Inspraakverordening Dongen 2007

Geldend van 17-08-2007 t/m heden

Intitulé

Inspraakverordening Dongen 2007

Artikel 1 begripsbepalingen

De verordening verstaat onder:

  • 1.

    inspraak: het betrekken van ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid;

  • 2.

    inspraakprocedure: de wijze waarop de inspraak gestalte wordt gegeven.

  • 3.

    beleidsvoornemen: het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid.

Artikel 2 onderwerp van inspraak

  • 1. Elk bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.

  • 2. Inspraak wordt altijd verleend indien de wet daartoe verplicht.

  • 3. Geen inspraak wordt verleend:

      • a.

        ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen;

      • b.

        indien inspraak bij of krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten;

      • c.

        indien sprake is van uitvoering van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft.

      • d.

        inzake de begroting, de tarieven voor gemeentelijke dienstverlening en belastingen bedoeld in hoofdstuk XV van de Gemeentewet;

      • e.

        indien de uitvoering van een beleidsvoornemen zo spoedeisend is dat inspraak niet kan worden afgewacht;

      • f.

        indien het belang van inspraak niet opweegt tegen het belang van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor kwetsbare groepen in de samenleving.

Artikel 3 inspraakgerechtigden

Inspraak wordt verleend aan ingezetenen en belanghebbenden.

Artikel 4 Inspraakprocedure

  • 1. Op inspraak is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2. Het bestuursorgaan kan voor een of meer beleidsvoornemens een andere inspraakprocedure vaststellen.

Artikel 5 eindverslag

  • 1. Ter afronding van de inspraak maakt het bestuursorgaan een eindverslag op.

  • 2. Het eindverslag bevat in elk geval:

    • a.

      een overzicht van de gevolgde inspraakprocedure;

    • b.

      een weergave van de zienswijzen die tijdens de inspraak mondeling of schriftelijk naar voren zijn gebracht;

    • c.

      een reactie op deze zienswijzen, waarbij met redenen omkleed wordt aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het beleidsvoornemen wordt overgegaan.

  • 3. Het bestuursorgaan maakt het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar.

  • 4. De burgemeester vermeldt het eindverslag in zijn burgerjaarverslag.

Artikel 6 intrekken oude verordening

De Inspraakverordening, zoals vastgesteld op 18 mei 1995, na gemeentelijke herindeling bekrachtigd bij raadsbesluit van 2 januari 1997, wordt ingetrokken.

Artikel 7 inwerkingtreding

Deze verordening treedt 8 dagen na de dag van bekendmaking in werking.

Artikel 8 citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Inspraakverordening Dongen 2007.

Bijlage 1 – Inspraakprocedure Wet op de Ruimtelijke Ordening

(horende bij Inspraakverordening Dongen 2007)

  • A.

    Voor vrijstelling als bedoeld in artikel 19, lid 1 of 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan de Inspraakverordening Dongen 2007 van toepassing worden verklaard met dien verstande dat artikel 4 gewijzigd wordt door:

  • 1.

    Het verzoek om vrijstelling c.q. aanvraag om bouwvergunning, de (concept) ruimtelijke onderbouwing en alle relevante stukken worden gedurende een termijn van tenminste twee weken voor inspraak ter inzage gelegd.

  • 2.

    Gedurende de termijn van terinzagelegging kan een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen naar voren brengen. Het mondeling naar voren brengen van een zienswijze is enkel mogelijk op afspraak.

  • 3.

    Het verzoek om vrijstelling kan aanleiding zijn voor het houden van een inspraakavond.

  • B.

    Op de voorbereiding van een ontwerp van een bestemmingsplan kan de Inspraakverordening Dongen 2007 van toepassing worden verklaard met dien verstande dat artikel 4 gewijzigd wordt door:

    • 1.

      Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing met dien verstande dat zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht door een ieder.

    • 2.

      Het mondeling naar voren brengen van een zienswijze is enkel mogelijk op afspraak.

    • 3.

      Het voorontwerp bestemmingsplan kan aanleiding zijn voor het houden van een inspraakavond.

