Beleidsregels terugvordering Wwb, WIJ, Ioaw en IOAZ van de Gemeente Dongen

Geldend van 17-02-2012 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Beleidsregels terugvordering Wwb, WIJ, Ioaw en IOAZ van de Gemeente Dongen

Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Dongen

 

Gelet op de bevoegdheidsbepalingen in de Wet werk en bijstand, de Wet investeren in jongeren, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

 

Overwegen dat het noodzakelijk is om een aantal nadere regels betreffende terugvordering en incasso vast  te stellen;

 

BESLUITEN:

 

vast te stellen de navolgende:

 

Beleidsregels terugvordering Wwb, WIJ, Ioaw en IOAZ van de Gemeente Dongen

 

ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Wwb: Wet werk en bijstand;

    • b.

      WIJ: Wet investeren in jongeren;

    • c.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • d.

      Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • e.

      Bijstand: een inkomensvoorziening voor levensonderhoud op grond van de Wwb, WIJ, IOAW en IOAZ;

    • f.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • g.

      de Wet Suwi: de wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • 2. Voor zover niet anders is bepaald worden begrippen in deze beleidsregels gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet.

HERZIENING EN INTREKKING

Artikel 2 Gebruik maken van de wettelijke bevoegdheid

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    het herzien of intrekken van het recht op bijstand ingevolge artikel 54 lid 3 en 4 van de Wwb;

  • b.

    het herzien of intrekken van het recht op inkomensvoorziening ingevolge artikel 40 lid 3 en 4 van de WIJ;

  • c.

    het herzien of intrekken van het recht op IOAW ingevolge artikel 17 lid 3 en 4 van de IOAW;

  • d.

    het herzien of intrekken van het recht op IOAZ ingevolge artikel 17 lid 3 en 4 van de IOAZ;

Artikel 3 Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Een besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken indien:

  • a.

    het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17 lid 1 Wwb, artikel 44 WIJ, artikel 13 lid 1 IOAW, artikel 13 lid 1 IOAZ of artikel 30c lid 2 en 3 van de Wet suwi, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een hoog bedrag verlenen van bijstand;

  • b.

    anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Artikel 4 Afzien van herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Het college kan op grond van dringende redenen besluiten af te zien van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit.

TERUGVORDERING

Artikel 5 Gebruik maken van de wettelijke bevoegdheid

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    het terugvorderen van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de Wwb;

  • b.

    het terugvorderen van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende inkomens voorziening zoals neergelegd in de artikelen 54 tot en met 56 van de WIJ;

  • c.

    het terugvorderen van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende IOAW, zoals neergelegd in artikel 25 van de IOAW;

  • d.

    het terugvorderen van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende IOAZ, zoals neergelegd in artikel 25 IOAZ.

Artikel 6 Terugvordering

Bijstand wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels.

Artikel 7 Ten onrechte verleende bijstand

Het college vordert bijstand terug van de belanghebbende voor zover deze bijstand:

  • a.

    ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

  • b.

    in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

  • c.

    voortvloeit uit gestelde borgtocht;

  • d.

    in gevolge artikel 52 Wwb of artikel 37 WIJ, bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;

  • e.

    anderszins onverschuldigd is betaald en voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs kon begrijpen of;

  • f.

    anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat;

    • 1.

      de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in artikel 31 Wwb, artikel 7, artikel 7 WIJ, artikel 8 IOAW of artikel 8 IOAZ beschikt of kan beschikken

    • 2.

      bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de Belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming;

  • g.

    terugvordering als bedoeld onder e. vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twéé jaar vóór de datum van het besluit tot terugvordering.

Artikel 8 Terugvordering van gezinsleden

Onverminderd het bepaalde onder artikel 5 worden kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin, of alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen wordt verleend, van alle gezinsleden respectievelijk van de ten laste komende kinderen van de alleenstaande ouder teruggevorderd:

  • a.

    indien de bijstand als gezinsbijstand had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet suwi, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van personen met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4. van de Wwb, artikel 7 WIJ, artikel 8 IOAW of artikel 8 IOAZ bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden;

  • b.

    de onder a genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd.

Artikel 9 Terugvorderingsbesluit

In het terugvorderingbesluit deelt het college aan de belanghebbende mede:

  • a.

    tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen bijstand wordt teruggevorderd;

  • b.

    de reden van de terugvordering;

  • c.

    het wetsartikel dan wel beleidsregel, welke ten grondslag ligt aan de terugvordering;

  • d.

    de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen bijstand dient terug te betalen;

  • e.

    op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd;

  • f.

    de rente en kosten welke in rekening worden gebracht bij gebrekkige betaling;

  • g.

    de mogelijkheid dat indien het netto teveel betaalde bedrag aan bijstand niet is terugbetaald op 31 december, het restant alsnog bruto moet worden terugbetaald;

  • h.

    de bezwaarmogelijkheid.

Artikel 10 Afzien van het nemen van een besluit tot terugvordering

  • a.

    Het college besluit geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor een dringende reden aanwezig is.

  • b.

    Het college gaat niet tot terugvordering over als de hoogte van de terugvordering niet meer bedraagt dan € 50,00, tenzij er sprake is van verwijtbaar gedrag van belanghebbende of het bedrag direct kan worden verrekend.

KWIJTSCHELDING WEGENS SCHULDENPROBLEMATIEK

Artikel 11 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

In afwijking van de beleidsregel 7 kan het college besluiten tot gehele of gedeeltelijke

kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand indien:

  • a.

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met de betaling van zijn schulden, en

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen behoudens de in beleidsregel 12 onder b. genoemde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

  • c.

    de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang;

  • d.

    het bestaan van deze schulden de uitstroom van belanghebbende in belangrijke mate in de weg staat.

Artikel 12 Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

  • a.

    Van kwijtschelding als bedoeld in beleidsregel 11 kan worden afgezien indien:de terugvordering van bijstand het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende;

  • b.

    de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op de goederen verhaald kan worden.

Artikel 13 Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

Artikel 14 Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere invordering wordt ingetrokken of ten nadele van betrokkene gewijzigd indien:

  • a.

    niet binnen 12 maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen;

  • b.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of;

  • c.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledigegegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

KWIJTSCHELDING

Artikel 15 Kwijtschelding algemeen

In afwijking van beleidsregel 7 kan het college op verzoek van de belanghebbende besluiten van terugvordering of verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende:

  • a.

    gedurende 3 jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en indien het gemiddelde inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan en de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17 lid 1 Wwb, artikel 44 WIJ, artikel 13 lid 1 IOAW en artikel 13 lid 1 IOAZ, of artikel 30c lid 2 en 3 van de wet SUWI;

  • b.

    gedurende 3 jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallig bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijkerente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17 lid 1 Wwb, artikel 44 WIJ, artikel 13 lid 1 IOAW en artikel 13 lid 1 IOAZ, of artikel 30c lid 2 en 3 van de wet SUWI.

  • c.

    een bedrag, overeenkomend met ten minste 75% van de restsom in één keer aflost.

Artikel 16 Kwijtschelding bijzonder

In afwijking van beleidsregel nummer 7 kan het college besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende:

  • a.

    gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;

  • b.

    gedurende 2 jaar al dan niet betalingen heeft verricht en de nog openstaande vordering minder bedraagt dan € 113,00.

Artikel 17 Kwijtscheldingen geldleningen

In afwijking van de beleidsregel nummer 7 kan het college besluiten de duur van de aflossing van bijstand, die in de vorm van een geldlening is verleend op basis van artikel 51 van de Wwb, af te stemmen. Indien de belanghebbende gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsver-plichtingen heeft voldaan en over een inkomen op bijstandsniveau beschikt wordt het restant van de geldlening kwijtgescholden.

