Regeling vervallen per 01-01-2021

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING DDFK-GEMEENTEN

Geldend van 15-07-2015 t/m 31-12-2020

Intitulé

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING DDFK-GEMEENTEN

De colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van de gemeenten Dantumadiel, Dongeradeel, Ferwerderadiel en Kollumerland c.a.;

overwegende dat:

het in het belang van het bieden van het optimaliseren van de gemeentelijke dienstverlening, het verminderen van de kwetsbaarheden van de ambtelijke organisaties en het beperken van kosten van de uitvoering van de gemeentelijke taken, noodzakelijk is de krachten van de vier ambtelijke organisaties te bundelen;

gelet op:

de toestemmingsbesluiten van de gemeenteraad van Dantumadiel van 16 december 2014 van Dongeradeel van 27 november 2014 van Ferwerderadiel van 20 november 2014 en van Kollumerland c.a. van 11 december 2014, en de toepasselijke bepalingen van de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Archiefwet;

besluiten:

de navolgende gemeenschappelijke regeling te treffen genaamd “Gemeenschappelijke Regeling DDFK-gemeenten.”, tot de vorming van een openbaar lichaam met rechtspersoonlijkheid in de zin van artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    de regeling: deze gemeenschappelijke regeling.

  • b.

    het openbaar lichaam: de rechtspersoonlijkheid bezittende DDFK-gemeenten als bedoeld in artikel 2 van deze regeling.

  • c.

    colleges: de aan deze regeling deelnemende colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Dantumadiel, Dongeradeel, Ferwerderadiel en Kollumerland c.a..

  • d.

    deelnemende gemeenten: de gemeenten Dantumadiel, Dongeradeel, Ferwerderadiel en Kollumerland c.a..

  • e.

    Gedeputeerde Staten: het college van Gedeputeerde Staten van Fryslân.

  • f.

    de wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • g.

    dienstverleningsovereenkomst: de opdrachtovereenkomst die een deelnemende gemeente en de DDFK-gemeenten jaarlijks met elkaar sluiten over de door de DDFK-gemeenten voor een deelnemende gemeente uit te voeren taken en de voorwaarden waaronder dat zal gebeuren.

  • h.

    taakvelden: het geheel van samenhangende producten en diensten (productcategorieën) op een beleidsterrein als benoemd in de programmabegroting van de deelnemende gemeenten.

  • i.

    programmabegroting: de begroting zoals de deelnemende gemeenten die opstellen op basis van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten en de artikel 212 Gemeentewet-verordeningen van die gemeenten.

  • j.

    PIOFACH: Personeel, Informatie, Organisatie, Financiën, Administratie, Communicatie en Huisvesting.

Artikel 2 Openbaar lichaam en bestuurssamenstelling

  • 1. Er is een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de wet, genaamd DDFK-gemeenten.

  • 2. Het openbaar lichaam is gevestigd te Dokkum.

  • 3. Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit: het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur en de voorzitter.

  • 4. Waar in deze regeling artikelen van de Gemeentewet of van enige andere wet of wettelijke regeling van overeenkomstige toepassing worden verklaard, treden het openbaar lichaam, het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur en de voorzitter in de plaats van respectievelijk de gemeente, de gemeenteraad, het college en of de burgemeester in die artikelen.

Hoofdstuk 2 BELANG, TAKEN EN BEVOEGDHEDEN

Artikel 3 Belang

De gemeenschappelijke regeling wordt getroffen ten behoeve van de gemeenschappelijke ambtelijke uitvoering van de bevoegdheden van de colleges en de burgemeesters en voorts ten behoeve van het vormen van een gemeenschappelijke ambtelijke dienst ter ondersteuning van de colleges en de burgemeesters.

Artikel 4 Taken DDFK-gemeenten

  • 1.

    • De colleges laten overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van deze regeling door de DDFK-gemeenten alle gemeentelijke taken uitvoeren, voor zover deze niet –al dan niet met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen- aan anderen zijn opgedragen en als zodanig zijn beschreven in de door colleges met DDFK-gemeenten gesloten dienstverleningsovereenkomsten zoals bedoeld in het derde lid.

  • 2.

    • De uitvoering als bedoeld in lid 1 heeft in ieder geval betrekking op de volgende aspecten van de aldaar bedoelde taken:

    • a.

      beleidsontwikkeling en –voorbereiding;

    • b.

      uitvoering van het door de daartoe bevoegde gemeentelijke bestuursorganen vastgestelde beleid en de uitvoering van de wettelijke taken;

    • c.

      toezicht op aan derden uitbesteed werk;

    • d.

      inkoop en aanbestedingstrajecten;

    • e.

      handhaving van de hiervoor genoemde uitvoering;

    • f.

      de ter ondersteuning van voormelde taken uit te voeren taken op het gebied van PIOFACH.

  • 3 De taken en de omvang en wijze van uitvoering en de daaraan verbonden kosten per deelnemende gemeente worden in jaarlijkse dienstverleningsovereenkomsten tussen ieder van de deelnemende gemeenten en deDDFK-gemeenten vastgelegd, overeenkomstig de uitgangspunten van deze regeling en de door het Algemeen Bestuur vastgestelde Bijdrageverordening.

  • 4 De deelnemende gemeenten zijn gehouden in alle gevallen de diensten en producten (productcategorieën), die behoren bij de overeengekomen taken, af te nemen. Een deelnemende gemeente mag bepaalde taken of aspecten daarvan pas zelf uitvoeren dan wel aan een andere uitvoerder uitbesteden na bestuurlijke besluitvorming bij meerderheid van het Algemeen Bestuur en afstemming met de andere colleges. In dit afstemmingsoverleg zal aangetoond moeten worden waarom de betreffende taken of aspecten daarvan niet of in onvoldoende mate door de DDFK-gemeenten uitgevoerd kunnen worden.

  • 5 De DDFK-gemeenten voert uitsluitend taken uit voor de deelnemende gemeenten. Uitvoering voor derden is slechts toegestaan na een besluit van het Algemeen Bestuur. Deze uitvoering voor derden mag slechts incidenteel plaatsvinden en mag in ieder geval niet meer bedragen dan 20% van de totale werkzaamheden.

Artikel 5 Algemene bevoegdheidstoedeling

  • 1. De daartoe bevoegde bestuursorganen van de deelnemende gemeenten zullen in afzonderlijke mandaatbesluiten bepalen welke bevoegdheden die samenhangen met de taken zoals vermeld in artikel 4 van de regeling opgedragen dienen te worden aan de overeenkomstige bestuursorganen dan wel aan de directeur van de DDFK-gemeenten.

  • 2. Aan het bestuur van de DDFK-gemeenten worden geen bevoegdheden overgedragen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid worden, met inachtneming van artikel 232, vierde lid, van de Gemeentewet en artikel 30, achtste lid van de Wet waardering onroerende zaken, aan het Dagelijks Bestuur onderscheidenlijk de ambtenaren, genoemd in artikel 15, alle bevoegdheden tot heffing en invordering van gemeentelijke belastingen overgedragen, met inbegrip van de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 5a Treffen gemeenschappelijke regeling

  • 1. Het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur zijn, ieder voor zover zij bevoegd zijn, bevoegd tot het mede treffen van en het deelnemen aan een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in artikel 93 onderscheidenlijk artikel 96 van de wet.

  • 2. Het dagelijks bestuur gaat niet over tot het treffen van een gemeenschappelijke regeling dan na verkregen toestemming van het algemeen bestuur.

  • 3. In dit artiikel wordt onder het treffen van een gemeenschappelijke regeling tevens verstaan het toetreden tot, uittreden uit of wijzigen van een gemeenschappelijke regeling.

