Regeling vervallen per 01-01-2024

Erfgoedverordening gemeente Dongen 2016

Geldend van 01-12-2016 t/m 31-12-2023

Intitulé

Erfgoedverordening gemeente Dongen 2016

De raad van de gemeente Dongen;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 30 augustus 2016 met zaaknummer 16407;

gelet op de artikelen 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, gelezen in samenhang met de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

gezien het advies van de geïntegreerde welstands- en monumentencommissie van de gemeente Dongen;

besluit vast te stellen de volgende verordening: Erfgoedverordening gemeente Dongen 2016.

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

  • 1.

    zakelijk gerechtigden: de zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet gemeentelijk cultureel erfgoed: gemeentelijke uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden (waaronder in ieder geval gemeentelijke monumenten, gemeentelijke identiteitsbepalende objecten, stad- of dorpsgezichten en cultuurgoederen).

  • 2.

    gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument dat als zodanig is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • 3.

    hoofddraagconstructie: die bouwkundige onderdelen (constructie) van een object waarvan bezwijken aanleiding kan geven tot voortschrijdende instorting;

  • 4.

    gemeentelijk identiteitsbepalend object: onroerend object met enige monumentale waarde dat als zodanig is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • 5.

    Landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden: landelijke kaart met een schaal van 1:50.000, die op basis van geomorfologische gegevens, de kans weergeeft op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen, waarbij onderscheid wordt gemaakt in hoge, middelhoge en lage trefkans;

  • 6.

    minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • 7.

    object: een roerend of onroerende zaak welke deel uitmaakt van het gemeentelijk cultureel erfgoed;

  • 8.

    omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • 9.

    Provinciale Archeologische Monumentenkaart: topografische kaart van (delen van) het provinciale grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische gebieden zijn aangegeven;

  • 10.

    stads- en dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden.

  • 11.

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1. Burgemeester en wethouders houden een door eenieder te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens deze verordening (onherroepelijk) aangewezen cultureel erfgoed (gemeentelijk erfgoedregister).

  • 2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet.

Paragraaf 2. Aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen

Artikel 3. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermd gemeentelijk cultuurgoed.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermde gemeentelijk verzameling.

  • 3. Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4. Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en;

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 4. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, ambtshalve wijzigen of intrekken. Artikel 3, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of ;

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 3. Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Paragraaf 3. Aanwijzing gemeentelijk monument en gemeentelijk identiteitsbepalend object

Artikel 5. Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Bij aanwijzing overeenkomstig het eerste lid is Bijlage I van toepassing.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 5a. Aanwijzing als gemeentelijk identiteitsbepalend object

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een object dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn cultuurhistorische waarde, situationele waarde of ensemblewaarden aan te wijzen als gemeentelijk identiteitsbepalend object.

  • 2. Bij aanwijzing overeenkomstig het eerste lid is Bijlage II van toepassing.

  • 3. Burgemeester en wethouders wijzen niet eerder een object aan als een gemeentelijk identiteitsbepalend object dan na overeenstemming met de betreffende eigenaar.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      gemeentelijke monumenten, en;

    • b.

      rijksmonumenten, en;

    • c.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 6. Voornemen tot aanwijzing

  • 1. Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 5 en 5a wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen op grond van artikel 5, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 7. Voorbescherming

  • 1. De bescherming van paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing op het gemeentelijk monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 6 is bekendgemaakt.

  • 2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

  • 3. De bescherming van paragraaf 4 is niet van overeenkomstige toepassing op een gemeentelijk identiteitsbepalend object.

Artikel 8. Advies gemeentelijke adviescommissie

  • 1. Burgemeester en wethouders vragen bij toepassing van artikel 5 en artikel 5a advies aan een gemeentelijke adviescommissie waarbinnen enkele leden deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg. Leden van de adviescommissie maken geen deel uit van het gemeentebestuur.

  • 2. De gemeentelijke adviescommissie betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

  • 3. De gemeentelijke adviescommissie brengt binnen 4 weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

Artikel 9. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1. Op een aanvraag om aanwijzing als bedoeld in artikel 5 of artikel 5a dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De aanwijzing als bedoeld in artikel 5 bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding, een foto en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

  • 3. De aanwijzing als bedoeld in artikel 5a bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijk identiteitsbepalende object, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, een foto en een beschrijving van het gemeentelijk identiteitsbepalende object.

Artikel 10. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1. Een aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 11. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1. In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 8 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2. Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 5.

  • 3. Paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 12. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument /gemeentelijk identiteitsbepalend object

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijke monumenten, voorlopige gemeentelijke monumenten en gemeentelijk identiteitsbepalende objecten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2. Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is paragraaf 3 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument, het archeologisch monument of gemeentelijk identiteitsbepalend object waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument, het archeologisch monument of het gemeentelijk identiteitsbepalend object waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet. Voor een gemeentelijk identiteitsbepalend object geldt daarnaast dat de aanwijzing komt te vervallen als deze wordt aangewezen als gemeentelijk monument. Het vervallen van een aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Paragraaf 4. Bescherming gemeentelijk monument en gemeentelijk identiteitsbepalend object

Artikel 13. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 14. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of;

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt, of;

    • b.

      inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.

  • 3. Burgemeester en wethouders zenden onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 8, eerste lid. Artikel 8, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument (uitvoeringsvoorschriften).

  • 5. De handelingen bedoeld in het tweede lid dienen minimaal zeven dagen voor aanvang van die handelingen aan het college van burgemeester en wethouders te worden gemeld.

Artikel 14a. Omgevingsvergunning gemeentelijk identiteitsbepalend object

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk identiteitsbepalend object geheel of gedeeltelijk te slopen, dan wel als rechthebbende een van deze gedragingen te gedogen of toe te staan.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing als de hoeveelheid sloopafval in totaliteit naar redelijke inschatting minder dan 10 m3 zal bedragen dan wel de handelingen zich in het object afspelen waarbij de buitenschil van het object ongemoeid blijft niet zijnde de hoofddraagconstructie.