Nota-toelichting Inspraakverordening Dongen 2007

Algemene toelichting

Toelichting Inspraakverordening Dongen 2007

Artikel 150 van de Gemeentewet

Sinds 1 januari 1994 is in artikel 150 van de Gemeentewet aan de raad de verplichting opgelegd een inspraakverordening vast te stellen. Bij besluit van 18 mei 1995 heeft de raad van Dongen de Inspraakverordening vastgesteld. De nieuwe Inspraakverordening Dongen 2007 is aangepast aan diverse wetswijzigingen op nationaal niveau, bijvoorbeeld aan het klachtrecht dat inmiddels in hoofdstuk 9 van de Awb is opgenomen, de dualisering van het gemeentebestuur (Wet dualisering gemeentebestuur) en de inspraakverplichtingen in verschillende bijzondere wetten (zoals artikel 118 van de Algemene bijstandswet en artikel 7a van de Wet stedelijke vernieuwing). Tevens is het model aangepast aan de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving (Adr).

Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb

Met deze herziening is de inspraakverordening tevens aangepast aan de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (Stb. 2002, 54). In deze wet is afdeling 3.4 van de Awb grondig herzien en artikel 150 van de Gemeentewet gewijzigd. De Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure zijn op 1 juli 2005 in werking getreden.

Volgens het overgangsrecht is artikel 150 van de Gemeentewet een jaar na de inwerkingtreding van de wet aangepast. Artikel 150 van de Gemeentewet luidt sinds 1 juli 2006 als volgt:

  • 1.

    De raad stelt een verordening vast waarin regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde inspraak wordt verleend door toepassing van afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover in de verordening niet anders is bepaald.

De Inspraakverordening Dongen 2006 is hierop aangepast om aan de nieuwe wetgeving te kunnen voldoen.

Afdeling 3.4 Awb (oud/nieuw)

Afdeling 3.4 Awb bevat een procedure voor de voorbereiding van besluiten. Deze afdeling heeft als doelstelling het bevorderen van eenheid in de wetgeving en het systematiseren en vereenvoudigen van wetgeving. Bij het inwerkingtreden van de Awb in 1994 bestond naast deze afdeling nog een afdeling 3.5 die een uitgebreidere voorbereidingsprocedure kende. Met de nieuwe Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb is beoogd deze twee procedures ineen te schuiven en tegelijkertijd te vereenvoudigen. Bij de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb wordt de nieuwe afdeling in verschillende bijzondere wetten van toepassing verklaard. In de wet zelf is afdeling 3.4 (nieuw) van toepassing verklaard op de inspraak bij provincies en gemeenten.

Uit de laatste zinsnede van het nieuwe tweede lid van artikel 150 van de Gemeentewet blijkt dat afwijkingen van afdeling 3.4 Awb zijn toegestaan (zie ook de memorie van antwoord (MvA) Eerste Kamer, 2000-2001, 27 023, nummer 177b, blz. 3). In de memorie van toelichting (MvT) op de wet (TK 1999-2000, 27 023, nummer 3, blz. 31) is te lezen dat in de inspraakverordening zowel geheel als gedeeltelijk kan worden afgeweken van afdeling 3.4 Awb. Dit laatste kan bijvoorbeeld geschieden in gevallen waarin het wenselijk is om wel een ontwerp ter inzage te leggen, maar de inspraak daarover op andere wijze te organiseren dan via het mondeling naar voren brengen van zienswijzen of om te werken met andere termijnen, aldus de MvT.

Inspraakprocedure/deregulering

Aan inspraak kan op zeer uiteenlopende manieren worden vormgegeven. Thans is gekozen voor een sobere regeling mede met het oog op het dereguleringsstreven van opeenvolgende kabinetten. Door het van toepassing verklaren van de procedureregeling van afdeling 3.4 van de Awb en het weghalen van overbodige bepalingen (zoals het beklagrecht) en de onnodige paragraafindeling, is de verordening gedereguleerd. Nu resteert een bondige en goed leesbare verordening van slechts acht artikelen. Bovendien maakt een globale raamregeling het mogelijk dat recht wordt gedaan aan de behoefte van insprekers en gemeentebestuur mede in relatie tot aard, schaal en reikwijdte van het beleidsvoornemen waarop inspraak plaatsvindt. Een gedetailleerde en daardoor rigide wijze van regelgeving dient niet de belangen van insprekers.

