Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2013

Geldend van 03-06-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2013

De raad van de gemeente Doetinchem;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 mei 2013;

gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en op artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels vast te stellen over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen kunnen worden gecompenseerd in de vorm van doorverwijzing naar een algemeen toegankelijke voorziening, een algemeen toegankelijke Wmo-voorziening of voor een individuele Wmo-voorziening in natura, een financiële vergoeding of een persoonsgebonden budget;

b e s l u i t :

vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2013.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen (op alfabetische volgorde)

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • 1.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

  • 2.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordtgeleverd, eventueel via een doorverwijzing, door een organisatie op het terrein van zorg en welzijn of een commerciële dienstverlener en een adequate oplossing biedt voor de beperkingen die belanghebbende ondervindt;

  • 3.

    Belanghebbende: een persoon met een beperking of een chronisch psychisch probleem of psychosociaal probleem, als bedoeld in artikel 1, 1ste lid onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet of mantelzorger;

  • 4.

    Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem: beleidsregels op basis waarvan de compensatie in het kader van Wmo wordt ingevuld. Deze beleidsregels worden in beginsel vierjaarlijks vastgesteld door het college;

  • 5.

    Belemmeringen: moeilijkheden die een belanghebbende heeft om te kunnen participeren;

  • 6.

    Beperkingen: moeilijkheden die een belanghebbende heeft met het uitvoeren van activiteiten;

  • 7.

    Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem: nadere, met name financiële, uitwerking van de verordening in een besluit, vast te stellen door het college;

  • 8.

    Bouwkundige of woontechnische aanpassing: een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de belanghebbende;

  • 9.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget (pgb) is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het pgb verschuldigd is;

  • 10.

    Compensatiebeginsel: de algemene gemeentelijke wettelijke taak om mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem door het treffen van voorzieningen een zodanige uitgangspositie te verschaffen dat zij in aanvaardbare mate zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie op de vier domeinen van de Wmo (artikel 4 lid1);

  • 11.

    Het college: het college van burgemeesters en wethouders van Doetinchem;

  • 12.

    Eigen bijdrage/eigen aandeel: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een pgb (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem van toepassing zijn;

  • 13.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening die kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager en van zijn echtgeno(o)t(e);

  • 14.

    Gebruikelijke zorg: de normale zorg die partners of ouders, inwonende kinderen en huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Gebruikelijke zorg strekt zich verder uit dan huishoudelijke hulp;

  • 15.

    Het Gesprek: Het proces van vraagverheldering en het maken van afspraken over passende oplossingen waarbij het resultaat centraal staat.

  • 16.

    Goedkoopst adequate oplossing: de algemene of individuele Wmo-voorziening die naar objectieve maatstaven gemeten, van de geschikte oplossingen de meest goedkope, maar nog wel adequate oplossing biedt voor het compenseren van de beperkingen van een belanghebbende;

  • 17.

    Hoofdverblijf: de woonruimte waar de belanghebbende blijkens concrete feiten en omstandigheden zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres deze persoon in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, dan wel zal staan ingeschreven;

  • 18.

    H uishoudelijke hulp: schoonmaakwerkzaamheden bij de belanghebbende thuis.De voorziening die het college aanbiedt ter ondersteuning van het voeren van een huishouden, indien het zelf uitvoeren van de huishoudelijke taken niet mogelijk is als gevolg van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek en er geen oplossing mogelijk is binnen de leefeenheid of voorliggende voorziening. De voorziening kan worden toegekend als zorg in natura of als een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget;

  • 19.

    Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een huishouden voert;

  • 20.

    Individuele Wmo-voorziening: een voorziening die op basis van onderzoek naar de individuele situatie kan worden toegekend op voorwaarde dat een algemene voorziening of een algemene Wmo-voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • 21.

    Leefeenheid: een eenheid bestaande uit:

    • -

      Gehuwde personen die al dan niet tezamen met een of meer ongehuwde minderjarige of meerderjarige ongehuwde personen duurzaam een huishouden voeren;

    • -

      Een meerderjarige ongehuwde persoon die met een of meer ongehuwde minderjarige of meerderjarige personen een huishouden voert;

    • -

      waarbij onder gehuwde personen ook ongehuwd samenwonenden en andere meerderjarigen die met elkaar samenwonen worden opgevat;

22. Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijk verkeer, te weten

  • -

    het voeren van een huishouden;

  • -

    het zich in en om de woning verplaatsen;

  • -

    het zich zodanig lokaalverplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen;

  • -

    het ontmoeten van andere mensen om op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan en onderhouden;

    • 23.

      Mantelzorger: een persoon die langdurig mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet;

    • 24.

      Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

    • 25.

      Meldformulier: een papieren dan wel digitaal formulier van de gemeente Doetinchem dat kan worden gebruikt door de belanghebbende om het probleem, de vraag of de behoefte te melden aan het college. Hiermee wordt in principe geen aanvraag ingediend voor een Wmo-voorziening. Naar aanleiding van dit formulier wordt een gesprek geregeld of vindt een doorverwijzing plaats. Als het gesprek niet plaatsvindt, kan het meldformulier als aanvraag worden beschouwd;

    • 26.

      Persoon met participatie beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij de maatschappelijke participatie;

    • 27.

      Persoonsgebonden budget: in de verordening pgb genoemd, een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem of haar te verlenen voorzieningen kan aanschaffen en waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem te stellen regels van toepassing zijn;

    • 28.

      Psychosociale probleem: psychische problemen die samenhangen met het dagelijks functioneren;

    • 29.

      Resultaat: het maatschappelijk kunnen participeren op de vier gebieden van de Wmo, waarbij in eerste instantie wordt uitgegaan van de eigen capaciteiten van belanghebbende en algemene of collectieve voorzieningen;

    • 30.

      Roerende woonvoorziening: een losse woonvoorziening, niet aard- en nagelvast met de woning verbonden, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking;

    • 31.

      Thuisondersteuning: richt zich behalve op de huishoudelijke hulptaken ook op de ondersteuning van de belanghebbende bij de regie op het huishouden, met als doel het stabiliseren van de situatie of het verhogen van de zelfredzaamheid;

    • 32.

      Voorliggende voorziening: een verzamelnaam voor alle voorzieningen buiten deze verordening waarop de belanghebbende aanspraak zou moeten maken dan wel een beroep op zou moeten doen ter oplossing van de ondersteuningsvraag, maar die geen algemene Wmo-voorziening betreffen;

    • 33.

      Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

    • 34.

      W et: Wet maatschappelijke ondersteuning;

    • 35.

      Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.

HOOFDSTUK 2 COMPENSATIEPLICHT

Artikel 2.1 Reikwijdte compensatieplicht gemeente

Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 4 van de wet wordt iedere belanghebbende door het college gefaciliteerd om in alle redelijkheid te komen tot het behalen van de volgende resultaten:

  • 1.

    wonen in een schoon, leefbaar en voor de bewoner geschikt huis;

  • 2.

    beschikken over een georganiseerd huishouden;

  • 3.

    beschikken over primaire levensbehoeften;

  • 4.

    beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • 5.

    thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • 6.

    gebruik maken van hulpmiddelen om zich te verplaatsen in, om en nabij het huis;

  • 7.

    de mogelijkheid om zich lokaal te kunnen verplaatsen per vervoermiddel;

  • 8.

    de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan maatschappelijke activiteiten.

Artikel 2.2 Individueel maatwerk

Het college gaat in gesprek met belanghebbenden die het niet alleen redden en gaat samen met die belanghebbende op zoek naar een vorm van ondersteuning die recht doet aan de situatie waarin hij of zij zich bevindt.

In het gesprek wordt in eerste instantie gezocht naar oplossingen die op eigen kracht en via het sociale netwerk bereikt kunnen worden. Daarna wordt gekeken naar algemene voorzieningen en collectieve voorzieningen. Als ook dat het resultaat niet kan opleveren komt de individuele voorziening in beeld.

Bij het bepalen van de oplossing houdt de gemeente rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende en de financiële capaciteit om zelf in maatregelen te voorzien. Omdat elke situatie anders is levert het college maatwerk.

Artikel 2.3 Begrenzingen compensatieplicht

  • 1. Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning als er een voorliggende voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat. Andere wet-en regelgeving waarmee kan worden voorzien in een oplossing is daarmee voorliggend aan de Wmo.

  • 2. Wat iemand zelf kan (laten) doen of geacht wordt te doen valt buiten de gemeentelijke compensatieplicht.

  • 3. Als het Rijk besloten heeft om bepaalde functies of voorzieningen te laten vervallen en geen overheveling heeft plaats gevonden naar de Wmo, valt de desbetreffende voorziening buiten de gemeentelijke compensatieplicht.

  • 4. De algemene voorzieningen, algemene Wmo-voorzieningen en individuele Wmo-voorzieningen die op basis van deze Wmo-verordening kunnen worden geadviseerd of verstrekt zijn beperkt tot belanghebbenden die hun hoofdverblijf in de gemeente Doetinchem hebben.

