Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening Lauwersregeling

Geldend van 28-11-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Verordening Lauwersregeling

De raad van de gemeente Dongeradeel, 

Overwegende dat:het wenselijk is dat financiële belemmeringen voor deelname aan maatschappelijke activiteiten op het gebied van sport, cultuur, educatie en school verminderd of opgeheven worden;

gemeenten op grond van artikel 8 van de Wet werk en bijstand een verordening met betrekking tot categoriale bijzondere bijstand voor kosten van maatschappelijke participatie aan ouders van schoolgaande kinderen moeten vaststellen; 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20 december 2011, no. 01/’12; 

gelet op artikel 108 en artikel 147 en 149 van de Gemeentewet;

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel g en artikel 35 lid 5 van de Wet werk en bijstand;

b e s l u i t :

vast te stellen de:

VERORDENING LAUWERSREGELING

HOOFDSTUK 1 – ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Algemene bepalingen

  • 1. Tenzij anders bepaald hebben de bepalingen van deze vorderingen dezelfde betekenis als in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet werk en bijstand (WWB).

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongeradeel;

    • b.

      De wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

    • c.

      Inkomen: het netto-inkomen exclusief vakantietoeslag van de aanvrager en zijn gezinsleden, voor zover verkregen uit arbeid, uitkering, pensioen of alimentatie;

    • d.

      Toetsinkomen: 110% van de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5 sub c van de Wet werk en bijstand, verminderd met de vakantietoeslag als bedoeld in artikel 19, derde lid van de Wet werk en bijstand, afgerond naar boven op hele euro’s.

    • e.

      Peildatum: de maand voorafgaand aan de maand waarin de aanvraag is ingediend;

    • f.

      Tegemoetkoming: de categoriale bijzondere bijstand, bedoeld in hoofdstuk 2 van deze verordening, en de bijdrage, bedoeld in hoofdstuk 3 van deze verordening;

    • g.

      Identiteitsbewijs: de gemeentelijke identiteitskaart.

Artikel 2 Maatschappelijke participatie

  • 1. Onder maatschappelijk participatie wordt verstaan: het zo mogelijk in groepsverband deelnemen aan activiteiten van sociale, culturele of sportieve aard.

  • 2. Onder kosten van maatschappelijke participatie worden in ieder geval verstaan de in Nederland gemaakte of te maken kosten van:

    • a.

      lidmaatschap van verenigingen op het gebied van sport, cultuur of ontspanning, alsmede bijkomende kosten die direct verband houden met dit lidmaatschap;

    • b.

      schoolkosten, niet zijnde de schoolkosten bedoeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS);

    • c.

      bijdrage peuterspeelzaal

    • d.

      abonnement bibliotheek, speelotheek en sport- en speluitleen;

    • e.

      muzieklessen en huur van een muziekinstrument;

    • f.

      zwembadbezoek;

    • g.

      museumbezoek;

    • h.

      volgen van cursussen, niet zijnde beroepsgerichte cursussen;

    • i.

      overige kosten welke naar het oordeel van het college bijdragen aan maatschappelijke participatie.

  • 3. Bij het verlenen van individuele bijzondere bijstand voor deze kosten houdt het college rekening met de ontvangen tegemoetkoming voor deze kosten.

HOOFDSTUK 2 – CATEGORIALE BIJZONDERE BIJSTAND KINDEREN

Artikel 3 Categoriale bijzondere bijstand

  • 1. Het college verleent op aanvraag bijzondere bijstand aan een persoon met een inkomen dat niet hoger is dan het toetsinkomen en een hem ten laste komend kind dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt, met betrekking tot kosten in verband met maatschappelijke participatie van dat kind.

  • 2. Onder onderwijs wordt verstaan het gaan naar een basisschool, of het volgen van voortgezet onderwijs.

HOOFDSTUK 3 – PERSONEN JONGER DAN 4 JAAR OF 18 JAAR EN OUDER

Artikel 4 Bijdrage kosten maatschappelijke participatie

  • 1. Het college verstrekt op aanvraag een bijdrage aan een persoon van 18 jaar of ouder met een inkomen dat niet hoger is dan het toetsinkomen voor de kosten van maatschappelijke participatie die hij ten behoeve van zichzelf of zijn gezinsleden maakt.