Artikel 15. Intrekken van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 14 of artikel 14 a, eerste lid, kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken:

  • a.

    als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

  • b.

    voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten.

Artikel 16. Weigeringsgronden omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1. De vergunning kan worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2. Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend dan na overleg met de eigenaar. Voor zover het betreft een beslissing waarbij wezenlijke belangen van het belijden van de godsdienst of levensovertuiging in dat monument in het geding zijn, wordt geen omgevingsvergunning verleend dan in overeenstemming met de eigenaar.

Artikel 16a. Weigeringsgronden omgevingsvergunning gemeentelijk identiteitsbepalend object

  • 1. Een vergunning kan worden verleend als naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is aangetoond

    • -

      dat herbestemming redelijkerwijs niet mogelijk is; of

    • -

      dat sloop noodzakelijk is vanwege slechte bouwkundige staat van het object of door onevenredige financiële nadelen bij handhaving van het object.

  • 2. De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd tenzij het bouwwerk in een slechte bouwkundige staat verkeerd.

Paragraaf 5. Rijksmonumenten

Artikel 17. Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Burgemeester en wethouders zenden onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 8, eerste lid. Artikel 8, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 6. Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 18. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2. Burgemeester en wethouders zenden het voorstel voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 8, eerste lid. Artikel 8, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5. De gemeenteraad kan ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vaststellen als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening kan worden vastgesteld.

  • 7. Als een bestemmingsplan als bedoeld in het vijfde of zesde lid, opnieuw moet worden vastgesteld ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in die wet vaststellen.

  • 8. Dit artikel is niet van toepassing op beschermde stads- en dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 19. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 18, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 18, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2. en aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, of

    • b.

      beschermd stads- en dorpsgezicht op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3. Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 20. Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

  • 1. Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een bouwwerk te slopen.

  • 2. De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3. De artikelen 15 en 16 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

Paragraaf 7. Handhaving en toezicht

Artikel 21. Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 13 of het bepaalde krachtens artikel 14, eerste lid, van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 22. Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van burgemeester en wethouders aangewezen personen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen daarnaast andere personen aanwijzen en met dit toezicht belasten.

Paragraaf 8. Vangnet archeologie

Artikel 23. Vangnet archeologie

  • 1. Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het daar vigerende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij:

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend;

    • b.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument of verwachtingsgebied dat is aangegeven op de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of;

    • d.

      met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.

Paragraaf 9. Slotbepalingen

Artikel 24. Intrekken oude verordening

De ‘Erfgoedverordening van de gemeente Dongen 2010’ wordt ingetrokken.

Artikel 25. Overgangsrecht

  • 1. Een krachtens de ‘Erfgoedverordening van de gemeente Dongen 2010’ aangewezen en geregistreerd gemeentelijke monument, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Aanvragen om vergunningen die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de ‘Erfgoedverordening van de gemeente Dongen 2010’.

Artikel 26. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening gemeente Dongen 2016.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Dongen, 13 oktober 2016
De voorzitter, De griffier,
Drs. M.C. Starmans-Gelijns, Drs. W.N. Vulto-Danyluk

Bijlage I: Selectiecriteria voor aanwijzing van gemeentelijke monumenten

I. Cultuurhistorische waarden

  • 1.

    Belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van (een) culturele, sociaaleconomische en/of bestuurlijke/beleidsmatige en/of geestelijke ontwikkeling(en);

  • 2.

    Belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van (een) geografische, landschappelijke en/of historisch-ruimtelijke ontwikkeling;

  • 3.

    Belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van (een) technische en/of typologische ontwikkeling(en);

  • 4.

    Belang van het object/complex wegens innovatieve waarde of pionierskarakter;

  • 5.

    Belang van het object/complex wegens bijzondere herinneringswaarde.

II. Architectuur- en kunsthistorische waarden

  • 1.

    Bijzonder belang van het object/complex voor de geschiedenis van de architectuur en/of bouwtechniek;

  • 2.

    Bijzonder belang van het object/complex voor het oeuvre van een bouwmeester, architect ingenieur of kunstenaar;

  • 3.

    Belang van het object/complex wegens de hoogwaardige esthetische kwaliteiten van het ontwerp;

  • 4.

    Belang van het object/complex wegens het bijzondere materiaalgebruik, de ornamentiek en/of monumentale kunst;

  • 5.

    Belang van het object/complex wegens de bijzondere samenhang tussen exterieur en interieur(onderdelen).

III. Situationele en ensemblewaarden

  • 1.

    Betekenis van het object als essentieel (cultuurhistorisch, functioneel en/of architectuurhistorisch en visueel) onderdeel van een complex;

  • 2.
    • a.

      Bijzondere, beeldbepalende betekenis van het object voor het aanzien van zijn omgeving;

    • b.

      Bijzondere betekenis van het complex voor het aanzien van zijn omgeving, wijk, stad of streek;

  • 3.
    • a.

      Bijzondere betekenis van het complex wegens de hoogwaardige kwaliteit van de bebouwing in relatie

      tot de onderlinge historisch-ruimtelijke context en in relatie tot de daarbij behorende groenvoorzieningen, wegen, wateren, bodemgesteldheid en/of archeologie;

    • b.

      Bijzondere betekenis van het object wegens de wijze van verkaveling/ inrichting/ voorzieningen.

IV. Gaafheid en herkenbaarheid

  • 1.

    Belang van het object/complex wegens de architectonische gaafheid en/of herkenbaarheid van ex- en/ of interieur;

  • 2.

    Belang van het object/complex wegens de materiële, technische en/of constructieve gaafheid;

  • 3.

