Regeling vervallen per 01-01-2021

Verordening op de heffing en invordering van een baatbelasting opwaardering Keppelstraat en omgeving te Dokkum

Geldend van 12-07-2007 t/m 31-12-2020

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van een baatbelasting opwaardering Keppelstraat en omgeving te Dokkum

De raad der gemeente Dongeradeel

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 mei 2007, no. 54/'07;

gelet op het bepaalde in artikel 222 van de Gemeentewet en het bekostigingsbesluit opwaardering Keppelstraat en omgeving te Dokkum, vastgesteld bij raadsbesluit van 21 juli 2005;

b e s l u i t :

vast te stellen de:

VERORDENING OP DE HEFFING EN INVORDERING VAN EEN BAATBELASTING OPWAARDERING KEPPELSTRAAT EN OMGEVING TE DOKKUM

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

a. een onroerende zaak:

  • 1.

    een gebouwd eigendom;

  • 2.

    een ongebouwd eigendom

  • 3.

    een gedeelte van een onder 1 of 2 bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

  • 4.

    een samenstel van twee of meer van de onder 1 of 2 bedoelde eigendommen of onder 3 bedoelde gedeelten daarvan, die naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen.

b. het bestemmingsplan: Bestemmingsplan Binnenstad

Artikel 2 Belastbaar feit

  • 1. Onder de naam “Baatbelasting opwaardering Keppelstraat en omgeving te Dokkum” wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de rode omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 januari 2006 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten:

    • a.

      het opnieuw inrichten van de Keppelstraat en het pleintje gelegen aan Zuiderbolwerk / Keppelstraat (nabij de Woudpoortbrug);

    • b.

      het aanbrengen van sierbestratingmaterialen;

    • c.

      het handhaven / uitbreiden en op niveau brengen van de parkeervakken;

    • d.

      het verbeteren van het wandelgebied;

    • e.

      het plaatsen van bankjes, fietsbeugels, scheidingspaaltjes, bomen met boomkransen en sfeerlantaarns.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1. 1.De belasting wordt geheven van degene die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die op het tijdstip van ingang van de heffing dan wel, indien de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting, bij de aanvang van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3. Indien de lasten die zijn verbonden aan de voorzieningen genoemd in artikel 2, tweede lid, ter zake van een onroerende zaak krachtens overeenkomst zijn of worden voldaan, wordt de belasting ter zake van die onroerende zaak niet geheven.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

  • 1. De maatstaf van de heffing is de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, zoals deze is vastgesteld voor de heffing van de onroerende zaakbelastingen, bedoeld in artikel 3 van de Verordening op de heffing en invordering van onroerende zaakbelastingen zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 11 november 2004;

  • 2.

    • a.

      de waarde als bedoeld in het eerste lid is die naar waardepeildatum 1 januari 2003;

    • b.

      de waarde van het deel van de onroerende zaak die dient als woning wordt buiten aanmerking gelaten

  • 3. indien een onroerende zaak in de heffing wordt betrokken, waarvan de waarde in het economische verkeer niet is vastgesteld voor de heffing van de onroerende zaakbelastingen, dient deze alsnog te worden bepaald op het tijdstip als bedoeld in het eerste lid. De waarde in het economische verkeer wordt dan bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat, waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in feitelijk gebruik zou kunnen nemen;

  • 4. indien de waarde in de periode, gelegen tussen het tijdstip als bedoeld in het tweede lid en het tijdstip van gebaat zijn, als bedoeld in artikel 2, wijziging ondergaat als gevolg van hetzij bouw, verbouwing, verbetering, bestemmingsverandering of afbraak, is de waarde in afwijking van het eerste lid, de waarde die in aanmerking zou worden genomen indien de bouw, verbouwing, verbetering, bestemmingsverandering of afbraak zijn beslag had gekregen op het in het tweede lid bedoelde datum;

Artikel 5 Belastingtarief

  • 1. De belasting bedraagt bij een waarde in het economische verkeer van:

