Richtlijn kosten kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie 2013

Geldend van 05-04-2013 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Richtlijn kosten kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie 2013

De gemeenteraad van Dongen

heeft vastgesteld:

de “ Richtlijn kosten kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie 2003”.

1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1: Begripsbepalingen

In deze richtlijn en daarop berustende regelingen wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van Dongen;

  • b.

    de wet: de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (in het vervolg Wkkp);

  • c.

    Awir: Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;

  • d.

    Sociaal medische indicatie: een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking bij de ouder of het kind, die kinderopvang noodzakelijk maakt;

  • e.

    Mantelzorger: iemand uit de directe omgeving die langdurig zorg verleend, niet in het kader van een hulpverlenend beroep, aan een hulpbehoevende, waarbij de zorgverlening voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

  • f.

    Ouder: de ouder zoals bedoeld in artikel 1.1 Wkkp;

  • g.

    Kind: het kind zoals omschreven in artikel 4 Awir;

  • h.

    Vreemdeling: hetgeen daar onder wordt verstaan in de Vreemdelingewet 2000;

  • i.

    Kinderopvang: kinderopvang zoals bedoeld in artikel 1.1 Wkkp;

  • j.

    Kindercentrum: kindercentrum zoals bedoeld in artikel 1.1 Wkkp;

  • k.

    Gastouderopvang: gastouderopvang zoals bedoeld in artikel 1.1 Wkkp;

  • l.

    Toetsingsinkomen: het inkomen zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 Awir;

  • m.

    Berekeningsjaar: het jaar zoals omschreven in artikel 2, lid 1 sub b Awir.

2. DOELGROEP VAN DE BIJDRAGE

Artikel 2: Doelgroep

  • 1. In aanmerking voor een vergoeding voor kosten kinderopvang komen ouders waarvoor een noodzaak tot kinderopvang of naschoolse opvang is vastgesteld als gevolg van sociale of medische noodzakelijkheid van ouder en/of kind en op grond van de wet geen recht heeft op een bijdrage in de kosten. Er wordt rekening gehouden met de aantoonbare mogelijkheden van de aanvrager om zelf in kinderopvang te voorzien of met een andere passende voorziening waar de ouder redelijkerwijs gebruik van zou kunnen maken.

  • 2. De mantelzorger komt in aanmerking voor een bijdrage in de kosten van kinderopvang als de noodzaak tot kinderopvang of naschoolse opvang voortkomt vanuit de activiteiten als mantelzorger. Hierbij wordt rekening gehouden met de aantoonbare mogelijkheden van de aanvrager om zelf in kinderopvang te voorzien of met een andere passende voorziening waar de ouder redelijkerwijs gebruik van zou kunnen maken.

  • 3. Het college wijst een onafhankelijke instantie aan voor het vaststellen van de noodzakelijkheid van de kinderopvang zowel voor de SMI als voor de mantelzorger. Als bij de aanvraag al voldoende en onafhankelijke onderbouwing is gegeven voor deze noodzaak zal afgezien worden van een adviesaanvraag.

3. AANVRAAG VAN DE BIJDRAGE

Artikel 3: Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een bijdrage in de kosten van kinderopvang bevat:

    • a.

      naam, adres en BSN van de ouder;

    • b.

      indien van toepassing : naam en BSN van de partner en, als dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

    • c.

      naam, geboortedatum en BSN van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde bijdrage betrekking heeft;

    • d.

      een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval per kind wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per maand, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • e.

      gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 2 van deze richtlijn;

    • f.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de bijdrage.

