de hoogte van de aflossing. De woonkosten die hoger zijn, dan bij een inkomen op het minimumniveau, vanwege een lager bedrag aan huursubsidie, worden op het inkomen boven de norm in mindering gebracht waarna, de helft van het resterende meerinkomen bij de aflossingscapaciteit wordt geteld.

Voor belanghebbenden met een IOAW/IOAZ uitkering wordt qua aflossingscapaciteit in beginsel ook aansluiting gezocht bij de hiervoor geschetste aflossingscapaciteit gebaseerd op de bijstandsnormen. In de praktijk kan dit betekenen dat een belanghebbende met een IOAW/IOAZ uitkering meer dient af te lossen dan op grond van zijn netto uitkeringsgrondslag mogelijk is. Immers onder de IOAW/IOAZ worden inkomsten die niet aan arbeid gerelateerd zijn in tegenstelling tot onder de Participatiewet niet gekort op de uitkering.

In lid 6 wordt geregeld dat burgemeester en wethouders gebruik maken van de mogelijkheid geen rekening te houden met de beslagvrije voet als betrokkene zijn inlichtingenplicht betreffende de terugvordering niet nakomt.

In lid 8 is bepaald dat het eerst wordt afgelost op de boetevorderingen. De belanghebbende heeft op grond van de Awb het recht zelf te bepalen op welke vordering het eerst wordt afgelost. Het is dan ook mogelijk dat er eerst op een andere vordering wordt afgelost, de belanghebbende dient dit dan wel vooraf aan te geven.

Artikel 4 Verrekening

In lid 1 is aangegeven dat het college gebruik maakt van de mogelijkheid tot verrekenen, volgens artikel 60, lid 3 Participatiewet, artikel 60a Participatiewet en artikel 28 lid 3 IOAW/IOAZ.

In lid 2 is aangegeven dat het college gebruik maakt van de mogelijkheid tot verrekenen, volgens lid 6 onder a van artikel 60 Participatiewet en lid 6 onder a van artikel 28 IOAW/IOAZ. Dit betekent dat het college, wanneer belanghebbende zijn inlichtingenplicht betreffende de terugvordering niet nakomt, ook zal verrekenen met gelden die in beginsel niet vatbaar zijn voor beslag, zoals bijzondere bijstand of een deel van een uitkering dat onder de beslagvrije voet valt.

In lid 3 wordt aangeven dat een vordering die ontstaat als gevolg van beëindiging van een uitkering in beginsel zoveel mogelijk met het gereserveerde vakantiegeld wordt verrekend. In de praktijk komt het vaak voor dat bij de beëindiging van een bijstandsuitkering een vordering ontstaat. In overeenstemming met artikel 6:127 Burgerlijk Wetboek kan dan worden verrekend. Bij toepassing hiervan dient zoveel mogelijk vermeden te worden dat de belanghebbende een inkomen heeft onder de beslag vrije voet. Dit laatste kan het geval zijn wanneer het vakantiegeld al meegenomen is in de berekening van de aflossingscapaciteit van een eerdere vordering.

Het is verder mogelijk deze wijze toe te passen, bij bestaande vorderingen, indien belanghebbende geen bezwaar heeft. Gelet op het belang voor de belanghebbende en de gemeente is het in de praktijk wenselijk dat hierop wordt aangestuurd.

Lid 4 bevat een bepaling welke aangeeft dat het college in voorkomende gevallen ook gebruik maakt van de mogelijkheid binnen de IOAW/IOAZ om een externe instantie, waarvan belanghebbende een uitkering ontvangt, te verzoeken om terugbetaling van de vordering. Het gaat om bijstand en uitkeringen die limitatief zijn omschreven in artikel 28 lid 4 IOAW/IOAZ. In de betreffende gevallen is geen machtiging van belanghebbende nodig.

Artikel 5 Schulden aan de gemeente en minnelijke schuldregeling

Dit artikel voorziet in het gemeentelijke kwijtscheldingsbeleid voor wat betreft vorderingen van mensen met problematische schulden. Burgemeester en wethouders geven met dit artikel aan dat er onder voorwaarden medewerking wordt verleend aan een minnelijke schuldregeling.

Per 1 januari 2016 is artikel 60c Participatiewet aangepast, hierdoor wordt het mogelijk indien sprake is van een schending van de inlichtingenplicht, de fraudeschulden – indien geen boete is opgelegd of aangifte is gedaan - tijdelijk op te schorten.

