Regeling vervallen per 01-07-2011

Havenverordening Dordrecht

Geldend van 22-04-2010 t/m 30-06-2011

Intitulé

Havenverordening Dordrecht

De RAAD van de gemeente DORDRECHT;

gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 6 mei 2008, Nr. SBH/TBH/HVB/2008/68;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de navolgende

Havenverordening Dordrecht

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a.

ADNR:

reglement voor vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijn (Accord Européen relatif au Transport International des Marchandises Dangereuses par voie de Navigation du Rhin);

b.

binnentankschip:

een tankschip dat geen zeeschip is;

c.

BPR:

Binnenvaartpolitiereglement;

d.

college:

het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht;

e.

combinatietankschip:

een schip, ingericht om afwisselend onverpakte vloeibare lading of droge lading te kunnen vervoeren;

f.

economische vaart:

het gebruik van het schip voor het doel waarvoor het gebouwd is en waarvoor de meetbrief is afgegeven;

g.

exploitant:

de eigenaar, de beheerder, reder, rompbevrachter, of ieder ander die zeggenschap heeft over het gebruik van een schip;

h.

gemeente:

de gemeente Dordrecht;

i.

gevaarlijke stoffen:

stoffen die gevaar voor explosie, brand, corrosie, vergiftiging, bedwelming of straling kunnen opleveren, zoals vermeld in de International Maritime Dangerous Goods Code, de (International) Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Dangerous Chemicals in Bulk, de (International) Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Liquified Gases in Bulk of een van de andere codes van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), dan wel in de ADNR, alsmede stoffen die bij of krachtens de milieuwetgeving als zodanig worden genoemd, dan wel door het college als zodanig zijn aangewezen als gevaarlijke stoffen;

j.

gezagvoerder:

degene die de feitelijke leiding over een schip heeft, of indien deze niet aanwezig is, de exploitant van het schip;

k.

haven:

alle wateren binnen de gemeente die voor de scheepvaart open staan en bij de gemeente in eigendom of beheer zijn;

l.

havenmeester:

degene die door het college als zodanig is aangesteld;

m.

havenwerken:

alle tot de haven behorende kaden, kunstwerken, meergelegenheden, trappen, scheepshellingen, dokken, scheepsreparatiewerven, los- en laadplaatsen en dergelijke, zowel openbaar als particulier wanneer deze laatste, al of niet met enige beperking, voor het publiek toegankelijk zijn;

n.

jachthaven:

het door het college aangewezen gedeelte van de haven bestemd voor gebruik door pleziervaartuigen;

o.

ontvangstvoorziening:

een voorziening, geschikt voor de ontvangst van scheepsafval en overige schadelijke stoffen dan wel restanten van schadelijke stoffen;

p.

petroleumsteiger:

een door het college aangewezen afmeergelegenheid, bestemd voor tankschepen die geladen zijn, geladen worden met gevaarlijke of schadelijke stoffen of geladen zijn geweest met gevaarlijke of schadelijke stoffen en daarvan niet zijn schoongemaakt;

q.

pleziervaartuig:

een schip dat hoofdzakelijk wordt gebruikt voor sportieve doeleinden of vrijetijdsbesteding;

r.

pre arrival ISPS-informatie:

International Ship and Port Facility Security Code-informatie die voor aankomst van het schip moet worden afgegeven;

s.

recreatievaart:

het varen, al dan niet bedrijfsmatig, met pleziervaartuigen;

t.

schadelijke stoffen:

stoffen die als zodanig bij of krachtens de milieuwetgeving zijn aangewezen of worden genoemd;

u.

scheepsafval:

afval, met inbegrip van residuen, niet zijnde ladingresiduen, en sanitair afval, dat ontstaat tijdens de bedrijfsvoering van een schip en valt onder de reikwijdte van de Bijlagen I, IV en V van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (Trb. 1975, 147 en 1978, 187 en 188), alsmede ladinggebonden afval, zijnde al het materiaal dat aan boord bij de stuwage en verwerking van lading als afval overblijft, met inbegrip van stuwmateriaal, schoorpalen, laadborden, verpakkingsmateriaal, houten platen, papier, karton, draad en stalen banden;

v.

schip:

elk vaartuig met inbegrip van een watertaxi, watervliegtuig, een draagvleugelboot, een luchtkussenvoertuig, een boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object, een baggermolen, een drijvende kraan, een elevator, een ponton en elk drijvend werktuig of drijvende inrichting;

w.

tankschip:

een schip, gebouwd voor, of aangepast aan het vervoer van onverpakte vloeibare lading in zijn laadruimten;

x.

woonschip:

een schip dat uitsluitend of in hoofdzaak gebezigd wordt of bestemd is voor bewoning en dat een vaste verbinding heeft met de wal;

y.

zeeschip:

een schip als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek.

1.2 Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing:

  • a.

    in de haven en

  • b.

    op alle havenwerken.

1.3 Aanwijzingen

  • 1. Het college kan aanwijzingen geven, in het bijzonder ter regeling van het scheepvaartverkeer en het nemen van ligplaats en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder.

  • 2. Degene tot wie een aanwijzing is gericht, is gehouden de aanwijzing onmiddellijk op te volgen.

  • 3. Het college is bevoegd de gezagvoerder op te dragen het schip binnen een redelijke termijn te (doen) verhalen naar een andere ligplaats, indien dit naar zijn oordeel noodzakelijk is in het belang van de orde of ter bescherming van veiligheids- of milieubelangen. Indien hieraan geen gevolg wordt gegeven, is het college bevoegd het schip voor rekening en risico van de gezagvoerder te (doen) verhalen.

1.4 Vergunning, ontheffing en andere beschikkingen

  • 1. Het college kan aan de op grond van deze verordening verleende vergunningen en ontheffingen beperkingen en voorschriften verbinden.

  • 2. Tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald, wordt een vergunning als bedoeld in lid 1 verleend met een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaren; een ontheffing als bedoeld in lid 1 kan worden verleend voor een eenmalige of kortstondige gedraging of handeling.

  • 3. Een ontheffing als bedoeld in lid 1 kan in spoedeisende gevallen voor een eenmalige of kortstondige gedraging of handeling mondeling geschieden.

  • 4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de aanwijzing, bedoeld in artikel 1.3, en de overige bij of krachtens deze verordening gegeven beschikkingen.

  • 5. De houder houdt de vergunning of ontheffing die op een schip betrekking heeft, of een kopie hiervan, te allen tijde aan boord van het schip, tenzij het een schip betreft zonder bemanningsverblijf.

1.5 Weigerings- en intrekkingsgronden

Het college kan onder meer een vergunning of ontheffing weigeren, wijzigen, schorsen of intrekken indien:

  • a.

    een of meer van de belangen die worden beschermd door deze verordening, waaronder de orde, de veiligheid en het milieu van de haven en de omgeving van de haven, en de kwaliteit van de dienstverlening in de haven, dat wenselijk maken;

  • b.

    een daaraan verbonden voorschrift niet wordt nageleefd;

  • c.

    zich na de verlening een zodanig feit of omstandigheid voordoet dat, indien het feit of de omstandigheid ten tijde van de verlening bekend was geweest, de vergunning of de ontheffing niet of niet onder die voorschriften zou zijn verleend;

  • d.

    de verstrekte gegevens onjuist zijn;

  • e.

    geen gebruik wordt gemaakt van de vergunning of ontheffing.

1.6 Persoonlijk karakter van de vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden en niet overdraagbaar, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

1.7 Normadressaat

Tenzij uit de tekst anders blijkt, is de gezagvoerder verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

1.8 Nadere regels

Het college is bevoegd nadere regels te stellen betreffende het bepaalde in de hoofdstukken 2, 3, 4 en 5.