    Belang van het object/complex als nog goed herkenbare uitdrukking van de oorspronkelijke of een belangrijke historische functie;

  • 4.

    Belang van het complex wegens de waardevolle accumulatie van belangwekkende historische bouw-en/of gebruiksfasen;

  • 5.

    Belang van het complex wegens de gaafheid en herkenbaarheid van het gehele ensemble van de samenstellende onderdelen (hoofd- en bijgebouwen, hekwerken, tuinaanleg e.d.);

  • 6.

    Belang van het object/complex in relatie tot de structurele en/of visuele gaafheid van de stedelijke, dorpse of landschappelijke omgeving.

V. Zeldzaamheid

  • 1.

    Belang van het object/complex wegens absolute zeldzaamheid in architectuurhistorisch, bouwtechnisch, typologisch of functioneel opzicht;

  • 2.

    Uitzonderlijk belang van het object/complex wegens relatieve zeldzaamheid in relatie tot één of meer van de onder I t/m III genoemde kwaliteiten.

Het gebruik van de selectiecriteria: Bovenstaande selectiecriteria vormen een hulpmiddel bij de afweging een object of terrein al dan niet aan te wijzen als gemeentelijk monument. In de regel zullen daarbij verschillende criteria tegelijkertijd van toepassing zijn. Alle criteria zijn daarbij gelijk van waarde en kunnen in combinatie met andere criteria een aanvullende of compenserende rol vervullen. Het is niet zo dat alle criteria gelijktijdig van toepassing moeten zijn.

Bijlage II: Selectiecriteria voor aanwijzing van gemeentelijk identiteitsbepalende objecten

I. Cultuurhistorische waarden

  • 2.

    Belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van (een) culturele, sociaaleconomische en/of bestuurlijke/beleidsmatige en/of geestelijke ontwikkeling(en);

  • 3.

    Belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van (een) geografische, landschappelijke en/of historisch-ruimtelijke ontwikkeling;

  • 4.

    Belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van (een) technische en/of typologische ontwikkeling(en);

  • 5.

    Belang van het object/complex wegens innovatieve waarde of pionierskarakter;

  • 6.

    Belang van het object/complex wegens bijzondere herinneringswaarde.

II. Situationele en ensemblewaarden (ruimtelijke samenhang)

  • 1.

    Betekenis van het object als essentieel (cultuurhistorisch, functioneel en/of architectuurhistorisch en visueel) onderdeel van een complex;

  • 2.
    • a.

      Bijzondere, beeldbepalende betekenis van het object voor het aanzien van zijn omgeving;

    • b.

      Bijzondere betekenis van het complex voor het aanzien van zijn omgeving, wijk, stad of streek;

  • 3.
    • a.

      Bijzondere betekenis van het complex wegens de hoogwaardige kwaliteit van de bebouwing in relatie tot de onderlinge historisch-ruimtelijke context en in relatie tot de daarbij behorende groenvoorzieningen, wegen, wateren, bodemgesteldheid en/of archeologie;

    • b.

      Bijzondere betekenis van het object wegens de wijze van verkaveling/ inrichting/ voorzieningen.

Het gebruik van de selectiecriteria : Bovenstaande selectiecriteria vormen een hulpmiddel bij de afweging een object a l dan niet aan te wijzen als identiteitsbepalend object. Beide criteria zijn daarbij gelijk van waarde en dienen gelijktijdig van toepassing te zijn.

Toelichting op de ‘Erfgoedverordening gemeente Dongen 2016’

ALGEMEEN DEEL

Inleiding

Het gemeentelijk erfgoedbeleid verandert. Vooral de bundelingen van wetgeving in één Erfgoedwet en de verwachte invoering van de Omgevingswet stimuleren zowel een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid als de erkenning dat erfgoed een integraal onderdeel is van (de kwaliteit van) de fysieke leefomgeving. Door de invoering van deze twee wetten is het bereik van de gemeentelijke Erfgoedverordening in vergelijking met de voorgaande verordening zowel breder – het betreft nu monumenten én cultuurgoederen – als smaller: belangrijke fysieke onderwerpen zoals de aanwijzing of bescherming van stads- en dorpsgezichten of archeologische waarden en verwachtingen worden steeds minder geregeld via een verordening en meer via het bestemmingsplan en straks, onder de Omgevingswet, het omgevingsplan. Per saldo leidt een en ander tot een vereenvoudigde Erfgoedverordening.

De Erfgoedverordening wordt onder meer vernieuwd vanwege de invoering van de nieuwe Erfgoedwet, per 1 juli 2016 maar ook wegens de vastgestelde gemeentelijke beleidsnota ‘Nota cultureel erfgoed Dongen (2016-2018)’. De Erfgoedwet vervangt en integreert verschillende wettelijke regelingen op het gebied van het cultureel erfgoed. Naast de Erfgoedwet wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving op termijn geregeld via de Omgevingswet. De Erfgoedwet anticipeert op de invoering van de Omgevingswet door overgangsrecht als gevolg waarvan delen van de Monumentenwet 1988 van kracht blijven, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarom is deze verordening zowel gebaseerd op de Erfgoedwet als op de Monumentenwet 1988. Kortheidshalve wordt naar hoofdstuk 9 (overgangsrecht) van de Erfgoedwet verwezen.

In de Omgevingswet zal materieel gezien het bestaande stelsel van monumenten- en sloopvergunningen nagenoeg één-op-één worden overgenomen. Wel vindt op een aantal wetstechnische, procedurele en inhoudelijke punten stroomlijning plaats, die samenhangt met de samenvoeging met andere stelsels en de achterliggende vereenvoudigingsgedachte. Ook bepalingen over taken en bevoegdheden van de gemeentelijke monumentencommissies, de aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten en in dat kader het opstellen van beschermende bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de bepalingen over de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen zullen overgaan naar de Omgevingswet.