Artikel 6 Intrekking of wijziging kwijtscheldingsbesluit

Geen toelichting benodigd.

Artikel 7 Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting

Met dit artikel geven burgemeester en wethouders aan gebruik te willen maken van de wettelijke mogelijkheid om fraudeschulden kwijt te schelden nadat gedurende 10 jaar is voldaan aan de aflossingsverplichtingen. Hierop is één uitzondering van toepassing, namelijk wanneer de vordering wegens een pand- of hypotheekrecht op de onderliggende zaken kan worden verhaald.

Waar het gaat om vorderingen welke niet het gevolg zijn van fraude wordt een termijn van vijf jaar gehanteerd.

Artikel 8 Terugvorderingsbesluit

Geen toelichting benodigd.

Artikel 9 Wijziging betalingsverplichting

Voor belanghebbenden met een periodieke uitkering voor levensonderhoud geldt dat de bestaande aflossingsverplichting van de uitkering (inclusief vakantietoeslag) bedraagt. Indien een belanghebbende vanuit een uitkeringssituatie naar werk uitstroomt, worden deze regels gedurende maximaal één jaar voortgezet. Afhankelijk van de aard van de vordering en de wijze waarop aan de aflossingsverplichtingen wordt voldaan worden financiële heronderzoeken uitgevoerd voor de berekening van de eventueel gewijzigde aflossingscapaciteit. Hierbij wordt dan in het bijzonder gekeken naar het meerinkomen, het inkomen boven de bijstandsnorm. Daarnaast worden er in algemene zin stelselmatig op basis van overwegingen van efficiency heronderzoeken uitgevoerd waarbij de aflossingscapaciteit opnieuw beoordeeld wordt.

Tevens is het op verzoek van de belanghebbende mogelijk een financieel heronderzoek te verrichten. Voorwaarde hiervoor is wel dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die aanleiding geven tot het verrichten van een dergelijk heronderzoek.

Artikel 10 Dwangbevel en beslaglegging

In dit artikel wordt aangeven dat burgemeester en wethouders gebruik maken van de mogelijkheid om een dwangbevel toe te passen en waar nodig van de mogelijkheid tot beslaglegging.

Artikel 11 Kosten

Vanuit efficiencyoverwegingen worden de wettelijke rente, de aanmaankosten en de kosten voor derdenbeslag die met invordering gepaard gaan niet op bij de debiteur in rekening gebracht. Om de kosten wel in rekening te kunnen brengen is een uitgebreide administratie noodzakelijk. Verwacht wordt dat de opbrengsten niet opwegen tegen de kosten die deze administratie met zich meebrengt. Hierop zijn echter twee uitzonderingen (lid 2 en lid 3), de kosten voor een dwangbevel en de kosten die de inzet van een deurwaarder met zich meebrengt. Bij de berekening van de kosten voor een dwangbevel worden de regels zoals gesteld in de Algemene wet bestuursrecht gehanteerd. Bij de berekening van de kosten wordt vastgehouden aan hetgeen gesteld in artikel 1 van het Besluit buitengerechtelijke kosten. Dat betekent dat alleen kosten in rekening worden gebracht voor zover deze redelijk zijn en dat de buitengerechtelijke kosten niet meer bedragen dan 15% van de geldsom.

Naast het drukken van de administratieve kosten hoopt de gemeente Dinkelland ook dat er een preventieve werking uitgaat van het in rekening brengen van deze kosten, waardoor uiteindelijk meer mensen in eerder stadium contact op zullen nemen met de gemeente voor het treffen van een betalingsregeling.

Artikel 12 Hardheidsclausule

Artikel 12 Hardheidsclausule

Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid af te zien van toepassing van de beleidsregel indien dit zou leiden tot schrijnende situaties

.

Artikel 13Aanduiding en inwerkingtreding

In deze beleidsregel wordt geen uitgebreid overgangsregeling gehanteerd omdat dit niet nodig is. Immers bestaande gevallen zullen gaan vallen onder de per 1 januari 2021 geldende wetgeving rondom de vereenvoudiging beslagvrije voet. Los van deze beleidsregel komt men daardoor, op grond van de wet in een milder aflossingsregime terecht.