Artikel 18 Geen kwijtschelding

Kwijtschelding als bedoeld in beleidsregels 15, 16, en 17 vindt in principe niet plaats indien:

  • a.

    de terugvordering van bijstand het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende;

  • b.

    de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op de goederen verhaald kan worden;

  • c.

    de terugvordering van bijstand in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet zijn nagekomen;

  • d.

    de terugvordering van bijstand zijn grondslag heeft in artikel 58 lid 1 sub f onder 1 en 2 Wwb, artikel 54 lid 1 sub c WIJ, artikel 25 lid 2 IOAW, of artikel 25 lid 2 IOAZ.

Artikel 19 Kwijtschelding wegens dringende redenen

In afwijking van de beleidsregels 15, 16, 17 en 18 kan het college besluiten de vordering kwijt te schelden indien daarvoor een dringende reden aanwezig is.

INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE BIJSTAND

Artikel 20 Invorderingsbesluit indien van toepassing

In het invorderingsbesluit deelt het college aan de belanghebbende mede:

  • a.

    op welk terugvorderingsbesluit de invordering betrekking heeft;

  • b.

    de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen bijstand dient terug te betalen;

  • c.

    op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd;

  • d.

    de rente en kosten welke in rekening worden gebracht bij gebrekkige betaling;

  • e.

    de bezwaar mogelijkheid.

Artikel 21 De hoogte van het vast te stellen aflossingsbedrag

In principe dient de teveel betaalde bijstand ineens te worden terugbetaald, maar indien

dit niet mogelijk is, kan het college de aflossing bepalen op:

  • a.

    het bedrag welke niet meer bedraagt dan de beslagvrije voet zoals bepaald in de artikelen 475c e 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, indien de belanghebbende een inkomen heeft op bijstandsniveau;

  • b.

    60% van de draagkracht met een minimumbedrag zoals vastgesteld onder a. indien de belanghebbende over een hoger inkomen beschikt dan bijstandsniveau.

Artikel 22 De hoogte van het vast te stellen aflossingsbedrag bij geldleningen

In afwijking van beleidsregel 20 bepaalt het college de aflossing van de bijstand die in de vorm van een geldleningis verstrekt op grond van artikel 51 van de Wwb op een bedrag dat gelijk is aan het percentage dat door de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet wordt gehanteerd bij aflossingen van geldleningen.

Artikel 23 Het heronderzoek naar de financiële omstandigheden

  • a.

    bij belanghebbenden met een vordering tot € 3600,00 verricht het college in principe geen onderzoek naar de financiële omstandigheden om te bezien of de betalingsverplichting kan worden gewijzigd, indien de door de gemeente opgelegde betalingsverplichting wordt nagekomen.

  • b.

    bij belanghebbenden met een vordering tussen de € 3600,00 en € 6000,00 verricht het college ten minst een keer per twee jaar een heronderzoek naar de financiële omstandigheden. Indien die daartoe aanleiding geven, wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld;

  • c.

    bij belanghebbenden met een vordering hoger dan € 6000,00 verricht het college ten minste een keer per jaar onderzoek naar de financiële omstandigheden. Indien die daartoe aanleiding geven, wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld;

  • d.

    bij belanghebbenden die geen aflossingscapaciteit hebben verricht het college jaarlijks een heronderzoek;

  • e.

    van de heronderzoekfrequentie kan door het college worden afgeweken als aannemelijk is dat de financiële omstandigheden van de belanghebbende niet zal wijzigingen of als de vordering bij regelmatige betaling van de vastgestelde betalingsverplichting

    binnen 3 jaar na het ontstaan van de vordering is afgelost.

Artikel 24 Verrekening en beslaglegging

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke

betalingsregeling of een eerder opgelegd betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd door middel van:

  • a.

    verrekening met de maandelijks verleende bijstand ingevolge de Wwb, WIJ, IOAW of IOAZ, of op grond van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek of bij het ontbreken van deze mogelijkheid;

  • b.

    een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 478b tot en met 479g behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

  • c.

    een executoriaal beslag op onroerende zaken of onder derden overeenkomstig het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering door middel van inschakeling van een deurwaarder.

  • d.

    indien het een terugvordering van een IOAW- of IOAZ-uitkering betreft en de belanghebbende een uitkering of algemene bijstand ontvangt van een anderegemeente, dan wel een uitkering ontvangt op grond van de werkloosheidwet, de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wetarbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet arbeid en zorg, de toeslagenwet, de Algemene Ouderdomswet of de Algemene Nabestaandenwet, betaalt het college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onderscheidenlijk de Sociale verzekeringsbank het bedrag van de terugvordering, zonder dat daar een machtiging voor nodig is van de belanghebbende, op verzoek aan het college, dat besluit tot terugvordering.

VERHAAL

Artikel 25 Verhaalsbevoegdheid

Artikel 61 WWB is een zogeheten 'kan-bepaling'. Verhaal is derhalve een bevoegdheid van het college en niet een verplichting. Om geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden verhaald, is lid 1 bij wijze van hoofdregel dwingend geformuleerd. Dit laat onverlet dat het college ambtshalve gehouden is bij toepassing van de beleidsregels, rekening te houden met haar inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ook artikel 25 van deze regeling (hardheidsclausule) kan een rol spelen.

Verhalen van uitkeringskosten speelt in geval van WWB en WIJ. Ingevolge artikel 57 WIJ zijn de verhaalsbepalingen WWB ook van toepassing op de WIJ. De beleidsregels verhaal (24 tot en met 28) gelden dan ook onverkort voor verhaal ingevolge de WIJ.

Artikel 26 Afzien van verhaal

  • 1. Ingevolge lid 1 wordt van verhaal afgezien indien het verhaalsbedrag lager is dan € 50,00 per maand of € 600,00 per jaar. De keuze voor deze beperking is, gelijk artikel 9 b van deze beleidsregels,ingegeven door redenen van doelmatigheid c.q. een kosten-baten-analyse.

  • 2. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de gemeente geheel of gedeeltelijk van verhaal kan afzien indien daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

    In het algemeen kan er sprake zijn van dringende redenen indien bepaalde feiten ertoe nopen om af te zien van verhaal ter bescherming van lijf en geest van de belanghebbende. Uit de aard der zaak kan een dringende reden nimmer financieel van aard zijn: indien deonderhoudsplichtige niet in staat is om bij te dragen in de bijstandskosten is verhaal (tijdelijk) wegens het ontbreken van draagkracht niet mogelijk.

Artikel 27 Ingangsdatum verhaalsbijdrage

In het kader van de rechtszekerheid is bepaald om de (mogelijke) ingangsdatum van de verhaalsbijdrage te bepalen op de eerste van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving van belanghebbende. Let wel: indien de belanghebbende niet overgaat tot betalen en de gemeente een verhaalsprocedure start bij de rechtbank, zal de rechtbank de ingangsdatum van verhaal anders vaststellen indien het tijdvak groot is tussen de door de door de gemeente vastgesteld ingangsdatum van verhaal en het aanhangig maken van de procedure.

Artikel 28 (Her) onderzoek naar draagkracht

Verhaalsonderzoeken zijn intensief en blijken in de praktijk slechts in beperkte mate te leiden tot gewijzigde vaststelling van een verhaalsbijdrage. Om die reden is bepaald dat verhaalsonderzoeken eens in de 36 maanden plaatsvinden, waarbij de termijn verkort wordt (naar 12 maanden) als te verwachten is dat er eerder wijzigingen in de inkomenssituatie van de onderhoudsplichtige kunnen plaatsvinden. Hierbij valt te denken aan het aflopen van aflossingsverplichtingen, zelfstandigen met wisselende inkomens, etc.