Alternatieven voor inspraak

Inspraak is onderdeel van het totale besluitvormingsproces, een naar tijd en strekking begrensde fase daarin. Het moet naar onze mening onderscheiden worden van de andere mogelijkheden die men heeft om zich tot het gemeentebestuur te wenden. Te denken valt hierbij aan het spreekrecht bij raads- en commissievergaderingen (regeling via het reglement van orde of een commissieverordening). Andere mogelijkheden die buiten de inspraak vallen zijn: het schrijven van brieven, het bezoeken van spreekuren, het houden van informatiebijeenkomsten, referenda enz. Inspraak is uiteraard ook van een andere orde dan de mogelijkheid om de uitkomsten van de beleidsvaststelling aan te vechten door middel van bezwaar en beroep.

Inspraak kan ook worden onderscheiden van interactieve beleidsvorming. Interactieve beleidsvorming is een werkwijze, met name bedoeld voor complexe beleidsprocessen waarbij meerdere actoren betrokken zijn, waarbij een overheidsorganisatie in een zo vroeg mogelijk stadium burgers, maatschappelijke organisaties, bedrijven of andere overheden bij het beleid betrekt om zo in een open en evenwichtige wisselwerking of samenwerking met hen tot de voorbereiding, bepaling, uitvoering of evaluatie van beleid te komen. Interactieve beleidsvorming mobiliseert daarbij de kennis en steun van betrokkenen bij beleidsproblemen waarvan de overheid op voorhand niet weet - of nog niet wil bepalen - hoe deze opgelost zullen worden.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1.Begripsomschrijvingen

a.Inspraak:

Er zijn veel omschrijvingen van het begrip inspraak. Bij de in dit artikel opgenomen formulering is aangesloten bij de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Inspraak is een onderdeel van de voorbereiding en uitvoering van het gemeentelijk beleid en heeft een tweeledig doel. Enerzijds wordt aan ingezetenen en belanghebbenden de mogelijkheid geboden om hun mening over beleidsvoornemens kenbaar te maken. Anderzijds biedt inspraak aan bestuursorganen een belangrijk hulpmiddel in het kader van de voor de beleidsvoorbereiding noodzakelijke belangenafweging. Inspraak is overeenkomstig artikel 150 van de Gemeentewet ‘eenzijdig’ gedefinieerd, dat wil zeggen dat geen gedachtewisseling met het bestuursorgaan is inbegrepen. Geadviseerd wordt echter het tweezijdige element van gedachtewisseling zo mogelijk wel onder de inspraakprocedure te brengen, omdat hiermee een derde doel kan worden gediend, te weten het creëren van draagvlak voor beleidsvoornemens (zie ook de algemene toelichting, onder Alternatieven voor inspraak, over interactieve beleidsvorming).

b.Inspraakprocedure:

De verantwoordelijkheid voor het maken van een regeling over inspraak ligt ingevolge artikel 150 van de Gemeentewet bij de raad. Zoals in de algemene toelichting is vermeld, is in de inspraakverordening afdeling 3.4 Awb van toepassing verklaard. Artikel 4, tweede lid, van de inspraakverordening geeft het bestuursorgaan ruimte om een andere procedure te volgen. Het bestuursorgaan is immers verantwoordelijk voor uitvoering, de nadere regeling en organisatie van de inspraak.

c.Beleidsvoornemen:

Het begrip beleidsvoornemen is gedefinieerd als het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het zal duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om de vaststelling van concrete besluiten of maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd.