HOOFDSTUK 3 HOE TE KOMEN TOT RESULTATEN

Artikel 3.1 Het Gesprek

  • 1. Met belanghebbenden met één of meerdere ondersteuningsvragen wordt door het college een gesprek gevoerd over de ondervonden participatiebeperkingen, waarbij ook mogelijke oplossingen in beeld wordt gebracht.

  • 2. Bij het zoeken naar individuele oplossingen wordt een beroep gedaan op de zelfredzaamheid, de eigen mogelijkheden en eigen netwerken van de belanghebbende. De eigen kracht en sociaal netwerk staan voorop.

  • 3. Algemene en voor specifieke doelgroepen toegankelijke Wmo-voorzieningen zijn voorliggend op individuele Wmo-voorzieningen.

  • 4. Het gesprek is uitgangspunt voor burgers die een aanvraag in het kader van de Wmo willen indienen.

Artikel 3.2 Gebruik meldformulier

Belanghebbenden kunnen in de vorm van een meldformulier hun situatie voorleggen aan het college. Dit formulier wordt ondertekend door de belanghebbende en kan dienen als aanvraag.

Artikel 3.3 Gebruik aanvraagformulier

  • 1. Een aanvraag voor een Wmo-voorziening moet worden ingediend in de vorm van een door het college vastgesteld aanvraagformulier. Een aanvraag kan niet per e-mail of telefonisch worden gedaan. Aanvraagformulieren worden in beginsel ingevuld na of tijdens het gesprek.

  • 2. Het in artikel 3.2 genoemde meldformulier, kan ook als aanvraagformulier dienen.

Artikel 3.4 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

  • a. op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

  • b. op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of te onderzoeken.

    2.Het college vraagt waar nodig integraalmedisch advies bij individuele aanvragen inzake de wet als:

    • a.

      het gaat om een aanvraag voor een persoon die nog niet eerder een aanvraag in het kader van deze verordening heeft ingediend en het een voorziening betreft waarvan de kosten naar verwachting het bedrag als genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem te boven zal gaan;

    • b.

      de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

    • c.

      het college dat om overige redenen gewenst vindt.

      3.Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4. Bij de integrale advisering zoals genoemd in het tweede lid maakt de medisch adviseur gebruik van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF-classificatie. Tevens worden de te bereiken resultaten benoemd waar de compenserende voorzieningen toe moeten leiden.

  • 5. De beschikking vermeldt en motiveertop welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de aanvaardbare in plaats vannormale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 3.5 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie bij of krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 3.6 Intrekking van een voorziening

  • 1. Het college kan een besluit, genomen bij of op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

  • a. niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

  • b. op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • c. de belanghebbende over meerdere voorzieningen beschikt die ieder op zich in voldoende mate voorzien in te behalen resultaat als omschreven in artikel 2.1. van deze verordening.

  • 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een pgb kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 3.7 Terugvordering

  • 1. In geval een besluit tot toekenning van een voorziening is ingetrokken, kan op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of pgb worden teruggevorderd naar rato van de duur van het gebruik.

  • 2. In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd als de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

Artikel 3.8 Heronderzoeken

Het college kan een heronderzoek ten aanzien van de rechtmatigheid van de verstrekte voorzieningen verrichten.

HOOFDSTUK 4 ALGEMENE VOORZIENINGEN

Artikel 4.1 Voorliggend aan individuele Wmo-voorzieningen

Alleen als een algemene voorziening niet of slechts gedeeltelijk toereikend is voor de ondersteuningsvraag van de belanghebbende, kan belanghebbende in aanmerkingen komen voor een individuele Wmo-voorziening.

Artikel 4.2 Advies in plaats van beschikking

Een algemene voorziening wordt niet ‘verstrekt’, maar wordt geadviseerd, bij voorkeur mondeling, maar eventueel in de vorm van een adviesbrief. Tegen een adviesbrief is geen bezwaar en beroep mogelijk.

HOOFDSTUK 5 VORM VAN TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE WMO-VOORZIENINGEN

Artikel 5.1 Keuzevrijheid

Een individuele Wmo-voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming of als pgb.

Het college stelt aan de hand van de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem geformuleerde criteria vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een pgb niet wordt geboden.

Artikel 5.2 Voorziening in natura

  • 1. Als een voorziening in natura wordt verstrekt, is de bruikleenovereenkomst met de gemeente Doetinchem van toepassing. In het geval van verstrekking van huishoudelijke hulp of thuisondersteuning is de uitvoeringsovereenkomst van de leverancier van toepassing;

  • 2. Een beperkt aantal voorzieningen wordt in eigendom verstrekt.

Artikel 5.3 Financiële tegemoetkoming

  • 1. Bij toekenning van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem in de beschikking opgenomen.

  • 2. Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met de financiële tegemoetkoming aan te schaffen voorziening dient te voldoen.

Artikel 5.4 Persoonsgebonden budget

  • 1. Op het pgb zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  • a. een pgb wordt alleen verstrekt voor individuele voorzieningen en als deze noodzakelijk zijn;

  • b. de omvang van het pgb is de tegenwaarde van de in de desbetreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten, zoals vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem;

  • c. de wijze waarop het pgb wordt vastgesteld, wordt door het college vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem;

  • d. op het pgb zijn de voorwaarden pgb, onderdeel dienstverlening of de voorwaarden pgb, onderdeel hulpmiddelen van de gemeente Doetinchem van toepassing;

  • e. een voorziening aangeschaft met een pgb kan, zodra deze voorziening niet meer gebruikt wordt, onder verrekening van eventueel ingebrachte eigen middelen, door het college worden opgehaald en voor herverstrekking beschikbaar gesteld;

  • f. Een voorziening, aangeschaft met een pgb, hoeft niet door het college te worden ingenomen. De houder van het pgb kan dan alsnog gehouden zijn aan het terugbetalen van een evenredig deel van het pgb onder verrekening van eventueel ingebrachte eigen middelen.

  • 2. Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het pgb aan te schaffen voorziening moet voldoen.

  • 3. Na verzending van de beschikking wordt het pgb ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de aanvrager.

    • 4.

      Het college gaat steekproefsgewijs na of het verstrekte pgb besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals genoemd in de voorwaarden pgb, op verzoek van het college per omgaande te verstrekken.

    • 5.

      Na ontvangst van de in het vorige lid bedoelde bescheiden beoordeelt het college of er aanleiding bestaat het pgb geheel of ten dele terug te vorderen, te verrekenen en/of te beëindigen.

Artikel 5.5 Eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1. Conform artikel 4.1 lid 1van het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning stelt het college jaarlijks de hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem;

  • 2. Een belanghebbende kan uit eigen wil een financiële bijdrage leveren aan de voorziening. Over deze bijdrage wordt geen eigen aandeel of eigen bijdrage gevraagd.

Artikel 5.6 Beperkingen van de aanspraak op individuele voorzieningen

  • 1. Een individuele voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      deze noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen.

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2. Geen individuele voorziening wordt toegekend:

  • a. als de aanvrager verwijtbaar nalatig is geweest in het treffen van maatregelen;

  • b. als de voorziening voor de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

  • c. voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • d. voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

  • e. voor zover er bij de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

  • f. voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt.

  • g. als een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens enige hieraan voorafgaande verordening op het gebied van voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

HOOFDSTUK 6 WOONVOORZIENINGEN MET BETREKKING TOT HET HUISHOUDEN

Artikel 6.1 Vormen van huishoudelijke hulp

De door het college te verstrekken woonvoorzieningen, ter compensatie van beperkingen van het voeren van een huishouden kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    huishoudelijke hulp in natura;

  • c.

    huishoudelijke hulp in de vorm van een vergelijkbaar en toereikend pgb of een vergelijkbaar en toereikend pgb voor alfahulp.

Artikel 6.2 Vormen van thuisondersteuning

Thuisondersteuning kent twee verschillende verschijningsvormen, namelijk:

  • a.

    thuisondersteuning in natura;

  • b.

    thuisondersteuning in de vorm van een pgb gekoppeld aan kwaliteitseisen van de hulp en een plan.

Artikel 6.3 Omvang van huishoudelijke hulp en thuisondersteuning

  • 1. De omvang van de huishoudelijke hulp en thuisondersteuning wordt uitgedrukt in uren en minuten per week. Hier kan het college voor specifieke experimenten of projecten van afwijken.

  • 2. De maximale geldigheidsduur van een indicatie voor huishoudelijke hulp en thuisondersteuning bedraagt 2 jaar na de datum van beschikking.

  • 3. De huishoudelijke hulp en thuisondersteuning wordt toegekend in uren per week. De niet-ingezette uren tijdens de afwezigheid van de belanghebbende, die hulp bij het huishouden ontvangt, kunnen niet na afloop van de afwezigheid, alsnog worden ingezet.

  • 4. De huishoudelijke hulp wordt stopgezet bij een afwezigheid van minimaal dertig dagen, bijvoorbeeld wegens vakantie of opname. Bij een afwezigheid van langer dan zestig dagen dan wordt de indicatie voor huishoudelijk en thuisondersteuning beëindigd.