Hoofdstuk 2 Ligplaatsen

2.1 Verkeerstekens

  • 1. Het college kan in het belang van de orde en veiligheid in de haven verkeerstekens plaatsen die zijn vermeld in het BPR en die tekens voorzien van nadere aanduidingen.

  • 2. Het is zonder ontheffing verboden te handelen in strijd met het verkeersteken en de daarbij behorende nadere aanduidingen, bedoeld in het eerste lid.

2.2 Ligplaatsenoverzicht

  • 1. Het college stelt een Ligplaatsenoverzicht vast, waarop is aangegeven waar schepen, of bepaalde categorieën schepen, zonder een daartoe benodigde vergunning ligplaats kunnen innemen.

  • 2. Het college wijst op het Ligplaatsenoverzicht tevens de gebieden aan waarvoor op grond van deze verordening een vergunning is vereist voor het innemen van een ligplaats door bepaalde categorieën van schepen.

2.3 Verbod innemen ligplaats

  • 1. Op plaatsen die niet zijn aangegeven als ligplaats op grond van artikel 2.2 eerste lid, is het verboden met een schip ligplaats in te nemen, tenzij dit geschiedt:

    • a.

      in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte, in artikel 2.1 bedoelde, tekens

    • b.

      in overeenstemming met de Vaartuigenverordening;

    • c.

      met instemming van de huurder, erfpachter of eigenaar van een aan de ligplaats gelegen terrein;

    • d.

      met een vergunning of ontheffing.

  • 2. Het college kan, in afwijking van het eerste lid onder c., het nemen of houden van ligplaats verbieden uit het oogpunt van orde en veiligheid in de haven of milieu.

2.4 Duur innemen ligplaats

  • 1. Het is zonder ontheffing verboden met een schip langer dan 3 maanden achtereen gebruik te maken van de haven en de havenfaciliteiten.

  • 2. Indien tijdens een onderbreking van de periode genoemd in het eerste lid of na vertrek na die periode niet aan de economische vaart met het schip wordt deelgenomen, wordt de periode van 3 maanden geacht niet te zijn onderbroken c.q. niet te zijn beëindigd, indien het schip terugkeert in de haven.

2.5 Vergunning woonschepen

Het is verboden zonder vergunning met een woonschip ligplaats in te nemen in het hiervoor door het college aangewezen gebied dat betrekking heeft op het gedeelte van de Vlijhaven dat bedoeld is voor woonschepen.

2.6 Vergunning historische schepen Wolwevershaven

Het is verboden zonder vergunning met een schip ligplaats in te nemen in het hiervoor door het college aangewezen gebied dat betrekking heeft op het gedeelte van de Wolwevershaven dat bedoeld is voor historische binnenschepen.

2.7 Veilige ligplaats

Het innemen van een ligplaats in overeenstemming met deze verordening ontheft de gezagvoerder niet van zijn verplichting zich ervan te overtuigen dat die plaats voor zijn schip veilig is.

2.8 Meldingsplicht zeeschepen

  • 1. Onverminderd de van kracht zijnde wettelijke voorschriften en de daaruit voortvloeiende beschikkingen voor het vervoer van gevaarlijke goederen met zeeschepen, is de gezagvoerder van een zeeschip verplicht ten minste 24 uur voor aankomst in de haven daarvan schriftelijk mededeling te doen of te laten doen aan de havenmeester en, indien nodig, daarbij een ligplaats aan te vragen indien hij in de haven aan een meergelegenheid wenst af te meren.

  • 2. Bij de mededeling dienen de volgende gegevens te worden vermeld:

    • a.

      naam, vlag, brutotonnen, lengte, breedte en diepgang van het schip;

    • b.

      naam van de agent en voorgenomen aanloophaven, laatste haven van vertrek;

    • c.

      gewenste ligplaats;

    • d.

      aard en hoeveelheid van de te lossen of te laden goederen;

    • e.

      vermoedelijke datum en uur van aankomst en vertrek;

    • f.

      pre arrival ISPS-informatie.

  • 3. Wijzigingen in het tijdstip van aankomst en/of vertrek dienen aan de havenmeester tijdig schriftelijk bekend gemaakt te worden.

Hoofdstuk 3 Ordebepalingen

3.1 Laden en lossen

  • 1. Het is verboden met een schip te laden of te lossen, waaronder ook bunkeren wordt begrepen, tenzij het schip op deugdelijke wijze is afgemeerd.

  • 2. Het is verboden te laden en lossen op de boeien, zonder dat aan de door het college vast te stellen voorwaarden is voldaan.

3.2 Schepen als opslagplaats

Het is verboden zonder vergunning in de haven te liggen met schepen die worden gebruikt als opslagplaats, als werkplaats en/of voor het uitoefenen van een bedrijf.

3.3 Recreatie- en zeilvaart in de haven

  • 1. Het is verboden met een schip in de haven te varen, wanneer dat schip uitsluitend door middel van zeilen wordt voortbewogen of wanneer met dat schip de recreatievaart wordt beoefend, tenzij:

    • a.

      wordt gehandeld met een vergunning;

    • b.

      het schip zich rechtstreeks en zonder onderbreking begeeft naar zijn bestemming.

  • 2. Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing voor pleziervaartuigen die van het noordwestelijke bassin van de 3e Merwedehaven gebruik maken om te water te worden gelaten, met de plicht langs de kortste weg de haven te verlaten, dan wel terug te keren.

  • 3. Het is verboden met een watertaxi te varen in het Zeehavengebied, de Binnen Kalkhaven en de Eerste, Tweede en Derde Merwedehaven.

3.4 Gebruik van voortstuwers

  • 1. Het is verboden voortstuwers te gebruiken indien het schip:

    • a.

      is vastgevaren; of

    • b.

      gemeerd of ten anker ligt.

  • 2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing indien:

    • a.

      wordt gehandeld met een ontheffing;

    • b.

      direct na aankomst ter plaatse van het schip of ter voorbereiding van het vertrek.

3.5 Gebruik van ankers

  • 1. Het is, behoudens goed zeemanschap, verboden in de haven:

    • a.

      een anker te gebruiken om een schip af te stoppen;

    • b.

      met een krabbend anker te varen;

    • c.

      ten anker te komen of ten anker te liggen.

  • 2. De in het eerste lid gestelde verboden gelden niet voor baggerschepen, indien de ankers worden gebruikt bij het verrichten van baggerwerk.

  • 3. Onder ankers worden spudpalen mede begrepen.

3.6 Bagger- of bergingswerkzaamheden; dreggen

Het is verboden zonder vergunning bagger- of bergingswerkzaamheden uit te voeren in de haven of, al dan niet bij wijze van beroep, met enigerlei middel naar zich onder het wateroppervlak bevindende voorwerpen te zoeken of deze op te dreggen.

3.7 Loodsdiensten voor onbevoegden

Het is verboden zonder vergunning binnen de haven loodsdiensten te verrichten op zeeschepen met een lengte van meer dan 70 meter of op zeeschepen met een lengte van 70 meter of minder dat is gebouwd of wordt gebezigd voor het vervoer van vloeibare gevaarlijke stoffen in bulk, tenzij het schip leeg en schoon is gemaakt van die stof.

3.8 Uitoefenen van beroep bootman, vletterman of vastmaker

  • 1. Het is verboden zonder vergunning in de haven het beroep van bootman, vletterman of vastmaker uit te oefenen.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde beroepen komen voor een vergunning in aanmerking, indien zij aan de door het college gestelde opleidingseisen voldoen.

3.9 Schade varen aan havenwerken

Indien door een schip schade aan openbare havenwerken is toegebracht, zal het schadeveroorzakende schip niet eerder mogen vertrekken dan nadat door of namens de gezagvoerder een waarborgsom is gestort of een bankgarantie is gegeven, ten bedrage van de door of in opdracht van het college getaxeerde schade.

