Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening Wet inburgering gemeente Doetinchem 2010

Geldend van 29-04-2010 t/m 31-12-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2010

Intitulé

Verordening Wet inburgering gemeente Doetinchem 2010

De raad van de gemeente Doetinchem;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Doetinchem van 14 april 2010;

gelet op de artikelen 8, 19, vijfde lid, 23, derde lid, 24a, vijfde lid, 24f en 35 van de Wet inburgering en artikel 4.27, derde lid van het Besluit inburgering;

overwegende dat de raad bij verordening regels dient te stellen

enerzijds over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorzieningen aan groepen inburgeringsplichtigen en de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennis-voorziening is vastgesteld,

anderzijds over de procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod aan de vrijwillige inburgeraar, de wijze waarop het college met de vrijwillige inburgeraar in overleg treedt om te komen tot een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, de informatie-verstrekking aan de vrijwillige inburgeraar en de gevolgen van het niet nakomen van de overeenkomst,

alsmede dat de raad bij verordening het bedrag dient vast te stellen van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening Wet inburgering gemeente Doetinchem 2010

Hoofdstuk 1 - Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem;

de wet: de Wet inburgering (Wi);

voorziening: een (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.

  • 1.

    De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet en over het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

  • 2. Het college maakt bij de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars in ieder geval gebruik van de volgende middelen:

    • a.

      een informatie- en adviespunt;

    • b.

      schriftelijke en digitale informatie.

  • 3. Het college beoordeelt ten minste eens in de vier jaar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en rapporteert daarover aan de raad.

Hoofdstuk 2 - Doelgroepen en samenstelling van de voorziening

Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen

  • 1. Het college kan aan alle inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars een aanbod doen van een voorziening. Het hebben van voldoende middelen speelt hierbij een rol.

  • 2. Het college wijst de groepen inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars aan waaraan hij bij voorrang een inburgeringsvoorziening kan aanbieden:

    • a.

      inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen of een uitkering op grond van bij Algemene Maatregelen van Bestuur aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen;

    • b.

      inburgeringsplichtigen die zelf geen inkomsten hebben uit werk of een uitkering en opvoeders.

Artikel 4 De samenstelling van de voorziening

  • 1. Het college stemt de voorziening, met uitzondering van de inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren, af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar.

  • 2. Indien de inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar een voorziening gericht op arbeids-inschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

  • 3. Een voorziening kan, naast datgene dat in de wet is geregeld, een of meer van de volgende onderdelen bevatten:

    • a.

      trajectbegeleiding;

    • b.

      het (periodiek) houden van voortgangsgesprekken met de inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar;

    • c.

      activiteiten gericht op participatie (duale inburgeringsvoorzieningen).

  • 4. Het college kan de inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar een voorziening aanbieden die, afhankelijk van de capaciteiten van de inburgeraar, gericht is op ofwel het behalen van het inburgeringsexamen ofwel op het behalen van het staatsexamen Nederland als tweede taal I of II, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel c van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage bij de inburgeringsplichtige

  • 1. De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid van de wet wordt in ten hoogste twaalf termijnen betaald.

  • 2. Het college legt in de beschikking tot toekenning van een voorziening de termijnen van betaling vast. Indien het college de eigen bijdrage verrekent met de algemene bijstand, wordt dat in de beschikking vastgelegd.

  • 3. De eigen bijdrage genoemd in lid 1, wordt verrekend met een bonus ter hoogte van de eigen bijdrage indien de inburgeringsplichtige slaagt voor het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II.

Artikel 5a De inning van de eigen bijdrage van de vrijwillige inburgeraa.

  • 1. De vrijwillige inburgeraar met een bruto (gezins)inkomen < 120% Wettelijk Minimum Loon (WML) is geen eigen bijdrage als bedoeld in artikel 23, tweede lid van de wet verschuldigd.

  • 2. De vrijwillige inburgeraar met een bruto (gezins)inkomen > 120% WML is een eigen bijdrage verschuldigd van € 270.

  • 3. Het college legt in de overeenkomst de termijnen van betaling vast. Indien overeen is gekomen dat het college de eigen bijdrage verrekent met de algemene bijstand, wordt dat in de overeenkomst, bedoeld in artikel 10 vastgelegd.

  • 4. De eigen bijdrage genoemd in lid 2, wordt verrekend met een bonus ter hoogte van de eigen bijdrage indien de inburgeringsplichtige slaagt voor het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II.