Hoofdstuk 3 HET ALGEMEEN BESTUUR

Artikel 6 Samenstelling

  • 1. Het Algemeen Bestuur bestaat uit twee leden per college, waaronder alle burgemeesters. De colleges wijzen in onderling overleg, uit hun midden de leden en de plaatsvervangende leden per gemeente aan.

  • 2. De zittingsduur van de leden van het Algemeen Bestuur is gelijk aan die van de colleges. De leden van het Algemeen Bestuur blijven na het verstrijken van de in de vorige zin genoemde termijn hun functie waarnemen tot het tijdstip dat de wethouders door hun respectievelijke gemeenteraden als zodanig zijn benoemd.

  • 3. In het geval dat een lid van een college binnen de zittingstermijn als bedoeld in lid 2 aftreedt of wordt ontslagen, vervalt met gelijke ingang daarvan het lidmaatschap van het Algemeen Bestuur.

  • 4. Een lid van het Algemeen Bestuur kan bij afwezigheid worden vervangen door een daartoe aangewezen plaatsvervangend lid.

Artikel 7 Werkwijze Algemeen Bestuur

  • 1. Het Algemeen Bestuur vergadert zo vaak als het daartoe heeft besloten, maar tenminste tweemaal per jaar en verder als de voorzitter of tenminste twee leden onder schriftelijke opgave van de te behandelen onderwerpen dit verzoeken.

  • 2. Voor de oproeping van de vergaderingen is artikel 19 Gemeentewet van overeenkomstige toepassing. De gemeentesecretarissen van de deelnemende gemeenten wonen de vergaderingen van het Algemeen Bestuur bij, zij hebben daarin een adviserende stem.

  • 3. Het Algemeen Bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast.

  • 4. Voor zover bij of krachtens deze regeling niet anders is bepaald, worden besluiten van het Algemeen Bestuur bij gewone meerderheid genomen. De besluiten tot vaststelling van de begroting en de rekening, zoals bedoeld in de artikelen 24, lid 6 en 25, lid 4 van deze regeling, de vaststelling van de Bijdrageverordening zoals bedoeld in artikel 22, lid 3 en het vaststellen van de algemene financiële en beleidsmatige kaders zoals bedoeld in artikel 34b van de wet dienen unaniem genomen te worden.

  • 5. In de vergadering van het Algemeen Bestuur heeft elk lid één stem. Onverminderd het bepaalde in de wet, treden de colleges bij het staken van de stemmen dan wel indien niet de vereiste unanimiteit gehaald wordt, terstond met elkaar in overleg teneinde zo mogelijk tot een oplossing te komen. Per situatie wordt bezien welke oplossingswijze het best bij het probleem past (bijvoorbeeld mediation of juridische/financiële toetsing van de verschillende standpunten).

  • 6. In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd of besloten over:

    • a.

      het vaststellen van de algemene financiële en beleidsmatige kaders zoals bedoeld in artikel 34b van de wet.

    • b.

      de begroting dan wel wijzigingen daarvan.

    • c.

      het vaststellen dan wel wijzigen van de Bijdrageverordening.

    • d.

      het vaststellen van de rekening.

  • 7. De leden van het Algemeen Bestuur ontvangen voor hun werkzaamheden geen vergoeding in welke vorm dan ook.

Artikel 8 Bevoegdheden Algemeen Bestuur

Aan het Algemeen Bestuur komen alle bevoegdheden toe die in deze regeling of bij wet niet zijn opgedragen aan het Dagelijks Bestuur dan wel de voorzitter.

Artikel 9 Informatie- en verantwoordingsplicht

  • 1. Een lid van het Algemeen Bestuur verschaft aan het college dat hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door dit college of een of meer leden daarvan worden verlangd.

  • 2. Een lid van het Algemeen Bestuur is aan het college dat hem heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem in het Algemeen Bestuur gevoerde beleid.

  • 3. De colleges bepalen op welke wijze de door hen aangewezen leden aan hun plichten in de vorige leden moeten voldoen.

  • 4. Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de gemeenteraden.

  • 5. Het Algemeen Bestuur geeft zo spoedig mogelijk maar in ieder geval binnen twee maanden aan de gemeenteraden en de colleges van de deelnemende gemeenten de door één of meer leden van die gemeenteraden of colleges schriftelijk gevraagde inlichtingen, waarvan het verstrekken niet in strijd is met het algemeen belang.

  • 6. Het Algemeen Bestuur geeft aan de gemeenteraden en de colleges van de deelnemende gemeenten periodiek ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het Algemeen Bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig zijn.

  • 7. De colleges zijn gehouden het Algemeen Bestuur in kennis te stellen van de bij hen in voorbereiding zijnde plannen en/of maatregelen met betrekking tot de in artikel 4 bedoelde taakgebieden en taakaspecten daarbinnen, voor zover deze redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor het functioneren van de DDFK-gemeenten.

Hoofdstuk 4 HET DAGELIJKS BESTUUR

Artikel 10 Samenstelling

  • 1. Het Algemeen Bestuur benoemt in de eerste vergadering van elke zittingsperiode uit zijn midden een Dagelijks Bestuur.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur bestaat uit één lid van elk college, de voorzitter inbegrepen.

  • 3. De leden van het Dagelijks Bestuur treden af als lid van dat bestuur met ingang van de dag waarop de zittingsperiode van het Algemeen Bestuur afloopt. Zij blijven hun functie waarnemen tot het tijdstip waarop het Algemeen Bestuur een nieuw Dagelijks Bestuur heeft aangewezen.

  • 4. Een lid van het Dagelijks Bestuur kan te allen tijde ontslag nemen.

  • 5. Degene die tussentijds ophoudt lid van het Algemeen Bestuur te zijn, houdt tevens op lid van het Dagelijks Bestuur te zijn.

  • 6. Indien tussentijds een vacature ontstaat in het Dagelijks Bestuur, wijst het Algemeen Bestuur zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan.

  • 7. Een lid van het Dagelijks Bestuur kan door het Algemeen Bestuur worden ontslagen, indien dit lid niet langer het vertrouwen van het Algemeen Bestuur geniet. De artikelen 49 en 50 Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing. Op het ontslagbesluit is artikel 7:1 Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 11 Werkwijze Dagelijks Bestuur

  • 1. Voor zover deze regeling niet anders bepaalt kan het Dagelijks Bestuur zijn werkzaamheden verdelen over de leden. Deze verdeling wordt aan het Algemeen Bestuur medegedeeld.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of tenminste twee leden dit nodig achten.

  • 3. In de vergadering van het Dagelijks Bestuur heeft ieder lid één stem. Onverminderd het bepaalde in de wet, treden de colleges bij het staken van de stemmen, terstond met elkaar in overleg teneinde zo mogelijk tot een oplossing te komen. Per situatie wordt bezien welke oplossingswijze het best bij het probleem past (bijvoorbeeld mediation of juridische/financiële toetsing van de verschillende standpunten).

  • 4. Op de vergaderingen van het Dagelijks Bestuur zijn de artikelen 54 tot en met 59 Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Het Dagelijks Bestuur kan voor zijn werkzaamheden een Reglement van orde vaststellen. Dit wordt aan het Algemeen Bestuur ter kennisneming gezonden.

  • 6. De leden van het Dagelijks Bestuur ontvangen voor hun werkzaamheden geen vergoeding in welke vorm dan ook.

Artikel 12 Bevoegdheden Dagelijks Bestuur

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de wet, is het Dagelijks Bestuur bevoegd:

    • a.

      het dagelijks bestuur van de DDFK-gemeenten te voeren, voor zover niet bij of krachtens de wet of deze regeling het Algemeen Bestuur hiermee is belast;

    • b.

      de inkomsten, de uitgaven en het vermogen van de DDFK-gemeenten te beheren;

    • c.

      beslissingen van het Algemeen Bestuur voor te bereiden en uit te voeren;

    • d.

      regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de DDFK-gemeenten;

    • e.

      tot het benoemen, schorsen en ontslaan van de ambtenaren, waaronder de directeur, van de DDFK-gemeenten;

    • f.

      de bezoldiging en de overige rechtspositie van het personeel te regelen van de DDFK-gemeenten.