Artikel 6.4 Omvang van het persoonsgebonden budget

Het bedrag per uur dat in de vorm van een pgb wordt verstrekt, wordt jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem.

Artikel 6.5 Primaat van algemene hulp bij huishoudelijke hulp

  • 1. Belanghebbende kan een algemene voorziening worden geadviseerd bij:

    • a.

      problemen bij het niet beschikbaar zijn van mantelzorg, of

    • b.

      het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk is en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2. Belanghebbende kan voor huishoudelijke hulp in natura of een pgb in aanmerking worden gebracht als:

  • a. de algemene voorziening een onvoldoende oplossing biedt of

  • b. de algemene voorziening niet beschikbaar is.

Artikel 6.6 Gebruikelijke zorg

In afwijking van het gestelde in artikel 6.1 komt belanghebbende niet in aanmerking voor huishoudelijke hulp als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten, tenzij er sprake is van (dreigende) overbelasting bij de huisgenoten die de gebruikelijke zorg leveren.

HOOFDSTUK 7 OVERIGE WOONVOORZIENINGEN

Artikel 7.1 Vormen van overige woonvoorzieningen

De door het college te verstrekken overige woonvoorzieningen, ter compensatie van beperkingen van het voeren van een huishouden kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een pgb te besteden aan een woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 7.2 Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen

  • 1. Belanghebbende kan voor een algemene voorziening in aanmerking komen als aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2. Belanghebbende kan voor woonvoorziening in natura, pgb of financiële tegemoetkoming in aanmerking komen als de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

Artikel 7.3 Soorten individuele woonvoorzieningen

  • 1. De in artikel 7.1 onder b, c en d genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a. een verhuisurgentie;

  • b. een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c. een niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorziening;

  • d. een uitraasruimte;

  • e. een losse woonunit

  • f. een roerende woonvoorziening

  • g. een financiële tegemoetkoming in de kosten voor onderhoud en reparatie van een woonvoorziening;

  • h. een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting of huurderving;

  • i. een financiële tegemoetkoming in de kosten van het verwijderen van woonvoorzieningen;

  • j. een financiële tegemoetkoming in de kosten van het verhuizen.

Artikel 7.4 Primaat van verhuizing en uitraasruimte

  • 1. Belanghebbende kan voor een verhuisurgentie in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2. Belanghebbende kan voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening of een niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorziening in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde verhuisurgentie niet de goedkoopst adequate oplossing is.

  • 3. Belanghebbende kan voor een uitraasruimte in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen, kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

  • 4. Een naar aanleiding van een (medisch) verhuisadvies aangeboden adequaat geschiktewoning mag tweemaal worden geweigerd. Als driemaal een aangeboden adequaat geschikte woning wordt geweigerd, wordt het besluit tot toekenning van de in artikel 7.3, eerste lid, onder a genoemde verhuisurgentie ingetrokken.

Artikel 7.5 Hoofdverblijf

  • 1. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen of hulp bij het huishouden wordt geboden.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte als de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling. Ook aan een ouder van een minderjarig gehandicapt kind kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van het aanpassen van één woonruimte (bezoekbaar maken) worden verstrekt, als deze minderjarige bij één van zijn ouders zijn hoofdverblijf heeft en bij de ander regelmatig (minimaal één keer per maand) op bezoek gaat.

  • 3. De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4. De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem vast te leggen maximumbedrag.

  • 5. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woning, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

Artikel 7.6 Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan of het bieden van hulp bij het huishouden in hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 7.7 Weigeringgronden

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd als:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was, tenzij daartoe op grond van betaalde arbeid of studie verhuizing naar de gemeente Doetinchem noodzakelijk is en op dat moment geen geschikte woning beschikbaar is;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij het college daarvoor tevoren schriftelijk toestemming heeft verleend;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten;

  • d.

    belanghebbende heeft nagelaten tijdig de noodzakelijke voorziening(en) te treffen welke in redelijkerwijs van belanghebbende verwacht mag worden en welke oplosbaar zijn of waren binnen de eigen mogelijkheden. Het niet treffen van deze voorzieningen komt ten risico en rekening van belanghebbende;

  • e.

    de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

Artikel 7.8 Eigen bijdrage/eigen aandeel

  • 1. Het college vraagt een eigen aandeel voor woonvoorzieningen. De systematiek van het eigen aandeel is onderdeel van het systeem van de eigen bijdrage.

  • 2. De hoogte van het eigen aandeel wordt gemaximeerd op de kostprijs van de individuele woonvoorziening. In het Besluit is vastgelegd voor welke individuele voorzieningen een eigen aandeel wordt gevraagd.

Artikel 7.9 Terugbetaling bij verkoop

De eigenaar-bewoner die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van zeven jaar na gereedmelding van de voorziening:

  • -

    deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden en

  • -

    de kosten van de verstrekte woonvoorziening, volgens het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem vastgelegde afschrijvingsschema, aan het college terug te betalen, dit onder aftrek van eventueel betaalde eigen bijdrage/eigen aandeel.

HOOFDSTUK 8 LOKALE VERVOERSVOORZIENINGEN

Artikel 8.1 Algemene voorziening

  • 1.

    Belanghebbende kan voor een algemene voorziening waaronder collectieve vervoersvoorziening (regiotaxi) in aanmerking worden gebracht als aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek:

  • a.

    het gebruik van het openbaar vervoer of

  • b.

    het bereiken van het openbaar vervoer

onmogelijk maken.

2.Er bestaat geen recht op een collectief vervoerspas indien naar verwachting het gebruik beperkt is.

Artikel 8.2 Omvang in gebied en in kilometers

Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte voor maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen. Daarmee kunnen, verplaatsingen van 2.000 kilometer per jaar worden gemaakt;

Artikel 8.3 Het primaat van het collectief vervoer

Belanghebbende kan voor een voorziening in natura of een pgb in aanmerking worden gebracht wanneer:

  • a.

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief onmogelijk maken dan wel;

  • b.

    een collectief systeem niet toereikend is voor het vervoer op de korte afstand en in aanvulling op het collectief systeem een individuele voorziening noodzakelijk is.

Artikel 8.4 Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college te verstrekken vervoersvoorzieningen, ter compensatie van beperkingen bij het lokaal verplaatsen kan bestaan uit:

  • a.

    een vervoersvoorziening in natura in de vorm van:

    • 1.

      een collectief vervoerspas;

    • 2.

      een scootmobiel;

    • 3.

      een ander verplaatsingsmiddel;

  • b.

    een vervoersvoorziening in de vorm van een persoongebonden budget voor een verplaatsingsmiddel, niet zijnde de bij lid a. onder 1 en 2 genoemde voorzieningen;

  • c.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

  • 1.

    gebruik van een individuele (rolstoel)taxi, niet zijnde een taxi van het collectief vervoerssysteem;

  • 2.

    gebruik van een eigen (rolstoel)auto of (rolstoel)personenbus;

  • 3.

    aanpassing van een eigen (rolstoel)auto;

  • 4.

    een ander verplaatsingmiddel.

Artikel 8.5 Eigen bijdrage

  • 1. Het college vraagt een eigen bijdrage voor vervoersvoorzieningen.

  • 2. De hoogte van de eigen bijdrage wordt gemaximeerd op de kostprijs van de individuele vervoersvoorziening. In het Besluit is vastgelegd voor welke individuele vervoersvoorziening een eigen bijdrage wordt gevraagd.

HOOFDSTUK 9 VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING: DE ROLSTOEL

Artikel 9.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het college te verstrekken rolstoelvoorzieningen, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening;

  • b.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • c.

    een pgb te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • d.

    een forfaitaire vergoeding voor de aanschaf van een (sport)rolstoel.

Artikel 9.2 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel gebruik en sportrolstoel

  • 1. Belanghebbende wordt gewezen op mogelijkheden om zelf een rolstoel te verkrijgen.

  • 2. Belanghebbende kan voor een forfaitaire vergoeding voor een sportrolstoel in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

Artikel 9.3 Individuele voorziening

Belanghebbende kan voor een rolstoelvoorziening in natura of via pgb in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

Artikel 9.4 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 9.3 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking als hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

HOOFDSTUK 10 SLOTBEPALINGEN

Artikel 10.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen bij of krachtens deze verordening indien toepassing van de verordening danwel van de bepalingen bij of krachtens deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10.2 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem geldende bedragen verhogen of verlagen conform de gemeentelijke begrotingsrichtlijnen.

Artikel 10.3 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde Wmo-beleid wordt ten minste eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Als de evaluatie daartoe aanleiding geeft, wordt deze verordening aangepast. Het college zendt hiertoe telkens na vier jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doelmatigheid en doeltreffendheid van de verordening in de praktijk.

Artikel 10.4 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2013.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 3 juni 2013;

  • 3.