  • 5. Het college kan in bijzondere omstandigheden afzien van de inning van de eigen bijdrage als bedoeld in artikel 23, tweede lid van de wet.

Hoofdstuk 3 - Het aanbod van een voorziening

Artikel 6 De procedure van het doen van een aanbod

  • 1. Het college informeert de inburgeringsplichtige over het aanbod en de werkwijze om te komen tot een passend aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid van de wet. De inburgerings-plichtige geeft aan of hij ingaat op het aanbod en de voorgestelde werkwijze.

  • 2. Na nader onderzoek wordt een passend aanbod gedaan aan de inburgeringsplichtige.

  • 3. In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de voorziening die wordt aangeboden en worden de rechten en verplichtingen vermeld die aan voorziening worden verbonden.

  • 4. Met de ondertekening van het aanbod aanvaardt de inburgeringsplichtige het aanbod.

    De ondertekening vindt plaats binnen vier weken na dagtekening van het aanbod.

  • 5. Wanneer de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen acht weken na ontvangst van deze mededeling het besluit tot toekenning van de voorziening, overeenkomstig het gedane aanbod. Dit wordt verwerkt in een beschikking. In deze beschikking zijn ook de rechten en verplichtingen opgenomen.

  • 6. Het bepaalde in het eerste, tweede, derde en vierde lid is van overeenkomstige toepassing op de vrijwillige inburgeraar aan wie een aanbod wordt gedaan als bedoeld in artikel 24a, eerste of tweede lid van de wet.

  • 7. Het aanbod, als bedoeld in het tweede lid, wordt verwerkt en vastgelegd in een overeenkomst.

    In deze overeenkomst zijn ook de rechten en verplichtingen opgenomen.

  • 8. De vrijwillige inburgeraar die het aanbod accepteert, zendt binnen vier weken na dagtekening van het aanbod de door hem ondertekende overeenkomst terug.

Artikel 7 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget

  • 1. Het college behandelt het verzoek van de inburgeringsplichtige en vrijwillige inburgeraar om in aanmerking te komen voor een voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget op de volgende wijze:

    • a.

      Het college informeert de inburgeringsplichtige en vrijwillige inburgeraar over het persoonlijke inburgeringsbudget en op basis waarvan hij de aanvraag goedkeurt.

    • b.

      Het college spreekt met de inburgeringsplichtige en vrijwillige inburgeraar een redelijke termijn af voor het vinden van een passend traject en inburgeringsbedrijf.

  • 2. Het college keurt het voorstel van de inburgeringsplichtige en vrijwillige inburgeraar voor het volgen van een voorziening goed, indien:

    • a.

      naar het oordeel van het college de voorziening voldoende onderscheidend is van het reguliere inburgeringsaanbod van de gemeente;

    • b.

      naar het oordeel van het college de haalbaarheid van de ambities van de inburgeringsplichtige en vrijwillige inburgeraar realistisch is;

    • c.

      naar het oordeel van het college de voorziening toeleidt naar het behalen van het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II;

    • d.

      deze wordt verzorgd door een inburgeringsbedrijf dat naar het oordeel van het college beschikt over aantoonbare ervaring en deskundigheid op het gebied van het verzorgen van een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening;

    • e.

      naar het oordeel van het college de kosten van de voorziening in lijn zijn met de uitgezette activiteiten en passen binnen het beschikbare budget.

  • 3. Als het college de voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget heeft vast-gesteld, sluiten het college en de inburgeringsplichtige en vrijwillige inburgeraar een overeenkomst met het inburgeringsbedrijf.

Artikel 8 Opleggen van verplichtingen

Het college kan een inburgeringsplichtige bij beschikking en in de overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, bedoeld in artikel 24d, tweede lid van de wet een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

  • a.

    het deelnemen aan de aangeboden voorziening;

  • b.

    het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

  • c.

    het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

  • d.

    voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

  • e.

    het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan;

  • f.

    overige verplichtingen die het bereiken van het doel van de voorziening kunnen ondersteunen.

Artikel 9 De inhoud van de beschikking voor de inburgeringsplichtige

Het besluit tot toekenning van een voorziening bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van de voorziening;

  • b.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige;

  • c.

    de datum waarop het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn behaald;

  • d.

    de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage en

  • e.

    in geval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 26 van de wet, aanvangt.

Artikel 10 De inhoud van de overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar

De overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, bedoeld in artikel 24d, tweede lid van wet bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van de voorziening;

  • b.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de vrijwillige inburgeraar;

  • c.

    de datum waarop aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn deelgenomen;

  • d.

    de sancties die kunnen worden toegepast wanneer de verplichtingen niet worden nagekomen en, indien van toepassing;

  • e.

    de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage.