    • g.

      te besluiten tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van de DDFK-gemeenten, met uitzondering van privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoel in artikel 31a van de wet;

    • h.

      te besluiten namens de DDFK-gemeenten, het Dagelijks Bestuur of het Algemeen Bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratieve beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het Algemeen Bestuur, voor zover het Algemeen Bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist;

    • i.

      tot het nemen, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, van alle conservatoire maatregelen en doen wat nodig is ter voorkoming van verjaring en verlies.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in de wet kan het Algemeen Bestuur aan het Dagelijks Bestuur bevoegdheden overdragen met uitzondering van:

    • a.

      het vaststellen dan wel wijzigen van de begroting of de jaarrekening.

    • b.

      het vaststellen van de financiële beheers- en de controleverordening zoals omschreven in de artikelen 212 en 213 Gemeentewet.

    • c.

      het vaststellen van de Bijdrageverordening.

Artikel 13 Informatie en verantwoordingsplicht

  • 1. De leden van het Dagelijks Bestuur zijn, tezamen en afzonderlijk, aan het Algemeen Bestuur verantwoording verschuldigd voor het door het Dagelijks Bestuur gevoerde bestuur.

  • 2. De leden van het Dagelijks Bestuur geven tezamen dan wel afzonderlijk aan het Algemeen Bestuur, indien dit bestuur dan wel een of meer leden daarvan daarom verzoeken, binnen acht weken alle gevraagde inlichtingen, een en ander voor zover dit niet in strijd is met het algemeen belang.

  • 3. Het Dagelijks Bestuur geeft de gemeenteraden mondeling of schriftelijk de door een of meer leden van die gemeenteraden gevraagde inlichtingen.

Hoofdstuk 5 DE VOORZITTER

Artikel 14 De Voorzitter

  • 1. Het Algemeen Bestuur benoemt uit zijn midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter.

  • 2. De voorzitter vertegenwoordigt de DDFK-gemeenten in en buiten rechte. Hij kan deze bevoegdheid aan anderen opdragen.

Hoofdstuk 6 AMBTELIJKE BESTUURSORGANEN

Artikel 15 Algemene bepaling

De DDFK-gemeenten heeft één of meer heffingsambtenaren, invorderingsambtenaren, belastingambtenaren van de DDFK-gemeenten en belastingdeurwaarders.

Artikel 16 Heffingsambtenaar

  • 1. De heffingsambtenaar heeft ter zake van de belastingen en de Wet waardering onroerende zaken de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Wet milieubeheer of de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de inspecteur, respectievelijk de ambtenaar belast met de heffing van de deelnemende gemeenten.

  • 2. Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid neemt de heffingsambtenaar de nadere regels van het Algemeen Bestuur in acht en houdt hij rekening met de beleidsregels die het Dagelijks Bestuur heeft geformuleerd ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.

Artikel 17 Invorderingsambtenaar

  • 1. De invorderingsambtenaar heeft ter zake van de belastingen de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet of de Wet milieubeheer zijn toegekend aan de ontvanger, respectievelijk de ambtenaar belast met de invordering van de deelnemende gemeenten.

  • 2. De invorderingsambtenaar beslist niet tot het voeren van een executieprocedure in eerste aanleg en niet tot het instellen van hoger beroep en cassatie, dan nadat hij het dagelijks bestuur van zijn voornemen op de hoogte heeft gesteld.

  • 3. Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste en tweede lid neemt de invorderingsambtenaar de kwijtscheldingsregels van de desbetreffende deelnemende gemeenten en de nadere regels van het Algemeen Bestuur in acht, alsmede houdt hij rekening met de beleidsregels van het Dagelijks Bestuur ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.

Artikel 18 Belastingambtenaar van de DDFK-gemeenten

  • 1. De belastingambtenaar van de DDFK-gemeenten heeft ter zake van de belastingen en de Wet waardering onroerende zaken de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Wet milieubeheer of de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de ambtenaren van de Rijksbelastingdienst, respectievelijk de ambtenaar belast met de heffing of invordering van de deelnemende gemeenten als bedoeld in artikel 231, tweede lid onder d, van de Gemeentewet.

  • 2. Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid neemt de belastingambtenaar van de DDFK-gemeenten de nadere regels van het Algemeen Bestuur in acht, alsmede houdt hij rekening met de beleidsregels van het Dagelijks Bestuur ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.

Artikel 19 Belastingdeurwaarder

  • 1. De belastingdeurwaarder heeft ter zake van de belastingen de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet of de Wet milieubeheer zijn toegekend aan de belastingdeurwaarder.

  • 2. Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid neemt de belastingdeurwaarder de nadere regels van het Algemeen Bestuur in acht en houdt hij rekening met de beleidsregels die het Dagelijks Bestuur heeft geformuleerd ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.

Hoofdstuk 7 DE ORGANISATIE EN DE DIRECTEUR

Artikel 20 Directeur

  • 1. Het Dagelijks Bestuur benoemt een directeur DDFK-gemeenten en een plaatsvervangend directeur.

  • 2. De directeur fungeert als secretaris van de DDFK-gemeenten.

  • 3. De dagelijkse leiding van de DDFK-gemeenten berust bij de directeur.

  • 4. De taken en bevoegdheden van de directeur worden vastgelegd in een door het Dagelijks Bestuur vast te stellen directiestatuut. Het Dagelijks Bestuur brengt dit directiestatuut ter kennis van het Algemeen Bestuur.

  • 5. De directeur verschaft minstens één keer per vier maanden de informatie aan het Dagelijks Bestuur om het functioneren en de bedrijfsvoering van de DDFK-gemeenten te kunnen beoordelen.

Artikel 21 Secretarissenoverleg

  • 1. Onder het Secretarissenoverleg wordt verstaan het gezamenlijk overleg van de directeur van de DDFK-gemeenten en de gemeentesecretarissen van de deelnemende gemeenten.

  • 2. Het Secretarissenoverleg heeft tot doel het optimaal functioneren van de DDFK-gemeenten ten dienst van de deelnemende gemeenten. Daartoe stemmen de deelnemers in brede zin ontwikkelingen en actualiteiten met elkaar af (zowel afkomstig vanuit de DDFK-gemeenten als vanuit de deelnemende gemeenten) en adviseren zij elkaar over en weer met in achtneming van hun eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheden.

Hoofdstuk 8 FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 22 Financiële administratie en controle

  • 1. Op het financieel beleid, het financieel beheer, de inrichting van de financiële organisatie en de controle daarop van de DDFK-gemeenten zijn de artikelen 212 en 213 Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het Algemeen Bestuur stelt in dat kader de vereiste verordeningen vast, waarbij rekening gehouden wordt met de taakstelling en taakgebieden en de wijze van uitvoering daarvan zoals bepaald in de artikelen 4 tot en met 6 van deze regeling.

  • 3. Het Algemeen Bestuur stelt in ieder geval een Bijdrageverordening vast. Conform deze Bijdrageverordening zullen de kosten van de DDFK-gemeenten worden verrekend met de deelnemende gemeenten. Zij vormt het uitgangspunt bij de afspraken zoals deze worden vastgelegd in de dienstverleningsovereenkomsten zoals genoemd in artikel 4 van deze regeling.

Artikel 23 Dienstjaar

Het dienstjaar loopt van 1 januari tot en met 31 december.