HOOFDSTUK 4 – AANVRAAG EN ONDERZOEK, HOOGTE VAN DE TEGEMOETKOMING, BETALING EN TERUGVORDERING

Artikel 5 Aanvraag en onderzoek

  • 1. De aanvraag voor een tegemoetkoming wordt schriftelijk ingediend.

  • 2. De aanvraag wordt uiterlijk op 30 november van het jaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft ingediend.

  • 3. Bij de aanvraag worden door de aanvrager bewijsstukken van het inkomen overgelegd.

  • 4. In afwijking van het tweede lid wordt een aanvraag voor een tegemoetkoming voor het jaar 2013 uiterlijk op 30 december 2013 ingediend.

  • 5. Het college kan de aanvrager vragen aanvullende bewijsstukken over te leggen.

  • 6. In afwijking van het tweede lid wordt de aanvraag voor een vergoeding bedoeld in artikel 5 binnen acht weken na de aanschaf- of vervangingsdatum van het identiteitsbewijs.

Artikel 6 Hoogte van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming heeft betrekking op een kalenderjaar. De tegemoetkoming bedraagt per kalenderjaar:

    • a.

      Voor een kind jonger dan 12 jaar: €178,00;

    • b.

      Voor een kind van 12 jaar of ouder, maar jonger dan 18 jaar: €229,00;

    • c.

      Voor een persoon van 18 jaar of ouder: €100,00.

  • 2. De in het eerste lid genoemde bedragen worden jaarlijks op 1 januari geïndexeerd met het cijfer van de consumentenprijsindex (CPI) over het voorgaande kalenderjaar, afgerond naar boven op hele euro’s.

Artikel 7 Betaling

  • 1 Betaling van de tegemoetkoming vindt plaats op een bankrekening ten name van de aanvrager.

  • 2 Betaling van de tegemoetkoming vindt plaats in twee gelijke termijnen. De eerste termijn wordt betaald in de maand maart,of indien de aanvraag ná 1 maart is ingediend, zo snel mogelijk na de toekenning van de tegemoetkoming. De tweede termijn wordt betaald in de maand september van het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft.

  • 3 In afwijking van het tweede lid vindt betaling bij een aanvraag die ná 31 augustus is ingediend zo snel mogelijk na de toekenning van de tegemoetkoming ineens plaats.

  • 4 Als er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de aanvrager niet in staat is tot een verantwoorde besteding van de tegemoetkoming kan het college de tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk aan derden of in natura betalen. Het college kan de tegemoetkoming ook op verzoek van de ouders geheel of gedeeltelijk aan derden betalen.

  • 5 Bij toepassing van het vierde lid zijn lid 2 en lid 3 niet van toepassing.

Artikel 8 Verantwoording en terugvordering

  • 1 Het college kan de aanvrager na afloop van het kalenderjaar vragen om de besteding van de ontvangen tegemoetkoming aan te tonen. Hij dient hiertoe tot 1 april van het jaar volgend op het jaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft betalingsbewijzen te bewaren en deze op verzoek aan het college over te leggen.

  • 2 Als de aanvrager de besteding van de ontvangen tegemoetkoming niet of niet volledig aantoont kan het college het niet verantwoorde deel van de tegemoetkoming terugvorderen. In geval van een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 2 van deze verordening zijn de bepalingen van paragraaf 6.4 van de wet van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 5 – VERGOEDING IDENTITEITSBEWIJS

Artikel 9 Vergoeding aanschaf of vervanging identiteitsbewijs

  • 1 Aanvragers waarvan het inkomen niet hoger is dan het toetsinkomen kunnen op schriftelijke aanvraag een vergoeding krijgen voor de aanschaf van een identiteitsbewijs voor zichzelf of van zijn gezinsleden.

  • 2 Burgemeester en wethouders stellen de maximale vergoeding voor de kosten van aanschaf of vervanging van het identiteitsbewijs vast.

  • 3 Een vergoeding per identiteitsbewijs wordt eenmaal per vijf jaar verstrekt.