Artikel 11 Het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar

Het college stelt de identiteit van de vrijwillige inburgeraar als bedoeld in artikel 24a van de wet vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Hoofdstuk 3 - De bestuurlijke boete

Artikel 12 Boetes

  • 1. Als de inburgeringsplichtige naar het oordeel van het college opgelegde verplichtingen die voortvloeien uit de wet niet of niet in voldoende mate nakomt, wordt een boete opgelegd.

  • 2. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de inburgeringsplichtige.

Artikel 13 Categorieën

Gedragingen van de inburgeringsplichtige, waardoor verplichtingen van de wet niet of in onvoldoende mate zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Niet of onvoldoende medewerking verlenen aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid van de wet.

  • 2.

    Niet of onvoldoende meewerken aan uitvoering van de voor hem vastgestelde voorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 8 van deze verordening.

  • 3.

    Niet behalen van het inburgeringsexamen binnen de in artikel 7, eerste lid van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a van de wet verlengde termijn.

Artikel 14 De hoogte van de boete

Onverminderd artikel 12, tweede lid, wordt de boete vastgesteld op:

De boete bedraagt maximaal € 50,- bij gedragingen als bedoeld in artikel 13, onderdeel a, wanneer deze gedragingen voor de eerste maal plaatsvinden, maximaal € 75,- wanneer deze gedragingen zich herhalen binnen twaalf maanden na de eerste maal en maximaal € 125,- wanneer deze gedragingen zich herhalen binnen twaalf maanden na de tweede maal.

De boete bedraagt maximaal € 100,- bij gedragingen als bedoeld in artikel 13, onderdeel b, wanneer deze gedragingen voor de eerste maal plaatsvinden, maximaal € 150,- wanneer deze gedragingen zich herhalen binnen twaalf maanden na de eerste maal en maximaal € 250,- wanneer deze gedragingen zich herhalen binnen twaalf maanden na de tweede maal.

De boete bedraagt maximaal € 100,- bij gedragingen als bedoeld in artikel 13, onderdeel c, wanneer deze gedragingen voor de eerste maal plaatsvinden, maximaal € 150,- wanneer deze gedragingen zich herhalen binnen twaalf maanden na de eerste maal en maximaal € 250,- wanneer deze gedragingen zich herhalen binnen twaalf maanden na de tweede maal.

Artikel 15 Sancties bij niet-nakoming van de overeenkomst

De in artikel 13 en 14 genoemde gedragingen en hoogte van de boetes zijn van overeenkomstige toepassing op de vrijwillige inburgeraar bij het niet of onvoldoende nakomen van de overeenkomst.

Artikel 16 Gelijktijdigheid van verwijtbare gedragingen

Indien de inburgeringsplichtige zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet-nakomen van een hem opgelegde verplichting, die voortvloeit uit de wet, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte van de boete uitgegaan van die gedraging waarop de hoogste boete is gesteld.

Artikel 17 Afzien

Van het opleggen van een boete wordt afgezien indien het college daarvoor een dringende reden aanwezig acht.

Indien het college afziet van het opleggen van een boete op grond van een dringende reden, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Hoofdstuk 5 - Slotbepalingen

Artikel 18 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag van bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2010.

  • 2. De Verordening Wet inburgering 2007 en de Nadere regels verordening wet inburgering 2007 komen op de in het eerste lid genoemde datum te vervallen.

Artikel 19 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet inburgering gemeente Doetinchem 2010.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in zijn vergadering van 22 april 2010,

griffier
voorzitter

Algemene toelichting

De Wet inburgering (Wi) is op 1 januari 2007 in werking getreden en is in de plaats gekomen van de Wet inburgering nieuwkomers (Win) en verschillende oudkomersregelingen. De Wet inburgering regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 18 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven.

Bij het invulling geven aan de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige centraal. De inburgeringsplichtige kan naar eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatsverplichting).

Daarnaast is in de Wi ook de vrijwillige inburgering geregeld. De bepalingen in de wet over vrijwillige inburgering zijn zoveel mogelijk geformuleerd overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de inburgeringsplichtigen.

Gemeenten krijgen in de Wi een aantal belangrijke taken toebedeeld. Zo hebben gemeenten de opdracht om de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet.