  • 2. Het college bepaalt dat voor de aanvraag gebruik gemaakt wordt van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3. Indien de aanvrager een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

4. VOORLOPIGE VERLENING VAN DE BIJDRAGE

Artikel 4: Hoogte van de bijdrage

  • 1. Voor de bepaling van de hoogte van de bijdrage wordt de tabel gebruikt voor het betreffende berekeningsjaar, zoals opgenomen in de Algemene maatregel van Bestuur Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang;

  • 2. Op basis van deze tabel wordt van de ouders een bijdrage in de kosten van kinderopvang gevraagd afhankelijk van het toetsingsinkomen;

  • 3. De hoogte van de bijdrage bedraagt maximaal de vastgestelde kostprijs per uur zoals opgenomen in de Algemene maatregel van Bestuur Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang;

  • 4. De kosten die door een gastouderbureau in rekening worden gebracht bij de ouder of de gastouder, niet zijnde de kosten van gastouderopvang, komen niet voor vergoeding in aanmerking;

Artikel 5: Duur en omvang van verlening van de bijdrage

  • 1. De bijdrage wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de bijdrage door het college in ontvangst is genomen;

  • 2. Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de bijdrage verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden;

  • 3. De bijdrage wordt verleend voor de periode van het berekeningsjaar;

  • 4. In afwijking van het vorige lid kan het college de bijdrage voor een andere periode verlenen.

  • 5. Het college verstrekt de bijdrage voor het aantal uren kinderopvang per maand dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is als gevolg van de sociaal medische indicatie.

Artikel 6: Beslistermijn

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het college kan het in het vorige lid bedoelde besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 7: Weigeringgrond

Het college weigert de bijdrage in de kosten kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie als:

  • a.

    de aanvrager niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 2 van deze richtlijn;

  • b.

    de aanvrager aantoonbaar zelf in kinderopvang kan voorzien of als er een andere passende voorziening is waar een beroep op gedaan kan worden;

  • c.

    de aanvrager een vreemdeling is die niet rechtmatig in Nederland verblijft en als gevolg daarvan geen aanspraak heeft op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen op grond van een beschikking van een bestuursorgaan (artikel 10 lid 1 Vreemdelingenwet 2000);

  • d.

    Er gebruik wordt gemaakt van opvang die niet is opgenomen in het register kinderopvang als bedoeld in artikel 1.47a Wkkp;

  • e.

    de aanvrager niet in de gemeente Dongen woont;

  • f.

    er sprake is van een Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 4:25 Awb.

Artikel 8: Inhoud van de beschikking

  • 1. Het besluit tot verlening van een bijdrage in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

    • a.

      de vaststelling dat de ouder tot de doelgroep behoort;

    • b.

      de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de bijdrage betrekking heeft;

    • c.

      de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

    • d.

      de periode en de omvang van de kinderopvang per maand waarvoor de bijdrage wordt verleend;

    • e.

      de wijze waarop het bedrag van de bijdrage wordt bepaald;

    • f.

      de hoogte van het bedrag van de bijdrage;

    • g.

      de wijze waarop de bijdrage wordt uitbetaald;

    • h.

      de verplichtingen van de ouder

  • 2. Het besluit bevat tevens:

    • a.

      of er al dan niet sprake is van een indicatie;

    • b.

      wat de geldigheidsduur van de indicatie is;

    • c.

      wie de geïndiceerde personen zijn.

Artikel 9: De bevoorschotting van de bijdrage

  • 1. De bijdrage wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

  • 2. Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

5. DEFINITIEVE VASTSTELLING VAN DE BIJDRAGE

Artikel 10: Het besluit tot vaststelling van de bijdrage

  • 1. De ouder verstrekt binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de bijdrage is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2. Als de periode waarvoor de bijdrage is verleend afwijkt van het berekeningsjaar, verstrekt de ouder binnen vier weken na afloop van het berekeningsjaar een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 3. Het college stelt de definitieve bijdrage binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

Artikel 11: Terugvordering, verrekening en invordering

  • 1. Het college vordert de bijdrage terug van de ouder, indien:

    • a.

      de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

    • b.

      de ouder niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    • c.

      de ouder onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

    • d.

      de subsidieverlening anderszins onjuist was en de ouder dit wist of behoorde te weten.

  • 2. Het college kan de vordering verrekenen met een voor dezelfde activiteiten verstrekte bijdrage voor een ander tijdvak. Uitgangspunt is dat indien mogelijk wordt overgegaan tot verrekening, tenzij het college een andere wijze van invorderen meer geschikt acht.