3.10 Verbod binnen te lopen

Het is de hierna genoemde schepen verboden de haven binnen te lopen zonder ontheffing:

  • a.

    beschadigde schepen;

  • b.

    schepen die in zinkende staat verkeren;

  • c.

    brandende schepen of schepen waar de mogelijkheid aanwezig is dat zij broei en/of brand aan boord hebben, of schepen welke brand aan boord gehad hebben, maar waarvan niet met zekerheid bekend is dat deze geblust is;

  • d.

    schepen die door de toestand van hun lading of door andere oorzaak een gevaar voor de veiligheid in de haven of een hinder voor de omgeving kunnen zijn.

3.11 Maatregelen bij ijsgang of dichtgevroren water

Bij ijsgang of dichtgevroren water in de haven is de gezagvoerder verplicht, indien hij met dat schip een ligplaats wenst in te nemen of te verlaten, dan wel een aanwijzing daartoe ontvangt, voor zijn rekening en risico zo nodig het ijs te breken of een sleepboot te gebruiken.

3.12 Tijden bedienen van bruggen

Het college stelt de tijden van openen en sluiten van de bruggen vast.

Hoofdstuk 4 Veiligheid en milieu

4.1 Verrichten van werkzaamheden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de milieuwetgeving is het verboden aan of op een schip herstellings-, schoonmaak-, schilder- en andere conserverings-, ontgassings- of andere werkzaamheden te verrichten, wanneer deze gevaar, schade of hinder voor de scheepvaart of de omgeving, het water en de bodem daaronder begrepen, kunnen opleveren.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde verbod is niet van toepassing wanneer de werkzaamheden plaatsvinden

    • a.

      met een vergunning;

    • b.

      op een scheepswerf dan wel op of aan het terrein van een herstellingsinrichting, voor zover voor de omgeving geen gevaar, schade of hinder is te duchten.

  • 3. Van laswerkzaamheden aan schepen of werkzaamheden waarbij open vuur wordt gebruikt, wordt door de vergunninghouder tijdig melding gemaakt bij de havenmeester.

4.2 Milieuschade en hinder veroorzakende stoffen

  • 1. Het is verboden voor het milieu schadelijke en verontreinigende vloeistoffen, vaste stoffen en voorwerpen overboord of van de wal in het water te werpen, te laten vallen, te pompen of te laten vloeien.

  • 2. Het is verboden rook, dampen, gassen, stof of stoom op een zodanige wijze uit een schip te laten ontsnappen dat daardoor gevaar, schade of hinder in of buiten de haven ontstaat of kan ontstaan.

  • 3a. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau veroorzaakt door de generatorsets en overige aanwezige toestellen en installaties behorend tot de binnenvaartschepen, mag ter plaatse van de gevels van nabijgelegen woningen in de haven niet meer bedragen dan:

    • -

      55 dB(A) op 1,5 meter hoogte in de uren gelegen tussen 07.00 en 19.00 uur;

    • -

      50 dB(A) op 5,0 meter hoogte in de uren gelegen tussen 19.00 en 23.00 uur;

    • -

      45 dB(A) op 5,0 meter hoogte in de uren gelegen tussen 23.00 en 07.00 uur.

  • 3b. Op zondagen en algemeen erkende feestdagen mag het onder 3a genoemde beoordelingsniveau tussen 07.00 en 19.00 uur niet meer bedragen dan 50 dB(A).

  • 3c. De generatorsets of aggregaten moeten zijn voorzien van doelmatige en in goede staat van onderhoud verkerende geluiddempers.

  • 4. Het is verboden stoffen in of uit een schip te laden of te lossen, welke door het college zijn aangewezen als stoffen die in onverpakte toestand ontoelaatbare stank of hinder kunnen veroorzaken.

  • 5. De verboden, genoemd in dit artikel, zijn niet van toepassing indien wordt gehandeld in overeenstemming met:

    • a.

      een vergunning afgegeven bij of krachtens de geldende milieuwetgeving;

    • b.

      een door het college verleende ontheffing in gevallen waarin de wet niet voorziet.

  • 6. Het is verboden om aan boord van een binnenschip een generator voor het opwekken van elektriciteit te gebruiken indien het schip direct of indirect een ligplaats heeft ingenomen die in beheer is bij de gemeente waar walstroom met een capaciteit van 400 volt en ten minste 63 ampère ten behoeve van dat binnenschip beschikbaar is.

4.3 Voorzorgsmaatregelen

  • 1. De gezagvoerder of de exploitant van een aan de haven gelegen terrein, is verplicht zodanige maatregelen te treffen, dat het te water geraken van stoffen of voorwerpen wordt voorkomen.

  • 2. Degene door wiens toedoen een stof of voorwerp vrijkomt of terechtkomt in de haven, waardoor gevaar, schade of hinder in of buiten de haven wordt veroorzaakt, is verplicht ervoor te zorgen dat:

    • a.

      daarvan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester;

    • b.

      de stof of het voorwerp onmiddellijk uit het water wordt verwijderd, of wanneer dat niet mogelijk is, binnen de door het college te bepalen tijd.

Artikel 4.4 Aanwijzing van bedrijven met ontvangstvoorzieningen

  • 1.

    Het is verboden zonder aanwijzing van het college scheepsafval, overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen in ontvangst te nemen die rechtstreeks afkomstig zijn van zeeschepen die het toepassingsgebied, bedoeld in artikel 1.2, aandoen om te laden, te lossen, te bunkeren of voor reparatiedoeleinden.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.4, eerste lid, kan het college voorschriften en beperkingen verbinden aan de aanwijzing bedoeld in het eerste lid, die onder meer betrekking kunnen hebben op:

    a.   de soort ontvangstvoorzieningen en de veranderingen daarvan;

    b.   geschiktheid en beschikbaarheid van de ontvangstvoorzieningen;

    c.   de verplichting tot het in ontvangst nemen van scheepsafvalstoffen;

    d.   de soorten stoffen waarvoor de aanwijzing geldt;

    e.   het meedelen van het tarief van de kosten die in rekening worden gebracht aan schepen die scheepsafvalstoffen afgeven;

    f.    melden van ontvangst van scheepsafvalstoffen en het verstrekken van gegevens daaromtrent;

    g.   de maximale verblijfsduur van de ontvangen stoffen in de ontvangstvoorzieningen en het verstrekken van gegevens en houden van registratie daaromtrent; of

    h.   het afleveren van de ontvangen stoffen.

Artikel 4.5 Aanvraag van een wijziging

  • 1.

    Bij de aanvraag van een aanwijzing, als bedoeld in artikel 4.4, worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    a.   gegevens van het bedrijf van de aanvrager, naam en functie van aanvrager;

    b.   een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van het betreffende bedrijf;

    c.   de relevante bij of krachtens de Wet milieubeheer afgegeven vergunningen en ontheffingen;

    d.   de gegevens van de in te zetten ontvangstvoorzieningen die onder de werking van de aanwijzing vallen, waaronder ten minste de capaciteit en de geschiktheid ervan;

    e.   de soorten schadelijke stoffen als bedoeld in artikel 2 van het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen, waarop de aanvraag betrekking heeft; en

    f.    de bestemming van de ontvangen schadelijke stoffen.

  • 2.

    Het college kan aanvullende gegevens verlangen.

Artikel4.6 Melding van afgifte scheepsafvalstoffen

  • 1.

    Ten minste 24 uur voordat scheepsafvalstoffen, afkomstig van een zeeschip, worden afgegeven, worden de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:

    a.   aan welk aangewezen bedrijf de scheepsafvalstof wordt afgegeven; en

    b.   welke scheepsafvalstoffen worden afgegeven en in welke hoeveelheid.