    Bij de inwerkingtreding van de in lid 1 genoemde verordening vervalt de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2012.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Doetinchem
in zijn vergadering van 30 mei 2013,
griffier voorzitter

Inhoudsopgave

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen (op alfabetische volgorde)

HOOFDSTUK 2 COMPENSATIEPLICHT

Artikel 2.1 Reikwijdte compensatieplicht gemeente

Artikel 2.2 Individueel maatwerk

Artikel 2.3 Begrenzingen compensatieplicht

HOOFDSTUK 3 HOE TE KOMEN TOT RESULTATEN

Artikel 3.1 Het Gesprek

Artikel 3.2 Gebruik meldformulier

Artikel 3.3 Gebruik aanvraagformulier

Artikel 3.4 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

Artikel 3.5 Wijzigingen in de situatie

Artikel 3.6 Intrekking van een voorziening

Artikel 3.7 Terugvordering

Artikel 3.8 Heronderzoeken

HOOFDSTUK 4 ALGEMENE VOORZIENINGEN

Artikel 4.1 Voorliggend aan individuele Wmo-voorzieningen

Artikel 4.2 Advies in plaats van beschikking

HOOFDSTUK 5 VORM VAN TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE WMO-VOORZIENINGEN

Artikel 5.1 Keuzevrijheid

Artikel 5.2 Voorziening in natura

Artikel 5.3 Financiële tegemoetkoming

Artikel 5.4 Persoonsgebonden budget

Artikel 5.5 Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 5.6 Beperkingen van de aanspraak op individuele voorzieningen

HOOFDSTUK 6 WOONVOORZIENINGEN MET BETREKKING TOT HET HUISHOUDEN

Artikel 6.1 Vormen van huishoudelijke hulp

Artikel 6.2 Vormen van thuisondersteuning

Artikel 6.3 Omvang van huishoudelijke hulp en thuisondersteuning

Artikel 6.4 Omvang van het persoonsgebonden budget

Artikel 6.5 Primaat van algemene hulp bij huishoudelijke hulp

Artikel 6.6 Gebruikelijke zorg

HOOFDSTUK 7 OVERIGE WOONVOORZIENINGEN

Artikel 7.1 Vormen van overige woonvoorzieningen

Artikel 7.2 Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen

Artikel 7.3 Soorten individuele woonvoorzieningen

Artikel 7.4 Primaat van verhuizing en uitraasruimte

Artikel 7.5 Hoofdverblijf

Artikel 7.6 Uitsluitingen

Artikel 7.7 Weigeringgronden

Artikel 7.8 Eigen bijdrage/eigen aandeel

Artikel 7.9 Terugbetaling bij verkoop

HOOFDSTUK 8 LOKALE VERVOERSVOORZIENINGEN

Artikel 8.1 Algemene voorziening

Artikel 8.2 Omvang in gebied en in kilometers

Artikel 8.3 Het primaat van het collectief vervoer

Artikel 8.4 Vormen van vervoersvoorzieningen

Artikel 8.5 Eigen bijdrage

HOOFDSTUK 9 VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING: DE ROLSTOEL

Artikel 9.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen

Artikel 9.2 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel gebruik en sportrolstoel

Artikel 9.3 Individuele voorziening

Artikel 9.4 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

HOOFDSTUK 10 SLOTBEPALINGEN

Artikel 10.1 Hardheidsclausule

Artikel 10.2 Indexering

Artikel 10.3 Evaluatie

Artikel 10.4 Citeertitel en inwerkingtreding

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

HOOFDSTUK 2 COMPENSATIEPLICHT

Artikel 2.1 Reikwijdte compensatieplicht

Artikel 2.2 Individueel maatwerk

Artikel 2.3 Begrenzingen compensatieplicht

HOOFDSTUK 3 HOE TE KOMEN TOT RESULTATEN

Artikel 3.1 Het Gesprek

Artikel 3.4 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

Artikel 3.5 Wijzigingen in de situatie

Artikel 3.6 Intrekking van een voorziening

Artikel 3.8 Terugvordering

HOOFDSTUK 4 ALGEMENE VOORZIENINGEN

Artikel 4.1 Voorliggend aan individuele voorzieningen

Artikel 4.2 Advies in plaats van beschikking

HOOFDSTUK 5. VORM VAN TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE WMO-VOORZIENINGEN

Artikel 5.1 Keuzevrijheid

Artikel 5.2 Voorziening in natura

Artikel 5.3 Financiële tegemoetkoming

Artikel 5.4 Persoonsgebonden budget

Artikel 5.5 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 5.6 Beperkingen van de aanspraak

HOOFDSTUK 6 WOONVOORZIENINGEN MET BETREKKING TOT HET HUISHOUDEN

Artikel 6.1 Vormen van huishoudelijke hulp

Artikel 6.2 Vormen van thuisondersteuning

Artikel 6.3 Omvang van huishoudelijke hulp en thuisondersteuning

Artikel 6.5 Primaat van de algemene hulp bij de huishoudelijke hulp.

Artikel 6.6 Gebruikelijke zorg

HOOFDSTUK 7 OVERIGE WOONVOORZIENINGEN

Artikel 7.1 Vormen van overige woonvoorzieningen

Artikel 7.2 Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen

Artikel 7.3 Soorten individuele woonvoorzieningen

Artikel 7.4 Primaat van verhuizing

Artikel 7.5 Hoofdverblijf

Artikel 7.6 Uitsluitingen

Artikel 7.7 Weigeringsgronden

Artikel 7.9 Terugbetaling bij verkoop

HOOFDSTUK 8 LOKALE VERVOERSVOORZIENINGEN

Artikel 8.1 Het recht op een algemene voorziening

Artikel 8.2 Omvang in gebied en in kilometers

Artikel 8.3 Het primaat van het collectief vervoer

Artikel 8.4 Vormen van vervoersvoorzieningen

HOOFDSTUK 9 VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING: DE ROLSTOEL

Artikel 9.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen

Artikel 9.2 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel gebruik en sportrolstoel

Artikel 9.4 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

HOOFDSTUK 10 SLOTBEPALINGEN

Artikel 10.1 Hardheidsclausule

Artikel 10.2 Indexering

Artikel 10.3 Evaluatie

TOELICHTING

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Ad 1. Algemeen gebruikelijk

Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, met name producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap, zodat de voorziening ook door niet-gehandicapten wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatievakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare producten. De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de handicap onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.

Ad. 3 Algemene voorziening,

Dit zijn voorzieningen, met name diensten of een combinatie van dienst en product, die weliswaar niet bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door alle inwoners; anderzijds zijn ze door iedereen waarvoor ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen of te gebruiken. Voorbeelden zijn:

  • Ÿ

    welzijnsvoorzieningen in de wijk

  • Ÿ

    dagrecreatie voor ouderen

  • Ÿ

    sociale alarmering

  • Ÿ

    boodschappenbus, de supermarktservice, de vrijwillige boodschaphulp

  • Ÿ

    maaltijdservice en het eetcafé

  • Ÿ

    klusjesdiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren zoals een klussendienst

  • Ÿ

    ramenwasservice

  • Ÿ

    kledingwasservice

  • Ÿ

    rolstoel-pools voor incidentele situaties

  • Ÿ

    kinderopvang in al zijn verschijningsvormen

Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen/eigen aandeel gelden niet.

Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen.

Ad 6. Beperkingen

De term ‘beperkingen’ is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie. Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.

Ad 10. Compensatiebeginsel

Daar waar een belanghebbende zelf zijn belemmeringen niet kan opheffen, is het compensatiebeginsel een plicht voor het college. Die plicht geldt in ieder geval ten aanzien van personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, waaronder ook ouderen kunnen vallen. Daarbij moet het gaan om ondervonden beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Doel is betrokkenen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Bij wat het college ook besluit geldt: het moet gaan om maatwerk. Uitgegaan moet worden van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk.

Of zoals de Centrale Raad het zegt: “Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.”

Ad 13. Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening aan te schaffen. Het is niet per se een kostendekkende vergoeding.

Ad 14. Gebruikelijke zorg

Als in een leefeenheid meerdere (meerderjarige) personen wonen, hebben zij gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten en andere vormen van ondersteuning te bieden. Dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter. De personen zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling.

Ad 15. Het Gesprek

Hiermee wordt het proces bedoeld van vraagverheldering en het maken van afspraken over passende oplossingen.

Het doel van Het Gesprek is het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte met het oog op één of meer te bereiken resultaten en de oplossingen die daarbij passen, inclusief de eigen mogelijkheden, alles binnen het kader van de compensatieplicht.

Tijdens Het Gesprek wordt de situatie van de burger in kaart gebracht. Waar loopt de burger tegen aan als het om de vier domeinen van de wet gaat. Wat gaat nog wel en wat niet meer? En waar liggen de behoeftes en waarom? Dit vraagt om een integrale vraagbenadering waarbij de focus ligt op wat de burger nodig heeft in aanvulling op wat hij zelf kan.

Essentieel is dat de burger weet, dat in Het Gesprek geen formele aanvraag gedaan wordt en dat er geen formele beoordeling van een aanvraag plaatsvindt, maar dat Het Gesprek de voorbereiding is van een mogelijke aanvraag.

Ad 16. Goedkoopst adequate oplossing

Het gaat in eerste instantie om een adequate oplossing, maar in tweede instantie om de goedkoopste. Dat betekent ook dat een mix van goedkopere voorzieningen mogelijk is in plaats van een dure. Mits die adequaat zijn.