HOOFDSTUK 6 – SLOTBEPALINGEN

Artikel 10 Uitvoering en bevoegdheid college

  • 1. Het college is belast met de uitvoering van deze verordening.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ingezetene of het huishouden afwijken van de bepalingen van deze beleidsregels indien strikte toepassing ervan zou leiden tot onbillijkheden van zwaarwegende aard.

  • 3. In gevallen waarin de bepalingen van deze verordening niet voorzien neemt het college een besluit.

  • 4. Het college kan beleidsregels opstellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 11 Citeertitel

Deze Verordening kan worden aangehaald als: verordening Lauwersregeling.

Artikel 12 Inwerkingtreding

  • 1. Deze Verordening treedt in werking op de eerste dag na publicatie van deze verordening en werkt terug tot 1 januari 2012.

  • 2. De Verordening Lauwerspas met ingang van 1 januari 2012 in te trekken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 26 januari 2012 van de raad van de gemeente Dongeradeel.
De griffier, De voorzitter,
A.J. Folbert. M.C.M. Waanders.

Toelichting

Algemene toelichting

In de vier gemeenten in Noordoost-Fryslân bestaat sinds 1997 de Lauwerspas. Doel van de Lauwerspas was om financiële belemmeringen om mee te kunnen doen aan sportieve, culturele en sociale activiteiten te beperken. De Lauwerspas bestond uit de volgende onderdelen:

een pas waarmee bij de in een voordeelgids opgenomen bedrijven kortingen op producten en diensten verleend wordt;

organiseren van een aantal dagtochten voor Lauwerspasdeelnemers tegen gereduceerd tarief;

een declaratieregeling voor kosten van sportieve, culturele en sociale activiteiten.

De pas werd gratis verstrekt aan alle 65-plussers, ongeacht de hoogte van het inkomen, en huishoudens met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum. Anderen konden de pas tegen een geringe vergoeding kopen, zij konden echter geen gebruik maken van de declaratieregeling.

In 2010 is de Lauwerspas in de hierboven beschreven vorm geëvalueerd. Uit deze evaluatie bleek dat deze in een behoefte blijkt te voorzien: het gebruik is relatief hoog te noemen.

In deze evaluatie is vooruitgekeken naar een nieuwe regeling die in 2012 in zou moeten gaan. Daarin is onder andere voorgesteld de dagtochten, de voordeelgidsen en de passen af te schaffen. De reden om de dagtochten af te schaffen was dat voornamelijk de 65-plussers deelnamen waardoor er geen plaats meer was voor de minima. De voordeelgidsen en de fysieke passen zouden uit kostenoverwegingen afgeschaft moeten worden: acquisitie en aanmaken en verzenden van gidsen en passen gingen met de nodige kosten gemoeid. Daarnaast was er gerede twijfel over het gebruik van de gids en de pas.

De uitvoeringskosten van de Lauwerspas waren relatief hoog. Dit werd, naast de kosten voor gidsen en passen, veroorzaakt door de uitvoering van de declaratieregeling. Alle declaraties werden gecontroleerd.

De nieuwe regeling op basis van deze verordening voorziet in een regeling waarbij de voordelen van de voormalige Lauwerspas worden gecombineerd met een eenvoudiger en dus goedkopere uitvoering.

Omdat de vergoedingen relatief laag zijn is het risico van een incidentele onrechtmatige verstrekking ook laag. De regeling ziet daarom op een systeem waarbij de aanvrager na een inkomenstoets een bedrag ontvangt dat gebaseerd is op de samenstelling van zijn gezin. Met dit bedrag kunnen de gezinsleden deelname aan sportieve, culturele en sociale activiteiten bekostigen. Eén van de vermoedelijke redenen waarom niet de hele verwachte doelgroep gebruik maakte van de declaratieregeling was dat men de kosten eerst zelf moest voldoen, en deze daarna kon declareren. Niet iedereen was in staat deze kosten voor te schieten, terwijl nog niet zeker was dat deze voor declaratie in aanmerking zouden komen. Na afloop van het kalenderjaar controleert het college steekproefsgewijs de besteding. Deze wijze van uitvoering leidt tot lagere uitvoeringskosten. Het college toetst bij de aanvraag alleen het inkomen, en bij een beperkt aantal achteraf de besteding.