De onderzoeksfrequentie van 36 maanden in combinatie met de criteria zoals neergelegd in lid 2,moeten er toe leiden dat de belasting van de medewerker terugvordering en verhaal op dit terrein wordt verminderd (efficiency en effectiviteit).

Artikel 29 Invordering van verhaalsbijdragen

Op het moment dat de gemeente een verhaalsbesluit heeft genomen en belanghebbende betaalt niet, dan is een uitspraak van de rechter nodig. De uitspraak van de rechter levert een executoriale titel op. Vanaf het moment van het verkrijgen van een executoriale titel is er geen reden om verhaalsvorderingen anders te bezien dan vorderingen die voortkomen uit terugvordering. Om die reden zijn op grond van dit artikel de invorderingsbepalingen terugvordering dan ook van toepassing op (afdwingbare) verhaalsvorderingen met dien verstande dat de invordering van verhaalsvorderingen gelijk worden gesteld met terugvorderingen niet zijnde fraudevorderingen.

OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 30 Rente en kosten

Indien moet worden overgegaan tot verrekening of beslaglegging als bedoeld in

beleidsregel 23 en 28 dan wordt de vordering verhoogd met:

  • a.

    de wettelijke rente; en

  • b.

    de op de invordering betrekking hebbende kosten, ten bedrage van 15% van de hoofdsom van een minimum van € 45,00 en tot een maximum van € 450,00.

Artikel 31 Brutering bijstand

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om op grond van artikel 58 lid 4 Wwb, artikel 54 lid 4 WIJ, artikel 25 lid 4 IOAW en artikel 25 lid 4 IOAZ de bijstand bruto terug te vorderen.

Artikel 32 Hardheidsclausule

Indien de toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden leiden, kunnen burgemeester en wethouders ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient terughoudend gebruik gemaakt te worden om het scheppen van precedenten tegen te gaan. Overigens laat dit artikel de werking van artikel 4: 84 Awb onverlet.

Artikel 33 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op de dag na publicatie en werkt terug tot 1 januari 2012 en vervangt per die datum de bestaande werkwijze inzake terugvordering en verhaal.

TOELICHTING BELEIDSREGELS TERUGVORDERING EN VERHAAL

ALGEMEEN

De onderhavige beleidsregels maken een onderscheid tussen het terugvorderen van een uitkering en het verhalen van kosten van bijstand. Dit zijn twee aparte zaken.

  • a.

    Terugvordering heeft betrekking op het terughalen van teveel of ten onrechte verleende uitkering. De uitkering wordt teruggevorderd van degene aan wie de uitkering is uitbetaald dus van de uitkeringsgerechtigde zelf.

  • b.

    Bij verhaal gaat het om het terugkrijgen van de kosten van een uitkering van een andere persoon dan de uitkeringsgerechtigde, bijvoorbeeld in verband met:

    • -

      de onderhoudsplicht;

    • -

      verhaal op nalatenschappen;

    • -

      verhaal i.v.m. schenkingen.

In de WWB, WIJ, IOAW en IOAZ heeft de wetgever de terugvordering van ten onrechte verleende uitkering geregeld. De systematiek is voor genoemde wetten grotendeels hetzelfde. Verhaalsrecht is gerelateerd aan WWB en WIJ. De IOAW en IOAZ kennen de mogelijkheid tot verhaal niet.

Zowel het terugvorderen en verhalen van een uitkering is door de wetgever benoemd als een bevoegdheid. Hieruit volgt dat de gemeenten zelf tot een afweging en dus beleid moeten komen.

Hetzelfde geldt wat betreft het invorderen van kosten. Weliswaar biedt de wetgeving een kader – denk hierbij ook aan de Algemene wet bestuursrecht -, het is evenwel aan de gemeente om de systematiek middels de opmaak van beleidsregels nader vorm te geven.

In de beleidsregels wordt de term 'dringende reden' bij herhaling gehanteerd. Het mag duidelijk zijn dat het hier om zeer bijzondere situaties gaat.

Om toch een omschrijving van het begrip 'dringende reden' te geven wordt onderstaand de tekst van de Memorie van Toelichting opgenomen van het 'oude' artikel 78 Abw:

"Dringende redenen kunnen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van sociale en/of financiële consequenties voor de belanghebbende. Het moet dan gaan om incidentele gevallen,waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt".

Door vaststelling van deze beleidsregels beoogt het college enerzijds een meer slagvaardiger en doelgerichter uitvoeringspraktijk mogelijk te maken, anderzijds om aan de klant rechtszekerheid te bieden voor wat betreft de wijze waarop het college aan de gegeven beleidsruimte invulling geeft.

Bij de opmaak van de beleidsregels zijn nadrukkelijk de volgende uitgangspunten in ogenschouw genomen:

  • -

    hoofdregel is dat een schuld volledig moet worden terugbetaald. Eigen verantwoordelijkheid van de burger staat voorop.

  • -

    altijd rigide vasthouden aan deze hoofdregel kan betekenen dat burgers (financieel) in de knel komen. Met name via de bepalingen over kwijtschelding, afkoop van schulden en de bepaling van de aflossingscapaciteit is dan ook getracht om een goede balans te vinden tussen de belangen van de gemeente als schuldeiser enerzijds en de belangen van de burger als debiteur anderzijds. Ook voor oninbare vorderingen zijn praktische regels opgenomen.

Iets abstracter beredeneerd: de gemeente dient een maatschappelijk

(economisch) belang indien zij de belangen van de burger als debiteur nadrukkelijk in haar besluitvorming betrekt. Met name ook bezien vanuit die invalshoek is het van belang om oog te hebben voor de persoonlijke situatie van de debiteur. Feitelijk gaat het dan om ook om armoedebeleid.

0ok vanuit het oogpunt van efficiency en effectiviteit zijn beleidsmatig keuzes gemaakt. In de bepalingen inzake de zogenaamde kruimelbedragen (artikel 9 b) laat zich dat bijvoorbeeld heel expliciet voelen. Bij de opmaak van de beleidsregels is in die zin ook telkens een globale kosten-baten-analyse gemaakt: welke inspanning en activiteiten zijn reëel en gewenst om te komen tot de invordering van schulden?

Tot slot nog het volgende.

In de WWB wordt gesproken over een bijstandsuitkering. De WIJ spreekt over een inkomensvoorziening en de IOAW en IOAZ reppen over een uitkering. Kortom, de wetgever werkt met verschillende termen. Uit praktisch oogpunt wordt in deze beleidsregels de term uitkering gebezigd.

Deze term is bedoeld als verzamelnaam en duidt op de bijstandsuitkering ingevolge WWB, de inkomensvoorziening ingevolge WIJ en de uitkeringen ingevolge IOAW en IOAZ.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsbepalingen

Behoeft geen toelichting.

Artikel 2. Gebruik maken van de wettelijke bevoegdheid

In het beleid is opgenomen dat de Gemeente Dongen gebruik maakt van de wettelijke bevoegdheid tot intrekking en herziening van het recht op een uitkering ingevolge de WWB, WIJ, IOAW en IOAZ.

Artikel 3. Herziening of intrekking van het toekenningbesluit

Evenals terugvordering van bijstand is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op bijstand door middel van een herzienings- of intrekkingbesluit voor alle genoemde regelingen een algemene bevoegdheid van het college. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maakt het college in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid.

  • a.

    indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte bijstand is verleend dan wordt in alle gevallen het bijstandsrecht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht naar zowel de gemeente als naar het UWV-Werkplein.