Ad 16. Hoofdverblijf

Het begrip is omschreven naar het aantal nachten dat men doorbrengt. Bij twijfel kan de plaats waar per jaar de meeste nachten worden doorgebracht, beschouwd worden als de plaats waar iemand zijn hoofdverblijf heeft. Dit kan een rol spelen als iemand meerdere plaatsen heeft waar een groot deel van het jaar wordt doorgebracht, zoals personen die het jaar deels in het buitenland doorbrengen, personen die deels in een AWBZ-instelling verblijven en deels elders, enz.

Ad 23. Meerkosten

Het begrip ‘meerkosten’ hangt nauw samen met het begrip ‘algemeen gebruikelijk’; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g. achtste volzin van de wet. Een met de belanghebbende vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor de belanghebbende niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.

Ad 26. Persoonsgebonden budget

Een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden enkel mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Financieel Besluit Wmo gemeente Doetinchem en in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem.

Ad 27 . Psychosociaal probleem

Bij psychosociale problemen gaat het om twee soorten problemen die met elkaar samenhangen:

  • a.

    Problemen die te maken hebben met uw gevoelens en gedachten (psychische problemen): iemand voelt zich bijvoorbeeld somber, verlaten, angstig of boos.

  • b.

    Problemen die te maken hebben met andere mensen of instanties (sociale problemen): iemand heeft bijvoorbeeld moeilijkheden met partner, kinderen, familie of buren, met collega’s, met de belastingdienst, de woningbouwvereniging, de garage of de gemeente.

Ad 28 . Thuisondersteuning

Onder thuisondersteuning wordt ondersteuning in een huishouden verstaan waar geen regie, geen structuur of geen organisatie bestaat. Bij thuisondersteuning is het stabiliseren en stimuleren bij een (dreigende) ontregelde huishouding het doel.

Ad 29. Voorliggende voorziening

Voorliggende voorzieningen kunnen zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of collectieve voorzieningen of wettelijk voorliggende voorzieningen (zoals Awbz, ziekenfonds, en dergelijke). Bij deze voorzieningen is de functie bepalend: zij gaan voor individuele voorzieningen.

Ad 30. Voorziening in natura

Dit zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.

HOOFDSTUK 2 COMPENSATIEPLICHT

Artikel 2.1 Reikwijdte compensatieplicht

In de wet zijn in artikel 4 de domeinen genoemd waarin het college een compensatieplicht heeft. Deze domeinen zijn respectievelijk:

  • a.

    een huishouden voeren;

  • b.

    zich te verplaatsen in en om de woning;

  • c.

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

  • d.

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Per domein is aangegeven wat het resultaat moet zijn, dat bereikt moet worden. Die staan in de verordening genoemd.

Met het zich verplaatsen in huis wordt bedoeld dat de burger in staat is noodzakelijke vertrekken zoals de woonkamer, een slaapvertrek, toilet en douche en de keuken te bereiken.

Het moet mogelijk zijn om zich met behulp van lokaal en regionaal openbaar of speciaal vervoer naar bestemmingen die niet in de directe nabijheid van de woning zijn gelegen, lokaal te kunnen verplaatsen.

Er zijn meer voorwaarden voor maatschappelijke participatie zoals financiën en toegankelijkheid van gebouwen. Dit valt niet onder de compensatieplicht, maar wellicht wel onder andere wetgeving, die op een andere wijze wordt uitgevoerd dan de Wmo. Zo kan er bij financiële belemmeringen soms een beroep gedaan worden op andere wetgeving zoals de Wet werk en bijstand. Ook regelingen waarmee lokale activiteiten toegankelijk gemaakt worden voor mensen met een laag inkomen kan soms mogelijk zijn.

Een ander onderwerp dat onder andere wet- en regelgeving valt is de toegankelijkheid van openbare gebouwen.

Problemen buiten de vier domeinen vallen niet onder de reikwijdte van de compensatieplicht.

Artikel 2.2 Individueel maatwerk

De meerwaarde van maatwerk is dat bij het behalen van het resultaat niet een limitatief voorzieningenlijst leidend is, maar dat gezocht wordt naar een oplossing op maat. De uitkomst van Het Gesprek is een oplossing die in principe de oplossing is van de belanghebbende zelf en waarbij zijn eigen mogelijkheden en sociale omgeving worden benut. De persoonlijke kenmerken en behoeften zijn maatgevend voor een goede oplossing.

Een burger doet zelf wat mogelijk is en de ondersteuning is gericht op zelfstandigheid voor zover dat redelijkerwijs van het college verwacht kan worden. Het is immers in het belang van de burger dat de financiële middelen ingezet worden ten behoeve van die zaken die anders niet bekostigd kunnen worden. De filosofie van de Wmo is onder meer dat gemeente en burger niet uit het oog mogen verliezen dat het gaat om vormen van compensatie die redelijkerwijs verstrekt kan worden. De gehele situatie overziend wordt gezocht naar de oplossing die aangemerkt kan worden als goedkoopst adequaat en past binnen de gestelde kaders.

Artikel 2.3 Begrenzingen compensatieplicht

1.AWBZ en andere wettelijke mogelijkheden vallen niet onder Wmo-compensatie. Maar dat geldt niet voor een verzekeringsclaim. Privaatrecht is niet voorliggend op de Wmo. Dat volgt uit CRvB 04-05-2011, nr. 10/6824 WMO. Dat betekent dat indien belanghebbende ervoor kiest om een beroep te doen op de Wmo en uit onderzoek een noodzaak blijkt, het college in dat geval moet compenseren. Belanghebbende heeft dus in feite de keuze tussen het aanspreken van de verzekering of een beroep doen op de Wmo. Het college heeft geen zelfstandig regresrecht. De wet wordt mogelijk aangepast hiervoor.

De CRvB geeft aan dat het wel mogelijk is om een voorziening te weigeren voor zover er op grond van een andere wettelijke bepaling aanspraak op die voorziening bestaat, zoals bepaald in artikel 2 Wmo. Een voorbeeld hiervan is de Zorgverzekeringswet. Het gaat erom dat de aanspraak op de voorziening geregeld is in die wettelijke regeling. De Wmo hoeft geen voorzieningen te verstrekken die in bijvoorbeeld de Zorgverzekeringswet of de WIA al worden verstrekt. De compensatieplicht van de Wmo wordt dan niet verschoven, de aanspraak op de voorziening is immers al in die andere wetten geregeld. Dit is niet het geval bij het verhalen van kosten op de veroorzaker van een verkeersongeval.

De CRvB merkt tevens op dat indien een door belanghebbende gevraagde voorziening inmiddels is aangebracht op kosten van de wederpartij, er geen sprake meer is van op te heffen beperkingen op het gebied van wonen of vervoer, zodat er in dat geval geen grond is voor toekenning van die voorziening.

  • 2.

    Onder ‘kan laten doen’ wordt alles verstaan wat van een belanghebbende redelijkerwijs zelf kan worden verwacht om zijn probleem op te lossen. Ook huisgenoten of mensen in zijn sociale omgeving kunnen bijdragen in de oplossing van het probleem.

  • 3.

    De landelijke overheid heeft geoordeeld dat dergelijke voorzieningen niet meer in het verzekerde pakket van de Zorgverzekeringswet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten zitten en dat ook de gemeenten niet verantwoordelijk zijn voor de ontstane leemte. Er heeft immers geen overheveling van taken en/of functies plaatsgevonden;

  • 4.

    Onder ingezetene wordt verstaan:

    • a.

      ingeschreven in de Gemeentelijke Basis Administratie en

    • b.

      feitelijk woonachtig in de gemeente Doetinchem

Twee uitzonderingen zijn mogelijk op deze bepaling, namelijk:

  • 1.

    als een belanghebbende is opgenomen in een verzorgingshuis in Doetinchem, terwijl hij nog een postadres elders heeft;

  • 2.

    in het geval om het bezoekbaar maken van een ouderlijke woning gaat, waarvan de persoon met beperkingen waarvoor deze voorzieningen worden getroffen, op een ander adres zijn hoofdverblijf heeft.

HOOFDSTUK 3 HOE TE KOMEN TOT RESULTATEN

Artikel 3.1 Het Gesprek

Het Gesprek is voor iedereen die voor het eerst een beroep doet op de compensatieplicht in het kader van de Wmo de logische start. Wie door eerdere aanvragen en een eerder gesprek al bekend is, kan wellicht de fase van Het Gesprek overslaan. Dit zal niet altijd het geval zijn. Na een gewijzigde situatie kan het van belang zijn een nieuw of een aanvullend gesprek te houden.

Tijdens Het Gesprek wordt – geheel uitgaande van degene die aangeeft behoefte te hebben aan compensatie, verder belanghebbende genoemd – een complete inventarisatie gemaakt. Deze inventarisatie heeft nadrukkelijk het startpunt bij de belanghebbende en inventariseert:

De beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie.

De mogelijkheden die de belanghebbende ondanks dit probleem heeft.

De onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen.

De resultaten die belanghebbende wil bereiken op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen.

Hetgeen belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen.

De mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of collectieve voorzieningen te bereiken.