  • 2.

    De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats op elektronische wijze, op een door de havenmeester vast te stellen elektronisch adres.

Hoofdstuk 5 Schepen met gevaarlijke of schadelijke stoffen

5.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op schepen die gevaarlijke of schadelijke stoffen aan boord hebben.

5.2 Regels voor schepen met gevaarlijke of schadelijke stoffen

Het college kan regels stellen in het belang van de veiligheid en ter voorkoming van schade en hinder, in verband met de aanwezigheid in de haven van schepen die geladen zijn of geladen worden met gevaarlijke of schadelijke stoffen, dan wel geladen zijn geweest met gevaarlijke of schadelijke stoffen en daarvan niet zijn schoongemaakt.

5.3 Zoneringsregeling voor stukgoedschepen met gevaarlijke stoffen

  • 1. Het college kan regels stellen in verband met het innemen van ligplaats bij woonconcentraties door schepen die geladen zijn of geladen worden met door het college aangewezen gevaarlijke stoffen in verpakking.

  • 2. De regels houden onder meer beperkingen in ten aanzien van hoeveelheid en verpakkingsgrootte van de aangewezen stoffen aan boord binnen bepaalde afstanden tot naastbij gelegen woonconcentraties.

5.4 Tankschepen met gevaarlijke stoffen alleen aan petroleumsteiger

Het is de gezagvoerder van een tankschip dat geladen is of geladen wordt met gevaarlijke of schadelijke stoffen, dan wel geladen is geweest met gevaarlijke of schadelijke stoffen en daarvan niet is schoongemaakt, verboden om zich met dat schip te bevinden op een ligplaats anders dan aan de petroleumsteiger indien zich een gevaarlijke of schadelijke stof als lading of ladingsresidu aan boord bevindt, tenzij:

  • a.

    het een tankschip betreft dat uitsluitend een gevaarlijke of schadelijke stof als lading of ladingresidu aan boord heeft, zijnde een brandbare vloeistof met een vlampunt van 61 graden Celsius of hoger;

  • b.

    het een combinatietankschip betreft met brandbare ladingresiduen in de sloptanks en dat is geladen of zal worden geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm;

  • c.

    voor het tankschip een schoonmaakcertificaat is afgegeven;

  • d.

    kortstondig ligplaats wordt genomen op een in het Ligplaatsenoverzicht aangewezen autoafzetplaats of bij een bunkerstation;

  • e.

    het een ligplaats betreft die is aangeduid met een verkeersteken als ligplaats voor schepen met gevaarlijke stoffen;

  • f.

    het een binnentankschip betreft dat:

    • -

      voordat ligplaats wordt genomen, de voorschriften van het ADNR betreffende het ontgassen van lege ladingtanks voor zijn lading- en sloptanks heeft opgevolgd en in die situatie geen seinvoering behoeft te voeren;

    • -

      de tanks gesloten houdt; en

    • -

      het voornemen tot het nemen van ligplaats aan de havenmeester heeft gemeld;

  • g.

    een ontheffing is verleend voor het nemen van ligplaats anders dan aan de petroleumsteigers.

5.5 Toegelaten schepen aan petroleumsteigers

  • 1. Het is verboden zich met een schip aan een petroleumsteiger te bevinden, tenzij:

    • a.

      het schip van de havenwerken gebruik maakt, heeft gemaakt of zal maken om te lossen, te laden, ladingstanks schoon te maken, of te bunkeren;

    • b.

      het een roei- of motorboot betreft die niet door een benzinemotor wordt voortbewogen en die tot de uitrusting van een schip als bedoeld in onderdeel a. behoort, en daarvan geen ander gebruik wordt gemaakt dan voor het vervoeren van opvarenden naar en van boord;

    • c.

      de aanwezigheid van dat schip in de haven in verband met de aankomst, het verblijf of het vertrek van een schip als bedoeld in onderdeel a., uit een oogpunt van de uitoefening van het scheepvaartbedrijf noodzakelijk is;

    • d.

      het schip in dienst is van een publiekrechtelijk lichaam en de aanwezigheid van dat schip in dat kader is vereist;

    • e.

      het een schip betreft dat dienstverlenende werkzaamheden verricht, voor zover wordt voldaan aan de door het college te stellen voorschriften inzake de bouw, inrichting en uitrusting van het schip.

  • 2. Het is verboden een schip aan een petroleumsteiger te laden of te lossen, wanneer deze niet is ingericht voor het laden of lossen van de betrokken lading.

  • 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde verboden gelden niet indien wordt gehandeld met een ontheffing.

5.6 Roken of open vuur

  • 1. Roken of open vuur is verboden:

    • a.

      binnen een afstand van 25 meter vanaf een petroleumsteiger;

    • b.

      binnen een afstand van 25 meter vanaf een ten anker of gemeerd liggend schip dat ingevolge de wettelijke bepalingen met betrekking tot vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren tot seinvoering verplicht is.

  • 2. Deze verboden gelden niet in verblijven en het stuurhuis van schepen waarvan de openingen gesloten zijn en voor zover dit ingevolge de bepalingen met betrekking tot vervoer van gevaarlijke stoffen is toegestaan.

  • 3. De exploitant van een petroleumsteiger is verplicht ervoor te zorgen dat bij de toegang van de steiger het verbod van roken en/of open vuur op duidelijke wijze door middel van waarschuwingsborden kenbaar wordt gemaakt.

5.7 Laden en lossen van combinatietankschepen

  • 1. Het is zonder ontheffing verboden over te gaan tot los- of laadhandelingen op een combinatietankschip dat geladen is of geladen zal worden met losgestorte bulklading in vaste vorm.

  • 2. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet indien:

    • a.

      een certificaat voor combinatietankschepen is overgelegd, afgegeven door een gasdeskundige, waaruit blijkt dat is voldaan aan de regels, bedoeld in artikel 5.8, aanhef en onder b.; of

    • b.

      ten minste 24 uur voor aankomst in de haven een schriftelijke verklaring is overgelegd waaruit blijkt dat:

      • -

        met het schip nimmer brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 61 graden Celsius zijn vervoerd, of;

      • -

        het schip voldoende leeg, schoon en gasvrij is van brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 61 graden Celsius en hiervan een verificatie door het college met gunstig gevolg heeft plaatsgevonden.

5.8 Regels voor combinatietankschepen

Het college kan regels stellen omtrent:

  • a.

    het handhaven van veilige druk en atmosfeer in ruimten en ladingtanks tijdens het verblijf van dat schip in de haven; of

  • b.

    het ledig zijn van ruimten en ladingtanks van brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 61 graden Celsius of het aan boord hebben van residuen daarvan en omtrent de toelaatbare druk en atmosfeer in die ruimten en ladingtanks.

Hoofdstuk 6 Straf- en slotbepalingen

6.1 Strafbepaling

Overtreding van de in deze verordening opgenomen artikelen en de krachtens deze artikelen gegeven voorschriften en beperkingen wordt, voor zover al niet strafbaarstelling bij de wet is bepaald, gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie als bedoeld in het Wetboek van Strafrecht.

6.2 Toezichthoudende ambtenaren

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de (senior) assistent-havenmeester, de chef van de wacht en de overige bij besluit van het college of de burgemeester aangewezen personen.

6.3 Betreden van woonruimten

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner, voor zover dat strekt tot toezicht- en handhavingsdoeleinden van deze verordening.

6.4 Intrekking voorgaande verordening

De Havenverordening Dordrecht 1983 wordt ingetrokken.