  • b.

    In gevallen waarin er kennelijk in het verleden een niet correct toekenningbesluit is genomen, maar dit niet is veroorzaakt door de belanghebbende, dan kan in voorkomende gevallen toch herziening of intrekking van het toekenningbesluit aan de orde zijn. Dit zal zich vooral voordoen in gevallen waarin door het college onjuiste besluitvorming heeft plaatsgehad. Deze vorm van intrekking/herziening staat op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel. Op grond van dit beginsel kunnen rechten niet zonder meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Doorslaggevend moet zijn of belanghebbende enige blaam treft bij het niet melden van de onjuiste situatie. De belanghebbende zal daarom “op zijn klompen” hebben kunnen aanvoelen dat er iets mis was met de toekenning. Als dit niet het geval is dan gaat het college niet over tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht. Het uitkeringsrecht zal in dat geval uiterlijk met ingang van de datum waarop de onjuistheid is geconstateerd worden gewijzigd, mits de belanghebbende hiervan tijdig op de hoogte wordt gebracht. Een andere overweging is of het college als gevolg van een grove fout een foutief besluit heeft genomen. Grove nalatigheid van het bestuursorgaan kan niet voor rekening komen van de belanghebbende, tenzij het bij de belanghebbende volkomen duidelijk kan zijn dat het hier een fout betreft.

Artikel 4. Afzien van herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Deze bepaling geeft het college op grond van dringende redenen af te zien van een herziening- of intrekkingbesluit. Dringende redenen kunnen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van sociale en/of financiële consequenties voor de belanghebbende. Het moet dan gaan om incidentele gevallen,waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt

Artikel 5. Gebruik maken van de wettelijke bevoegdheid

In het beleid is opgenomen dat de Gemeente Dongen gebruik maakt van de wettelijke bevoegdheid tot terugvordering van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering ingevolge de WWB, WIJ, IOAW en IOAZ.

Artikel 6. Terugvordering

Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingbeleid. Benadrukt wordt dat de bijstand uitsluitend wordt teruggevorderd in de gevallen waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd.

Artikel 7. Ten onrechte verleende bijstand

De hier omschreven situaties waarin bijstand wordt teruggevorderd zijn identiek aan de bepalingen van artikel 58 WWB en voor de overige regelingen is hierbij aansluiting gevonden. Om echter geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden teruggevorderd zijn deze beleidsregels, in tegenstelling tot de formulering in artikel 58 WWB, artikel 54 WIJ en artikel 25 van de IOAW en de IOAZ, dwingend geformuleerd.

  • a.

    bijstand is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend wanneer achteraf komt vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op bijstand bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering dient op grond van artikel 54 lid 3 WWB, artikel 40 WIJ, artikel 17 IOAW en IOAZ en beleidsregel nummer 3 van de Beleidsregels Terugvordering Wet werk en bijstand eerst een herziening- of intrekkingbesluit te worden genomen.

  • b.

    aan de bijstand die in de vorm van een geldlening is verleend dient in alle gevallen een terugbetalingsverplichting te worden verbonden. Deze verplichting moet altijd in het toekenningbesluit worden vastgelegd en ook tot uiting komen in de akte van geldlening. Eerst wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen wordt ten aanzien van het nog resterende bedrag van de lening een terugvorderingbesluit genomen. Hiermee ontstaat er ten aanzien van het resterende deel van de lening een executoriale titel.

  • c.

    Borgstelling is een vorm van bijstandsverlening. Dit betekent dat in het toekenningbesluit vastgelegd moet zijn dat de gemeente bijstand heeft verleend in de vorm van een borgstelling. Deze bijstand komt echter pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) indien de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker verleende geldlening. Op het moment van uitbetaling van de bijstand ontstaat tevens een vordering die op grond van artikel 58 lid 1 sub c WWB en de gemeentelijke beleidsregels kan worden teruggevorderd. In dat geval is, evenals bij de terugvordering van een geldlening, een afzonderlijk terugvorderingbesluit noodzakelijk.

  • d.

    Een voorschot wordt op grond van artikel 52 WWB en artikel 37 WIJ van rechtswege (automatisch op grond van de wet) verstrekt als een renteloze geldlening. Dit impliceert dat belanghebbende deze lening moet terugbetalen. Artikel 52 lid 3 WWB en artikel 37 lid 3 WIJ regelen dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de toegekende uitkering of inkomensvoorziening over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms behoort verrekening van dit voorschot niet of niet volledig tot de mogelijkheden. Dat kan zijn omdat er geen toekenning van bijstand tot stand komt, of dat de toegekende bijstand niet toereikend is om het totale bedrag van het voorschot ineens te verrekenen. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt dan van belanghebbende teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 1 sub d WWB of artikel 54 lid 1 sub b WIJ. Wanneer deze omstandigheid zich voordoet dan is een afzonderlijk terugvorderingbesluit noodzakelijk ten aanzien van het bedrag dat niet (volledig) kan worden verrekend met de toegekende bijstand.

  • e.

    Ook de onverschuldigd betaalde bijstand als gevolg van een administratieve vergissing dient op grond van deze beleidsregel te worden teruggevorderd. Als beperking geldt dat alleen kan worden teruggevorderd indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte bijstand ontving. Voor de hier bedoelde vorm van terugvordering geldt een wettelijke vervaltermijn van 2 jaar ( bepaald onder g).

  • f.

    er kunnen naast de hierboven genoemde omstandigheden andere redenen zijn waarin de bijstand bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Het gaat hierbij vooral om situaties waarin er geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het toekenningbesluit, bijvoorbeeld wanneer bijstand is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen), of wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor in een eerder stadium ook al (bijzondere) bijstand is ontvangen.

Artikel 8. Terugvordering van gezinsleden

Op grond van artikel 59 lid 2 WWB, artikel 55 WIJ, artikel 26 van de IOAW en artikel 26 van de IOAZ kan bijstand die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsbijstand is verleend, maar wel als gezinsbijstand verleend had moeten worden, tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: bijstand die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd.

Duidelijk moet zijn dat:

  • *

    de bijstandsontvanger het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen.

Alle gezinsleden waarvan in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Dit is niet het probleem van de gemeente.

Artikel 9. Terugvorderingbesluit

In deze regels is aangegeven welke aspecten in ieder geval onderdeel uitmaken van het terugvorderingbesluit. Hierbij kan nog worden opgemerkt dat het indienen van een bezwaarschrift geen opschortende werking heeft voor het innen van de vordering. Zeker als na de bezwaarschriften-procedure door de belanghebbende wordt besloten in beroep te gaan dan wel in hoger beroep wordt het niet efficiënt en effectief geacht de inning op te schorten.

Besluiten tot terugvordering die zijn bekendgemaakt tussen de periode van 1 juli 1997 tot 1 juli 2009 leveren een executoriale titel op. Dat wil zeggen dat zij zonder tussenkomst van de rechter ten uitvoer gelegd kunnen worden. Een vormvereiste voor een executoriale titel is dat in de aanhef staat vermeld: 'In naam der Koningin'. Als de gemeente een executoriale titel heeft, kan de gemeente zelf beslag leggen op loon en uitkeringen. Kenmerkend voor dit zogenaamd ‘vereenvoudigd derdenbeslag’ is, dat het niet nodig is om een deurwaarder in te schakelen.