De mogelijkheden die het college in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.

Het Gesprek staat op zich los van een aanvraag voor een individuele voorziening in het kader van prestatieveld 6 van de Wmo (artikel 1, lid 1 onder g sub 6 Wmo). Dit is van groot belang om te voorkomen dat er een op voorzieningen gerichte invulling van de Wmo plaatsvindt, welke invulling in strijd is met de doelstelling van de Wmo. Dat heeft consequenties. Wanneer iemand een voorzieninggerichte aanvraag indient en die uitsluitend voorzieninggericht behandeld wil zien kan dit betekenen dat we geen maatwerk kunnen leveren.

Artikel 3.4 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

Lid 1 onder a en b van dit artikel in de Verordening bepaalt dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te bevragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of bevragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.

Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1van de Awb geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.

Het college bepaalt of medisch advies noodzakelijk is voor een goede beoordeling. Advies kan worden gevraagd wanneer het een eerste aanvraag betreft, bij twijfel over de medische noodzaak of vermeende afwijzing. Ook kan een medisch advies zinvol zijn om te beoordelen of het om een progressief ziektebeeld gaat, waarbij vooruitlopend op dit proces reeds eerder ingrijpender maatregelen getroffen dienen te worden dan op hetmoment van de aanvraagnodig lijkt.

Doorslaggevend is echter dat vanaf het begin duidelijk geobjectiveerd wordt wat er medisch gezien speelt bij de betrokken aanvrager.

Van een eerste aanvraag wordt gesproken als een aanvrager in zijngeheel niet bekend is bij de gemeente. Wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is advies onontbeerlijk; soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat de beperkingen zijn. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de aanvrager en onnodige kosten voor het college leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen: (m)moa’s.

Er behoren niet meer gegevens te worden opgevraagd dan noodzakelijk voor het nemen van een besluit op de aanvraag. Weigert de aanvrager de voor het nemen te besluit noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan kan het college de aanvraag volgens de procedure van artikel4:5 Awb buiten behandeling laten.

Ten aanzien van het omgaan met de – vaak privacygevoelige – gegevens houden we rekening met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Lid 5 bepaalt dat de beschikking moet vermelden op welke wijze de genomen beslissing bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperkingof een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 3.5 Wijzigingen in de situatie

In de beschikking moet zijn opgenomen dat belanghebbende wijzigingen in de situatie die van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken individuele voorzieningen aan het college moet doorgeven. Dit geldt niet voor algemene Wmo-voorzieningen waaraan alleen een advies ten grondslag ligt.

Artikel 3.6 Intrekking van een voorziening

De verstrekking van voorzieningen is gebonden aan voorwaarden. Het is in verband met het kenbaarheidvereiste van groot belang om de beschikkingsvoorwaarden duidelijk te vermelden in een beschikking. Het is daarom raadzaam om een belanghebbende te wijzen op de voorwaarden die gekoppeld zijn aan de individuele voorziening. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende individuele voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een individuele voorziening , omdat de betrokkene zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten.

Artikel 3.8 Terugvordering

De wet bevat geen bepalingen over terugvordering van individuele voorzieningen, wat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de Verordening.Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, kan het collegede voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op de individuele voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling (Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v.). Aan de gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden, met name in gevallen waarin de vordering hoger is dan € 5.000,- en dus een procedure met procureurstelling bij de rechtbank noodzakelijk is. Bij lagere bedragen kan een eenvoudige dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter gevolgd worden, zonder verplichte procureurstelling.

Van de terugvorderingmogelijkheid wordt in ieder geval gebruik gemaakt indien er van de zijde van de belanghebbendesprake is van verwijtbaarheid. Ook kan terugvordering van een individuele voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvragerin gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen.

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om individuele voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat.

HOOFDSTUK 4 ALGEMENE VOORZIENINGEN

Artikel 4.1 Voorliggend aan individuele voorzieningen

Algemene voorzieningen hebben voorrang op individuele voorzieningen. Zij zijn gericht op het ondersteunen van maatschappelijke participatie enerzijds en op (volks)gezondheid ten behoeve van zelfredzaamheid.

Artikel 4.2 Advies in plaats van beschikking

De belanghebbende ontvangt een advies dus geen voor bezwaar en beroep vatbare beslissing.

HOOFDSTUK 5. VORM VAN TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE WMO-VOORZIENINGEN

Artikel 5.1 Keuzevrijheid

In dit artikel wordt allereerst behandeld in welke vormen voorzieningen verstrekt kunnen worden. De mogelijkheden voorziening in natura of een persoonsgebonden budget zijn voorgeschreven in artikel 6 Wmo. De financiële tegemoetkomingen kunnen niet ontbreken omdat artikel 7 lid 2 Wmo spreekt over een ‘financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan de woonruimte’.

Dit artikel bepaalt dat die situaties waarin geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt door het college, is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Daarin is de formulering van artikel 6 Wmo: ‘overwegende bezwaren’ van belang.

Tegen het verstrekken van een persoonsgebonden budget kunnen overwegende bezwaren bestaan. Dit kan zijn als vast staat dat belanghebbende niet in staat is de gelden te beheren. Ook kan dit een situatie zijn waarin het gaat om zeer kortdurende hulp bij het huishouden en het verstrekken van een persoons-gebonden budget niet praktisch uitvoerbaar is. Ook het collectief vraagafhankelijk vervoer kan als het systeem in gevaar komt als vrijheid tot keuze van een persoonsgebonden budget zou leiden tot leegloop een argument zijn geen keuzevrijheid te bieden. Dit moet onderbouwd kunnen worden en uitzonderingen moeten mogelijk zijn. Zie ook CR 12-01-2010 BL4037.

Artikel 5.2 Voorziening in natura

Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de aanvrager. Deze bepaling betreft de situatie waarin het college eigenaar blijft van de verstrekte naturavoorziening of het college de zorg in natura zelf geregeld heeft. Artikel 10 van de wet stelt weliswaar dat het verlenen van maatschappelijke ondersteuning zo veel mogelijk aan derden moet worden overgelaten,maar als dat redelijkerwijs niet mogelijk is, kan gekozen worden voor het door het college zelf verlenen van de maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 5.3 Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming dekt niet de volledige kosten van de voorziening af. De omvang wordt jaarlijks vastgesteld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning. In de beschikking wordt het te bereiken resultaat vermeld. Ook wordt daarin vermeld voor welke duur, voor welke periode de financiële tegemoetkoming geldt en of er een overeenkomst van toepassing is.

Artikel 5.4 Persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget moet worden gezien als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. De onder lid 1, onder a, zegt dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze vooreen persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene Wmo-voorzieningen vallen niet onder deze eis.

Onder b is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de te verstrekken goedkoopst adequate voorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. ‘Goedkoopst adequaat’ is een objectief vaststelbaar referentiepunt.

Onder c staat dat het college de omvang van een persoonsgebonden budget bepaalt. Bepalend hierbij is of met het persoonsgebonden budget het te bereiken resultaat op de goedkoopst adequate wijze kan worden behaald.

Onder d is gesteld dat de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget wordt verstrekt zo duidelijk mogelijk in een overeenkomst worden geregeld.

Onder e en f is geregeld dat het college de met een persoonsgebonden budget aangeschafte voorziening bij geen gebruik in eerste instantie laat terugbetalen. Een tijdsevenredig deel van de eventueel ingebrachte eigen bijdrage wordt terugbetaald. Het college is niet verplicht tot inname. Dat kan zijn omdat de voorziening niet past in het kernassortiment, maar ook andere overwegingen zoals kosten kunnen een rol spelen.

In tweede instantie kan het college de voorzieningen ophalen. Ook daarbij wordt - indien van toepassing - een tijdsevenredig deel van de eigen bijdrage terugbetaald.

Lid 2 eist een programma van eisen. Dat kan een lijst van voorwaarden aan de scootermobiel zijn maar ook een meer algemeen geformuleerd resultaat, zoals het maken van alle noodzakelijke verplaatsingen in de naaste woon- en leefomgeving.

Vervolgens kan in de beschikking worden vastgelegd wat de omvang van het persoonsgebonden budget is, welk bedrag men ontvangt, met vermelding hoe dat bedrag tot stand is gekomen. Tot slot moet voor wat betreft de verantwoording ook in de beschikking worden vastgelegd wat van degene tot wie de beschikking is gericht in dit opzicht wordt verwacht.

Lid 3 regelt de feitelijke betaling van het persoonsgebonden budget. Over de wijze waarop de betaling plaatsvindt, kunnen door het college nadere regels worden gesteld. Gedacht kan worden aan betaling in termijnen, bijvoorbeeld bij hulp bij het huishouden of in situaties waarin er twijfels zijn over het budgetbeheer. Zo kunnen financiële risico’s voor het college worden beperkt en worden aanvragers minder snel geconfronteerd met hoge terugvordering bedragen.

Lid 4 bepaalt dat het college zelf verantwoordelijk is voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet, en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of aanvragers hun persoonsgebonden budgets besteden conform de toekenningsvoorwaarden. De raad en het college bepalen hoe die controle plaatsvindt. In de meeste gevallen vindt de controle steekproefsgewijze plaats. De frequentie van deze steekproefsgewijze controle wordt door het college bepaald.