6.5 Overgangsrecht

  • 1. Vergunningen, ontheffingen, toestemmingen en andere beschikkingen gegeven bij of krachtens de Havenverordening Dordrecht 1983, worden geacht te zijn verleend op grond van de van toepassing zijnde overeenkomstige bepalingen van deze verordening totdat de termijn waarvoor zij werden verleend is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 2. Op aanvragen om een vergunning, ontheffing of toestemming die voor het in werking treden van deze verordening zijn gedaan en waarop nog niet is beslist, worden de desbetreffende bepalingen van deze verordening toegepast.

  • 3. De intrekking van de verordening vermeld in artikel 6.5, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop deze besluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voorzover deze besluiten niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

6.6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 5 juni 2008.

6.7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als "Havenverordening Dordrecht".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 27 mei 2008.

De griffier
De voorzitter

- Toelichting -

Toelichting bij de Havenverordening Dordrecht

Algemene toelichting

De Havenverordening Dordrecht 1983 was, zo blijkt al uit het jaartal van de citeertitel, sterk verouderd. In de loop der jaren is de verordening diverse malen gewijzigd en had daarom aan overzichtelijkheid ingeboet. Ook is in de loop der tijd nationale en internationale nieuwe wetgeving tot stand gekomen, waaraan de Havenverordening Dordrecht 1983 nog niet was aangepast.

Hoewel de tekst van de nieuwe Havenverordening voor een deel overeenkomt met de tekst van de Havenverordening Dordrecht 1983, is een behoorlijk aantal inhoudelijke wijzigingen aangebracht. In de eerste plaats is een aantal nieuwe artikelen opgenomen en zijn bestaande artikelen ingrijpend gewijzigd, omdat daaraan in de loop der jaren in de praktijk van de haven behoefte is ontstaan. In de artikelsgewijze toelichting wordt hierop meer uitgebreid ingegaan. Andere artikelen zijn vervallen omdat zij niet langer nodig waren, vooral in verband met het bestaan van hogere regelgeving, of omdat zaken reeds in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) zijn geregeld, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van voorwerpen in de haven. Op de openbare wateren in het Rijk die voor de scheepvaart openstaan, zijn vanzelfsprekend de bepalingen ter voorkoming van aanvaring of aandrijving op die openbare wateren uit het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) van toepassing. Het is onnodig om zaken dubbelop te regelen. In het kader van deregulering zijn deze daarom in de Havenverordening weggelaten. Dit heeft geleid tot een aanzienlijke afname van het aantal voorschriften.

In de tweede plaats is de Havenverordening aangepast aan de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De doelstelling van de Awb is onder meer het systematiseren en vereenvoudigen van de bestuursrechtelijke regelgeving en het bevorderen van eenheid binnen de wetgeving. De in de verordening gebruikte terminologie is in overeenstemming gebracht met de door de Awb voorgeschreven terminologie: begrippen als toestemming, instemming en dergelijke zijn vervangen door de gangbare begrippen als vergunning en ontheffing. Tevens zijn, in verband met algemene bepalingen inzake handhaving in de Awb, artikelen inzake aanwijzing van toezichts- en opsporingsambtenaren vervangen. Voorts zijn bepalingen getoetst op handhaafbaarheid.

In hoofdstuk 1 zijn de artikelen die betrekking hebben op de procedures inzake het aanvragen en verlenen van vergunningen en andere beschikkingen die worden afgegeven bij of krachtens de Havenverordening grotendeels vervangen, waardoor op meer overzichtelijke wijze in enkele

artikelen wordt aangegeven waar aanvragers van vergunningen aan moeten voldoen en welke voorschriften er op het gebied van beschikkingen gelden.

Voorts is de onderhavige verordening op een groot aantal punten in redactionele zin gewijzigd. Voor zover mogelijk is de tekst vereenvoudigd, ingekort en zijn onduidelijkheden weggenomen. Tevens is de gebruikte terminologie aangepast aan de nieuwe Gemeentewet: zo is onder meer de term "burgemeester en wethouders" vervangen door de term "het college".

De bevoegdheden, genoemd in de Havenverordening, zijn toegekend aan het college, die deze bevoegdheden grotendeels mandateert aan de havenmeester in het Algemeen mandaatbesluit Dordrecht dat op 7 december 2004 is vastgesteld. De havenmeester oefent deze bevoegdheden derhalve niet op eigen gezag uit, maar namens het college (het bestuursorgaan).

In hoofdstuk 10 van de Awb is de verhouding tussen de mandaatgever en de gemandateerde geregeld. In de eerste plaats kan de mandaatgever de gemandateerde per geval of in het algemeen instructies geven ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid. Voorts verschaft de gemandateerde de mandaatgever op diens verzoek inlichtingen ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid. De mandaatgever blijft bevoegd om de bevoegdheid zelf uit te oefenen. Ook kan de mandaatgever de bevoegdheid te allen tijde intrekken.

Tot slot is met de buurgemeenten Papendrecht en Zwijndrecht een bestuursovereenkomst gesloten, waarin is geregeld dat voor de heffing en invordering van binnenhavengeld de havens van de drie gemeenten worden beschouwd als één havencomplex. De partijen hanteren hiertoe eenzelfde tariefstructuur en tarief en dergelijke in hun (eigen) verordeningen. Eenzelfde constructie kan opgaan voor de onderhavige Havenverordening Dordrecht, die ook van toepassing zou kunnen zijn op de havens van de buurgemeenten. De bevoegdheden van het college reiken echter niet verder dan de territoriale gemeentegrenzen. Eén regionale verordening is de Havenverordening Dordrecht dan ook niet. Er kan door de buurgemeenten voor worden gekozen dezelfde tekst van de Havenverordening Dordrecht te hanteren in een door hen zelf vastgestelde verordening (met daarin aanpassingen op bepaalde punten).

In de artikelsgewijze toelichting wordt meer uitgebreid ingegaan op de wijzigingen. Voor zover de tekst niet is gewijzigd of voor zich spreekt, wordt er een kortere toelichting of geen toelichting gegeven.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

artikel 1.2 Toepassingsgebied

De verordening is van toepassing op de wateren die voor de scheepvaart open staan binnen de gemeentegrenzen van Dordrecht, ongeacht of dat water in eigendom toebehoort aan de gemeente. De gemeente beheert soms water dat aan anderen toebehoort. Ook op dit (particulier) water kan de verordening derhalve van toepassing zijn, zolang dat water een openbaar karakter heeft en al of niet met enige beperking voor het publiek toegankelijk is.

Het toepassingsgebied beperkt zich daarnaast niet tot de als haven omschreven wateren, maar strekt zich tevens uit over alle tot de haven behorende bouwwerken, kademuren en dergelijke. Het is duidelijk dat ook vanaf de wal de orde en de veiligheid ongunstig kan worden beïnvloed. Het zou niet praktisch zijn in dat geval met behulp van de APV te moeten optreden. Particuliere kades worden dus eveneens hieronder begrepen, wanneer deze al of niet met enige beperking voor het publiek toegankelijk zijn. Te denken valt bijvoorbeeld aan de kades van bedrijven grenzend aan de zeehaven. Hetgeen zich binnenshuis afspeelt valt uiteraard niet onder de werking van deze verordening, maar gedragingen die op privé-terrein plaatsvinden met een zekere uitstraling naar of relatie met de haven, kunnen zo ook door de Havenverordening worden bestreken.

artikel 1.3 Aanwijzingen

Deze verordening omvat een groot aantal operationele handelingen, waarbij het van belang is dat van gemeentewege concrete (mondelinge) aanwijzingen kunnen worden gegeven. Deze bepaling schept daartoe de mogelijkheid. Via mandaat zal de havenmeester hieraan vorm kunnen geven.

artikel 1.4 Vergunning, ontheffing en andere beschikkingen

Artikel 1.4 is geheel herzien en aangepast aan de Awb. Dit artikel is van toepassing op alle vergunningen en ontheffingen, alsmede op de aanwijzingen, bedoeld in artikel 1.3 en de overige bij of krachtens deze verordening gegeven beschikkingen.