Daarnaast hebben gemeenten de taak aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die daarvoor op grond van de wet of het gemeentelijk beleid in aanmerking komen een inburgerings- of taalkennisvoorziening aan te bieden. Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgerings-examen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal. In plaats van een inburgeringsvoorziening mogen gemeenten aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 volgen of gaan volgen een taalkennisvoorziening aanbieden.

In de verordening wordt gesproken over 'voorziening'. Hieronder wordt zowel de inburgerings- als de taalkennisvoorziening begrepen.

Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden. Het ligt voor de hand dat het college ook toezicht houdt of de overeenkomst door de vrijwillige inburgeraar wordt nagekomen en indien dat niet het geval is zo nodig maatregelen neemt.

In verband met deze taken draagt de Wi gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:

  • 1.

    De informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars (artikel 8 en artikel 24f van de Wi).

  • 2.

    Het aanbieden van een voorziening en de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld (artikel 19, vijfde lid, en artikel 23, derde lid van de Wi).

  • 3.

    Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd (artikel 35 van de Wi).

  • 4.

    Facultatief: bepalen dat het college een voorziening kan vaststellen, zonder dat eerst een aanbod wordt gedaan (artikel 19a, eerste lid van de Wi).

  • 5.

    Het aanbieden van een voorziening aan vrijwillige inburgeraars (artikel 24a tot en met 24f van de Wi).

  • 6.

    Het persoonlijk inburgeringsbudget (artikel 19, tweede lid en artikel 24a, tweede lid van de Wi).

Het aanbodstelsel ten behoeve van inburgeringsplichtigen

De gemeente Doetinchem heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om door het college de voorziening te laten vaststellen, zonder dat eerst een aanbod aan de inburgeringsplichtigen wordt gedaan. Het bestaande aanbodstelsel is gehandhaafd. Dit stelsel houdt in dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod doet en de voorziening vaststelt overeenkomstig het aanbod als de inburgeringsplichtige het aanbod heeft aanvaard.

De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars

De artikele 8 en 24f van de Wi bepalen dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan respectievelijk inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars over de rechten en plichten uit hoofde van de wet.

Het aanbieden van voorzieningen aan inburgeringsplichtigen

Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Gemeenten kunnen inburgerings-plichtigen ondersteunen door het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of een taalkennis-voorziening. Alle inburgeringsplichtigen kunnen in beginsel in aanmerking komen voor een voorziening. De gemeenteraad bepaalt welke groepen inburgeringsplichtigen bij voorrang in aanmerking komen voor een voorziening en welke groepen op eigen kracht dienen in te burgeren. Deze keuze dient te berusten op objectieve criteria die in de verordening worden vastgelegd.

Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en omvat het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen. Een inburgerings-voorziening kan ook een duale inburgeringsvoorziening zijn. Dit is een inburgeringsvoorziening die met het oog op de actieve deelname van de inburgeringsplichtige aan de Nederlandse samenleving mede voorziet in activiteiten die in samenhang, en ten minste voor een deel gelijktijdig, met het verwerven van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving worden uitgevoerd. Een taalkennisvoorziening is gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlands taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 (artikel 19, derde lid van de Wi).

De inburgeringsplichtige is verplicht een eigen bijdrage van € 270,- te betalen voor de voorziening. Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een voorziening ook uit maatschappelijke begeleiding (artikel 19, zesde lid van de Wi).

De Wi draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van een voorziening. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld:

  • -

    De procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a van de Wi).

  • -

    De criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a van de Wi).

  • -

    De vaststelling door het college van een passende voorziening, met inbegrip van de totstand-koming en de samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b van de Wi).

  • -

    De rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld.

Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid van de Wi).

Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete

Artikel 35 van de Wi draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

Het aanbieden van voorzieningen aan vrijwillige inburgeraars

De bepalingen in de wet over vrijwillige inburgering zijn zoveel mogelijk geformuleerd overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de inburgeringsplichtigen. In artikel 24a van de Wi wordt geregeld dat het college aan de vrijwillige inburgeraar een aanbod kan doen voor een (duale) inburgerings-voorziening die toeleidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I en II, of een taalkennisvoorziening.

Artikel 24d van de wet regelt dat indien een vrijwillige inburgeraar in aanmerking komt voor een voorziening, het college een aanbod doet aan de vrijwillige inburgeraar. Als de vrijwillige inburgeraar het aanbod voor een voorziening aanvaardt, sluit het college met hem een overeenkomst.

De gemeenteraad stelt in een verordening in ieder geval regels over de procedure die het college volgt voor het doen van een aanbod en de criteria die daarbij worden gehanteerd, de wijze waarop met de vrijwillige inburgeraar in overleg wordt getreden om te komen tot een passende voorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 24a, vijfde lid van de Wi).