Reikwijdte

De Erfgoedwet integreert de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen 2013, de Wet verzelfstandiging museale diensten, de Monumentenwet 1988 (Mw 1988), de Wet tot behoud van cultuurbezit (Wbc), de Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen en de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied. In aansluiting op de Erfgoedwet is gekozen voor een brede Erfgoedverordening die conform het begrip ‘cultureel erfgoed’ ziet op zowel onroerend cultureel erfgoed (monumenten) als roerend cultureel erfgoed (cultuurgoederen).

Deze verordening beziet in beginsel niet meer op archeologie. Archeologische waarden moeten worden geborgd via het ruimtelijke spoor (lees: de bestemmingsplannen en de afwijkvergunning op basis van de Wabo) op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 5.2 van het Besluit omgevingsrecht. Omdat er binnen de gemeente nog bestemmingsplannen zijn waarin de bescherming van archeologische monumenten niet is opgenomen, is in het overgangsrecht afzonderlijk in een vangnetbepaling voorzien (artikel 23).

Wettelijke grondslag

De grondslag voor deze verordening bestaat uit artikel 3.16 van de Erfgoedwet en, op de voet van het overgangsrecht van artikel 9.1 van de Erfgoedwet, de artikelen 12 ,15 en 38 van de Monumentenwet 1988. Deze laatste wetgeving blijft op grond van het overgangsrecht van de Erfgoedwet van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Daarnaast zijn ook de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) van belang in verband met de bescherming van monumenten door middel van omgevingsvergunningen.

ARTIKELSGEWIJS

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

Artikel 1. Begripsbepalingen

De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Artikel 1 van deze verordening bevat daarom uitsluitend de begrippen waarvan de definitie moet worden omschreven of die kortheidshalve zijn gegeven en die niet reeds (in deze vorm) in artikel 1.1 van de Erfgoedwet zijn gegeven.

De voor deze verordening relevante begrippen uit de Erfgoedwet zijn:

  • -

    archeologisch monument: terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;

  • -

    archeologische vondst: overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument;

  • -

    beschermd cultuurgoed: cultuurgoed dat:

    • a.

      als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3.7, eerste lid[, van de Erfgoedwet];

    • b.

      voorkomt in een opsomming als bedoeld in artikel 3.7, derde lid[, van de Erfgoedwet]; of

    • c.

      in geval van de aanwijzing van een beschermde verzameling op grond van artikel 3.8, eerste lid van de Erfgoedwet zolang nog geen opsomming voor die verzameling is vastgesteld, redelijkerwijs onder de algemene omschrijving van die beschermde verzameling valt;

  • -

    beschermde verzameling: verzameling die is aangewezen op grond van artikel 3.7, tweede lid van de Erfgoedwet;

  • -

    cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;

  • -

    cultuurgoed: roerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • -

    kerkelijk monument: monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;

  • -

    monument: onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • -

    normaal onderhoud: noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarde;

  • -

    rijksmonument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;

  • -

    rijksmonumentenregister: register als bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet;

  • -

    verzameling: cultuurgoederen die uit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen.

Andere relevante definities zijn:

  • -

    bouwhistorisch onderzoek

    Als het plan bestaat een beschermd monument te gaan verbouwen of restaureren, of er een andere bestemming aan te geven dan is daarvoor een positief advies nodig van de Monumentencommissie en/of van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Om een objectief oordeel te kunnen geven is vaak meer inzicht nodig in de monumentale waarde van het object/gebouw. Dit wordt aan de initiatiefnemer gevraagd dit aan te tonen. Daarvoor kan gebruik worden gemaakt van een bouwhistorisch onderzoek, uitgevoerd door een onafhankelijke partij. Bouwhistorisch onderzoek is het onderzoek naar de bouwhistorie en gebruiksgeschiedenis van een gebouw. Een bouwhistoricus met kennis van de historische ontwikkeling van constructietechniek, bouwstijl en bouwmaterialen voert het uit. Hij stelt de monumentale waarde van het gebouw vast en ook welke elementen zo waardevol zijn dat ze behoudenswaardig zijn. Het onderzoek resulteert in een duidelijk en onafhankelijk rapport. Er zijn vier vormen van bouwhistorisch onderzoek, variërend van licht tot ingrijpend: inventarisatie, verkenning, opname en ontleding. Naast deze bouwhistorische onderzoeken zijn er ook nog specialistische historische onderzoeken. De eigenaar en de overheid zijn beide gebaat bij een onafhankelijk en kwalitatief goed bouwhistorisch rapport. Zij hebben immers vaak een tegenstrijdig belang. De eigenaar wil zijn pand bijvoorbeeld aanpassen aan de huidige tijd, terwijl de overheid de monumentale waarde(n) wil beschermen. Ook als het gebouw een andere bestemming krijgt, wil de overheid weten wat de monumentale waarde(n) ervan is. Denk aan een kerk, gevangenis of fabriek die een andere functie krijgt. Een bouwhistorisch onderzoek kan bovendien een inspiratie zijn bij een nieuw ontwerp.

  • -

    Gemeentelijke monument

    Omdat de 50-jaargrens voor rijksmonumenten niet voor gemeentelijke monumenten is overgenomen, biedt de verordening ook de mogelijkheid om monumenten die (nog) niet op de rijksmonumentenlijst zijn geplaatst omdat ze ‘te jong zijn’, al op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.

  • -

    Gemeentelijk identiteitsbepalend object

    De beschermingsvariant 'Identiteitsbepalend object' is nog redelijk uniek in Nederland. Een identiteitsbepalend object (IB-object) is een onroerend object (bijvoorbeeld een muur, een niet roerend beeld, gebouw maar ook een begraafplaats) dat een beeldbepalende betekenis voor een straat, wijk of buurt heeft. Het object heeft monumentale waarden (zie Bijlage II) maar op dit moment onvoldoende voor de status als gemeentelijk monument.