Artikel 2 Onderwerp van inspraak

In het eerste lid is bepaald dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden besluit of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Het begrip bestuursorgaan is gedefinieerd in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. Het omvat in elk geval raad, college en burgemeester. Elk bestuursorgaan van de gemeente kan zijn eigen beleidsvoornemens aan inspraak onderwerpen. In de MvT (TK 1999-2000, 27 023, nummer 3, blz. 20) is vermeld dat het ter volledige beoordeling van de gemeenteraad blijft ten aanzien van welke beleidsvoornemens inspraak wordt verleend. Omdat het in bepaalde gevallen doelmatiger zal kunnen zijn als inspraak geschiedt door middel van bijvoorbeeld spreekrecht bij raadsvergaderingen, blijft door de formulering van het eerste lid de mogelijkheid bestaan dat voor bepaalde beleidsvoornemens een andere wijze van inspraak wordt geregeld. Het besluit om al dan niet inspraak te verlenen is een besluit in de zin van de Awb. Hiertegen kan dus bezwaar worden gemaakt.

In het tweede lid is bepaald dat inspraak altijd wordt verleend indien een wettelijk voorschrift daartoe verplicht. Hieronder zijn de wettelijke verplichtingen opgesomd. Deze zijn niet opgenomen in de tekst van artikel 2 zelf, omdat bij een nieuwe wettelijke verplichting direct de verordening moet worden aangepast en het een dermate uitgebreide opsomming is dat de verordening hiermee onoverzichtelijk wordt.

Wettelijke verplichtingen tot het bieden van inspraak bestaan thans bij:

  • a.

    de voorbereiding van het beleid inzake stadsvernieuwing (artikel 8 Wet op de stads- en dorpsvernieuwing);

  • b.

    de voorbereiding van een ontwikkelingsprogramma stedelijke vernieuwing (artikel 7a Wet stedelijke vernieuwing);

  • c.

    de voorbereiding van het gemeentelijk milieubeleidsplan (artikel 4.17, derde lid, Wet milieubeheer (WM));

  • d.

    de voorbereiding van een besluit tot vaststelling van een afvalstoffenverordening die afwijkt van artikel 10.21 WM (artikel 10.26, tweede lid, WM);

  • e.

    het integraal gemeentelijk gehandicaptenbeleid (artikel 1a Wet voorzieningen gehandicapten);

  • f.

    de plannen en beleidsverslagen gericht op de realisatie en de vormgeving van cliëntenparticipatie bij de uitvoering van de Algemene bijstandswet (artikel 118), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (artikel 42, eerste lid, onder d) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (artikel 42, eerste lid, onder d);

  • g.

    de voorbereiding van besluiten tot uitsluiting van welstandstoetsing als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder a en b, van de Woningwet (artikel 12, vierde lid).

In het derde lid is opgenomen wanneer geen inspraak wordt verleend.

Artikel 3 Inspraakgerechtigden

De omschrijving van inspraakgerechtigden vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. In de gemeentewet is het begrip ‘ingezetenen’ omschreven als zij die hun werkelijke woonplaats in de gemeente hebben. Zij die als ingezetene met een adres zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente, worden voor de toepassing van deze wet, behoudens bewijs van het tegendeel, geacht werkelijke woonplaats te hebben in die gemeente. In de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb zijn de woorden ‘in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen’ vervangen door: belanghebbenden. Het begrip ‘belanghebbende’ is in artikel 1:2 Awb gedefinieerd en deze definitie heeft ook gelding voor wetgeving buiten de Awb.

Artikel 4 Inspraakprocedure

Ter uniformering en deregulering is in het eerste lid afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaard op de inspraak. In artikel 3:11 tot en met 3:17 Awb is de inspraakprocedure te vinden. Na terinzagelegging en bekendmaking van het beleidsvoornemen kunnen belanghebbenden gedurende zes weken schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren brengen. In de meeste gevallen zal deze procedure passend zijn voor de inspraak. Zo niet, dan kan op grond van het tweede lid de inspraakprocedure worden aangepast. Het is voorstelbaar dat bijvoorbeeld de genoemde zes weken termijn door het bestuursorgaan te lang wordt bevonden. Deze termijn zou in de verordening kunnen worden aangepast of bij besluit van het bestuursorgaan op grond van het tweede lid.

In dit kader wordt voor twee punten aandacht gevraagd.

  • 1.