Artikel 24 Kadernota en Begroting

  • 1. Het Algemeen Bestuur stelt conform artikel 34b van de wet jaarlijks vóór 15 april de financiële en beleidsmatige kaders vast van de DDFK-gemeenten. Het Dagelijks Bestuur zendt deze kadernota vóór 15 april ter kennisname aan de gemeenteraden van de deelnemende gemeenten.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur stelt elk jaar vóór 15 april een meerjarenbegroting en een ontwerpbegroting van inkomsten en uitgaven voor het komend dienstjaar op, voorzien van de nodige toelichting en specificaties.

  • 3. Uiterlijk 1 april van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de begroting zal dienen, zendt het Dagelijks Bestuur een meerjarenbegroting en de ontwerpbegroting toe aan de gemeenten.

  • 4. De meerjarenbegroting en de ontwerpbegroting worden door de zorg van de deelnemende gemeentebesturen voor een ieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de ter inzage legging en de verkrijgbaarstelling van de ontwerpbegroting en de meerjarenbegroting wordt openbaar kennis gegeven.

  • 5. De gemeenteraden van de gemeenten kunnen binnen acht weken na de datum van toezending van de ontwerpbegroting het Dagelijks Bestuur hun zienswijze schriftelijk doen blijken.

  • 6. Het Algemeen Bestuur stelt de begroting vast vóór 1 juli.

  • 7. De begroting wordt binnen twee weken na vaststelling door het Algemeen Bestuur aan de colleges en de gemeenteraden toegezonden.

  • 8. Op de wijzigingen van de begroting zijn de voorafgaande bepalingen van dit artikel – met uitzondering van de genoemde data - van overeenkomstige toepassing.

  • 9. De deelnemende gemeenten zullen er steeds zorg voor dragen dat de DDFK-gemeenten te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 10. Indien aan het Algemeen Bestuur van de DDFK-gemeenten blijkt dat een deelnemende gemeente weigert deze uitgaven op de begroting te zetten, doet het Algemeen Bestuur onverwijld aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet.

Artikel 25 Jaarrekening

  • 1. Het Dagelijks Bestuur maakt elk jaar de rekening van baten en lasten (inclusief de balans) van het voorgaande jaar op. Het Dagelijks Bestuur zendt voor 1 maart de rekening met de daarbij behorende bescheiden aan het Algemeen Bestuur. Het Algemeen Bestuur zendt de rekening ter controle naar de door het Algemeen Bestuur aangewezen accountant, met het verzoek zo spoedig mogelijk het controlerapport uit te brengen.

  • 2. Het Algemeen Bestuur zendt voor 1 maart de voorlopige rekening en zodra beschikbaar het verslag van bevindingen van de accountant aan de colleges en de gemeenteraden van de deelnemende gemeenten ter kennisneming.

  • 3. Nadat het controlerapport bedoeld in lid 1 is ontvangen, stelt het Algemeen Bestuur de rekening vast vóór 1 juli.

  • 4. Het besluit van het Algemeen Bestuur, houdende vaststelling van de rekening, strekt voor zover het daarin opgenomen ontvangsten en uitgaven betreft het Dagelijks Bestuur tot decharge, behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden.

Hoofdstuk 9 ARCHIEF

Artikel 26 Archiefbeheer

  • 1. Het Dagelijks Bestuur is belast met de zorg op de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden van de DDFK-gemeenten en zijn bestuursorganen overeenkomstig een door het Algemeen Bestuur met inachtneming van artikel 40, lid 2 Archiefwet 1995 vast te stellen regeling.

  • 2. De secretaris is belast met de bewaring van de archiefbescheiden als bedoeld in het vorige lid overeenkomstig de door het Dagelijks Bestuur vast te stellen nadere regels.

  • 3. Bij opheffing van de regeling worden de archiefbescheiden geplaatst in een door het Dagelijks Bestuur aan te wijzen archiefbewaarplaats.

Hoofdstuk 10 GESCHILLEN

Artikel 27 Geschillen

  • 1. Indien er tussen de DDFK-gemeenten en een der deelnemende gemeenten een geschil ontstaat over de uitvoering van de taken zoals opgenomen in de artikelen 4 tot en met 6 van deze regeling, treden het Dagelijks Bestuur en het betreffende college terstond in overleg met elkaar teneinde het geschil verder te verkennen en zo mogelijk op te lossen.

  • 2. Indien dit overleg niet binnen twee maanden na de begindatum ervan tot een oplossing heeft geleid, zullen betrokken partijen een mediator inschakelen teneinde hun geschil te beslechten.

  • 3. Met betrekking tot geschillen tussen de colleges onderling, dan wel tussen de colleges en de DDFK-gemeenten omtrent de toepassing -in de ruimste zin- van deze regeling is artikel 28 van de wet van toepassing.

Hoofdstuk 11 TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING, OPHEFFING

Artikel 28 Toetreding

Tot deze gemeenschappelijke regeling kunnen geen bestuursorganen van andere overheden dan de deelnemende gemeenten toetreden.

Artikel 29 Uittreding

  • 1. Een college kan, na vooraf verkregen toestemming van de raad van die gemeente, besluiten dat de deelneming aan deze regeling wordt opgezegd. De gemeenteraden van de overige gemeenten worden over de besluiten geïnformeerd. Een dergelijk besluit kan voor de eerste keer worden genomen twee jaar na de inwerkingtreding van deze regeling.

  • 2. Een uittredingsbesluit gaat twee kalenderjaren na het verstrijken van het jaar waarin het besluit tot opzegging is genomen, in.

  • 3. Alvorens een college tot besluitvorming komt als bedoeld in het eerste lid, wordt eerst over het voornemen overleg met de andere colleges gevoerd.

  • 4. In het voornemen als bedoeld in het eerste en derde lid worden de motieven gegeven op grond waarvan het college wenst uit te treden.

  • 5. Het besluit als bedoeld in het 1e lid wordt terstond ter kennis gebracht van het Algemeen Bestuur.

  • 6. Het Algemeen Bestuur regelt de financiële verplichtingen alsmede de overige gevolgen van de uittreding waarbij de kosten van de uittreding worden doorbelast naar de uittredende partij.

  • 7. Van elk besluit tot uittreding van een college wordt terstond kennis gegeven aan de overige colleges en gedeputeerde staten.

Artikel 30 Wijziging en opheffing

  • 1. De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

  • 2. Wijziging of opheffing van de regeling vindt plaats indien de colleges van tenminste drievierde van de deelnemende gemeenten daartoe besluiten.

  • 3. Indien drie van de vier van de deelnemende gemeenten besluiten tot een bestuurlijke herindeling in de zin van de wet Algemene regels herindeling (wet Arhi), besluiten de colleges op het moment dat de herindelingswet is gepubliceerd, onverminderd het bepaalde in de wet Arhi en de herindelingswet, deze regeling op te heffen per datum herindeling met inachtneming van het bepaalde in dit artikel.

  • 4. Indien het Algemeen Bestuur wijziging van de regeling wenselijk acht, doet het Dagelijks Bestuur het daartoe strekkend voorstel aan de betrokken bestuursorganen van de deelnemende gemeenten.

  • 5. In geval van opheffing van de regeling stelt het Algemeen Bestuur een regeling op met betrekking tot de gevolgen van de opheffing. Deze opheffings-/liquidatieregeling wordt vastgesteld door de colleges, de gemeenteraden van die gemeenten gehoord.

  • 6. De regeling als bedoeld in lid 4:

    • a.

      voorziet in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel als bedoeld in hoofdstuk 6 van deze gemeenschappelijke regeling.

    • b.

      geeft regels voor de wijze waarop de deelnemende gemeenten, voor zover het saldo ontoereikend is, zorgdragen voor de nakoming van de verplichtingen van het samenwerkingsverband.

  • 7. Het Dagelijks Bestuur is belast met de uitvoering van de liquidatie.