    Deze categorie is ontstaan om, objecten die op basis van de huidige selectiecriteria niet in aanmerking komen voor aanwijzing tot gemeentelijk monument maar toch een belangrijke beeldbepalende bijdrage leveren aan de identiteit van een dorp, wijk of buurt, een bepaalde (sloop)bescherming te bieden. Dit kan zijn vanwege het feit dat het markante markeringspunten betreft of fungeren als een verwijzing naar bijvoorbeeld een persoon, gebeurtenis of industrie met een bepaalde ruimtelijke uitstraling.

    De gemeenteraad richt zich bij deze categorie op een bescherming met minimale beperkingen (licht monumentenregime). De bescherming betreft alleen het casco (buitenschil). Met deze status wil de gemeente Dongen herbestemming en hergebruik van karakteristieke gebouwen stimuleren en voortijdige sloop voorkomen. De identiteit van een wijk of buurt kan door herbestemming van dit soort gebouwen herkenbaar en beleefbaar blijven. In 1994 is als gevolg van het ook door Nederland geratificeerde Verdrag van Granada ook de (rijks)overheid verplicht om herbestemming van oude gebouwen te bevorderen.

  • -

    Monumentencommissie

    Sinds de komst van de Wet dualisering gemeentebestuur in 2002 kan elk bevoegd orgaan in de gemeente (raad, college en burgemeester) zelf zijn commissies instellen. De monumentencommissie is een commissie die adviseert aan het bevoegd gezag. In de Erfgoedverordening wordt door de raad bepaald dat een monumentencommissie advies moet uitbrengen aan het bevoegd gezag. Dit vloeit voort uit de Monumentenwet 1988. In artikel 15 van deze wet is bepaald dat de gemeente in een verordening de inschakeling van een commissie moet regelen die adviseert aan het bevoegd gezag over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f van de Wabo. De wetgever geeft hier dus aan dat het college in dit geval geen keuzevrijheid heeft ten aanzien van het instellen van een commissie. Het instellen van de monumentencommissie door het college moet door middel van een apart collegebesluit. De taken van de monumentencommissie strekken zich uit over de Erfgoedverordening, de Monumentenwet 1988 en de Wabo. Door de monumentencommissie in deze begripsomschrijving bevoegd te verklaren over de toepassing van de Wabo te adviseren aan het bevoegd gezag, is voldaan aan het vereiste, genoemd in artikel 15 van de Monumentenwet 1988. In de gemeente Dongen is de monumentencommissie gecombineerd met een welstandscommissie (geïntegreerde welstands- en monumentencommissie).

De overige begripsbepalingen zijn in hun definitie voldoende omschreven, zodat deze geen nadere toelichting behoeven.

Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister

Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het (beschermd) gemeentelijk aangewezen cultureel erfgoed als dat krachtens deze verordening is gebeurd. Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen monumenten, stads- of dorpsgezichten, gemeentelijk identiteitsbepalende objecten of cultuurgoederen. Daarnaast is in het tweede lid geregeld dat ook informatie over rijksmonumenten die in de gemeente zijn gelegen in het gemeentelijk erfgoedregister worden opgenomen. Op grond van de Erfgoedwet ontvangen burgemeester en wethouders deze informatie in afschrift van de minister bij de inschrijving in het rijksmonumentenregister.]

Dit artikel geeft uitvoering aan de verplichting van artikel 3.16, derde lid, van de Erfgoedwet en is daarmee van toepassing op al het cultureel erfgoed, ongeacht of het om onroerende of roerende zaken gaat, dat is aangewezen op grond van deze verordening. Het woord “onherroepelijk” betekent hier dat tegen de aanwijzing geen beroep (of bezwaar) is ingesteld of dat het is afgewezen.

Artikel 3. Aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoeder of beschermde gemeentelijke verzameling

Dit artikel maakt het mogelijk dat topstukken van het gemeentelijk cultuurbezit worden aangewezen als beschermde gemeentelijke cultuurgoederen of beschermde gemeentelijke verzamelingen, voor zover deze niet al voor het Nederlandse cultuurbezit als beschermde cultuurgoederen zijn aangewezen door de minister op grond van artikel 3.7 van de Erfgoedwet of door gedeputeerde staten op grond van de provinciale erfgoedverordening krachtens artikel 3.17 van de Erfgoedwet. De formele gevolgen van een aanwijzing van een cultuurgoed of verzameling als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling zijn beperkt: ingevolge artikel 2 van deze verordening zullen ze ingeschreven dienen te worden in het gemeentelijk erfgoedregister en er geldt op grond van het derde lid, in aanvulling op artikel 4.18 van de Erfgoedwet, een adviesverplichting bij een eventuele vervreemding daarvan door de gemeente of wanneer de gemeente afstand wil doen van het eigendom of de zorg voor het cultuurgoed dat of de verzameling die aan haar was toevertrouwd. De aanwijzing heeft daarnaast vooral een symbolische betekenis en geeft uitdrukking aan het belang dat de gemeente stelt in het betreffende cultuurgoed of de betreffende verzameling.

De aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen kan uitsluitend betrekking hebben op cultuurgoederen en verzamelingen die in eigendom zijn van de gemeenten of cultuurgoederen en verzamelingen waarvan de zorg aan de gemeente is toevertrouwd. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij cultuurgoederen die door de gemeente in bruikleen zijn verkregen uit collecties van derden. Voor aanwijzing van dergelijke cultuurgoederen is overeenstemming met de eigenaar een vereiste. Burgemeester en wethouders moeten voorts in het geval van een schenking, erfstelling, legaat of aankoop eventuele beperkende of andere juridische voorwaarden in acht nemen.