Het begrip toestemming is vervangen door het in de Awb gehanteerde begrip ontheffing. Het eerste lid bepaalt dat het college een vergunning en een ontheffing kan verlenen en daaraan beperkingen en voorschriften kan verbinden. De bevoegdheid tot vergunningverlening kan aan de havenmeester worden gemandateerd.

De beperkingen en voorschriften mogen slechts strekken tot bescherming van het belang in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist. Indien de geldigheidstermijn van een vergunning is verstreken, vraagt men een nieuwe vergunning aan. Door invoering van het Ligplaatsenoverzicht zoals genoemd in artikel 2.2, wordt voorkomen dat elke inneming van een ligplaats dient te zijn voorzien van een (schriftelijke) vergunning.

De algemene plicht de vergunning aan boord te hebben, is niet opgenomen in de algemene bepalingen van de Awb. Deze plicht is derhalve opgenomen in het vijfde lid.

artikel 1.5 Weigerings- en intrekkingsgronden

Naast de genoemde weigerings- en intrekkingsgronden kunnen ook beleidsmatige overwegingen tot weigering, intrekking of wijziging nopen. Daarbij moeten vanzelfsprekend de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht worden genomen. Omdat hiertoe altijd de mogelijkheid bestaat, is deze grond niet expliciet vermeld.

Het hangt van de omstandigheden van het geval af of tot intrekking dan wel tot wijziging van de vergunning of ontheffing wordt overgegaan. Zo zal niet iedere niet-nakoming van vergunningsvoorschriften nopen tot toepassing van de administratieve sanctie van intrekking van de vergunning. Met name het rechtszekerheid- en het vertrouwensbeginsel beperken nogal eens de bevoegdheid tot wijziging en intrekking.

Indien het bestuursorgaan overweegt om de vergunning of ontheffing in te trekken of te wijzigen, dient het de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen hun zienswijze in te dienen als wordt voldaan aan artikel 4:8 Awb. Ook indien er niet exact sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 4:8 Awb doet het bestuursorgaan gelet op een zorgvuldige besluitvorming er goed aan de vergunninghouder te horen voordat tot intrekking of wijziging van de vergunning wordt overgegaan. Ingeval van een wijziging of intrekking die het gevolg is van een algemene beleidsbeslissing van het bestuursorgaan, is het echter vaak niet doenlijk om alle betrokkenen te horen. Wel is het dan gewenst om met vertegenwoordigers van belanghebbenden te overleggen.

artikel 1.6 Persoonlijk karakter van de vergunning of ontheffing

Vergunningen die op basis van deze verordening worden verleend, zijn in principe op naam gesteld en deze vergunningen gaan bij verkoop, van bijvoorbeeld een schip, niet automatisch over op de rechtsopvolger. Een andere regeling kan van toepassing zijn, indien dat expliciet is opgenomen, in bijvoorbeeld nadere regels voor bepaalde soorten schepen op grond van artikel 2.5 of 2.6.

artikel 1.7 Normadressaat

Artikel 1.7 bepaalt tot wie de voorschriften van de Havenverordening zich richten. Tenzij uit de tekst anders blijkt, is de gezagvoerder verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. Vergunningen en ontheffingen met betrekking tot de ligplaatsen worden dus ook aan hem verleend. De gezagvoerder is degene die de feitelijke leiding heeft over een schip. Dit is in principe de (papieren) gezagvoerder, maar kan ook zijn vervanger zijn, of iemand anders van de bemanning die op dat moment de feitelijke leiding heeft. Overal waar in de verordening staat "het is verboden", richt de norm zich dus in de eerste plaats tot de gezagvoerder, of zijn plaatsvervanger.

Met nadruk zij hier opgemerkt dat er enkele artikelen in de Havenverordening zijn opgenomen waarin is bepaald dat iedereen zich aan dat voorschrift dient te houden. Zie bijvoorbeeld de artikelen 5.6 (roken of open vuur). De normen in die artikelen richten zich derhalve niet tot de gezagvoerder alleen, maar tot een ieder. Bij afwezigheid van een gezagvoerder is de exploitant verantwoordelijk is voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. Dit geldt bijvoorbeeld voor de gevallen waarin een ponton of een ander soort schip is afgemeerd en er geen bemanning (meer) aan boord is.

artikel 1.8 Nadere regels

Het college krijgt in dit artikel regelgevende bevoegdheid overgedragen over onderwerpen waarover in deze Havenverordening reeds een en ander is geregeld. Het college kan er ook voor kiezen beleidsregels vast te stellen. De raad is door de dualisering van het gemeentebestuur sinds 7 maart 2002 niet meer bevoegd om beleidsregels vast te stellen ten aanzien van collegebevoegdheden. Het college kan beleidsregels opstellen ten aanzien van de gekregen bevoegdheden. Voor alle duidelijkheid: beleidsregels zijn algemene regels omtrent de toepassing van bevoegdheden (zie de definitie in artikel 1:3, vierde lid van de Awb). Nadere regels zijn algemene regels die te karakteriseren zijn als algemeen verbindende voorschriften. Beleidsregels kennen een inherente afwijkingsbevoegdheid in tegenstelling tot nadere regels. Op grond van artikel 4:84 van de Awb dient een bestuursorgaan een uitzondering op een beleidsregel te maken indien bijzondere omstandigheden daartoe nopen. Dit wordt de inherente afwijkingsbevoegdheid van de beleidsregel genoemd. Hierdoor zijn beleidsregels flexibeler dan nadere regels (algemeen verbindende voorschriften). Immers, van nadere regels is geen afwijking mogelijk.

Hoofdstuk 2 Ligplaatsen

artikel 2.1 Verkeerstekens

In het BPR is een voor Nederland uniform systeem van verkeerstekens geregeld. Om dit systeem niet te doorkruisen is in dit artikel vastgelegd dat dezelfde tekens kunnen worden gebruikt ten behoeve van de orde en veiligheid in de haven.

artikel 2.2 Ligplaatsenoverzicht

Op een plattegrond wordt gearceerd aangegeven welke plaats voor welk soort schepen bedoeld is. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de zogenaamde vrije ligplaatsen waar, eventueel nader bepaalde, schepen ligplaats kunnen innemen zonder dat hiervoor een vergunning nodig is en de niet-vrije ligplaatsen. Voor deze laatste groep dient een vergunning te worden aangevraagd. Het betreft hier vergunningen voor bijvoorbeeld historische schepen of woonschepen.

artikel 2.3 Verbod innemen ligplaats

In principe is het verboden ligplaats te nemen of zich met een schip op een ligplaats te bevinden, tenzij een van de uitzonderingsbepalingen, genoemd in de onderdelen a tot en met d van toepassing is. Het nemen van ligplaats omvat tevens ankeren.

artikel 2.4 Duur innemen ligplaats

De reden van de maximale duur van het innemen van een ligplaats is gelegen in het feit dat er voldoende ligplaatsen beschikbaar moeten blijven. Wanneer schepen maanden achtereen zouden blijven liggen, bijvoorbeeld in verband met een verbouwing van het schip of een faillissement, dan wordt dit doel niet bereikt.

artikel 2.5 Vergunning woonschepen

Woonschepen behoren tot een van de categorieën schepen die zijn aangewezen op grond van artikel 2.2 lid 2 en waarvoor op grond van artikel 1.8 nadere regels voor kunnen worden vastgesteld.

artikel 2.6 Vergunning historische schepen Wolwevershaven

Historische schepen behoren tot een van de categorieën schepen die zijn aangewezen op grond van artikel 2.2 lid 2 en waarvoor op grond van artikel 1.8 nadere regels voor kunnen worden vastgesteld.