De regeling bestaat uit twee doelgroepen: schoolgaande kinderen van 4 tot 18 jaar, en personen buiten deze leeftijdscategorie (jonger dan 4 jaar of 18 jaar en ouder). De schoolgaande kinderen vallen onder de bepalingen van de Wet werk en bijstand (WWB).

Categoriale bijzondere bijstand schoolgaande kinderen

Het college kan sinds 2009 categoriale bijzondere bijstand verlenen aan ouders van schoolgaande kinderen voor de kosten van maatschappelijke participatie van die kinderen. Van deze bevoegdheid is tot op heden geen gebruik gemaakt omdat via de standaard declaratieregeling van de Lauwerspas en de tijdelijke regeling Kinderen doen mee! deze groep voldoende werd bediend.

De gemeenteraad moet op grond van artikel 8, eerste lid, onderdeel g WWB bij verordening regels stellen met betrekking tot het verlenen van deze categoriale bijzondere bijstand. De regels hebben in ieder geval betrekking op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip maatschappelijke participatie.

Het kenmerk van categoriale bijzondere bijstand is dat het college niet hoeft te controleren of de kosten daadwerkelijk gemaakt zijn. Wanneer iemand behoort tot een bepaalde categorie is het aannemelijk dat de kosten noodzakelijk zijn en daadwerkelijk worden gemaakt.

De WWB biedt voor kinderen jonger dan 4 jaar en personen van 18 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar geen mogelijkheden om categoriale en/of individuele bijzondere bijstand te verlenen, anders dan in geval van sociale of medische redenen. Daarom worden voor deze groepen personen aparte bepalingen in deze verordening opgenomen. De grondslag is daarbij niet de WWB, maar de bevoegdheid op grond van artikel 108 van de Gemeentewet om regels te stellen, en de bevoegdheid op grond van artikel 149 Gemeentewet om verordeningen vast te stellen.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 – Algemene bepalingen

Onder inkomen wordt verstaan het netto inkomen exclusief vakantietoeslag van de aanvrager en zijn partner., voor zover dit inkomen wordt verkregen uit arbeid, uitkering, pensioen en/of alimentatie. Dit betekent dat, net als bij de declaratieregeling van de Lauwerspas, inkomsten uit (voorlopige teruggave van) heffingskortingen buiten beschouwing worden gelaten.

Het toetsinkomen betreft 110% van de toepasselijke bijstandsnorm verminderd met de daarin begrepen vakantietoeslag. Deze maximale norm wordt vanaf 2012 in de WWB vastgelegd, raad en college zijn niet bevoegd een hoger toetsinkomen te hanteren.

Artikel 2 – Maatschappelijke participatie

Maatschappelijke participatie betekent mee (kunnen) doen in de maatschappij. Voorkomen moet worden dat burgers door financiële beperkingen in een sociaal isolement geraken.

In dit artikel staan de kosten die in ieder geval aanmerking komen voor een bijdrage. Kosten kunnen uitsluitend worden vergoed voor activiteiten die in Nederland plaatsvinden (in verband met het in de WWB opgenomen territorialiteitsbeginsel). Er is geen limiet meer voor het aantal keren dat men mag deelnemen aan activiteiten. Er is gekozen voor een algemene beschrijving van de kosten. Op deze wijze wordt de discussie of bepaalde kosten wel of niet uit de tegemoetkoming voldaan kunnen worden zoveel mogelijk beperkt. De ontvangers van de tegemoetkoming hebben hierdoor een zekere vrijheid in de besteding van de tegemoetkoming waarbij dit tevens leidt tot lagere uitvoeringskosten voor de gemeente.

De gemeentelijke regeling mag geen overlap hebben met wettelijke regelingen, zoals de Wet onderwijstegemoetkoming en schoolkosten (WTOS). De WTOS kent een bijdrage voor ouders van scholieren op het voortgezet onderwijs. Daarom zijn schoolkosten in deze verordening gedefinieerd als kosten waarop de WTOS niet ziet. Het kan bijvoorbeeld gaan om de vrijwillige ouderbijdrage, excursies en kosten van schoolreizen.