Er kan op grond van deze verordening geen sprake zijn van de aanwijzing van cultuurgoederen van derden als beschermde gemeentelijke cultuurgoederen of verzamelingen, zonder toestemming van de eigenaar. Er bestaat onvoldoende wettelijke grondslag om bij verordening een juridisch beschermingsregime eenzijdig aan een andere eigenaar op te leggen, zoals dat geldt voor de op rijksniveau beschermde cultuurgoederen (zie Hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet). Van een eventuele aanwijzing zou daardoor geen enkele beschermde werking uitgaan. Daarom is ervan afgezien een aanwijzingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders te creëren.

Artikel 4. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

Dit artikel bepaalt onder andere dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling dezelfde adviesprocedure geldt als bij onder meer de aanwijzing daarvan; over het voornemen daartoe vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan de plaatsaanduiding i.v.m. verhuizing van een cultuurgoed naar een andere locatie ter plekke of omdat het in tijdelijke bruikleen wordt gegeven aan een museum. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking door de minister op een provincie wordt aangewezen als beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling.

Artikel 5. Aanwijzing als gemeentelijk monument

Lid 1

Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet). De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.

Iedereen kan, al dan niet belanghebbende, een aanvraag indienen om een object aan te gaan wijzen als gemeentelijk monument. Dit vanwege het algemene belang van een object als gemeentelijk monument.

Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als beschermd gemeentelijk monument.

Lid 2

Een ambtelijke aanwijzing dan wel een suggestie (verzoek) dient gemotiveerd te geschieden waarbij, gelet op de daarbij behorende criteria voor de aanwijzing van een object als gemeentelijk monument (Bijlage I), wordt aangegeven op basis van welke waarden het object dient te worden aangewezen.

Artikel 2 van de oude verordening (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert echter niet terug in deze verordening. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het (archeologisch) monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden meegewogen.

Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.

Artikel 5a. Aanwijzing als gemeentelijk identiteitsbepalend object

Lid 1

De bescherming is erop gericht dat gestimuleerd wordt dat de identiteitsbepalende objecten hergebruikt worden. De categorie Identiteitsbepalende objecten is ontstaan om objecten die niet in aanmerking komen voor de status gemeentelijk monument toch een enigszins beperkte bescherming te bieden (licht monumentenregime). De betreffende objecten hebben op dit moment te weinig monumentale waarden om als gemeentelijk monument te worden aangewezen. Identiteitsbepalende objecten hebben een beeldbepalende betekenis voor de omgeving. De objecten maken dan ook deel uit van het cultureel erfgoed van Dongen. Met de aanwijzing als identiteitsbepalend object willen we bereiken dat (gedeeltelijke) sloop van het beeldbepalende object pas wordt toegestaan als afdoende is aangetoond dat hergebruik redelijkerwijs niet haalbaar is, de bouwkundige staat te slecht is om het object te handhaven dan wel de financiële nadelen bij handhaving ervan niet in verhouding staan met sloop.

De aanwijzing tot identiteitsbepalend object is niet afdwingbaar en geschiedt ambtshalve. Dit vanwege het mindere belang van een object als identiteitsbepalend object ten opzichte van een gemeentelijk monument. Belanghebbenden kunnen wel suggesties indienen bij burgemeester en wethouders maar een reactie daarop is geen besluit ingevolge de Awb en daarmee is er geen toegang tot de bestuursrechter.

Lid 2

Een aanwijzing dan wel een suggestie (verzoek) dient gemotiveerd te geschieden waarbij, gelet op de daarbij behorende criteria voor de aanwijzing van een object als gemeentelijk identiteitsbepalend object (Bijlage II), wordt aangegeven op basis van welke waarden het object dient te worden aangewezen.

De aanwijzing tot identiteitsbepalend object en de registratie in het gemeentelijk erfgoedregister zijn twee zaken met verschillend rechtsgevolg. De aanwijzing heeft net als bij gemeentelijke monumenten rechtsgevolg, het daarna registreren in het erfgoedregister is slechts een administratieve handeling. Het besluit tot aanwijzing is een discretionaire bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen beeldbepalende waarden moet uitdrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren komen (de typering).

Artikel 6. Voornemen tot aanwijzing

Eerste lid

Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (het gebouw). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument). Dit artikel is ook van toepassing op voor aanwijzing op grond van artikel 5a (identiteitsbepalende objecten).

Voor alle zakelijk gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door burgemeester en wethouders van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak. De Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen is niet van toepassing bij de aanwijzing tot identiteitsbepalend object omdat hier de grondslag voor ontbreekt.

Tweede lid

De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 3.2a van de Wabo en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.

Artikel 7. Voorbescherming

Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijk monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra burgemeester en wethouders het voornemen tot aanwijzing hebben bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden. Het is vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeit uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft gelden voor rijksmonumenten).

Dit artikel is uitgesloten voor gemeentelijk identiteitsbepalende objecten. Uitgangspunt voor de aanwijzing als gemeentelijk identiteitsbepalend object is de overeenstemming met de betreffende eigenaar. Voorbescherming is derhalve niet relevant.

Artikel 8. Advies gemeentelijke adviescommissie

Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel dient ten minste in de onderhavige verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.” Hieraan wordt in dit artikel uitvoering gegeven. Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Hiertoe behoort ook de archeologische monumentenzorg.

De Monumentenwet 1988 laat de ruimte om voor de adviestaak voor monumenten de inschakeling te regelen van een commissie waaraan in de praktijk meer taken in de fysieke leefomgeving zijn toegedicht. In de praktijk wordt de monumentencommissie bijvoorbeeld wel gecombineerd met een commissie voor ruimtelijke kwaliteit. Dit is ook het geval in de gemeente Dongen(geïntegreerde welstands- en monumentencommissie). Artikel 8 maakt daarvan gebruik om mogelijk te maken dat vooruitlopend op de Omgevingswet gewerkt kan worden met een bredere gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit. Nu een voorwaarde van de Omgevingswet zal zijn dat geen leden van het gemeentebestuur deel uitmaken van deze commissie (onder de Monumentenwet 1988 geldt dat voor leden van burgemeester en wethouders), is deze voorwaarde daartoe overgenomen in deze verordening.