Op grond van artikel 24e van de Wi is de vrijwillige inburgeraar met wie een voorziening is overeengekomen de in artikel 23, tweede lid vastgestelde eigen bijdrage verschuldigd. Vrijwillige inburgeraars die een gecombineerde voorziening als bedoeld in artikel 24b, eerste lid van de wet moeten volgen, hoeven geen eigen bijdrage te betalen (artikel 24 e, derde lid van de Wi).

De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat alle of bepaalde categorieën vrijwillige inburgeraars geen eigen bijdrage hoeven te betalen of een lager bedrag dan het bedrag dat in de wet is vastgelegd (artikel 24e, tweede lid van de Wi). Artikel 24f van de Wi draagt gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de informatieverstrekking door de gemeente aan vrijwillige inburgeraars ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen, de niet-nakoming van de overeenkomst alsmede het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar.

Het persoonlijk inburgeringsbudget

Op grond van artikel 19, tweede lid en artikel 24a, tweede lid van de Wi kan het college een (duale) inburgerings- of taalkennisvoorziening aanbieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget als de inburgeringsplichtige respectievelijk de vrijwillige inburgeraar daarom verzoekt.

Een inburgeringsplichtige of een vrijwillige inburgeraar kan niet zonder meer aanspraak maken op een persoonlijk inburgeringsbudget. Hij dient daartoe een verzoek te doen aan het college. De inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar zal in beginsel zelf op zoek moeten naar een inburgeringsbedrijf dat een inburgeringsprogramma kan bieden dat past bij zijn voorkeur en ambities. Het college heeft als taak de inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars bij de vormgeving van hun inburgering en de keuze van een inburgeringsbedrijf te begeleiden (artikel 4.27, eerste lid, Besluit inburgering). De inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar moet een voorstel voor een inburgeringsprogramma bij het college indienen. Het voorstel van de inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar behoeft de goedkeuring van het college (artikel 4.27, tweede lid, Besluit inburgering). Het college beoordeelt het voorstel voor het inburgeringsprogramma of het geschikt is om de betrokkene voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of het staats-examen Nederlands als tweede taal I of II, en in het geval van een taalkennisvoorziening of deze geschikt is om de betrokkene kennis van de Nederlandse taal te laten verwerven die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2. Het inburgeringsbedrijf dient te voldoen aan de eisen die in de verordening zijn gesteld.

De inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar krijgt geen geld in handen. Het geld voor het betalen van de inburgeringscursus gaat rechtstreeks van de gemeente naar het inburgeringsbedrijf.

Gemeenten moeten in hun verordening regels opnemen die betrekking hebben op het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening in de vorm van een persoonlijk inburgerings-budget (artikel 19, vijfde lid, Wi en artikel 24a, vijfde lid Wi).

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Omwille van leesbaarheid van de verordening wordt het begrip 'voorziening' gebruikt (eerste lid, onderdeel c). Een voorziening kan zowel een (duale) inburgeringsvoorziening als een taalkennis-voorziening inhouden.

Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars

De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening wordt georganiseerd.

Wel bepalen de artikelen 8 van de Wi en 24f van de Wi dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan respectievelijk inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet. Ten aanzien van inburgeringsplichtigen dienen ook regels te worden vastgesteld ter zake van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen. Dit artikel in de verordening vormt de uitwerking van deze verplichting.

Overeenkomstig de rolverdeling tussen raad en college, stelt de raad in dit artikel de kaders vast voor een adequate informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars.

Het college is belast met de organisatie van de informatieverstrekking en legt daarover (periodiek) verantwoording af aan de raad.

In het tweede lid geeft de raad het college de opdracht om (in ieder geval) een aantal middelen te gebruiken om de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars vorm te geven. Daarbij gaat het om de volgende middelen:

  • a.

    een informatie- en adviespunt;

  • b.

    schriftelijke en digitale informatie.

Het derde lid verplicht het college de raad periodiek te rapporteren over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking. Om aan deze verplichting efficiënt te kunnen voldoen, beoordeelt het college eens in de vier jaar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking en rapporteert daarover aan de raad.

Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen

Het college kan aan alle inburgeringsplichtigen een aanbod doen voor een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening (artikel 19, eerste lid, en artikel 24 a, eerste lid van de Wi). Het college is echter verplicht een inburgerings- of taalkennisvoorziening aan te bieden aan asielgerechtigden en een inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren.