De regeling voor ouders van kinderen op de basisschool (maximaal €75 per kind per jaar) komt als aparte regeling te vervallen en is geïntegreerd in deze regeling.

Met samenhangende kosten worden kosten bedoeld die men moet maken om het lidmaatschap werkelijk uit te oefenen, bijvoorbeeld speciale sportkleding, zoals judopak of voetbalshirt en schoenen.

Ook eenmalige activiteiten kunnen worden vergoed. Voorbeelden zijn kindervakantieweek en kindervakantiekampen. Voorwaarde is dat er een vereniging, stichting of organisatie voor maatschappelijk welzijn de activiteit organiseert.

Het volgen van beroepsgerichte cursussen worden niet vergoed op basis van de regeling maatschappelijke activiteiten. Als er een noodzaak is voor het volgen van een beroepsgerichte cursus kan immers een beroep worden gedaan op het Participatiebudget. Dit geldt zowel voor niet-uitkeringsgerechtigden als voor bijstandscliënten. Daarom kan alleen een vergoeding worden verstrekt voor niet beroepsgerichte cursussen, zoals hobby-cursussen.

De Lauwerspas kende voor 65-plussers een vergoeding voor de telefoon. Ouderen die onder de doelgroep van de Lauwerspas vallen kunnen ook aanspraak maken op categoriale bijzondere bijstand voor ouderen van €250 per kalenderjaar. Deze bijstand is bedoeld voor de kosten die de leeftijd met zich meebrengen. Daaronder valt ook het hogere gebruik van een telefoon als gevolg van mogelijk verminderde mobiliteit. Om deze reden komt in deze verordening de telefoonvergoeding voor ouderen niet terug.

Derde lid

Categoriale bijzondere bijstand is geen vergoeding van daadwerkelijk te maken kosten, maar een tegemoetkoming daarin. De werkelijke kosten kunnen hoger liggen. Als voor de kosten waar deze verordening op ziet individuele bijzondere bijstand wordt aangevraagd houdt het college bij het beoordelen van het recht op bijstand en het vaststellen van de hoogte daarvan rekening met een op basis van deze verordening ontvangen tegemoetkoming. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn van noodzakelijk bezoek van een kind aan een peuterspeelzaal op grond van medische of sociale redenen.

Artikel 3 – Categoriale bijzondere bijstand

Het college kan op grond van artikel 35, vijfde lid WWB categoriale bijzondere bijstand verlenen aan ouders van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen.

Ten laste komende kinderen zijn eigen- of stiefkinderen jonger dan 18 jaar voor wie de ouder aanspraak op kinderbijslag kan maken. Vanwege de restrictie dat het kind onderwijs moet volgen geldt een leeftijdsondergrens van 4 jaar.

Onder het volgen van onderwijs wordt verstaan het volgen van basisonderwijs of voortgezet onderwijs. Hoewel kinderen vanaf de vijfde verjaardag leerplichtig zijn volgen zij in het algemeen al vanaf het vierde jaar al basisonderwijs. Voortgezet onderwijs is onderwijs aan kinderen vanaf ongeveer 12 jaar (VMBO, HAVO en VWO). Het voortgezet onderwijs sluit aan op het basisonderwijs en bereidt leerlingen voor op het middelbaar en hoger beroepsonderwijs.

De categoriale bijzondere bijstand moet betrekking hebben op kosten van maatschappelijke participatie van het kind. In artikel 2 is bepaald om welke kosten het kan gaan.

Artikel 4 – Bijdrage kosten maatschappelijke participatie

Artikel 5 – Aanvraag en onderzoek

Een aanvraag moet uiterlijk op 30 november zijn ingediend. Als deze dag op een zaterdag of zondag valt moet de aanvraag uiterlijk op de eerstvolgende werkdag door het college zijn ontvangen (artikel 1, eerste lid Algemene Termijnenwet).

Bij de aanvraag hoeft de aanvrager in principe alleen bewijsstukken van zijn gezinsinkomen over te leggen. Hiermee wordt de administratieve last voor zowel de burger als de gemeenten tot een minimum beperkt. In voorkomende gevallen kan het college gemotiveerd om aanvullende bewijsstukken vragen.

Met het nieuwe vierde lid wordt de termijn voor het kalenderjaar 2013 met een maand verlengd.