Onder de Omgevingswet (artikel 17.9 van het wetsvoorstel zoals dat op 22 maart 2016 is aangenomen door de Eerste Kamer) zal een adviescommissie ingesteld moeten worden die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat (onder de Omgevingswet) om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij (onder de Omgevingswet) zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Omgevingswet maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze commissie mogelijk.

Artikel 9. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

Wat betreft de termijn is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid).

Artikel 10. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

Eerste lid

Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door burgemeester en wethouders is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.

Tweede lid

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing tot gemeentelijk monument ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Voor gemeentelijk identiteitsbepalende objecten is dit niet van toepassing.

Artikel 11. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 8 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van paragraaf 4 geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.

Artikel 12. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument / identiteitsbepalend object

Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument of gemeentelijk identiteitsbepalend object dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister of in een provinciaal erfgoedregister. Voor een gemeentelijk identiteitsbepalend object geldt daarnaast dat de aanwijzing komt te vervallen als deze op grond van de verordening wordt aangewezen tot gemeentelijk monument.

Artikel 13. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd. Het betreft hier de aanvulling van het artikel met de ‘onderhoudsplicht’.

Artikel 14. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en inhoudelijk grotendeels gelijk aan de oude verordening. Een aanvraag voor omgevingsvergunning wordt voor advies naar de monumentencommissie verzonden met in achtneming van artikel 8 van deze verordening.

Artikel 14a. Omgevingsvergunning gemeentelijk identiteitsbepalend object

Voor de identiteitsbepalende objecten geldt de bijzondere regel dat voor de activiteit monument alleen een omgevingsvergunning nodig is, als er ook een sloopactiviteit is. Ondanks het feit dat sloop in principe ongewenst is zal alleen de (gedeeltelijke) sloop van het identiteitsbepalend object omgevingsvergunningplichtig worden gesteld. Het criterium hiervoor is de 'Melding sloopvoornemen'. Dit betekent dat als er een melding sloopvoornemen noodzakelijk is voor de betreffende werkzaamheden er ook een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd. De omgevingsvergunning zal verleend worden als naar mening van het college hergebruik voldoende is bestudeerd en dit in alle redelijkheid niet mogelijk is gebleken. De bewijsvoering ligt hiervoor bij de aanvrager. Bij de afweging om een omgevingsvergunning te verlenen houdt het college tevens rekening met financiële aspecten, de bouwkundige gevolgen bij een calamiteit en de bouwkundige staat van het object. Een voorbeeld van een financiële afweging kan zijn dat een object al langere tijd te koop staat waardoor de eigenaar in financiële problemen komt of herbestemming is uitgesloten en sloop een uitkomst kan bieden. Ook de bouwkundige toestand van een object, bijvoorbeeld bij instortingsgevaar / calamiteit, kan het zijn dat er geen ander alternatief is dan sloop van het object. Voor een bouwplan waarbij een Identiteitsbepalend object behouden blijft (verbouwing of uitbreiding), is geen omgevingsvergunning voor de activiteit monument nodig. De bescherming betreft alleen het casco (de buitenschil) en de constructieve elementen (hoofddraagconstructie) die voor de stabiliteit van het object zorgen ter voorkoming van instortingsgevaar. Asbestverwijdering waarvoor een melding sloopvoornemen moet worden gedaan is uitgezonderd voor de vergunningplicht. Om te voorkomen dat onnodig cultureel erfgoed gesloopt wordt, verwacht de gemeente dat bij Identiteitsbepalende objecten serieus onderzocht wordt of hergebruik mogelijk is.

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt met artikel 2.2 de mogelijkheid om bij gemeentelijke verordening een vergunningplicht in het leven te roepen om een monument als bedoeld in een zodanige verordening te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht (artikel 2.2, eerste lid, sub b).Met de aanwijzing van identiteitsbepalende objecten wordt bij dit artikel aangesloten mede gelet op artikel 5a, eerste lid en de daarbij van toepassing zijnde criteria zoals genoemd in Bijlage II. In artikel 1, onder 4 is aangegeven dat onder een gemeentelijk identiteitsbepalend object wordt verstaan; onroerend object met enige monumentale waarde dat als zodanig is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister. De bescherming betreft de identiteitsbepalende waarden die van belang zijn voor de buurt, de wijk of het dorp, zoals omschreven in de typering.

Bij het bepalen van de vergunningplicht (bijvoorbeeld via de online vergunningcheck) moet op de vraag “betreft het een beschermd gemeentelijk monument” alleen JA ingevuld worden als voor het bouwplan ook de activiteit ‘slopen’ van toepassing is. Voor bouwplannen zonder sloopcomponent kan de vraag met NEE worden beantwoord. De vergunningprocedure duurt in beginsel maximaal acht weken (reguliere procedure). De verbodsbepaling in het eerste lid van artikel 14a vertoont gelijkenis met artikel 2.2, eerste lid, onder f van de Wabo waarbij het gaat om de beschermde gemeentelijke monumenten. In dit artikel gaat het alleen over identiteitsbepalende objecten. Ten aanzien van de omgevingsvergunningaanvraag voor de (gedeeltelijke) sloop van een identiteitsbepalend object is van belang dat het verkrijgen van gegevens en ontbrekende gegevens geregeld is in de Awb (artikel 4:2 respectievelijk 4:5 en 4:15).