Op grond van artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, en artikel 24a, vijfde lid onderdeel a van de Wi moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen met betrekking tot de criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen. Dit artikel vormt de uitwerking van deze verplichting. In dit artikel wordt het college opgedragen om vast te stellen aan welke groepen inburgeringsplichtigen bij voorrang een voorziening kan worden aangeboden. Bovendien wordt in dit artikel vastgelegd binnen welke kaders het college tot zijn keuze van doelgroepen moet komen.

Uitgangspunt is om aan alle inburgeringsplichtige en vrijwillige inburgeraars een aanbod te doen, gezien de beperkte gemeentelijke middelen kiest de raad ervoor om een prioritering aan te geven (voorrang).

In het tweede lid van artikel 3 wijst het college groepen inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars aan waaraan hij bij voorrang een inburgeringsvoorziening kan aanbieden:

  • a.

    inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen of een uitkering op grond van bij Algemene Maatregelen van Bestuur aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen;

  • b.

    inburgeringsplichtigen die zelf geen inkomsten hebben uit werk of een uitkering en opvoeders.

Dit artikel regelt dat de groepen die het college aanwijst bij voorrang een voorziening krijgen aangeboden. Dit betekent dat het college de ruimte heeft om in bepaalde gevallen ook een voorziening aan te bieden aan inburgeringsplichtigen of vrijwillige inburgeraars die niet behoren tot de groep of groepen die hij heeft aangewezen. Om te voorkomen dat inburgeringsplichtigen of vrijwillige inburgeraars die behoren tot de groep of groepen die het college heeft aangewezen aan deze aanwijzing een recht gaan ontlenen op het krijgen van een aanbod, bepaalt dit artikel dat het college aan de groepen die hij aanwijst een voorziening kan aanbieden.

Artikel 4 De samenstelling van de voorziening

In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, en artikel 24 a, vijfde lid, onderdeel b, Wi). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden voorziening samen te stellen.

In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende voorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een voorziening kunnen de volgende factoren een rol spelen:

  • -

    De kennis van de inburgeringsplichtige van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en zijn of haar leercapaciteit.

  • -

    De maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige vervult of gaat vervullen in de Nederlandse samenleving. Daarbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde arbeid of het opvoeden van kinderen.

  • -

    De persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eventuele zorgtaken die de inburgeringsplichtige moet vervullen.

De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.

In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen of vrijwillige inburgeraar die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de voorziening daarmee te combineren.

De Wet inburgering bepaalt dat de voorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (re-integratievoorziening) als een voorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én deze verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid en artikel 24 b, tweede lid, Wi). Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde voorziening (artikel 20, tweede lid, en artikel 24 b, tweede lid Wi).

De voorziening dient dus te worden afgestemd op de re-integratievoorziening. Aangezien de re-integratievoorziening in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van socialezekerheidswetten of -regelingen ook door andere partijen dan het college wordt verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of -regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikelen 21 en 24 c Wi).

Het derde lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgerings-voorziening of taalkennisvoorziening kan opnemen. In de wet is geregeld waaruit een inburgerings-voorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toeleidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en het eenmaal kosteloos afleggen van het desbetreffende examen (artikel 19, derde lid, en artikel 24 a, derde lid Wi).

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- én nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de voorziening (artikel 19, zesde lid, Wi). Wat betreft de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de voorziening voor inburgeringsplichtigen kan opnemen, kan worden gedacht aan trajectbegeleiding of het (periodiek) houden van voortgangs-gesprekken met de inburgeringsplichtigen. Ook kan worden gedacht aan een uitbreiding van de opleiding, bijvoorbeeld in de vorm van een maatschappelijke stage of een aparte module die gericht is op het verwerven van kennis van de Nederlandse samenleving.

Trajectbegeleiding en het houden van voortgangsgesprekken zullen vooral van belang zijn bij inburgeringsplichtigen die geen voorziening in combinatie met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling krijgen. Bij voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling vormen dergelijke faciliteiten reeds een vast onderdeel.

Ten overvloede wordt gewezen op het feit dat het inburgeringsexamen ook een praktijkgericht deel omvat, waarin de praktische (taal)vaardigheden worden getoetst. Het is vanzelfsprekend dat bij de samenstelling van de voorziening ook rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van deze vaardigheden. Daarbij zal de inzet van duale trajecten een belangrijke rol vervullen.

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage

In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, Wi). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, Wi).

In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige het recht heeft de eigen bijdrage in een aantal termijnen te betalen. Artikel 24, eerste lid, Wi maakt het bij inburgerings-plichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot vaststelling van de voorziening.