artikel 2.7 Veilige ligplaats

De verantwoordelijkheid om een ligplaats in te nemen ligt te allen tijde bij de exploitant. Hij dient zich ervan te vergewissen dat hij dit veilig kan doen.

artikel 2.8 Meldingsplicht zeeschepen

Slechts voor zeeschepen geldt een meldingsplicht. Deze wordt noodzakelijk geacht voor een veilig en vlot havenbeheer. Het artikel geeft hiermee voorts het onderscheid aan tussen de wijze van heffen van havengelden als vergoeding voor het gebruik van de haven, al is dit in het kader van de Havenverordening van minder belang. Een aanslag binnenhavengeld op grond van de Binnenhavengeldverordening wordt opgelegd nadat is geconstateerd dat ligplaats wordt ingenomen (een zogenaamde 'haalplicht'). Voor zeeschepen wordt het zeehavengeld afgerekend op basis van algemene voorwaarden, dus bij privaatrechtelijke overeenkomst. Om deze overeenkomst aan te gaan wordt gebruik gemaakt van de meldingsplicht ('brengplicht').

Hoofdstuk 3 Ordebepalingen

artikel 3.1 Laden en lossen

Het gevaar bestaat dat lading in het oppervlaktewater wordt gemorst en er materiële schade aan schip of haveninfrastructuur ontstaat. Door het opnemen van de verplichting op deugdelijke wijze af te meren, kan hiertegen worden opgetreden. Omdat onder laden en lossen ook bunkeren wordt verstaan, dient het bunkerschip ook goed te zijn vastgemaakt aan het varend schip. Het schip moet zodanig zijn afgemeerd dat het geen voor- of achterwaartse verplaatsing kan ondergaan, met dien verstande dat enige beweging als gevolg van golfslag of winddruk onvermijdelijk is. Laden en lossen op de boeien is slechts onder bepaalde voorwaarden toegelaten. Er wordt een mogelijkheid gecreëerd voor het college om hiervoor voorwaarden in het leven te roepen, zoals begin- en eindtijd voor het afmeren. De vastgestelde voorwaarden kunnen per e-mail worden verzonden met het verzoek aan de betrokkene om deze voor akkoord te ondertekenen en te retourneren. Voldoet men hieraan vervolgens niet, dan kan handhavend worden opgetreden.

artikel 3.2 Schepen als opslagplaats

Als uitgangspunt wordt genomen dat met een schip behoort te worden gevaren. Het onnodig bezet houden van ligplaatsen kan hiermee worden voorkomen.

artikel 3.3 Recreatie- en zeilvaart in de haven

De zeil- of recreatievaart kan zeer gevaarlijke situaties met zich meebrengen. Het gaat hierbij om havens die onder invloed staan van de eb- en vloedstroom en die derhalve in directe verbinding staan met open zee. Het verbod is niet van toepassing indien wordt gehandeld met een door het college verleende vergunning. Hierbij kan gedacht worden aan een directievaartuig van een in de haven gevestigd bedrijf dat af en toe rondvaarten maakt met klanten. Het verbod is niet van toepassing indien het schip zich bevindt in een jachthaven. Binnen deze havens staat de recreatievaart de beroepsvaart niet in de weg. Ook indien het schip zich rechtstreeks en zonder onderbreking begeeft naar zijn bestemming is het verbod niet van toepassing.

artikel 3.4 Gebruik van voortstuwers

In, onder en langs de haven bevinden zich onder meer kunstwerken, kabels, tunnels, pijpleidingen, kades en zinkers. Het gebruik van voortstuwers (schroeven, boegschroeven, waterjets etc.) kan schade veroorzaken aan deze voorzieningen indien het in andere gevallen wordt gebruikt dan voor het bereiken of verlaten van een ligplaats. Met name het proefdraaien van machines, maar ook het trachten los te komen indien een schip aan de grond zit, kan grote schade veroorzaken. Het bij- of afdraaien door een bunker- of bevoorradingsschip ter voorkoming van schade levert een verwaarloosbaar risico op voor de haveninfrastructuur en is gelet op de vaak moeilijke afmeersituatie ter voorkoming van directe schade aanvaardbaar. Ontheffingen worden slechts in beperkte gevallen verleend.

artikel 3.5 Gebruik van ankers

Spudpalen aan boord van een schip zijn bestemd om het schip zonder trossen of draden in positie te houden door deze palen op de bodem te laten zakken. Ligt het schip in deze positie binnen het gebied waar deze verordening op van toepassing is, dan is ook de binnenhavengeldverordening van kracht. Het gebruik van spudpalen en ankeren naast de kade wordt niet aangemerkt als afmeren, maar als ankeren. Er is aldus geen sprake van afmeervoorzieningen.

artikel 3.7 Loodsdiensten voor onbevoegden

Deze grens van 70 meter hangt samen met nieuwe voorschriften voor loodsplichtige schepen die zijn opgenomen in het Loodsplichtbesluit 1995. Voor de plicht gebruik te maken van bootlieden wordt namelijk aangesloten bij de plicht gebruik te maken van een loods.

artikel 3.8 Uitoefenen van beroep bootman, vletterman of vastmaker

Het is verboden zonder vergunning van het college schepen los of vast te maken. Het beroep is bootman(vletterman) of vastmaker.

Het college kan aan de genoemde beroepen de opleidingseisen stellen die zijn vastgelegd in het "Kwalificatiedossier Bootman" van 13 november 2007 van het kenniscentrum voor Transport en Logistiek (VTL).

artikel 3.9 Schade varen aan havenwerken

Met deze bepaling wordt voorkomen dat schepen die schade hebben toegebracht verder varen zonder dat de schade behoorlijk geregeld is. Uit de praktijk blijkt immers dat het verhalen van schaden op buitenlandse schepen problemen met zich mee kan brengen. Dit is de reden dat de grondslag voor het voorkomen van doorvaren na een schade veroorzakende gebeurtenis in de Havenverordening verankerd is. Het niet naleven van deze bepaling is een overtreding waarop (bestuursrechtelijk) gehandhaafd kan worden. Het verhaal van schade zelf wordt via het burgerlijk recht geregeld.

artikel 3.10 Verbod binnen te lopen

De achtergrond van dit artikel is het eventueel ontstaan van een oppervlakteverontreiniging, zoals bij een olie en/of chemicaliën lekkend schip of een uitslaande brand bij een schip dat een broeiende lading heeft. Bij onzorgvuldige behandeling hiervan kan gevaar ontstaan voor de algehele veiligheid in het havengebied. Een zinkend schip kan de haven sperren en zodoende economische schade in het havengebied opleveren.

artikel 3.12 Tijden bedienen bruggen

De bloktijden van de brugbediening zijn sinds 1993 ingevoerd door de havenmeester van Dordrecht op initiatief van vragen gesteld door het college.

Hoofdstuk 4 Veiligheid en milieu

artikel 4.1 Verrichten van werkzaamheden

Schoonmaakwerkzaamheden met een vlampunt boven de 61 graden worden geacht geen gevaar voor de scheepvaart of de omgeving op te leveren.

artikel 4.2 Milieuschade en hinder veroorzakende stoffen

Voorheen kende de APV in artikel 4.1.5 lid 1 strenge geluidsnormen ten aanzien van het in werking hebben van toestellen of geluidsapparaten in de woonomgeving. In de huidige APV is artikel 4.1.5 echter komen te vervallen.