In het kader van de Wabo dient de gemeente een aanvraag langs elektronische weg mogelijk te maken. Een schriftelijke aanvraag wordt ingediend met behulp van een door de Minister van VROM vastgesteld formulier. De Mor voorziet in nadere regels met betrekking tot de indieningsvereisten voor de aanvragen voor een omgevingsvergunning. In paragraaf 5.2 van de Mor zijn specifieke indieningsvereisten opgenomen voor activiteiten met betrekking tot monumenten. De aard, de omvang en de locatie van de werkzaamheden bepalen welke indieningsvereisten gelden. Het bevoegd gezag heeft niet de mogelijkheid van deze indieningsvereisten af te wijken.

In het kader van de vermindering van administratieve lasten voor burgers en bedrijven dienen de indieningsvereisten bij de vergunningaanvraag zo beperkt mogelijk gehouden te worden. Zo kan het overleggen van rapporten en bescheiden worden beperkt tot 1 exemplaar.

Artikel 16. Weigeringsgronden omgevingsvergunning gemeentelijk monument

In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo.

Artikel 16a. Weigeringsgronden omgevingsvergunning gemeentelijk identiteitsbepalend object

Eerste lid

In de praktijk wordt er door eigenaren (meestal particuliere eigenaren) te weinig rekening gehouden met herbestemmingsmogelijkheden. Dit is meestal te wijten aan gebrek aan kennis en voorlichting op dit vlak. Vanuit onze zorg voor hergebruik van objecten is het daarom belangrijk eigenaren hierop te wijzen om vroegtijdige sloop te voorkomen. Als er naar het oordeel van burgemeester en wethouders geen studie naar hergebruik is verricht (of onvoldoende zorgvuldig is uitgevoerd), dan zal de omgevingsvergunning geweigerd worden.

Als onvoldoende is aangetoond dat handhaving van het object zich onevenredig verhoudt tot financiële aspecten, de bouwkundige gevolgen bij een calamiteit en de bouwkundige staat van het object is dit ook een weigeringsgrond voor de omgevingsvergunning. Het zal zeker niet altijd nodig zijn om uitgebreide rapportages hierover te maken. Een controle door de gemeente Dongen kan hierover vaak al genoeg duidelijkheid geven.

Tweede lid

We willen ook voorkomen dat een object onnodig wordt gesloopt als er geen zicht is op een vergunning voor vervangende nieuwbouw (lid 3) omdat dit naast het verlies van het object ook voor open gaten in het straatbeeld zorgt wat niet wenselijk is. Indien echter het object in een slechte bouwkundige staat verkeerd kunnen burgemeester en wethouders alsnog de omgevingsvergunning verlenen.

Artikel 17. Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Zie de toelichting bij artikel 8. De term “rijksmonument” is gedefinieerd in artikel 1.1 van de Wabo (op grond van artikel 10.9 van de Erfgoedwet). De procedure inzake deze omgevingsvergunning is geregeld in die wet. De gemeenteraad is verplicht om de inschakeling van een commissie die adviseert over omgevingsvergunningen bij rijksmonumenten te regelen bij verordening (artikel 15 van de Monumentenwet 1988).

Artikel 18. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen, die vervolgens krachtens het bestemmingsplan moeten worden beschermd. Dit is vergelijkbaar met de thans nog geldende artikelen 35 en 36 van de Monumentenwet 1988; echter zonder de plicht de minister te horen. Artikel 36 van de Monumentenwet 1988 zal vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarna is het aanwijzen gemeentelijke van stads- en dorpsgezichten mogelijk via het omgevingsplan. Voor de bescherming van rijksmonumenten binnen het gemeentelijke stads- en dorpsgezicht geldt artikel 11 van de Monumentenwet en van gemeentelijke monumenten artikel 13 van deze verordening. Ook het Rijk zal de bescherming van stads- en dorpsgezichten van landelijke betekenis dan op basis van de Omgevingswet regelen via een instructie aan de gemeenten, die zij moeten overnemen in hun omgevingsplan.

Artikel 19. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht

Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen in verband met de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

Artikel 20. Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo geeft gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht aan een omgevingsvergunning te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven.

Artikel 21. Strafbepaling

Deze strafbepaling is uitsluitend voor overtreding van de instandhoudingsplicht van artikel 13 en de nadere regels krachtens artikel 14, eerste lid, noodzakelijk. De strafbaarstelling van handelen zonder of in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is via de Wabo en de Wet op de economische delicten (artikel 1a) geregeld. Langs deze weg is ook overtreding van artikel 14, eerste lid, en 20, eerste lid, van deze verordening strafbaar.

Artikel 22. Toezichthouders

Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend.

Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen). Uit artikel 5.13 van de Wabo volgt dat de ambtenaren die op grond van artikel 22, eerste lid, belast zijn met het toezicht op de naleving ter zake van het bepaalde bij of krachtens de Wabo, voor zover het betreft activiteiten als bedoeld in artikel 2.2, daarnaast ook bevoegd zijn, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 23. Vangnet archeologie

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het bestemmingsplan in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Met de invoering van deze verplichting is de bescherming archeologische waarden in beginsel ruimtelijk geborgd. Er zijn echter nog bestemmingsplannen van kracht van vóór de invoering van deze eisen. Gelet op de geldigheidstermijn van een bestemmingsplan van tien jaar, zal dit ook nog enige jaren mogelijk blijven. Om, mede gelet op de verplichtingen van het Verdrag van Malta, ook voor de gronden waar deze ‘oude’ bestemmingsplannen nog gelden de bescherming van archeologische waarden te verzekeren, is dit artikel opgenomen. De strekking van dit artikel is te waarborgen dat mogelijk in deze gronden aanwezige archeologische waarden niet worden verstoord, tenzij daaraan aandacht is besteed die gelijkwaardig is aan waartoe artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht, door middel van de verwachtingskaarten, een omgevingsvergunning of eigen onderzoek dat aan die eisen kan voldoen. Bij eventuele nadere regels van burgemeester en wethouders over het verrichten van archeologisch onderzoek kan bijvoorbeeld gedacht worden aan regels met betrekking tot een programma van eisen of een plan van aanpak.