    Een inspraakprocedure kan ook het houden van een facultatief referendum omvatten (uitvoering van de wijze waarop men zijn zienswijze naar voren kan brengen). Dit middel zal echter, gezien de daaraan verbonden kosten, op beperkte schaal worden toegepast. Daarnaast zijn wij ook van mening dat dit in een afzonderlijke verordening moet worden vormgegeven.

  • 2.

    Het is uiteraard mogelijk een (of meer) standaardprocedure(s) te ontwikkelen die wanneer nodig kan (kunnen) worden ingezet. Voor vrijstellingsprocedures als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en voor de voorbereiding van een ontwerp van een bestemmingsplan zijn in bijlage 1 aparte procedures opgenomen.

Artikel 5 Eindverslag

In dit geval is niet gekozen voor verwijzing naar afdeling 3.4 Awb. In artikel 3:17 (tot de inwerkingtreding van de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure: artikel 3:13, vijfde lid) Awb wordt namelijk slechts bepaald dat een verslag wordt gemaakt

van hetgeen tijdens de inspraakprocedure mondeling naar voren is gebracht.

Onder het in het tweede lid, onderdeel a, genoemde verslag van de gevolgde inspraakprocedure wordt verstaan: Hoe is de procedure feitelijk verlopen? Is afdeling 3.4 Awb onverkort toegepast? Wanneer is het beleidsvoornemen ter inzage gelegd enz.?

Onderdeel b betekent dat de eindrapportage een volledig overzicht dient te bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke inspraakreacties. De schriftelijke inspraakreacties kunnen aan het verslag worden gehecht. In de MvT bij de Awb wordt opgemerkt dat in het verslag kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht.

Onder c wordt als het sluitstuk van inspraak voorgeschreven dat het bestuursorgaan aangeeft wat met de zienswijzen wordt gedaan.

In het derde lid is bepaald dat het bestuursorgaan het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar maakt. In dit geval houdt dit dus in op de wijze zoals gebruikelijk is in de gemeente Dongen. Benadrukt wordt hierbij dat de bekendmaking van de resultaten van de inspraak uitermate belangrijk is. Het ligt voor de hand om degenen die hebben ingesproken een exemplaar van het eindverslag te sturen. Daarnaast kan het eindverslag algemeen worden gepubliceerd in de krant en op de gemeentelijke website. Als het aantal insprekers omvangrijk is, kan worden gekozen voor het volstaan met een algemene bekendmaking. Het is aan te bevelen om tijdens de inspraakavond al duidelijkheid omtrent de communicatie te verschaffen.

In het vierde lid wordt de burgemeester verplicht om het eindverslag te vermelden in zijn burgerjaarverslag overeenkomstig artikel 170, tweede lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet.

Artikel 6 Intrekking oude verordening

Met deze bepaling wordt de bestaande inspraakverordening ingetrokken. De datum waarop de oude verordening vervalt, is de datum waarop de verordening in werking treedt (zie artikel 7).

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt 8 dagen na de dag van bekendmaking in werking.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Inspraakverordening Dongen 2007. Uit het opgenomen jaartal dient niet de conclusie getrokken te worden dat deze verordening slechts voor één jaar geldt.

Toelichting bijlage 1 – Wet op de Ruimtelijke Ordening

Algemene toelichting

Op 1 juli 2005 is de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure in werking getreden. Tegelijkertijd is artikel 6a, het inspraakartikel, uit de Wet op de Ruimtelijke Ordening geschrapt. Dit houdt in dat het volgen van een inspraakprocedure voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen niet meer

verplicht is.

De inspraakverordening is aangepast maar geeft de algemene lijnen voor inspraak aan en niet specifiek de te volgen weg bij ruimtelijke plannen of projecten. Ingevolge artikel 4, lid 2 van de Inspraakverordening Dongen 2006 is het mogelijk dat het bestuursorgaan voor een of meer beleidsvoornemens een andere inspraakprocedure kan vaststellen.