  • 3. Als de vordering niet wordt verrekend, wordt de terugvordering, ingevorderd middels dwangbevel.

6. VERPLICHTINGEN VAN DE OUDER

Artikel 12: Inlichtingenplicht

  • 1. De ouder of partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging mededeling van alle inlichtingen en gegevens die redelijkerwijs van invloed kunnen zijn op de hoogte van de bijdrage.

  • 2. De ouder of partner verstrekt desgevraagd het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de bijdrage van de gemeente van belang zijn.

Artikel 13: Onjuiste gegevens en onvoldoende medewerking

  • 1. Indien de ouder of partner de gegevens, zoals genoemd in artikel 13 van deze richtlijn niet, niet tijdig , onvolledig of onjuist heeft verstrekt en hen dit te verwijten valt, dan schort het college het recht op de bijdrage voor de duur van ten minste acht weken op.

  • 2. Het college doet mededeling van deze opschorting en nodigt de ouder of partner uit om het verzuim te herstellen binnen een gestelde termijn.

  • 3. Indien de ouder of partner het verzuim niet binnen de gestelde termijn herstelt trekt het college het recht op de bijdrage in vanaf het moment dat het recht is opgeschort.

Artikel 14: Bewaarplicht

De ouder bewaart alle bewijsstukken die aan de verstrekking van de bijdrage ten grondslag liggen tenminste gedurende vijf jaar na de vaststelling en stelt deze op verzoek ter beschikking aan het college voor controledoeleinden.

7. SLOTBEPALINGEN

Artikel 15: Gevallen waarin de richtlijn niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze richtlijn betreffende, waarin deze richtlijn niet voorziet, beslist het college.

Artikel 16: Inwerkingtreding

De richtlijn treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2013.

Artikel 17: Citeertitel

Deze richtlijn kan worden aangehaald als: Richtlijn kosten kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie 2013.

TOELICHTING

Artikel 1: Begripsbepalingen

De begripsbepalingen in de artikelen 1 en 2 van de Wk zijn ook van toepassing op deze verordening. Verder spreken de definities in dit artikel voor zich.

Artikel 2: Sociaal medische indicatie en mantelzorgers

Ouders en verzorgers alsmede mantelzorgers waarvoor vastgesteld is dat er kinderopvang nodig is als gevolg van sociale en/of medische problemen, komen in aanmerking voor de vergoeding van de kosten kinderopvang. De gemeente vraagt een onafhankelijk instituut advies hieromtrent, tenzij er al gegevens liggen waaruit deze noodzaak blijkt (b.v. rapport MEE, centrum voor jeugd en gezin etc). Van de ouders wordt een bijdrage in de kosten kinderopvang gevraagd afhankelijk van het gezinsinkomen. Er wordt expliciet bekeken in hoeverre men zelf kinderopvang kan regelen.

Artikel 3: Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

De bijdrage van de gemeente wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26Wet kinderopvang). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid, Wet kinderopvang). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb). Omdat een bijdrage voor de duur van een bijdragesjaar wordt verstrekt (artikel 8) moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Om de lasten voor zowel aanvragers als gemeente zo beperkt mogelijk te houden wordt een heronderzoek uitgevoerd naar het voortdurend recht op de bijdrage. Hierbij zal veel als mogelijk aangesloten worden bij de systematiek zoals gebruikelijk bij de WWB.

Een wijziging van de bijdrage in verband met de verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang zal wel aangevraagd moeten worden.

Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een bijdrage pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de bijdrage vaststellen. In de praktijk komt het er op neer dat deze offerte vaak aangevraagd wordt door de medewerkers van de gemeente en is dit alleen in theorie een mogelijkheid. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in het kinderopvangregister (artikel 5, eerst lid, Wet kinderopvang). Dit kan zijn het gemeentelijk dan wel het landelijke register na de wetswijziging 2010.

Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens, omdat de gemeente al over die gegevens beschikt. Denk hierbij aan personen, die al bekend zijn bij de gemeente vanwege een lopende uitkering. Personen die nog niet bekend zijn bij de gemeente, zoals b.v. studenten, personen die een beroep doen op SMI en mantelzorgers zullen relevante gegevens moeten aandragen. Denk hierbij aan een bewijs van inschrijving van de opleiding of gegevens van een behandelend arts. In de uitvoeringsrichtlijnen zal voor alle doelgroepen beschreven worden welke gegevens dit betreft.

In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opgenomen. De verplichting is reeds neergelegd in artikel 26, derde lid, van de Wk.

Artikel 4: Hoogte van de bijdrage

Voor de bepaling van de hoogte van deze ouderbijdrage wordt de tabel kinderopvang bijdrage ouders gebruikt zoals opgenomen in de AMvB Besluit kinderopvang, welke jaarlijks geïndexeerd wordt.

Artikel 5: Duur en omvang van verlening van de bijdrage

Ingangsdatum

Dit artikel bepaalt dat er geen bijdrage wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang gemeente Dongen die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een bijdrage bij de gemeente is ingediend. Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag:

• schriftelijk moet worden ingediend;

• moet zijn ondertekend;

• de naam en adres van aanvrager moet bevatten;

• een aanduiding geven van wat er wordt gevraagd.

De ingangsdatum van de bijdrage heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een bijdrage ontstaat. De uitbetaling van de bijdrage vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de bijdrage is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen. De ingangsdatum van verstrekking van de bijdrage is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde bijdrage wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.

Duur van de verlening

De bijdrage wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend, het bijdragesjaar. Hier wordt aansluiting gezocht met het berekeningsjaar van de belastingdienst. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de bijdrage wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent in theorie dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een bijdrage bij de gemeente zal moeten indienen.

Het college kan de bijdrage voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de bijdrage, bijvoorbeeld als deze een re-integratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de bijdrage te koppelen aan de duur van het re-integratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de bijdrage stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.

Omvang van de kinderopvang

De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een bijdrage van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke bijdrage. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de bijdrage wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.

Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een bijdrage enigszins beperkt. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om bij de gemeentelijke doelgroep individueel te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder

redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid of scholing die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken. Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind.

Artikel 6: Beslistermijn

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een bijdrage geldt voor alle aanvragen voor een bijdrage. Dus niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die een voortzetting van een bijdrage betreffen en voor aanvragen voor een hogere bijdrage in verband met verhoging van de uurprijs van kinderopvang of uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd. De beslistermijn van acht weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette bijdrage moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat de bijdrage na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal acht weken vóór 1 januari bij de gemeente moeten indienen. Via een heronderzoeksplan zal dit praktisch geregeld worden.

Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een bijdrage, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal ernaar streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid wordt de besluitvorming versneld.

Artikel 7: Weigeringsgrond

Naast de weigeringsgronden in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd als een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd als de aanvrager:

in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 8: Inhoud van de beschikking

• Onderdeel e bepaalt dat in de beschikking wordt aangeven hoe het bedrag van de bijdrage wordt vastgesteld. In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de bijdrage worden vermeld (onderdeel f).

• Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:

• de verplichting om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de bijdrage is verleend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode;

• de informatieplicht die is opgenomen in artikel 28, eerste tot en met derde lid, Wet kinderopvang.

Artikel 9: De bevoorschotting van de bijdrage

De subsidieverstrekking vindt plaats van in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de bijdrage waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele berekeningsjaar betreft).

De gemeente betaalt de bijdrage in principe uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de bijdrage van gemeente aan de ouder.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de bijdrage. Deze zullen er op gericht zijn om een zo eenvoudig mogelijke administratie te verkrijgen. Een mogelijk kan zijn om te streven naar rechtstreekse betalingen aan de kindercentra waardoor achteraf geen verrekeningen meer nodig zijn. Is dit laatste niet mogelijk dan wordt een voorschot alleen betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau.

Artikel 10: Het besluit tot vaststelling van de bijdrage

Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een bijdrage) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de bijdrageen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de bijdrage bij het college in te dienen.