  • 8. Zo nodig blijft het Algemeen Bestuur functioneren tot de liquidatie voltooid is.

  • 9. Alle rechten en verplichtingen van de regeling die resteren na uitvoering van het liquidatieplan gaan bij vereffening over naar de gemeenten, naar evenredigheid van de grootte van hun bijdrage aan de regeling in het jaar voorafgaande aan de opheffing.

  • 10. Van elk besluit tot wijziging dan wel opheffing van deze regeling wordt terstond bericht gezonden aan de colleges en gedeputeerde staten.

Hoofdstuk 12 SLOTBEPALINGEN

Artikel 31 Bestaande samenwerkingen, deelnemingen en overeenkomsten

De op het moment van inwerkingtreding van deze Regeling bestaande privaatrechtelijke, dan wel publiekrechtelijke samenwerkingsverbanden en overeenkomsten van de deelnemende gemeenten afzonderlijk of gezamenlijk met derden betrekking hebbend op de taken zoals genoemd in artikel 4, blijven bestaan tot het moment waarop ieder van de colleges, na een gezamenlijke inventarisatie daarvan met het Dagelijks Bestuur, besloten heeft welke van de per deelnemende gemeente geïnventariseerde samenwerkingsverbanden en overeenkomsten door de betreffende gemeente gehandhaafd, dan wel opgezegd dienen te worden. In geval van opzegging kan een college na positieve besluitvorming door het Algemeen Bestuur besluiten de betreffende taken te laten uitoefenen door de DDFK-gemeenten.

Artikel 32 Inwerkingtreding en overige bepalingen

  • 1.

    Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015 en kan worden aangehaald onder de titel 'Gemeenschappelijke regeling DDFK-gemeenten’. Indien de regeling na 31 december 2014 bekend wordt gemaakt, treedt zij één dag na bekendmaking in werking.

  • 2.

    De deelnemende gemeenten dragen zorg voor de bekendmaking van deze regeling op een in de desbetreffende gemeente gebruikelijke wijze.

  • 3.

    Het gemeentebestuur van de gemeente Dongeradeel is aangewezen als het gemeentebestuur bedoeld in artikel 26 van de wet.

  • 4.

    In alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het Algemeen Bestuur.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van de gemeente Dantumadiel op 18 december 2014,
de secretaris, de burgemeester,
B.Schat S. Heldoorn
Aldus vastgesteld door de burgemeester van de gemeente Dantumadiel op 18 december 2014,
de burgemeester,
S.Heldoorn
Aldus vastgesteld door het college van de gemeente Dongeradeel op 18 december 2014,
de secretaris, de burgemeester,
D.Willems M. Waanders
Aldus vastgesteld door de burgemeester van de gemeente Dongeradeel op 18 december 2014,
de burgemeester,
M.Waanders
Aldus vastgesteld door het college van de gemeente Ferwerderadiel op 18 december 2014,
de secretaris, de burgemeester,
J.Hofstede mr. W. van den Berg
Aldus vastgesteld door de burgemeester van de gemeente Ferwerderadiel op 18 december 2014,
de burgemeester,
mr. W. van den Berg
Aldus vastgesteld door het college van de gemeente Kollumerland c.a. op 17 december 2014,
de secretaris, de loco-burgemeester,
R.Schoonderbeek J.E. Boerema
Aldus vastgesteld door de burgemeester van de gemeente Kollumerland c.a. op 17 december 2014,
de loco-burgemeester,
J.E. Boerema

Nota-toelichting

Toelichting Gemeenschappelijke regeling DDFK-gemeenten

 

Algemeen

De Gemeenschappelijke regelingDDFK-gemeenten wordt aangegaan om uitvoering te geven aan het besluit van de gemeenten Dantumadiel, Dongeradeel, Ferwerderadiel en Kollumerland c.a. om per 1 januari 2015 met een gezamenlijke ambtelijke organisatie te gaan werken. In de intentieovereenkomst tussen de gemeenteraden van de deelnemende gemeenten van september 2014 is afgesproken dat deze samenwerking in 2016 geëvalueerd zal worden, waarna de gemeenteraden zich zullen beraden op een eventuele aanpassing van deze samenwerking naar een bestuurlijke fusie tussen alle of tussen enkele van de deelnemende gemeenten.

Om onze samenwerking te effectueren is het noodzakelijk om een publiekrechtelijke rechtspersoon op te richten voor het werkgeverschap. Deze vorm vindt haar basis in de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). De gemeentebesturen vormen er zelf het bestuur van. Zij dragen er geen taken of bevoegdheden aan over, anders dan die nodig zijn voor het doel van het werkgeverschap. Als vorm voor de gemeenschappelijke regeling is gekozen voor een openbaar lichaam. Het openbaar lichaam heeft rechtspersoonlijkheid en kan fungeren als publiekrechtelijk werkgever voor het personeel. Daarnaast vervult het openbaar lichaam de rol van formele opdrachtnemer voor de vier gemeentebesturen en sluit het hiervoor dienstverleningsovereenkomsten af.

De DDFK-gemeenten moet gezien worden als een organisatie die de vier gemeenten bedient. Het zijn de gemeentebesturen die bevoegd blijven. De DDFK-gemeenten zal de taken uit gaan voeren die tot 1 januari 2015 worden uitgevoerd door de afzonderlijke ambtelijke organisaties.

In de gemeenschappelijke regeling is uitdrukkelijk niet gekozen voor het overdragen van bevoegdheden van de bestuursorganen van de vier gemeenten aan de DDFK-gemeenten, maar voor de vorm van mandaat. De bestuursorganen bepalen zelf welke bevoegdheden ze mandateren aan de DDFK-gemeenten en blijven derhalve zelf bevoegd. Het ligt voor de hand om de bevoegdheden die in de huidige situatie aan de ambtelijke organisatie zijn gemandateerd per 1 januari 2015 ook aan de DDFK-gemeenten te mandateren. Om praktische redenen is het wel dringend gewenst om de mandaatbesluiten te harmoniseren zodat de DDFK-gemeenten per gemeente dezelfde bevoegdheden opgedragen krijgt.

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel bevat enkele algemene begripsbepalingen die gelden voor de gehele gemeenschappelijke regeling. De omschrijvingen spreken voor zich.

Artikel 2 Openbaar lichaam en bestuurssamenstelling

Dit artikel bepaalt dat er een gemeenschappelijk openbaar lichaam wordt ingesteld krachtens artikel 8, lid 1 van de Wgr. Het gemeenschappelijk openbaar lichaam bezit rechtspersoonlijkheid (artikel 8, lid 1 Wgr jo. Artikel 2.1 lid 2 BW) en kan zodoende ook privaatrechtelijke rechtshandelingen verrichten (artikel 2:1 lid 3 jo. artikel 2:5 jo. artikel 3:32 BW).

Het bestuur van het gemeenschappelijk openbaar lichaam bestaat ten minste uit een Algemeen Bestuur, een Dagelijks Bestuur en een voorzitter. Daarnaast kunnen bestuurscommissies worden ingesteld als de regeling in die mogelijkheid voorziet. In deze regeling is daarvan geen sprake.

Ingevolge artikel 10, derde lid, van de Wgr moet een gemeenschappelijke regeling waarbij een gemeenschappelijk openbaar lichaam wordt ingesteld een bepaling bevatten waarin de plaats van vestiging wordt aangewezen. Deze plaats van vestiging bepaalt wie de toezichthouder is bij provinciegrensoverschrijdende samenwerking en welke rechtbank bevoegd is kennis te nemen van beroepschriften ingediend tegen besluiten van de bestuursorganen van het gemeenschappelijk openbaar lichaam. Het aanwijzen van de officiële vestigingsplaats laat onverlet dat er ook op andere locaties gewerkt kan worden.