Indien twijfel bestaat over de juiste besteding van het pgb, stelt het college een onderzoek in.

Lid 5 Mocht uit de controle blijken dat er aanleiding is het toegekende persoonsgebonden budget van de budgethouder terug te vorderen, dan dient de in hoofdstuk 3 genoemde procedure te worden gevolgd.

Artikel 5.5 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget kan een eigen bijdrage worden opgelegd. Het eigen aandeel kan worden toegepast als de voorziening bestaat uit een financiële tegemoetkoming, een roerende zaak of een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van een aanvrager.

Artikel 5.6 Beperkingen van de aanspraak

Onder 1 a: de voorziening moet noodzakelijk zijn om de beperkingen te compenseren.

Tevens is het van belang of de voorziening langdurig noodzakelijk is. Het begrip langdurig noodzakelijk is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is.

Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde voorzieningen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het beoordelen van de langdurigheid een belangrijke rol.

Wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de beperking van voorbijgaande aard is en betrokkene kan het ondervonden probleem tijdelijk zelf oplossen, dan komt hij/zij niet voor een voorziening in het kader van deze Verordening in aanmerking.

ad b: De genoemde goedkoopst adequate voorziening die in het kader van deze Verordening worden verstrekt, dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: het beoogde resultaat kan worden behaald. Hoewel datgene wat de belanghebbende als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat (bereiken van het resultaat) maken, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Dit geldt ook voor de meerkosten voor instandhouding als gevolg van de duurdere voorziening. Het begrip goedkoopst adequaat geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.

Ad c: Het probleem van het individu dient te worden gecompenseerd. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de compensatie.

Lid 2: “Geen voorziening wordt toegekend”

Ad a: Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningenwaarover een met de belanghebbende vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Met een “vergelijkbare persoon” wordt bedoeld: een niet gehandicapte persoon die in een vergelijkbare situatie verkeert, bijvoorbeeld wat betreft leeftijd, inkomen en waarbij het aannemelijk is te achten dat deze persoon ook de beschikking zou hebben gehad indien hij niet gehandicapt zou zijn geweest. Deze voorzieningenhoeven niet te worden verstrekt.

Uit de jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager – mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren.

Ad b: Deze afwijzingsgrond aard van de in de woning gebruikte materialen is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen.

Ad c: Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2012. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau.Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden.

Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere ofmeer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

Ad d: Als belanghebbende al geruime tijd een voorziening gebruikt en na het optreden van een beperking een vergelijkbare voorziening aanvraagt brengt de beperking geen meerkosten met zich mee. Uitzondering kan zijn als door de beperking het inkomen is afgenomen.

Ade: Weigering van compensatie omdat kosten gemaakt zijn voordat beschikt is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd.

Bijvoorbeeld nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende. Maar in alle gevallen dient de aanvrager voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van het college te hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.

Onder f. wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een tegemoetkoming of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze Verordening worden gedaan.

HOOFDSTUK 6 WOONVOORZIENINGEN MET BETREKKING TOT HET HUISHOUDEN

Artikel 6.1 Vormen van huishoudelijke hulp

Onder a wordt onder algemene voorziening verstaan een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor het college en aanvrager. Gedacht moet worden aan vormen van direct beschikbare huishoudelijke hulp vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt, met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte.

Onder b wordt de huishoudelijke hulp in natura genoemd. Ook hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening, net als bij de onder a genoemde vorm. Het verschil zit echter in de toekenningsprocedure, die meer op de persoon is afgestemd, en in de regel meer geschikt zal zijn voor de wat grotere en langduriger behoefte aan hulp.

Voor het schoonmaken van het huis gelden onder andere de volgende activiteiten:

  • -

    lichte en zware schoonmaakwerkzaamheden;

  • -

    verzorging kleding en linnengoed;

  • -

    broodmaaltijd verzorgen en het aanreiken van maaltijden. Dus uitdrukkelijk niet het bereiden van warme maaltijden.

Het doen van boodschappen voor het dagelijks leven en maaltijdvoorziening wordt als voorliggende voorziening beschouwd.

Deze opsomming geeft een indicatie van de werkzaamheden die uitgevoerd dienen te worden door de gecontracteerde hulpverlener (zorgaanbieder of hulp), ze is niet uitputtend.

Onder cis genoemd het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp. Met dit budget moet de aanvrager zelf hulp inhuren.

Artikel 6.2 Vormen van thuisondersteuning

Naast de activiteiten behorend bij de huishoudelijke hulp wordt bij thuisondersteuning ingezet op de volgende activiteiten bij regieproblemen: het bieden van praktische hulp en ondersteuning. Onder ander bij het (helpen) verzorgen van kinderen en functioneren in een gezinssysteem.

Bij een persoonsgebonden budget stelt het college eisen aan de persoon die de thuisondersteuning uitvoert.

Artikel 6.3 Omvang van huishoudelijke hulp en thuisondersteuning

Huishoudelijke hulp en thuisondersteuning richten zich op het resultaat, een schoon en leefbaar huis, maar worden in de praktijk nog in uren en minuten vastgesteld, waarvoor de zorgaanbieder of in het geval van een persoonsgebonden budget de hulp ondersteuning biedt.

In lid 4 gaat het om verblijf op een ander adres binnen of buiten de gemeente Doetinchem.

Artikel 6.5 Primaat van de algemene hulp bij de huishoudelijke hulp.

In artikel 6.5 lid 1 wordt geregeld onder welke basisvoorwaarden men gebruik kan maken van een algemene Wmo-voorziening voor hulp bij het huishouden. Ook mantelzorgers zouden in aanmerking kunnen komen, in het kader van dezogenaamde ‘respijtzorg’, dat wil zeggen dat de noodzaak aanwezig is om mantelzorgers te ontlasten. Niet het huishouden van de mantelzorger wordt overgenomen, maar het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt.

Algemeen aangeboden hulp bij het huishouden is in de vorm van een primaat in deze Verordening neergelegd. Dat houdt in dat in eerste instantie wordt bezien of deze vorm van hulp bij het huishouden het probleem op adequate wijze kan oplossen.

Als de in het vorige lid genoemde algemene voorziening onvoldoende adequaat is of niet aanwezig is, komt de individuele Wmo-voorziening voor huishoudelijke hulp of thuisondersteuning aan de orde. Lid 2 moet dus in samenhang met lid 1 worden gelezen.

Artikel 6.6 Gebruikelijke zorg

Bij het vaststellen van de aanspraak op huishoudelijke hulp wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Voor zover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op huishoudelijke hulp. In de door het college vast te stellen Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem wordt bepaald hoe er rekening wordt gehouden met gebruikelijke zorg bij het vaststellen van een aanspraak op een voorziening voor huishoudelijke hulp.

HOOFDSTUK 7 OVERIGE WOONVOORZIENINGEN

Artikel 7.1 Vormen van overige woonvoorzieningen

Ad a: Bij de algemene woonvoorziening moet worden gedacht aan een mogelijkheid om snel oplossingen

voor vaak minder complexe woonproblemen te krijgen. Te denken valt aan klussendiensten, snel

beschikbare voorzieningen uit depot en mogelijk andere, nog te ontwikkelen voorzieningen;

Ad c en d: Het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming, ongeacht of de financiële

tegemoetkoming bestemd is voor de aanvrager of voor woningeigenaren, gaat gepaard met een

programma van eisen, waarin het te bereiken resultaat bepalend is.

Artikel 7.2 Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen

In eerste instantie zal worden bezien of een woonprobleem kan worden opgelost met een algemene Wmo-voorziening. Deze voorziening heeft voorrang bij het zoeken naar een oplossing voor een probleem bij normaal gebruik van de woning. Als een algemene Wmo-voorziening niet volstaat als oplossing of niet aanwezig is, kan het probleem via een individuele Wmo-voorziening worden opgelost.

Artikel 7.3 Soorten individuele woonvoorzieningen

Ad a: De eigen kracht van de belanghebbende staat voorop, daarom is een verhuisurgentie voorliggend aan een voorziening. Met een verhuisurgentie kan de belanghebbende sneller zijn woonprobleem oplossen.

Ad b en c: Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk met name een persoonsgebonden budget voor woningsanering i.v.m. CARA verstaan worden. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchenwelke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld in bruikleen of huur, zodat hergebruik mogelijk is.

Ad d en e: Een uitraasruimte is een ruimte die op basis van het vervallen artikel 1, lid 1, onder e van de Wet voorzieningen gehandicapten kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge vaneen beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Het betreft een kleine, veilige en prikkelarme ruimte. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt.

Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw verhuurd kunnen worden voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. In situaties waarin de mogelijkheid in de concrete situaties bestaat, wordt aan gebruik van een dergelijke unit voorrang gegeven via deze bepaling.

Ad g, h en i: De financiële tegemoetkoming, ongeacht of de financiële tegemoetkoming bestemd is voor de aanvrager of voor woningeigenaren, gaat gepaard met een programma van eisen, waarin het te bereiken resultaat bepalend is.