Op 1 juli 2009 is de 4e tranche van de Awb in werking getreden. De inwerkingtreding van de 4e tranche Awb heeft tot gevolg dat de terugvorderingsbeschikkingen niet direct meer een executoriale titel opleveren. Debiteuren krijgen nu allereerst 6 weken de gelegenheid om het teruggevorderde bedrag te betalen of een betalingsregeling af te spreken. Indien na deze periode geen reactie is binnengekomen, wordt binnen twee weken een aanmaning verstuurd. Als dit binnen twee weken geen reactie oplevert, kan er een dwangbevel worden verstuurd, Indien de debiteur een lopende uitkering ontvangt van de Gemeente Dongen. Dit dwangbevel levert dan wel weer een executoriale titel op.

Artikel 10. Afzien van het terugvorderingbesluit

In het terugvorderingproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderingbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering in een later stadium. Deze variant, ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in beleidsregel 11 en verder.

In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen terugvorderingbesluit te nemen. Er kunnen in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingbesluit kan worden afgezien. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van belanghebbende moet worden beoordeeld. Deze beleidsregel strekt er niet toe om een algemene of categoriale mogelijkheid te bieden om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Dringende redenen kan aan de orde zijn als terugvordering zou betekenen een doorkruising van een proces om tot schuldhulpverlening te komen of als er sprake is van een zeer ernstige (levensbedreigende) ziekte van de belanghebbende en/of gezinsleden. Ook een dringende reden is indien het aannemelijk kan worden gemaakt dat een persoon gedwongen is tot het verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige gegevens ( bijvoorbeeld door fysiek geweld). Terugvordering over een periode die meer dan 6 maanden geleden ligt na de verkregen informatie is in het algemeen niet acceptabel. Enige alertheid van de gemeente mag zeker worden verwacht.

In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is kan van een dergelijk besluit al worden afgezien wegens en dringende reden In dat geval is ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingsbesluit.

Het college is op grond van de WWB, WIJ, IOAW en IOAZ bevoegd om tot terugvordering over te gaan. In voorkomende gevallen kan worden besloten niet tot terugvordering over te gaan. In verband met de doelmatigheid was het op grond van het oude beleid toegestaan “kruimelbedragen” niet terug te vorderen. Soms zijn de kosten van de terugvordering simpelweg hoger dan de terugvordering. Vandaar dat niet tot terugvordering wordt overgegaan als de terugvordering minder bedraagt dan € 50,00. Dit geldt niet voor terugvorderingen als gevolg van verwijtbaar gedrag (bijvoorbeeld het niet nakomen van de inlichtingenverplichting). Het uitgangspunt van de gemeente is dat fraude niet mag lonen. Bij verwijtbaar gedrag wordt in alle gevallen de ten onrechte verstrekte bijstand teruggevorderd, een onderzoek ingesteld en de uitkering eventueel afgestemd. Ook als een terugvordering kan worden verrekend (bij voorbeeld met het recht op vakantietoeslag) wordt niet afgezien van terugvordering. In dat geval speelt de kosten/batenanalyse een veel minder grote rol.

Artikel 11. tot en met 14. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Wanneer een vordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden.

Alleen als er sprake is van een problematische schuldensituatie die bijdraagt aan structurele oplossing kan de gemeente op individuele basis besluiten gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Er moet in ieder geval sprake zijn van een evenredige betaling van de vordering in vergelijking met de andere schuldeisers. Tevens moet er sprake zijn van toepassing van de “Gedragscode Schuldregeling van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet.

Ten aanzien van fraudeschulden geldt dat er geen kwijtschelding kan plaats vinden. Iedere cent dient terug gevorderd te worden. Tenzij er sprake is van dringende redenen.

In bepaalde gevallen kan het bestaan van schulden de re-integratie van een belanghebbende in de weg staan. In de re-integratietrajecten speelt het oplossen van schuldenproblematiek dan ook een steeds belangrijker rol. Ook schulden aan de gemeente in het kader van de bijstandsverlening kunnen een belemmering zijn om re-integratie te bewerkstelligen. Op grond van dit artikel kan de klantmanager besluiten de schulden kwijt te schelden als de schulden aan de gemeente een belemmering vormen voor re-integratie. De klantmanager dient dit te beoordelen.

Het kan echter niet zo zijn dat de gemeente overgaat tot kwijtschelding en dat andere schuldeisers de vorderingen handhaven. In dat geval dient een belanghebbende eerst naar de Kredietbank te worden verwezen om de schulden te saneren of te regelen.

De gemeente heeft als uitgangspunt dat fraude niet mag lonen vandaar dat van de kwijtschelding geen gebruik kan worden gemaakt als het om fraude-vorderingen gaat die door middel van een proces-verbaal aan het openbaar ministerie zijn overgedragen. Op dit moment ligt deze grens bij € 10.000,00.

Artikel 15. Kwijtschelding algemeen

In principe dienen alle vorderingen te worden terugbetaald. Het is dan ook niet de bedoeling dat in deze beleidsregels beschreven situaties in alle gevallen automatisch leiden tot verder afzien van terugvordering ook wel kwijtschelding genaamd. Bij elk individueel geval zal moeten worden bezien of er een gegronde reden is om af te zien van terugvordering. Toch wordt het wenselijk geacht vanuit de praktijk en voor de burger enkele situaties wel te beschrijven. In deze beleidsregel kan een restant van de nog openstaande vordering worden kwijtgescholden indien de belanghebbende gedurende een periode van 3 jaar aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en er geen sprake is van verwijtbaar gedrag.

Bovendien moet er gedurende 3 jaar sprake zijn van een inkomen op bijstandniveau en een aflossing conform het beleid, nl 10% van de geldende norm. Zie ook beleidsregel 22.

In principe is het uitgangspunt dat alleen op verzoek van de belanghebbende zelf eventueel het restant worden kwijtgescholden, daar het eigenlijk vanzelfsprekend is dat de vordering geheel wordt voldaan. Uit een oogpunt vanuit het gelijkheidsbeginsel kan ook de gemeente zelf na 3 jaar bezien tijdens een (her)onderzoek of is voldaan aan deze kwijtscheldingsvoorwaarden.

Overigens wordt met de onder artikel 15. sub c. genoemde mogelijkheid tot afkoop van 75% van de restsom tegen finale kwijting van het restant zeer terughoudend omgegaan. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruikt gemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vast staat dat de reguliere Wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 75% van het restant kan worden geïncasseerd. Bovendien moet bezien worden welk bedrag belanghebbende had dienen te betalen indien hij gedurende 3 jaar aan zijn betalingsverplichting had voldaan.

Artikel 16. Kwijtschelding bijzonder

Bij deze beleidsregel ligt het initiatief bij het college om de vordering kwijt te schelden.

Als de belanghebbende gedurende 5 jaar geen betalingen heeft verricht en het is de gemeente niet gelukt om de debiteur tot betaling te bewegen wordt het mogelijk om de vordering niet verder te innen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een persoon van wie de verblijfplaats onbekend blijft, in het buitenland vertoeft of al 5 jaar geen aflossingscapaciteit heeft. Bovendien blijkt uit onderzoek van de gemeente dat het niet aannemelijk is dat belanghebbende dit in de toekomst wel zal doen. De genoemde periode van 5 jaar kan direct aanvangen na het terugvorderingsbesluit maar ook op enig moment daarna.

Ook kan het college van verdere terugvordering afzien als het (restant) bedrag van de vordering minder bedraagt dan 113 euro.

Artikel 17. Kwijtschelding geldleningen

In de huidige praktijk wordt het aanvaardbaar geacht indien de belanghebbende op bijstandsniveau leeft om bijzondere bijstand voor duur-zame gebruiksgoederen (met name de 1einrichtingskosten) na 3 jaar aflossing kwijt te schelden.