Artikel 3 Belang

Een gemeenschappelijke regeling kan getroffen worden voor één of verschillende gemeentelijke belangen (artikel 1 lid 1 Wgr). Dit belang of deze belangen moeten in de gemeenschappelijke regeling worden opgenomen (artikel 10 lid 1 Wgr). Het belang bakent de bevoegdheden van (het bestuur) van het gemeenschappelijk openbaar lichaam af.

Artikel 4 Taken organisatie

De deelnemende gemeenten laten overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van deze regeling, alle gemeentelijke taken door de DDFK-gemeenten uitvoeren. De intentie is dat de gemeenten de ambtelijke taken, met uitzondering van de functies van gemeentesecretaris en raadsgriffier door de Werkorganisatie laten uitvoeren.

In dit artikel is opgenomen dat in principe alleen werkzaamheden worden verricht voor de deelnemende gemeenten, indien wel werkzaamheden worden verricht voor derden mag dat slechts incidenteel plaatsvinden.

Verder is ervoor gekozen om het weghalen van een opdracht een gezamenlijk besluit te laten zijn omdat dit gevolgen heeft voor alle deelnemers. De opdracht is verstrekt om bepaalde taken uit te voeren, wijzigingen in deze opdracht hebben gevolgen voor de gehele organisatie en daarmee voor alle deelnemende gemeenten.

 

Artikel 5 Algemene bevoegdheidstoedeling

Dit artikel regelt de bevoegdheidstoedeling vanuit de colleges naar het Dagelijks Bestuur of de directeur . De betreffende bestuursorganen kunnen hun bevoegdheden door middel van mandaatverlening aan het Dagelijks Bestuur of de directeur opdragen. De bevoegdheden van de gemeenteraden kunnen niet overgedragen worden omdat de gemeenteraden niet deelnemen aan deze regeling.

De wet gaat er van uit dat bij een gemeenschappelijke regeling bevoegdheden worden overgedragen aan het bestuur van het gemeenschappelijk openbaar lichaam. Er bestaat echter geen plicht om bevoegdheden over te dragen. In deze regeling is ervoor gekozen om geen bevoegdheden over te dragen. Bevoegdheden kunnen ook in mandaat worden verleend. Nu de wet hieraan niet in de weg staat kunnen bestuursorganen in beginsel hun bevoegdheden ook in mandaat verlenen aan een (orgaan van een) gemeenschappelijk openbaar lichaam. De mogelijkheid hiertoe is evenwel niet geregeld in de Wgr, maar in de Awb. Evenmin stelt de Wgr regels omtrent de wijze waarop en onder welke voorwaarden mandaat mag worden verleend aan het (orgaan van een) gemeenschappelijk openbaar lichaam. Dit impliceert dat de mandaatverlening niet alleen in de gemeenschappelijke regeling mag zijn geregeld, maar ook in aparte mandaatbesluiten. In deze gemeenschappelijke regeling is voor deze laatste constructie gekozen. Met deze constructie wordt de bevoegdheid en verantwoordelijkheid voor de bevoegdheid niet weggehaald bij het deelnemende bestuursorgaan. Deze blijft primair verantwoordelijk voor de genomen besluiten in mandaat. Zij kan voorschriften geven ten aanzien van het gebruik van het mandaat.

 

Artikel 6 Samenstelling Algemeen Bestuur

Het Algemeen Bestuur bestaat uit acht leden, twee leden per college waaronder alle burgemeesters. De zittingsduur van de leden van het Algemeen Bestuur is gelijk aan een raadsperiode. Tot het moment dat een nieuw college van burgemeester en wethouders is geïnstalleerd, blijven de huidige leden hun functie waarnemen. Bij tussentijds vertrek van een lid, zullen die taken worden overgenomen door een ander lid welke eveneens afkomstig is van het deelnemende bestuursorgaan welke het vertrekkende lid vertegenwoordigde.

Gelet op artikel 13 lid 10 van de Wgr dienen alle vier de burgemeesters lid te zijn van het Algemeen Bestuur als zij deelnemen aan de gemeenschappelijke regeling.

Artikel 7 Werkwijze Algemeen Bestuur

Gelet op de aanwezige belangen is het noodzakelijk dat de minimale vergaderfrequentie van het Algemeen Bestuur ten minste tweemaal per jaar is. Indien gewenst kan de Voorzitter of kunnen twee leden een vergaderverzoek indienen.

Hert Algemeen Bestuur dient een Reglement van Orde voor zijn vergaderingen en werkzaamheden vast te stellen welke in acht genomen dient te worden. Overeenkomstig de artikelen 22 en 23 van de Gemeentewet zijn de vergaderingen van het Algemeen Bestuur in principe openbaar.

De gemeentesecretarissen van de deelnemende gemeenten zullen de vergaderingen van het Algemeen Bestuur bijwonen. Indien één van de secretarissen van de deelnemende gemeenten naast zijn functie van gemeentesecretaris ook benoemd wordt tot directeur , geeft dat in dit verband derhalve een dubbelrol waar in de praktijk een weg voor gevonden moet worden.

Elk lid van het Algemeen Bestuur heeft een stem. In het artikel is opgenomen welke besluiten van het Algemeen Bestuur bij unanimiteit genomen dienen te worden. Deze zaken zijn zo belangrijk, dat alle leden zich in het besluit kunnen vinden. Indien niet in de regeling is opgenomen dat een bepaald besluit bij unanimiteit genomen dient te worden, geldt dat zij bij een meerderheid van stemmen genomen worden. Hierbij kan nog opgemerkt worden dat de leden en niet de colleges, elk een stem hebben.

 

Als niet de vereiste unanimiteit/consensus bereikt kan worden, wordt het onderwerp indien niet alle leden aanwezig waren bij de stemming, in de eerstvolgende vergadering opnieuw geagendeerd overeenkomstig artikel 22 Wgr. Artikel 22 Wgr bepaalt dat op de vergaderingen van het Algemeen Bestuur de artikelen 16, 17, 19, 20, 22, 26 en 28 tot en met 33 van de Gemeentewet van toepassing zijn op het houden en orde van de vergaderingen, tenzij in de Wgr daarvan wordt afgeweken. Als de stemmen dan weer staken of als reeds sprake was van een voltallige aanwezigheid, zullen de colleges terstond in overleg treden om tot een oplossing te komen.

Artikel 8 Bevoegdheden Algemeen Bestuur

Ter uitvoering van deze regeling komt aan het Algemeen Bestuur alle taken en bevoegdheden toe die bij of krachtens deze gemeenschappelijke regeling respectievelijk wet- en regelgeving niet zijn opgedragen dan wel zijn verleend aan het Dagelijks Bestuur dan wel de voorzitter. Dit wil met zoveel woorden zeggen dat in principe de verdeling van de bevoegdheden zoals die gelden tussen de gemeenteraden, colleges en burgemeesters ook gelden voor de bestuursorganen van de gemeenschappelijke regeling, tenzij daarvan wordt afgeweken.

Met artikel 9 wordt artikel 33 van de Wgr gevolgd. Artikel 33 Wgr bepaalt dat ten aanzien van de bevoegdheden van het bestuur van het openbaar lichaam de regels, in de ruimste zin, welke bij of krachtens de wet zijn gesteld voor de verdeling van de bevoegdheden van de gemeentebesturen over de gemeentelijke bestuursorganen, voor de uitoefening van die bevoegdheden, alsmede voor het toezicht daarop van overeenkomstige toepassing zijn. Dit geldt niet voor zover daarvan bij of krachtens deze wet is afgeweken. Met de wijziging van de Wgr per 1 januari 2015 zijn enkele wijzigingen in de bevoegdheidsverdeling aangebracht. Bij het opstellen van deze gemeenschappelijke regeling is rekening gehouden met deze wetswijziging.