Ad j: Het college maakt de afweging tussen een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing. Zie hiervoor tevens de toelichting op 7.4.

Een financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten is een woonvoorziening, die volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de te verlaten woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast etc. zijn dus niet van belang. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

Artikel 7.4 Primaat van verhuizing

In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat van de verhuizing is in de jurisprudentie erkend, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld.

In de eerste plaats moeten de financiële gevolgen van de verhuizing qua woonlasten binnen aanvaardbare financiële grenzen vallen.

Verder moet duidelijk zijn dat de oplossing in de vorm van een verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkende medisch verantwoorde termijn. Dat houdt dus in dat het collegezicht moet hebben op de woningvoorraad om een indicatie te kunnen geven van de mogelijkheden om binnen die medisch verantwoorde termijn te kunnen verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning.

Tevens zijn sociale factoren van belanghebbende van belang in deze afweging. Daarbij worden beschikbaarheid van mantelzorg, burenhulp en eenzaamheidbestrijding betrokken.

Een passende woning mag tweemaal worden geweigerd, bij een derde weigering van een passende woning, wordt de verhuisurgentie ingetrokken.

Artikel 7.5 Hoofdverblijf

In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel. Voor bepaalde instellingen voor gezondheidszorg geldt dat de bewoners een postadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft, heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen.

“Bezoekbaar maken” wordt in de Verordening gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woonruimte zelf en enkele essentiële ruimten daarin, en kan bovendien in financiële zin worden gemaximeerd. De onderhavige woon- of verblijfsituatie moet ook betrokken worden.

Artikel 7.6 Uitsluitingen

Een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of mensen met beperkingen of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Artikel 7.7 Weigeringsgronden

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet ereen duidelijke samenhang zijn tussen het woonprobleem en de beperking. Woonproblemen die hun oorzaak vinden in andere factoren moeten op een andere wijze worden opgelost.

Ad a: Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten ‘belangrijke reden’. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk of starten van een studie in Doetinchem. Met ‘verhuizen’ wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract, waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben.

Ad b: Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient.

Voor de toepassing van deze weigeringsgrond moet het college zicht hebben op aangepaste of makkelijk aan te passen woningen, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zonodig het koopwoningenbestand. Daarnaast zal het college zijn burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning.

Ad c: Op basis van het feit dat compensatie op grond van de wet is gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt.

Ad d: Als belanghebbende niet de eigen verantwoordelijkheid heeft genomen en heeft nagelaten tijdig de noodzakelijke voorziening(en) te treffen, dan worden geen voorzieningen vanuit de Wmo verstrekt. Van belanghebbende mag immers worden verwacht dat hij/zij tijdig het probleem zelf oplost zolang dit binnen de eigen mogelijkheden oplosbaar zijn. Het niet treffen van deze voorzieningen liggen in de risicosfeer van belanghebbende;

Ad e: Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de aanvrager buiten de doelgroep van de wet valt; deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen.

Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een inadequate woning. In dergelijke situaties is er geen aanspraak op woonvoorzieningen, hetgeen door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.

Artikel 7.9 Terugbetaling bij verkoop

Deze bepaling heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging, die het gevolg is van de Wmo-aanpassing van de eigen woning. De datum van de verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum reeds vaststaat wat de verkoopprijs van de woning en wat de meerwaarde ten gevolge van de aanpassing is. Het is aan het college om te bepalen of en in hoeverre in een concrete situatie gebruik van deze bepaling wordt gemaakt, gezien de afweging tussen de kosten (taxatie, administratieve lasten) in relatie tot de te verwachten baten.

HOOFDSTUK 8 LOKALE VERVOERSVOORZIENINGEN

Artikel 8.1 Het recht op een algemene voorziening

Alleen de aantoonbare beperkingen van de persoon in relatie tot de beperkingen van de vervoerssystemen bepalen of, en zo ja in hoeverre de aanvrager in aanmerking komt voor een voorziening.

Algemeen criterium om in aanmerking te kunnen komen voor een vervoermiddel is het ten gevolge van een beperking geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer.

Doordat de streekbus, bijvoorbeeld voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, kan men in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden. Als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden en er is een langdurige noodzaak, dan zou een voorziening een oplossing kunnen zijn.

Aan beperkt gebruik van de regiotaxi ligt in het algemeen geen probleem ten grondslag waarvoor het college een compensatieplicht heeft. Indicatief kan worden gedacht aan een gemiddeld gebruik van eens per twee weken vice versa.

Artikel 8.2 Omvang in gebied en in kilometers

De wet spreekt nu in artikel 4 lid 1, onder c over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Wij gaan uit van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale compensatieplicht.

De jurisprudentie geeft aan dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis 1.500-2.000 kilometer af te leggen. Deze jurisprudentie wordt hier aangehouden als objectieve maatstaf van bovengenoemde regel.

Artikel 8.3 Het primaat van het collectief vervoer

Artikel 8.1 geeft het primaat van de algemene voorzieningen aan boven de individuele voorzieningen. Belanghebbenden kunnen voor individuele verstrekkingen in aanmerking komen:

  • a.

    als men door de aard van de beperking een collectievevervoersvoorziening geen of onvoldoende oplossing biedt;

  • b.

    of als er geen collectieve voorziening aanwezig is.

Individuele voorzieningen kunnen echter ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt kunnen worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de aanvrager die een aanspraak heeft niet volledig dekt. Dit is van bijzonder belang bij mensen die slechts zeer beperkt mobiel zijn. Alleen collectief vervoer is voor deze categorie mensen geen adequate voorziening.

Artikel 8.4 Vormen van vervoersvoorzieningen

Ad b en c: De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget door het college wordt in het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem uitgewerkt.

Ook een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer kan als een voorziening ter compensatie worden aangemerkt.

HOOFDSTUK 9 VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING: DE ROLSTOEL

Artikel 9.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen

Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende oplossing biedt. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de compensatie.

Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Een rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn.

Een (elektrische) trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen.

Ook is er geen compensatieplicht als de rolstoel therapeutische doeleinden heeft. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.

Rolstoelen voor incidenteel gebruik hoeven formeel niet te worden verstrekt. Als er geen pool is kan belanghebbende zelf een rolstoel kopen, huren of lenen.

Onder a kan een regeling worden verstaan waarbij wel incidenteel noodzakelijke rolstoelen worden verstrekt maar dan via een algemene rolstoelvoorziening. Het betreft dan situaties waarbij soms een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning zonder rolstoel plaatsvindt. Betrokkene kan in deze situaties een beroep doen op deze rolstoelpools. Hierdoor wordt voorkomen dat een groot aantal rolstoelen weinig frequent wordt gebruikt. De rolstoelen uit de rolstoelpool worden daarentegen wel frequent gebruikt. Uiteraard moet het daadwerkelijk mogelijk zijn een rolstoel uit de pool te lenen. De pool moet dan ook voldoende geschikte rolstoelen op voorraad hebben.

Artikel 9.2 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel gebruik en sportrolstoel

In dit artikel is geregeld dat een aanvrager voor een rolstoel in aanmerking kan komen als het gebruik medisch noodzakelijk is, waarbij een rolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt zal worden voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning.

Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is.

Een sportrolstoel, in principe altijd te verstrekken als een forfaitaire vergoeding, zal verstrekt worden als zonder de sportrolstoel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn.

Andere sportvoorzieningen worden niet verstrekt, evenmin als hulpmiddelen aan een sportrolstoel zoals een handbike, die alleen voor sportbeoefening, en niet voor het lokaal verplaatsen nodig is.

Artikel 9.4 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

Om in aanmerking te komen voor een rolstoel op grond van de AWBZ , dient de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie ‘verblijf’, als de functie ‘behandeling’ te genieten in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er geen recht op een AWBZ-rolstoel en zal er door het college een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wmo.

Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie ‘verblijf’ de AWBZ-functie ‘behandeling’ inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het ‘verzorgingshuis met verpleegafdeling’ is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden genoten, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies. Er is dan geen recht op een AWBZ-rolstoel, omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen.

HOOFDSTUK 10 SLOTBEPALINGEN

Artikel 10.1 Hardheidsclausule

Artikel 10.1 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze Verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen.

Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule.

Het afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de belanghebbende. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken.

Met nadruk is gesteld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de Verordening wordt afgeweken.

Artikel 10.2 Indexering

Deze bepaling maakt het mogelijk dat alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem te indexeren. De begrotingsrichtlijnen van de gemeente zijn daarin leidend. De Algemene Maatregel van Bestuur zoals op 22 mei 2006 naar de Tweede Kamer gezonden bepaalt in artikel 4.5 lid 1 dat ook de bedragen van de eigen bijdragen jaarlijks aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie worden gewijzigd bij ministeriële regeling.

Artikel 10.3 Evaluatie

Op grond van dit artikel moet het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Dat beleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de verordening, als het uitvoeringsbeleid, dat onder de bevoegdheid van het college is neergelegd in beleidsregels. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening of van de beleidsregels.