Artikel 18. Geen kwijtschelding

Het college is van oordeel dat indien de terugvordering van bijstand het gevolg is van verwijtbaar gedrag (fraude) in principe niet voor kwijtschelding in aanmerking komt. Fraude mag niet worden beloond en daarom dient deze bijstand geheel te worden terugbetaald. Anders zou dit in strijd zijn met het principe van hoogwaardig handhaven. Immers het innen van de teveel betaalde bijstand is het sluitstuk van hoogwaardig handhaven. Alleen indien er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden is op individuele basis afwijking van dit principe mogelijk. Bij de afweging hiervan speelt volgens het college in ieder geval een rol: de financiële omstandigheden in het verleden( is er afgelost conform het beleid) en in de toekomst ( kan er worden afgelost conform het beleid); het restantbedrag moet in een redelijke verhouding staan tot het oorspronkelijke bedrag; er moet sprake zijn van regelmatige betalingen; de belanghebbende moet perspectief hebben en houden op werk; er mag geen sprake zijn van recidive, daar voorkomen moet worden dat belanghebbende de mogelijkheid tot kwijtschelding kan beschouwen als een makkelijke wijze om zich te ontdoen van schulden; er dient eerst relevante vermogensdelen te worden aangewend om de vordering terug te betalen. Ook als er zekerheid is voor de inning van de vordering door dekking middels pand of hypotheek is kwijtschelding niet aan de orde. Kwijtschelding van leningen waarvan de belanghebbende zijn betalingsverplichting niet nakomt worden in principe ook niet kwijtgescholden. Immers het niet nakomen van verplichtingen mag niet worden beloond. Een uitzondering is genoemd in beleidsregel 18.

Sinds de invoering van de 4e tranche van de Algemene wet bestuursrecht in 2009 is voor verrekening een wettelijke grondslag nodig en deze is niet langer in de wetsartikelen van de WWB en WIJ opgenomen. Het is dan ook voor dergelijke vorderingen niet langer mogelijk om directe verrekening te laten plaats vinden. Alleen direct verrekening met een IOAW, IOAZ of Bbz is voor de WWB/WIJ nog een mogelijkheid. Indien de cliënt zijn medewerking wenst te verlenen aan een verrekening met het UWV of SVB kan hiervoor nog wel een machtiging verstrekt worden. Indien belanghebbende hier niet aan mee heeft gewerkt en de directe verrekening hierdoor niet tot stand heeft kunnen komen, is kwijtschelding ook niet mogelijk. Immers, de vordering had door verrekening voldaan kunnen worden en kwijtschelding is in die gevallen dan ook niet aan de orde.

Artikel 19. Kwiitschelding wegens dringende redenen

In afwijking van de beleidsregels 14 tot en met 18 geeft deze bepaling de mogelijkheid te besluiten de vordering kwijt te schelden wegens dringende redenen. Kortheidshalve wordt hierbij ook verwezen naar de toelichting op beleidsregel 10, die ook hier geldt. In beleidsregel 10 gaat het om situaties bij aanvang van de beoordelen om tot terugvordering te komen en hier is sprake van kwijtschelding van het restant. Er kunnen immers altijd individuele omstandigheden een rol spelen om toch over te gaan tot kwijtschelding. Zie ook de toelichting bij de beleidsregels 15 t/m 17.

Artikel 20. Invorderingsbesluit

Hierin is geregeld welke aspecten in ieder geval onderdeel uitmaken van het invorderingsbesluit. Hierbij kan nog worden opgemerkt dat het indienen van een bezwaarschrift geen opschortende werking heeft voor het innen van de vordering. Zeker als na de bezwaarschriftenprocedure door de belanghebbende wordt besloten in beroep te gaan dan wel in hoger beroep wordt het niet efficiënt en effectief geacht de inning op te schorten.

Besluiten tot terugvordering die zijn bekendgemaakt tussen de periode van 1 juli 1997 tot 1 juli 2009 leveren een executoriale titel op. Dat wil zeggen dat zij zonder tussenkomst van de rechter ten uitvoer gelegd kunnen worden. Een vormvereiste voor een executoriale titel is dat in de aanhef staat vermeld: 'In naam der Koningin'. Als de gemeente een executoriale titel heeft, kan de gemeente zelf beslag leggen op loon en uitkeringen. Kenmerkend voor dit zogenaamd ‘vereenvoudigd derdenbeslag’ is, dat het niet nodig is om een deurwaarder in te schakelen. Op 1 juli 2009 is de 4e tranche van de Awb in werking getreden. De inwerkingtreding van de 4etranche Awb heeft tot gevolg dat de terugvorderingsbeschikkingen niet direct meer een executoriale titel opleveren. Debiteuren krijgen nu allereerst 6 weken de gelegenheid om het teruggevorderde bedrag te betalen of een betalingsregeling af te spreken. Indien na deze periode geen reactie is binnengekomen, wordt binnen twee weken een aanmaning verstuurd. Als dit binnen twee weken geen reactie oplevert, kan er een dwangbevel worden verstuurd (of een inhouding op de uitkering indien de debiteur een lopende uitkering ontvangt van de Gemeente Dongen). Dit dwangbevel levert dan wel weer een executoriale titel op.

Artikel 21. Hoogte van de betalingsverplichting

In principe moet de vordering ineens worden terugbetaald. In de beleidsregels wordt meerdere malen gesproken over het aflossingsbedrag als betalingsverplichting. In deze beleidsregel wordt vastgesteld wat de hoogte van de aflossing kan zijn op bijstandsniveau dan wel als het inkomen hoger is dan bijstandsniveau. In deze beleidsregel wordt in principe aangesloten bij het huidige beleid over de hoogte van de aflossing. Ook nu wordt bij een minimuminkomen afgelost hetgeen mogelijk is volgens de beslagvrije voet. Weliswaar is dit de maximale afloscapaciteit, maar daarentegen blijkt veelal in de praktijk dat anders derden een deel van de beslagvrije voet opeisen, terwijl de gemeente zelf veelal een preferente schuldeiser is. Bij een inkomen boven bijstandsniveau wordt 60% van de draagkracht voldoende geacht om de vordering te voldoen met een minimum van de beslagvrije voet.

Bij het vaststellen van de draagkracht wordt in principe geen rekening gehouden met schulden die niet preferent zijn. Deze schulden dienen te worden voldaan uit het restant van de draagkracht. Mocht dit niet mogelijk zijn dan kan eventueel hiervan worden afgeweken, maar dan speelt de aard van die schuld een belangrijke rol in de afweging. Zeker als de vordering binnen 3 jaar kan worden afgelost kan het college genoegen nemen met een lager bedrag mits er maar regelmatig wordt betaald.

Artikel 22. De hoogte van het vast te stellen aflossingbedrag bij geldleningen

In deze beleidsregel wordt aangesloten bij het huidige bijzondere bijstandsbeleid om de aflossing voor leningen lager vast te stellen. Hierbij wordt geconformeerd aan de hoogte van de aflossing van leningen die door de Kredietbank worden gehanteerd. Het beleid is alleen van toepassing bij leningen in het kader van aanschaf duurzame gebruiksgoederen. Niet aanvaardbaar is om dit ook te passen bij andere leningen, die verstrekt zijn, omdat bijvoorbeeld er sprake was van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid of anderszins.