Artikel 9 Informatie- en verantwoordingsplicht van het Algemeen Bestuur

Dit artikel regelt de verplichte verantwoordingsrelaties tussen Algemeen Bestuur en de gemeenteraden (artikel 17 Wgr) en het individuele lid van het Algemeen Bestuur met zijn college (artikel 18 jo. artikel 16, lid 1 en 3 Wgr) en raad (artikel 19 jo. artikel 16 lid 1 en 3 Wgr).

Artikel 10 Samenstelling Dagelijks Bestuur

Het Dagelijks Bestuur wordt benoemd door het Algemeen Bestuur. De samenstelling is zodanig dat iedere deelnemer een afgevaardigde heeft in het Dagelijks Bestuur. Het Dagelijks Bestuur bestaat dan ook uit vier leden. Het aanwijzen van plaatsvervangers is niet mogelijk omdat het een collegiaal bestuur betreft. Hierbij kan nog worden opgemerkt dat de leden van het Dagelijks Bestuur de belangen dient van de DDFK-gemeenten, zij zitten daar niet namens het college of om de eigen gemeentelijke belangen te dienen.

De voorzitter, het bestuursorgaan, is van rechtswege voorzitter van het Algemeen Bestuur en van het Dagelijks Bestuur.

Artikel 11 Werkwijze Dagelijks Bestuur

Het Dagelijks Bestuur kan zijn werkzaamheden verdelen over zijn leden, tenzij in de regeling in andere artikelen specifiek is aangegeven wie bepaalde werkzaamheden dient uit te voeren. Het Dagelijks Bestuur bepaalt zelf hoe vaak zij zal vergaderen. Tijdens de vergaderingen heeft ieder lid een stem, de stemmen kunnen dus staken.

Op de vergaderingen van het Dagelijks Bestuur zijn de artikelen 54 tot en met 59 van de Gemeentewet van toepassing. Dat wil onder andere zeggen dat de vergaderingen van het Dagelijks Bestuur achter gesloten deuren plaatsvinden.

Artikel 12 Bevoegdheden Dagelijks Bestuur

Dit artikel sluit nauw aan bij de omschrijvingen zoals deze in artikel 33b van de Wgr worden gehanteerd, hierbij is rekening gehouden met de wetswijziging per 1 januari 2015. In dit artikel worden uitdrukkelijk de bevoegdheden opgesomd die aan het Dagelijks Bestuur toekomen. Daarnaast kan het Algemeen Bestuur op grond van het tweede lid ook bevoegdheden aan het Dagelijks Bestuur overdragen met uitzondering van de in dat lid genoemde bevoegdheden.

Artikel 13 Informatie en verantwoordingsplicht van het dagelijks bestuur

Dit artikel regelt de verplichte verantwoordingsrelatie tussen het Dagelijks Bestuur en de gemeenteraden (artikel 17 Wgr) en het Dagelijks Bestuur en het Algemeen Bestuur (artikel 18 jo. artikel 16 lid 2 Wgr).

Artikel 14 De voorzitter

Hier wordt artikel 12 van de Wgr gevolgd. In navolging van de burgemeester is de voorzitter van het gemeenschappelijk openbaar lichaam zowel afzonderlijk bestuursorgaan als voorzitter van het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur. De vergelijking gaat niet geheel op omdat de voorzitter tevens lid is van het Algemeen bestuur, waar de burgemeester geen lid is van de raad. Daarnaast heeft de voorzitter, naast het in en buiten rechte vertegenwoordigen van het gemeenschappelijk openbaar lichaam (art. 33 lid 1 Wgr) geen eigen wettelijke taken op grond van de wet, zoals de burgemeester bijvoorbeeld wel heeft ten aanzien van de openbare orde. Wel komen de bevoegdheden van de burgemeester wanneer deze worden overgedragen toe aan de voorzitter (art. 33 lid 1 Wgr). Hierin voorziet de gemeenschappelijke regeling niet. Zie toelichting bij artikel 5. Er is niet gekozen voor een roulerend voorzitterschap, deze rouleert automatisch met de raadsverkiezingen.

Artikelen 15 t/m 19 Ambtelijke bestuursorganen

Deze artikelen handelen over de belastingambtenaren die eigen wettelijke bevoegdheden overgedragen gekregen hebben krachtens artikel 232 van de Gemeentewet.

Met betrekking tot bijzondere ambtenaren zijn geen bepalingen opgenomen in de Wgr. Op grond van artikel 232 lid 4 van de Gemeentewet kan een college ambtenaren bij een openbaar lichaam aanwijzen als belastingambtenaren (zie ook artikel 30 lid 8 Wet WOZ). Het college draagt daarmee de bevoegdheid van de gemeentelijke ambtenaren (die er daarna dus niet meer zijn) over aan ambtenaren bij de DDFK-gemeenten. Het betreft hier een vorm van alieno-delegatie, zie artikel 10:20 van de Awb. De bevoegdheid om de bijzondere ambtenaren aan te wijzen blijft bij de hier gekozen vorm bij de colleges liggen. In deze gemeenschappelijke regeling is de overdracht van de ambtelijke bevoegdheden geregeld. Dit betreft dus een vorm van bevoegdheidsoverdracht!

Artikel 20 De secretaris en de directieraad

In dit artikel is bepaald dat het Dagelijks Bestuur een directeur benoemt. Het artikel bepaalt verder dat de dagelijkse leiding van de DDFK-gemeenten berust bij de directeur. De directeur fungeert als secretaris van het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur. Benoeming, schorsing, ontslag, bezoldiging en de overige rechtspositie van de directeur worden geregeld door het Dagelijks Bestuur. In een afzonderlijk directiestatuut van het Dagelijks Bestuur worden de taken en bevoegdheden van de directeur vastgelegd.

Artikel 21 Secretarissenoverleg

Het secretarissenoverleg bestaat uit de directeur en de gemeentesecretarissen van de deelnemende gemeenten en vormt één van de verbindingen tussen de afzonderlijke gemeenten en de DDFK-gemeenten.

Indien één van de secretarissen van de deelnemende gemeenten naast zijn functie van gemeentesecretaris ook benoemd wordt tot directeur, geeft dat in dit verband derhalve een dubbelrol waar in de praktijk een weg voor gevonden moet worden.

De secretarissen hebben een signalerende en adviserende rol met betrekking tot het functioneren van de DDFK-gemeenten en een afstemmingsfunctie met betrekking tot voortgang, kwaliteit en capaciteit van de diensten die de Werkorganisatie voor de deelnemende gemeenten uitvoert.

 

Artikelen 22 tot en met 25 Financiële bepalingen

Het Algemeen Bestuur zal regels vaststellen om de vereisten zoals opgenomen in het eerste lid en het bepaalde in de artikelen 212 en 213 van de Gemeentewet te kunnen voldoen. De verordeningen op grond van artikel 212 en 213 van de Gemeentewet bepalen de uitgangspunten voor het financiële beleid, het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie, interne controle en accountantscontrole, waardoor aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle kan worden voldaan. In deze financiële regelingen zijn in ieder geval opgenomen bepalingen voor de begroting, de jaarrekening, regels voor waardering en afschrijving van activa, grondslagen voor de berekening van de in rekening te brengen prijzen en tarieven en de te hanteren richtlijnen, limieten van de financieringsfunctie en reserves en voorzieningen en de inrichting van de accountantscontrole. De wijze van vaststelling van deze financiële regelingen is geregeld in dit artikel.