    0,00

    -

    150.000,00

    1.500,00

    150.001,00

    -

    300.000,00

    3.000,00

    300.001,00

    -

    450.000,00

    4.500,00

    450.001,00

    -

    600.000,00

    6.000,00

    meer dan

    600.000,00

    7.500,00

  • 2. Indien in de periode gelegen tussen het tijdstip van gebaat zijn, genoemd in artikel 2, eerste lid, en de datum van ingang van de heffing, genoemd in artikel 11, tweede lid, het eigendom, het bezit of het beperkt recht van een gedeelte van een in artikel 2, eerste lid, bedoelde onroerende zaak

    overgaat op een andere genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt, in afwijking van het eerste lid, het belastingbedrag voor op de datum van ingang van de heffing bestaande onroerende zaken vastgesteld op de uitkomst van de formule: (A/B) x C waarin: A = de maatstaf van heffing voor de op de datum van ingang van de heffing bestaande onroerende zaak, vastgesteld overeenkomstig artikel 4; B = de maatstaf van heffing voor de op het tijdstip van gebaat zijn bestaande onroerende zaak, vastgesteld overeenkomstig artikel 4; C = het belastingbedrag zoals dit ingevolge het eerste lid zou zijn voor de op het tijdstip van gebaat zijn bestaande onroerende zaak indien geen gedeeltelijke overdracht had plaatsgevonden.

Artikel 6 Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse belasting

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt op verzoek van de belastingplichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende 10 jaren. Het verzoek genoemd in de eerste volzin dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend.

  • 2. Het belastingjaar loopt van 1 augustus tot en met 31 juli.

  • 3. De jaarlijkse belasting bedraagt de annuïteit van het totaal verschuldigde, berekend op basis van een periode van 10 jaren en een rentevoet van 5%.

  • 4. De belasting over de nog niet aangevangen belastingjaren kan elk jaar worden afgekocht. De afkoopsom wordt bepaald op de contante waarde van de op 1 augustus van het belastingjaar, waarin de afkoop plaatsvindt, nog te verschijnen belastingbedragen berekend naar een rentevoet van 5%.

  • 5.

    • a.

      Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak als bedoeld in het eerste lid eindigt of wijzigt als gevolg van het overdragen van eigendom, bezit of beperkt recht, wordt de nieuwe genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met ingang van het eerstvolgende belastingjaar een aanslag ineens opgelegd voor de resterende belastingjaren van het belastingtijdvak, berekend overeenkomstig het vierde lid van dit artikel.

    • b.

      In afwijking van het bepaalde in onderdeel a, wordt op verzoek van de in dat onderdeel bedoelde belastingplichtige de jaarlijkse heffing overeenkomstig het eerste lid gecontinueerd. Het verzoek daartoe dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag ingevolge onderdeel a, schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend.

  • 6. Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en in de loop van het belastingtijdvak het eigendom, het bezit of het beperkt recht van een gedeelte van de onroerende zaak wordt overgedragen, wordt de belastingschuld van de voor de overdracht bestaande onroerende zaak voor de nog niet aangevangen belastingjaren over de na de overdracht bestaande onroerende zaken verdeeld op basis van de volgende formule: (A/B) x C waarin:

    A = de maatstaf van heffing, vastgesteld overeenkomstig artikel 4 voor de na de overdracht bestaande onroerende zaak; B = de maatstaf van heffing, vastgesteld overeenkomstig artikel 4 voor de voor de overdracht bestaande onroerende zaak; C = de resterende belastingschuld voor de op het moment van de overdracht nog niet aangevangen belastingjaren, zoals deze gold voor de voor de overdracht bestaande onroerende zaak.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in drie gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld, de tweede twee maanden later en de derde en laatste weer twee maanden later.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingplichtige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, is de belastingschuld direct invorderbaar, indien de belastingschuldige niet binnen de gestelde termijnen betaalt.

  • 4. In afwijking van het tweede lid, is de belastingschuld direct invorderbaar, indien de verschuldigde bedragen niet kunnen worden afgeschreven.

  • 5. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete zijn de leden 1,2, 3 en 4 van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag.

  • 6. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 9 Kwijtschelding

Bij de invordering van de baatbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de baatbelasting.

Artikel 11 Inwerkingtreding, datum ingang heffing en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2. De datum van ingang van de heffing is 1 augustus 2007.

  • 3. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening baatbelasting opwaardering Keppelstraat en omgeving”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad
van de gemeente Dongeradeel van 28 juni 2007
De loco griffier, De voorzitter,
J.W. van der Meer mr. R.S. Cazemier