Artikel 23. Heronderzoekfrequentie

Het wordt niet efficiënt geacht om belanghebbenden te vragen naar wijziging van de financiële omstandigheden indien vaststaat dat bij regelmatige betaling de vordering binnen 3 jaar is afgelost. Afhankelijk van de hoogte van de vordering wordt voorgesteld de frequentie te bepalen. Debiteuren die een vordering hebben lager dan 3600 euro behoeven bij regelmatige aflossing niet elk jaar een onderzoek naar de financiële omstandigheden. Immers zodra er niet wordt betaald zal er altijd een onderzoek komen wegens wanbetaling en bepaald worden welke verdere stappen moeten worden ondernomen(aanmaning, executie/ beslag/ verrekening/ overdracht deurwaarder). Wel zal na 3 jaar bij deze gevallen – indien de vordering dan nog niet is afgelost- een onderzoek moeten komen om te bezien of er niet sprake kan zijn van kwijtschelding conform de beleidsregels. Een financieel heronderzoek voor debiteuren met een vordering tussen 3600 en 6000 euro wordt eens per 2 jaar zinvol geacht. Voor debiteuren met een vordering welke meer bedraagt dan 6000 euro is elk jaar een financieel onderzoek noodzakelijk. Immers debiteuren met een dergelijke vordering zijn jarenlang aan het aflossen en dus is het zinvol om jaarlijks te bezien of de financiële omstandigheden zijn aangepast. Indien er maandelijks meer kan worden afgelost is de debiteur ook eerder van de vordering af.

Artikel 24. Verrekening en beslaglegging

De wettelijke grondslag omtrent verrekening en pseudo-verrekening is in de WWB niet opgenomen. Bij besluit van 23 januari 2008 heeft het Ministerie van Financiën de wettelijke grondslag voor het onderling verrekenen tussen gemeenten, SVB en UWV van uitkeringen namelijk ingetrokken. Deze regeling bestond al tientallen jaren. De gedachte achter dit besluit was onder meer dat indien bijvoorbeeld de gemeente bijstand toekende en het UWV na een bezwaarprocedure alsnog WW met terugwerkende kracht toekende, de gemeente de bruto bijstand, na machtiging van de belanghebbende, met de WW van het UWV kon verrekenen. Hierdoor werd er niet twee keer loonheffing over dezelfde periode afgedragen, waardoor de belanghebbende een aanslag van de Belastingdienst zou krijgen en inkomensafhankelijke zaken als huurtoeslag zou mislopen. Bovendien voorkwam het een terugvorderingsbesluit jegens de belanghebbende. Het Ministerie van Financiën had het besluit ingetrokken omdat een en ander al in de "Rekenregels en handleiding loonheffingen over bijstandsuitkeringen" van de Belastingdienst werd behandeld. Echter, sinds de invoering van de 4e tranche van de Algemene wet bestuursrecht in 2009 is voor verrekening een wettelijke grondslag nodig. De handleiding van de Belastingdienst waarnaar werd verwezen heeft deze niet. Het is dan ook niet langer mogelijk om directe verrekening te laten plaats vinden. Alleen direct verrekening met een IOAW, IOAZ of Bbz is voor de WWB nog een mogelijkheid. De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de debiteur tevens bijstand wordt verleend), of door middel van het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag. Verrekening met de bijstand wordt gebaseerd op artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek.

Voor deze vorm van verrekenen moet aan de navolgende vereisten worden voldaan:

  • -

    er moet een wederkerig schuldenaarschap bestaan. Het gaat hier om het over en weer voldoen van een schuld. De door de belanghebbende te ontvangen bijstand, en de ten onrechte verleende bijstand die moet worden terugbetaald, worden beschouwd als de hier bedoelde wederkerige schuld;

  • -

    er moet gelijksoortigheid van schuld en prestatie zijn. Hieruit vloeit voort dat bijstand alleen met bijstand kan worden verrekend. Dit betekent dat een ten onrechte verleende bijstand niet met bijvoorbeeld een WMO-vergoeding kan worden verrekend;

  • -

    er moet een bevoegdheid zijn om betaling van de vordering af te dwingen. Verrekening is een vorm van tenuitvoerlegging. Dit kan niet zonder executoriale titel. Het tenuitvoerleggen van deze titel gebeurt pas als debiteur niet aan de (al dan niet minnelijk) vastgestelde betalingsverplichting voldoet;

  • -

    bij verrekening is de gemeente gehouden aan de beslagvrije voet

  • -

    verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand voor specifieke kosten).

Tenuitvoerlegging door middel van beslag kan geschieden conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft, evenals onder de Abw, de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering.

De procedure is als volgt:

  • -

    de gemeente stuurt meteen kennisgeving een afschrift van het terugvorderingsbesluit naar degene van wie debiteur een periodieke uitkering ontvangt;

  • -

    hierin wordt de beslagvrije voet aangegeven;

  • -

    de derde-beslagene moet de kennisgeving binnen 8 dagen voor gezien terugzenden aan de gemeente;

  • -

    door de terugzending is het beslag gelegd. De derde-beslagene wordt hiermee verplicht het voor beslag vatbare bedrag uit te betalen aan de gemeente;

  • -

    de gemeente moet binnen 7 dagen na retourontvangst van de kennisgeving een afschrift van die kennisgeving toezenden aan de debiteur. Als de debiteur het niet eens is met de beslaglegging kan hij de President van de Rechtbank vragen het beslag op te heffen middels een kort geding dan wel verzet vragen. Dit moet de debiteur binnen een redelijke termijn doen.

De bepalingen omtrent verrekening en pseudo-verrekening bestaan voor zowel de IOAW als de IOAZ nog wel. Dit houdt in dat directe verrekening van een vordering voor deze vordering nog wel rechtstreeks met het UWV, SVB of een andere gemeente kan plaatsvinden. Bovendien is in artikel 28 lid 3 van zowel de IOAW als de IOAZ opgenomen dat voor een dergelijke verrekening geen machtiging van de belanghebbende is vereist. Voor deze vorderingen geldt dan ook nog steeds de werkwijze die bij pseudoverrekening werd toegepast.

Artikel 25 Verhaalsbevoegdheid

Artikel 61 WWB is een zogeheten 'kan-bepaling'. Verhaal is derhalve een bevoegdheid van het college en niet een verplichting. Om geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden verhaald, is lid 1 bij wijze van hoofdregel dwingend geformuleerd. Dit laat onverlet dat het college ambtshalve gehouden is bij toepassing van de beleidsregels, rekening te houden met haar inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ook artikel 25 van deze regeling (hardheidsclausule) kan een rol spelen.

Verhalen van uitkeringskosten speelt in geval van WWB en WIJ. Ingevolge artikel 57 WIJ zijn de verhaalsbepalingen WWB ook van toepassing op de WIJ. De beleidsregels verhaal (25 tot en met 29) gelden dan ook onverkort voor verhaal ingevolge de WIJ.

Artikel 26 Afzien van verhaal

  • 1.

    Ingevolge lid 1 wordt van verhaal afgezien indien het verhaalsbedrag lager is dan € 50,00 per maand of € 600,00 per jaar. De keuze voor deze beperking is, ingegeven door redenen van doelmatigheid c.q. een kosten-baten-analyse.

  • 2.

    Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de gemeente geheel of gedeeltelijk van verhaal kan afzien indien daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

    In het algemeen kan er sprake zijn van dringende redenen indien bepaalde feiten ertoe nopen om af te zien van verhaal ter bescherming van lijf en geest van de belanghebbende.

    Uit de aard der zaak kan een dringende reden nimmer financieel van aard zijn: indien de onderhoudsplichtige niet in staat is om bij te dragen in de bijstandskosten is verhaal (tijdelijk)wegens het ontbreken van draagkracht niet mogelijk.

Artikel 27 ingangsdatum verhaalsbijdrage

In het kader van de rechtszekerheid is bepaald om de (mogelijke) ingangsdatum van de verhaalsbijdrage te bepalen op de eerste van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving van belanghebbende. Let wel: indien de belanghebbende niet overgaat tot betalen en de gemeente een verhaalsprocedure start bij de rechtbank, zal de rechtbank de ingangsdatum van verhaal anders vaststellen indien het tijdvak groot is tussen de door de gemeente vastgestelde ingangsdatum van verhaal en het aanhangig maken van de procedure.