Het Algemeen Bestuur is bevoegd tot het vaststellen van de begroting van het gemeenschappelijk openbaar lichaam. Het algemeen bestuur moet de begroting vaststellen in het jaar voorafgaand aan dat waarvoor de begroting dient (artikel 34 lid 1 van de Wgr). Het Dagelijks Bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch voor 1 augustus van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de begroting dient aan Gedeputeerde Staten (artikel 34 lid 2 van de Wgr). Voor deze tijd moeten de gemeenteraden 8 weken de tijd hebben gekregen om een zienswijze over de begroting in te dienen. Gelet hierop dient het Dagelijks Bestuur de ontwerpbegroting uiterlijk 1 april aan de gemeenteraden toe te zenden.

Verder dient het Dagelijks Bestuur voor 15 april de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de voorlopige jaarrekening aan de gemeenteraden van de deelnemende gemeenten te zenden.

Artikel 26 Archief Openbaar Lichaam

De gemeenschappelijke regeling moet tevens een voorziening bevatten over de zorg voor de archiefbescheiden van bij die regeling ingestelde gemeenschappelijke openbare lichamen (art. 40 lid 1 van de Archiefwet 1995). Deze voorziening moet zoveel mogelijk aansluiten bij de bepalingen van de Archiefwet ten aanzien van gemeenten (art. 40 lid 2 van de Archiefwet 1995). Zolang de gemeenschappelijke regeling geen voorziening bevat over de zorg voor de archiefbescheiden zijn de bepalingen ten aanzien van archiefbescheiden van gemeenten van overeenkomstige toepassing. In artikel 22 van deze regeling is gevolg gegeven aan de wettelijke plicht een voorziening op te nemen voor het archief.

Artikel 27 Geschillen

De geschillenregeling van artikel 23 is een zogenaamde “interne” geschillen regeling. Men probeert onderling tot consensus te komen. Indien overleg niet tot een oplossing leidt, wordt een mediator ingeschakeld.

Lukt dit niet dan geeft artikel 28 van de Wgr geeft een voorziening voor geschillenbeslechting. In dit artikel treedt Gedeputeerde Staten als geschillenbeslechter op. Onderwerp van geschil kan onder meer zijn: de toepassing of uitvoering van de regeling. Derhalve zowel de vraag of een bepaalde activiteit valt onder de doelomschrijving van de regeling als geschillen die ontstaan met een op zichzelf juiste toepassing of uitvoering van de regeling. Dit laatste betreft bij voorbeeld het geval dat naar het oordeel van een bestuur van een aan de regeling deelnemende gemeente zijn belangen door een besluit van het samenwerkingsverband op ontoelaatbare wijze worden aangetast. Samengevat: zowel rechts- als belangengeschillen vallen onder de conflictregeling. Als gebleken is dat men er op intergemeentelijk niveau niet uit komt, is er sprake van een geschil waarop door Gedeputeerde Staten moet worden beslist. Gedeputeerde staten kunnen het geschil op verschillende manieren beslechten. Allereerst is denkbaar dat door hun interventie een schikking mogelijk wordt tussen de twistende partijen. Ook kunnen Gedeputeerde Staten een declaratoire uitspraak doen (bij voorbeeld in competentiegeschillen).

 

Artikel 28, 29 en 30 Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Ingevolge artikel 9 van de Wgr moet een regeling die voor onbepaalde tijd is getroffen bepalingen bevatten omtrent wijziging, opheffing, toetreding en uittreding. De wet laat het verder aan de deelnemers over om de vorm en inhoud van de bepalingen omtrent wijziging, opheffing, toetreding en uittreding te regelen, met inachtneming van artikel 1 lid 3 van de Wgr. Dat betekent dat slechts de deelnemende bestuursorganen bevoegd zijn tot wijziging van de gemeenschappelijke regeling (art. 1 lid 3 jo. lid 1 van de Wgr), waarbij het college toestemming van de raad nodig heeft (art. 1 lid 3 jo. lid 2 van de Wgr). Anders dan bij andere besluitvorming binnen de gemeenschappelijke regeling staat unanimiteit bij de wijziging van de gemeenschappelijke regeling rechtens voorop (ARRvS d.d. 17 maart 1988, AB 1988, 595). De wetgever heeft het de deelnemende bestuursorganen echter toegestaan om bij de gemeenschappelijke regeling af te wijken van dit unanimiteitsvereiste.

Toetreding van bestuursorganen van niet deelnemende gemeenten is in de regeling uitgesloten. Uittreding is alleen mogelijk na verloop van bepaalde tijd.

Vereffening

De regeling waarbij een gemeenschappelijk openbaar lichaam wordt ingesteld moet bepalingen bevatten omtrent de vereffening van het vermogen ingeval het gemeenschappelijk openbaar lichaam wordt ontbonden. De deelnemers kunnen met zulke bepalingen afspreken dat de baten en schulden volgens een bepaalde sleutel over de deelnemers aan de regeling worden verdeeld (bijvoorbeeld naar rato van de financiële bijdragen aan de regeling in het jaar dat aan de opheffing voorafging). Voorts kan de regeling bijvoorbeeld bepalen wie voor de vereffening zorg draagt. Wordt daaromtrent niets bepaald dan zal dit, door de werking van artikel 9, lid 3, van de Wgr een taak van het Algemeen Bestuur zijn. Het is eveneens denkbaar dat de gemeenschappelijke regeling niet dadelijk een gedetailleerde regeling van de vereffening bevat, doch procedureregels geeft waarlangs tot vereffening van het vermogen kan worden gekomen indien dat noodzakelijk blijkt (NvW2, Kamerstukken II 1982/83, 16 538, nr. 11, p. 8). Het is niet uitgesloten dat ook na uittreding van een deelnemer deze deelnemer een jaarlijkse bijdrage verschuldigd is ter voldoening van langlopende schulden van de regeling (KB 11 maart 1994, AB 1994, 321).

Herindeling

Indien drie van de vier gemeenten na de geplande evaluatie van de samenwerking besluiten om over te gaan tot een herindeling, dan moet deze gemeenschappelijke regeling opgeheven worden door de colleges en moet de vierde, niet aan de herindeling deelnemende gemeente middels een dienstverleningsovereenkomst de diensten af gaan nemen van de nieuwe gemeente. Dit is conform de intentieovereenkomst die de gemeenten in september 2014 hebben gesloten. Het is uitdrukkelijk de wens van de colleges om deze regeling niet voort te laten bestaan na een eventuele herindeling. Omdat de wet Arhi alleen bepaalt dat een gemeenschappelijke regeling eindigt als alle deelnemende gemeenten deelnemen aan de herindeling, is ervoor gekozen om de wens van de colleges expliciet in de regeling op te nemen. Gelet op artikel 41 van de wet Arhi kan in de herindelingsregeling opgenomen worden dat de gemeenschappelijke regeling eindigt, dat betekent derhalve dat ook gekozen kan worden voor het voortbestaan van de regeling. Dat is echter een onwenselijke uitkomst.

Artikel 31 Bestaande samenwerkingen, deelnemingen en overeenkomsten

Alle bestaande samenwerkingen en overeenkomsten blijven bestaan bij inwerkingtreding van deze regeling. Er zal een inventarisatie volgen van welke samenwerkingsverbanden en overeenkomsten gehandhaafd dan wel opgezegd dienen te worden. Het gaat hierbij uiteraard over die samenwerkingen en overeenkomsten die betrekking hebben op de taken die de DDFK-gemeenten voor de gemeenten verricht, derhalve de bedrijfsvoering/PIOFACH taken. In geval van opzegging is het aan het betreffende college om te besluiten of zij eventueel de betreffende taken laat uitvoeren door de Werkorganisatie.

 

Artikel 32 Inwerkingtreding en overige bepalingen

Deze bepaling regelt een aantal algemene zaken die bij iedere regeling aan bod moeten komen, zoals de duur van de regeling, de inwerkingtreding en de citeerwijze. Ook de inzending op grond van artikel 26 Wgr wordt geregeld.