Voor de voorbereiding van een vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19, lid 1 of 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en de voorbereiding van een ontwerp van een bestemmingsplan is het vaak wenselijk dat voorafgaand aan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht een afzonderlijke inspraakprocedure wordt gehouden. Plannen kunnen zo in een vroegtijdig stadium aan de burgers worden voorgelegd en zij kunnen hun mening geven. Indien als gevolg van de ingekomen reacties c.q. zienswijzen het wenselijk blijkt wijzigingen in een (bestemmings)plan aan te brengen, kan dit vaak vrij eenvoudig worden gerealiseerd. Naarmate de procedure verder is gevorderd, krijgt het geheel een meer formeel karakter en zullen (bestemmings)plannen minder snel gewijzigd worden.

Formeel is het besluit omtrent het houden van inspraak bij een vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19.1 WRO en bij de voorbereiding van een bestemmingsplan een bevoegdheid van de gemeenteraad. Bij het vaststellen van de Inspraakverordening Dongen 2007 is echter de bevoegdheid gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel A

  • 1.

    Een termijn van 6 weken op basis van afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor het houden van inspraak is vrij lang. Immers op grond van artikel 19a, lid 4 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is op de voorbereiding van het besluit omtrent de vrijstelling afdeling 3.4. A

    wb ook van toepassing. Wanneer inspraak op basis van de Inspraakverordening Dongen 2006 zou worden verleend, zou het plan 12 weken ter inzage liggen (6 weken inspraak en 6 weken Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure). Voorgesteld wordt daarom om – wanneer inspraak wenselijk is - het plan voor tenminste 2 weken voor inspraak ter inzage te leggen. In afwijkende gevallen kunnen burgemeester en wethouders besluiten de inzagetermijn langer te laten zijn.

  • 2.

    Overeenkomstig artikel 19a, lid 4 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is inspraak voor eenieder en niet enkel voor ingezetenen en belanghebbenden. Door het maken van een afspraak voor het inbrengen van een mondelinge zienswijze (buiten een inspraakavond) wordt voorkomen dat een burger tegen een willekeurige medewerker zijn zienswijze kenbaar maakt maar deze kenbaar maakt bij een ambtenaar die van het geheel op de hoogte is.

  • 3.

    Het houden van een inspraakavond is niet voor elk plan noodzakelijk. Voor een groot deel van de plannen welke met vrijstelling als bedoeld in artikel 19, lid 1 of 2 WRO worden verleend, is het afdoende om het plan voor tenminste twee weken voor inspraak ter inzage te leggen. Bij andere plannen (bijvoorbeeld grotere inbreidingslocaties, centrumplannen) kan het wenselijk zijn een inspraakavond te organiseren. Dit artikel biedt burgemeester en wethouders hiertoe de gelegenheid.

Artikel B

  • 1.

    Op grond van artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gevoerd te worden met de betrokken waterschappen en waar nodig tevens overleg met de besturen van de gemeente wier belangen rechtsreeks in het geding zijn, met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening alsmede met die diensten van Rijk en provincie die belast zij met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. Parallel hier aan kan – indien wenselijk - inspraak worden gehouden waarbij eenieder zijn/haar mening over het plan kenbaar maakt. Gelet op de termijnen waarbinnen waterschappen, provincie en andere instanties reageren, is het niet nodig de in afdeling 3.4. Awb genoemde termijn van 6 weken in te korten.

  • 2.

    Door het maken van een afspraak voor het inbrengen van een mondelinge zienswijze (buiten een inspraakavond) wordt voorkomen dat een burger tegen een willekeurige medewerker zijn zienswijze kenbaar maakt maar deze kenbaar maakt bij een ambtenaar die van het geheel op de hoogte is.

  • 3.

    Het houden van een inspraakavond is niet voor elk plan noodzakelijk. Bij bijvoorbeeld partiële herzieningen kan het voldoende zijn wanneer het plan voor inspraak ter inzage wordt gelegd. Bij andere plannen (bijvoorbeeld uitbreidingsplannen, algehele bestemmingsplanherzieningen) kan het wenselijk zijn een inspraakavond te organiseren. Dit artikel biedt burgemeester en wethouders hiertoe de gelegenheid.