De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de bijdrage is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een bijdrage voor een kalenderjaar is verleend, moet het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de bijdrage definitief vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de bijdrage door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

In het besluit tot het vaststellen van de bijdrage wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de bijdrage heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de bijdrage geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de bijdrage. Dit betekent dat de bijdrage wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de bijdrage is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de bijdrage kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.

Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de bijdrage op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld als:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b.

    de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten. Het derde lid van artikel 4:46 luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.

Artikel 11: Terugvordering, verrekening en invordering

Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de bijdrage. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 38 Wk (zie ook de toelichting bij artikel 14).

Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de bijdrage

In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een bijdrage in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:

  • a.

    de situatie waarin de bijdrage nog niet is vastgesteld

  • b.

    de situatie waarin de bijdrage wel is vastgesteld.

Ad a. de bijdrage is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de bijdrage (artikel 4:48 Awb)

Zolang de bijdrage nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de bijdrage intrekken of ten nadele van de ontvanger van de bijdrage wijzigen, indien:

a.de activiteiten waarvoor de bijdrage is verleend niet of niet geheel hebben

plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • b.

    de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de bijdrage verbonden verplichtingen;

  • c.

    de ontvanger van de bijdrage onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de bijdrage zou hebben geleid;

  • d.

    de verlening van de bijdrage anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)

Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de bijdrage is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de bijdrage op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de bijdrage in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

Ad b. de bijdrage is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Abw)

Ook als de bijdrage is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de bijdrage in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de bijdrage te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:

  • a.

    er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de bijdrage redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de bijdrage lager dan overeenkomstig de verlening van de bijdrage zou zijn vastgesteld;

  • b.

    de vaststelling van de bijdrage was onjuist en de ontvanger van de bijdrage wist dit of behoorde dit te weten;

  • c.

    de ontvanger van de bijdrage heeft na de vaststelling van de bijdrage niet voldaan aan de aan de bijdrage verbonden verplichtingen.

De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

De bestuurlijke boete

Naast het intrekken en terugvorderen van de bijdrage kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is deels geregeld in hoofdstuk 5 van de Wet kinderopvang en deels in de Awb. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder. Het betreffende bedrag komt toe aan de gemeente.

Het college kan een bestuurlijke boete opleggen, indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt.

De maximale hoogte van de bestuurlijke boete is vastgelegd in de wet Kinderopvang. Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal het college maatwerk moeten leveren. Artikel 72, tweede lid, Wet kinderopvang bepaalt dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de ouder verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoon verkeert. Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt (dezelfde overwegingen als binnen de WWB).

Artikel 12: Inlichtingenplicht

Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste tot en met derde lid van de Wk. Het vierde lid van artikel 28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: ‘De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de bijdrage van belang zijn’.

Er kunnen verschillende vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden o.a. :

  • 1.

    het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;

  • 2.

    er wordt wel gebruik maakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een bijdrage (hij behoort niet tot gemeentelijke doelgroep).

Artikel 13: Onjuiste gegevens of onvoldoende medewerking

Alvorens over te gaan tot de maatregelen, zoals onderstaand omschreven, doet het college onderzoek naar de schending van de inlichtingenplicht en wordt de ouder in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen. De bijdrage wordt voor maximaal acht weken opgeschort. Als de ouder er niet in slaagt het verzuim te herstellen kan het recht op de bijdrage worden ingetrokken vanaf het moment van opschorting (conform werkwijze WWB).

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een bijdrage heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder op te leggen op basis van de wet.

Artikel 14: Bewaarplicht

Met het oog op de mogelijkheid van de gemeente om ook na de vaststelling van de bijdrage te controleren of de bijdrage rechtmatig is verstrekt, is in dit artikel een bewaarplicht opgenomen.

Artikel 15: Onvoorziene omstandigheden

Anders dan de hardheidsclausule geeft dit artikel ruimte om in onvoorziene omstandigheden adequaat te kunnen handelen. Deze ruimte is nodig omdat op voorhand niet te overzien is welke situaties zich zullen aandienen.

Artikel 16: Inwerkingtreding

In dit artikel is geregeld op welk moment de verordening in werking treedt.

Artikel 17: Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.