Artikel 28 (Her-) onderzoek naar draagkracht

Verhaalsonderzoeken zijn intensief en blijken in de praktijk slechts in beperkte mate te leiden tot gewijzigde vaststelling van een verhaalsbijdrage. Om die reden is in het bepaald dat verhaalsonderzoeken eens in de 36 maanden plaatsvinden, waarbij de termijn verkort wordt (naar 12 maanden) als te verwachten is dat er eerder wijzigingen in de

inkomenssituatie van de onderhoudsplichtige kunnen plaatsvinden. Hierbij valt te denken aan het aflopen van aflossingsverplichtingen, zelfstandigen met wisselende inkomens, etc.

De onderzoeksfrequentie van 36 maanden in combinatie met de criteria zoals neergelegd in lid 2,moeten er toe leiden dat de belasting van de medewerker terugvordering en verhaal op dit terrein wordt verminderd (efficiency en effectiviteit).

Artikel 29 Invordering van verhaalsbijdragen

Op het moment dat de gemeente een verhaalsbesluit heeft genomen en belanghebbende betaalt niet, dan is een uitspraak van de rechter nodig. De uitspraak van de rechter levert een executoriale titel op. Vanaf het moment van het verkrijgen van een executoriale titel is er geen reden om verhaalsvorderingen anders te bezien dan vorderingen die voortkomen uit terugvordering. Om die reden zijn op grond van dit artikel de invorderingsbepalingen terugvordering dan ook van toepassing op (afdwingbare) verhaalsvorderingen met dien verstande dat de invordering van verhaalsvorderingen gelijk worden gesteld met terugvorderingen niet zijnde fraudevorderingen.

Artikel 30 Rente en kosten

Invorderingskosten dienen, evenals in het reguliere betalingsverkeer voor rekening van de onwillige debiteur te komen. Het is evident dat een onwillige debiteur extra werkzaamheden veroorzaakt voor de gemeente en daarmee extra kosten in de uitvoering. Het is de uitdrukkelijke wens van de gemeente dat de onwillige debiteur wordt geconfronteerd met de gevolgen van zijn gedrag. In de incassopraktijk wordt gewerkt met een forfaitaire percentage van meestal 15% van de hoofdsom. Voorgesteld wordt om bij dit systeem aan te sluiten.

Het is voor de gemeente redelijk om de kosten van invordering te bepalen op 15% van de (resterende) vordering (exclusief rente), met een minimum van 45 euro en een maximum van 450 euro per geval. Indien de debiteur meerdere vorderingen onbetaald laat kunnen op elk der afzonderlijke vorderingen de kosten van de invordering in rekening worden gebracht. De debiteur moet niet onnodig worden geconfronteerd met de extra kosten. Enige inpassing van de schuldeiser om de vordering betaald te krijgen kan normaal worden geacht. Daarom worden pas invorderingskosten in rekening gebracht op het moment dat de debiteur dusdanig onwillig is gebleken dat er over moet worden gegaan tot beslaglegging of het inschakelen van een deurwaarder. Om individuele redenen kan van de invorderingskosten worden afgezien.

Artikel 31 Brutering bijstand

Het college heeft de bevoegdheid om de loonbelasting en de premie volksverzekeringen waarvoor de gemeente inhoudingspichtige is, alsmede de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet terug te vorderen van de belanghebbende. De belanghebbende kan deze afgedragen loonheffing verrekenen met de jaaraangifte.

De Centrale Raad van Beroep heeft in meerdere uitspraken (zoals CRvB 28 november 2006 (LJN:AZ3437en CRvB 27-07-2007, LJN: BB0561) aangegeven dat het college niet in alle gevallen van haar (discretionaire) bevoegdheid gebruik kan maken. Er kan in strijd worden gehandeld met artikel 3:4, tweede lid Algemene wet bestuursrecht (afweging van de belangen). De CRvB heeft twee voorwaarden gesteld in welke situatie de gemeente in redelijkheid niet van haar bevoegdheid van het bruto terugvorderen gebruik mag maken. De gemeente moet afzien van haar bevoegdheid indien er sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende en het moet de belanghebbende niet te verwijten zijn dat de betaling van de schuld niet reeds in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft, is voldaan.

Beleidsregel 26 is aangepast aan deze jurisprudentie. De gemeente vordert slechts bruto bijstand terug als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    Belanghebbende treft een verwijt ten aanzien van het ontstaan van de terugvordering.

    Als het ontstaan van de terugvordering aan de klant zelf is te wijten (fraude) dan wordt de vordering wel gebruteerd. Belanghebbende dient zijn inlichtingenverplichting (op tijd) te zijn nagekomen. Dit betekent concreet dat een belanghebbende tijdig een mutatie moet hebben doorgegeven (mutatieformulier bijvoorbeeld binnen een week insturen). Als de belanghebbende zelf in verzuim is dan kan niet worden verwacht dat de gemeente de afdracht van de loonbelasting voor zijn rekening neemt. In dat geval wordt de vordering verhoogd met de afgedragen belasting.

  • b.

    Belanghebbende heeft de mogelijkheid gehad de vordering in het lopende boekjaar terug te betalen.

    Een tweede situatie waarin tot brutering kan worden overgegaan is als de belanghebbende de vordering wel kán terugbetalen in het lopende boekjaar maar hiertoe niet wil overgaan. De belanghebbende krijgt bijvoorbeeld een erfenis en kan de verstrekte bijstand van het lopende boekjaar terugbetalen maar besluit hiertoe niet over te gaan. Het is dan niet redelijk dat de gemeente de loonbelasting over het boekjaar voor haar rekening neemt. Het is in dat geval redelijk dat de klant de afgedragen loonheffing bij de belastingdienst terugvraagt.

    Situaties waarin een cliënt zijn medewerking niet verleent aan pseudo-verrekening met het UWV of SVB door het niet afgeven van een machtiging, dienen te worden aangemerkt als verwijtbaar. Bij medewerking aan een dergelijke machtiging kunnen de kosten van brutering immers verrekend worden met het UWV of SVB.

    Ook voor de bruto grondslagen die op grond van de IOAW en IOAZ worden verstrekt, zal deze systematiek gelden. De teveel verstrekte uitkering zal dan ook eerst berekend moeten worden naar een netto bedrag.

Artikel 32 Nadere invulling van beleid

In sommige beleidsregels is gekozen voor het (opnieuw) creëren van beleidsruimte. In principe zijn de beleidsregels dwingendrechtelijk geformuleerd. Zij dienen immers ter invulling van wettelijk gecreëerde beleidsruimte. Daar waar beleidsregels, bijvoorbeeld ten aanzien van kwijtschelding, lokaal zeer sterk van elkaar verschillen, is gekozen voor een kanbepaling in de beleidsregels. Dit heeft wel als consequentie dat deze beleidsruimte eventueel nader zal moeten worden ingevuld in een notitie of handboek.

Artikel 33 Intrekking oude regeling

Zodra dit beleid in werking is getreden, komen de Beleidsregels Terugvordering Wet werk en bijstand (WWB) te vervallen.

Artikel 34 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2012 en vervangt per die datum de bestaande beleidsregels/werkwijze inzake terugvordering en verhaal.

De hoofdregel is dus dat deze nieuwe regeling niet alleen geldt voor situaties van terug- en invordering en verhaal gelegen na datum inwerkingtreding, maar ook voor reeds bestaande

rechtsverhoudingen op die datum.