Artikel 6 – Hoogte van de tegemoetkoming

De hoogte van de tegemoetkoming is afhankelijk van de leeftijd van de aanvrager en zijn gezinsleden. De tegemoetkoming is het hoogst voor kinderen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar. Naast de kosten van bijvoorbeeld een sportvereniging heeft deze groep te maken met hogere schoolkosten dan een kind op de basisschool. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de kosten van een fiets, regenpak, schooltas, rekenmachine, et cetera.

De tegemoetkoming mag door het gehele gezin gebruikt worden. De tegemoetkoming die voor de ouder(s) wordt toegekend mag bijvoorbeeld worden aangewend voor kosten ten behoeve van de kinderen.

De hoogte van de tegemoetkoming wordt jaarlijks per 1 januari geïndexeerd met het cijfer van de consumentenprijsindex (CPI) over het voorgaande jaar zoals die door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wordt bekendgemaakt.

Artikel 7 – Betaling

De tegemoetkoming wordt in twee gelijke termijnen uitbetaald. De kosten waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend doen zich in de regel verspreid over het jaar voor, bijvoorbeeld maandelijkse contributiebetalingen.

De categoriale bijzondere bijstand moet bij voorkeur in natura betaald worden (artikel 48, vierde lid WWB), tenzij dit naar het oordeel van het college leidt tot ondoelmatige uitvoering. Gelet op de aard van de kosten en de veelheid aan organisaties en instellingen waar deze kosten gemaakt kunnen worden kan het college niet met allen betaalafspraken maken. De categoriale bijzondere bijstand wordt daarom standaard aan de ouders van de kinderen uitbetaald. Als het college gegronde redenen heeft dat de ouder(s) niet in staat is/zijn om de tegemoetkoming te besteden aan het doel waarvoor deze is verstrekt, namelijk maatschappelijke participatie van zijn kind(eren) kan het college besluiten de tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk in natura of aan derden te betalen. De ouder(s) kan/kunnen het college ook zelf verzoeken de tegemoetkoming in natura of aan derden te betalen.

Artikel 8 – Verantwoording en terugvordering

Uitgangspunt is dat de aanvrager de tegemoetkoming besteedt aan het doel waarvoor hij deze ontvangen heeft, namelijk maatschappelijke participatie van zichzelf en zijn gezinsleden. Het college gaat uit van vertrouwen, maar controleert na afloop van het kalenderjaar steekproefsgewijs een aantal verstrekkingen. De aanvrager zal daarom tot en met drie maanden na afloop van het kalenderjaar op verzoek van het college bewijsstukken van de besteding van de tegemoetkoming moeten kunnen overleggen. Het college bepaalt de omvang van deze steekproef.

Wanneer de aanvrager de besteding niet of niet volledig aan kan tonen vordert het college het niet verantwoorde deel van de tegemoetkoming terug. Als er sprake is van categoriale bijzondere bijstand zijn de terugvorderingsbepalingen van de Wet werk en bijstand van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9 – Vergoeding aanschaf of vervanging identiteitsbewijs

Personen van 14 jaar en ouder zijn verplicht zich op verzoek met een geldig identiteitsbewijs te legitimeren. Voor de kosten van aanschaf en vervanging van een gemeentelijke identiteitskaart kan het college een tegemoetkoming verstrekken. Vanaf 26 juni 2012 kunnen kinderen niet meer op het paspoort van de ouders worden bijgeschreven. Op basis van een Europese verordening moet ieder persoon een eigen identiteitsbewijs kunnen tonen.

De tegemoetkoming voor de kosten van een identiteitsbewijs valt buiten de tegemoetkoming voor maatschappelijke participatie en moet apart aangevraagd worden.

Artikel 10 – Uitvoering en bevoegdheid college

De uitvoering van deze verordening ligt bij het college. De verordening kent een hardheidsclausule op grond waarvan het college van de bepalingen van deze verordening kan afwijken als toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard. In gevallen waarin de verordening niet voorziet neemt het college een besluit, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij vergelijkbare situaties met inachtneming van de individuele omstandigheden van de ingezetene of het huishouden.

Artikel 11 – Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 12 – Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.