Als de inburgeringsplichtige een uitkering van het UWV ontvangt, kan het college het UWV verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV (artikel 24, tweede lid, Wi). In dit geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de gemeente. Deze wijze van verrekening geschiedt door het UWV en niet door de gemeente, en wordt dus niet in deze verordening geregeld.

De gemeente Doetinchem heeft ervoor gekozen een bonus in te stellen ter hoogte van de eigen bijdrage. Deze bonus wordt toegekend aan verplichte inburgeraars die geslaagd zijn voor het inburgeringsexamen of het staatsexamen NT2 I of II. Op deze wijze wordt gepoogd een financiële prikkel te geven aan inburgeraars om de voorziening met succes af te ronden en niet voortijdig te beëindigen.

Artikel 6 De procedure van het doen van een aanbod

Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die ervoor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die - als het goed is - leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.

In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een voorziening aan de inburgeringsplichtige bekendmaakt en de werkwijze. Met het aanvaarden van de werkwijze kan verdere invulling worden gegeven aan het aanbod.

In het tweede lid wordt nader onderzoek gedaan om invulling te geven aan het aanbod en te komen tot een passend aanbod.

Met het ondertekenen van het aanbod is er instemming met het aanbod. Dit kan tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot het vaststellen van de voorziening of het instemmen van de vrijwillige inburgeraar met zijn overeenkomst.

Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar aan de gemeente meldt dat hij wel een voorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen.

Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Gaat het om een oudkomer, dan is er geen termijn vastgesteld waarbinnen de betrokken persoon het inburgerings-examen moet hebben behaald. Het ligt voor de hand dat het college in een dergelijke situatie een handhavingsbeschikking neemt: een besluit op grond van artikel 26 Wi waarmee de termijn van start gaat waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald (drieënhalf jaar na aanvang van deze termijn). Het verdient de aanbeveling dat het college deze handelwijze vastlegt in beleidsregels, zodat tevoren voor betrokkenen duidelijk is (of zou kunnen zijn) wat de gevolgen zijn van het weigeren van een aanbod voor een voorziening)

Artikel 7 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget

Op grond van artikel 19, tweede lid en artikel 24a, tweede lid Wi kan het college de voorziening aanbieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget als de inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar daarom verzoekt. Het PIB wordt gezien als een geschikt instrument om invulling te geven aan meer maatwerk en meer eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige en vrijwillige inburgeraar bij de vormgeving en invulling van de voorziening. De raad moet bij verordening regels stellen over de procedure die door het college wordt gevolgd bij het behandelen van verzoeken om een persoonlijk inburgeringsbudget en de criteria die worden gehanteerd bij het toekennen van een persoonlijk inburgeringsbudget.

In het eerste lid legt de gemeente vast op welke wijze verzoeken van inburgeringsplichtigen om toekenning van een persoonlijk inburgeringsbudget worden behandeld. In de verordening kunnen de volgende onderwerpen worden geregeld:

  • -

    De wijze waarop het verzoek moet worden ingediend: schriftelijk of ook mondeling.

  • -

    De wijze van begeleiding door de gemeente van de inburgeringsplichtige bij vormgeving van zijn inburgering en de keuze van een inburgeringsbedrijf. Op grond van artikel 4.27, eerste lid, Besluit inburgering moet het college deze taak op zich nemen.

  • -

    De termijn die de inburgeringsplichtige krijgt om op zoek te gaan naar een inburgeringsbedrijf dat past bij zijn voorkeur en ambities.

Het tweede en derde lid van dit artikel leggen de criteria vast aan de hand waarvan het college het voorstel voor het volgen van respectievelijk een inburgeringsprogramma en een taalkennisvoorziening goedkeurt.

Belangrijk is dat het programma onderscheidend moet zijn van het reguliere aanbod van de gemeente en aansluit bij de capaciteiten van de inburgeraar.

Daarnaast is de eis dat het inburgeringsprogramma naar het oordeel van het college passend is om de inburgeringsplichtige voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II. De taalkennisvoorziening dient gericht te zijn op de verwerving van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een beroepsopleiding (MBO 1 en 2). Ook moet de voorziening worden verzorgd door een inburgeringsbedrijf dat voldoet aan de eis of de eisen die de verordening aan inburgeringsbedrijven stelt.

Tot slot wordt in het derde lid geregeld wie met het inburgeringsbedrijf een overeenkomst met betrekking tot de inburgering van de inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar sluit. Dit kan de inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar zijn, het college, het college en de inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar, een andere partij of een combinatie van de hiervoor genoemde partijen, gezamenlijk.

Artikel 8 Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikelen 23, derde lid, en 24f Wi waarin is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen of vrijwillige inburgeraar in het kader van een voorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de vaststelling van de voorziening deze verplichtingen vast voor de verplichte inburgeraar. Voor de vrijwillige inburgeraar wordt dit vastgelegd in de overeenkomst.

Artikel 9 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot het vaststellen van een voorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.

In de beschikking zullen de toegekende voorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgerings-plichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de voorziening (artikel 23, eerste lid Wi). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet. Deze termijn is drieënhalf jaar (artikel 7, eerste lid Wi). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c).

Onderdeel d bepaalt dat in de beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 7 van de verordening.

Onderdeel e heeft betrekking op beschikkingen voor inburgeringsplichtige oudkomers. Indien het college een voorziening vaststelt voor een oudkomer, moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 Wi). Binnen drieënhalf jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de voorziening van start gaat). De precieze datum waarop de voorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de voorziening kan worden begonnen bij het uitgangspunt van de wet dat de betrokken persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor het voldoen aan de inburgerings-plicht.

Artikel 10 De inhoud van de overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar

De vrijwillige inburgeraar ontvangt geen beschikking maar een overeenkomst.

De overeenkomst bevat in ieder geval een beschrijving van de voorziening en de rechten en verplichtingen van de vrijwillige inburgeraar. Ook wordt in de overeenkomst opgenomen de gevolgen van het niet nakomen van de overeenkomst: er kan een sanctie in de vorm van een boete worden opgelegd. Met de ondertekening van de overeenkomst komt de overeenkomst tot stand en is de vrijwillige inburgeraar gehouden aan de verplichtingen die in de overeenkomst zijn opgenomen.

Artikel 11 Het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar

Artikel 24f Wi bepaalt dat bij verordening regels worden gesteld over het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar. Aansluiting is gezocht bij artikel 27 Wi, waarin de wijze is geregeld waarop de identiteit van de inburgeringsplichtige wordt vastgesteld.

Artikel 12 Boetes

Geeft de ruimte om een bestuurlijke boete op te leggen als niet wordt voldaan aan de verplichtingen.

Artikel 13 Categorieën

In dit artikel zijn de gedragingen opgenomen, waardoor de verplichtingen van de wet niet of in onvoldoende mate zijn nagekomen.

Artikel 14 De hoogte van de boete

Artikel 35 Wi draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.

In artikel 34 Wi zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. De raad heeft ervoor gekozen om lagere maximale boetebedragen in zijn verordening vast te leggen.

De boetebedragen die in de verordening worden opgenomen, zijn maximumbedragen en géén gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zo nodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 5:46, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.

In het kader van de uitvoering van een gecombineerde re-integratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand), het verlagen van de inkomensvoorziening (artikel 37 van de Wet Investering in Jongeren), of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet of -regeling. Artikel 37 Wi bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen.

Bij herhaling van de overtreding is er sprake van een verhoging van de boete. De verhoogde boetebedragen in geval van herhaling van de overtreding mogen uiteraard niet hoger zijn dan de maximumbedragen die in artikel 34 Wi worden genoemd. Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen een bepaalde tijdspanne voordoen, bijvoorbeeld twaalf maanden. Gemeenten kunnen een kortere of langere termijn vaststellen.

Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, legt het college hem een bestuurlijke boete op. De maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 14, lid 1c van de verordening. Op grond van artikel 32 Wi moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt artikel 14, lid c, het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt.

Het wettelijk maximum bedraagt € 1000 (artikel 34, onderdeel d, Wi). Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze (derde) termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, regelt artikel 14, lid1c, van de verordening dat het college wederom een hogere bestuurlijke boete kan opleggen. De maximumboete in artikel 14, lid 1c, geldt ook voor alle hierop volgende overschrijdingen van termijnen door de inburgeringsplichtige.

Artikel 15 Sancties bij niet-nakoming van de overeenkomst

Voor de gedragingen en de hoogte van de sancties wordt aangesloten bij de verplichtte inburgering.

Artikel 16 Gelijktijdigheid van verwijtbare gedragingen

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 17 Afzien

Dit artikel geeft de ruimte aan het college om in individuele gevallen af te wijken van het opleggen van een boete. Het gaat hier om bijzondere gevallen met een dringende reden.

Artikel 18 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 19 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.