Het derde lid van artikel 4.2 van de Havenverordening is opgenomen om op te kunnen treden tegen geluidsoverlast die plaatsvindt in de woonomgeving. In het bijzonder gaat het om het lawaai dat geproduceerd wordt door de generatorsets van oude, afgemeerd gelegen passagiersschepen. Omwonenden van met name de Merwekade hebben regelmatig over dit lawaai geklaagd. Er kan nu met de door de Milieudienst Zuid-Holland Zuid geadviseerde concrete geluidsvoorschriften worden gehandhaafd.

Het 'langtijdgemiddeld beoordelingsniveau' wil zeggen dat behalve met het geproduceerde geluidniveau ook rekening wordt gehouden met de tijdsduur van het geluid.

artikel 4.3 Voorzorgsmaatregelen

De maatregelen bedoeld in het eerste lid kunnen zijn het plaatsen van morsschotten. Dit zijn ijzeren platen die moeten voorkomen dat lading tussen de kade en het schip te water raakt.

Hoofdstuk 5 Schepen met gevaarlijke of schadelijke stoffen

artikel 5.2 Regels voor schepen met gevaarlijke of schadelijke stoffen

De hier bedoelde regels kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op:

  • a.

    de over te leggen bescheiden omtrent schip en lading;

  • b.

    de meldingsplicht bij de havenmeester en het innemen van ligplaats;

  • c.

    het bewaken en het toezicht;

  • d.

    het voorkomen van brand en andere calamiteiten en het bestrijden daarvan;

  • e.

    het verrichten van werkzaamheden waarbij gevaar, schade of hinder is te duchten;

  • f.

    het laden en lossen;

  • g.

    het melden van incidenten.

artikel 5.4 Tankschepen met gevaarlijke stoffen alleen aan petroleumsteiger

Tankschepen (zowel zeeschepen als binnenvaartschepen) kunnen grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aan boord hebben en kunnen om die reden ook grote risico's met zich meebrengen. Onder gevaarlijke stoffen moet tevens worden verstaan gasvormige ladingsresiduen. Deze schepen nemen om die reden ligplaats aan een petroleumsteiger. Op dit uitgangspunt is een aantal in dit artikel opgesomde uitzonderingen mogelijk.

artikelen 5.5 Toegelaten schepen aan petroleumsteigers

In verband met de risico's die gevaarlijke stoffen met zich meebrengen mogen aan de petroleumsteiger alleen bepaalde schepen (namelijk die voldoen aan ADNR) en bepaalde activiteiten worden toegelaten. In het eerste lid, onder a, is opgenomen dat gebruik gemaakt kan worden van de petroleumsteiger door een schip dat zijn ladingtanks schoon maakt. Opgemerkt wordt dat als schoonmaakhandeling tevens wordt aangemerkt het wassen van een schip met reinigings- c.q. oplosmiddelen. Deze aanvulling is opgenomen in verband met de in de praktijk bestaande mogelijkheid dat een schip gebruik maakt van havenwerken in verband met het schoonmaken van zijn tanks, bijvoorbeeld voorafgaand aan reparatie bij een werf. Door deze aanvulling behoeft het schip geen ontheffing meer aan te vragen voor deze werkzaamheden.

Onder b, is bepaald dat een roei- of motorboot die behoort tot de uitrusting van een reeds aan de petroleumsteiger gemeerd liggend schip, niet gebruikt mag worden indien hij voorzien is van een benzinemotor. Benzinemotoren brengen risico’s met zich mee in verband met de kans op vonkvorming.

artikel 5.7 Laden en lossen van combinatietankschepen

Combinatietankschepen zijn geschikt om afwisselend oliën en stortladingen (bijvoorbeeld erts, graan of steenkool) te vervoeren. De bepalingen hebben tot doel calamiteiten te voorkomen bij het laden of lossen van stortlading door vonkvorming, gecombineerd met de aanwezigheid van resten van brandbare vloeistoffen in ruimten of tanks van het combinatietankschip.

Hoofdstuk 6 Straf- en slotbepalingen

artikel 6.1 Strafbepaling

Volgens artikel 154 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad op overtreding van zijn verordeningen straf stellen, maar geen andere of zwaardere dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie (maximaal € 2.250), al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

De mogelijkheid van het opnemen van openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak is niet benut omdat deze "openbare schandpaal" niet meer van deze tijd is als het gaat om zaken als in deze verordening geregeld. In de praktijk wordt om die reden geen gebruik van de mogelijkheid gemaakt.

artikel 6.2 Toezichthoudende ambtenaren

De basis voor de bevoegdheid van toezichthouders wordt gevonden in hoofdstuk 5 van de Awb. In dit hoofdstuk zijn algemene regels gegeven voor de bestuursrechtelijke handhaving van algemeen geldende rechtsregels en individueel geldende voorschriften.

In de derde tranche van de Awb zijn alle bepalingen omtrent handhaving opgenomen. In artikel 5:16 Awb is de algemeen geldende bevoegdheid van de toezichthouder opgenomen tot het vorderen van inlichtingen. In artikel 5:17 Awb is de bevoegdheid van de toezichthouder tot het vorderen van inzage van zakelijke gegevens en bescheiden geregeld. De plicht tot medewerking is geregeld in artikel 5:20 van de Awb: "een ieder is verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden". Op basis van dit artikel is de houder van een vergunning gehouden deze vergunning te tonen en inzage te geven.

Aangezien buitengewone opsporingsambtenaren hun aanwijzing aan het Wetboek van Strafvordering ontlenen is een nadere regeling in de Havenverordening niet (meer) nodig. De aanwijzing als toezichthouder in de Havenverordening is de grondslag voor het hebben van opsporingsbevoegdheid. Zie verder de toelichting onder het kopje Opsporingsambtenaren.

Aanwijzen toezichthouders

Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). De aanwijzing van een deel van de toezichthouders kan derhalve in de Havenverordening plaatsvinden (dit is noodzakelijk indien een toezichthouder tevens opsporingsbevoegdheden dient te krijgen, waarvoor in deze verordening is gekozen. Zie de toelichting hierna onder opsporingsambtenaren). Hiernaast kunnen toezichthouders door het college dan wel de burgemeester worden aangewezen. Deze bevoegdheid vloeit voort uit de artikelen 160 en 174 van de Gemeentewet waarin het college respectievelijk de burgemeester belast is met de uitvoering van gemeentelijke verordeningen.

Politieambtenaren zijn alleen te beschouwen als toezichthouders voorzover zij bij of krachtens een bijzondere wet als zodanig zijn aangewezen. Artikel 2 van de Politiewet, dat een algemene omschrijving van de politietaak bevat, kan niet worden beschouwd als een wettelijk voorschrift in de zin van het artikel.

Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. Bij een individuele aanwijzing worden personen met toezicht belast door hen met name te noemen of door aanduiding van hun functie. Bij een categorale aanwijzing wordt in het aanwijzingsbesluit veelal de dienst genoemd waartoe de met toezicht belaste personen behoren.

Een toezichthouder dient zich, indien gevraagd, te kunnen legitimeren (artikel 5:12 Awb). Het legitimatiebewijs wordt uitgegeven door het bestuursorgaan onder verantwoordelijkheid waarvan de toezichthouder werkzaam is. Het in artikel 5:12, derde lid, van de Awb genoemde model van het legitimatiebewijs is vastgesteld bij de Regeling model legitimatiebewijs toezichthouders Awb (Stcrt. 2000, 131). Deze regeling bevat geen echt model, maar een opsomming van alle elementen die in ieder geval op het legitimatiebewijs moeten zijn opgenomen en een voorbeeld van een legitimatiebewijs.

Het evenredigheidsbeginsel

In artikel 5:13 Awb is het evenredigheidsbeginsel neergelegd. Een toezichthouder mag zijn bevoegdheid slechts uitoefenen voorzover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak noodzakelijk is. Een toezichthouder kan derhalve niet te allen tijde gebruik maken van alle bevoegdheden die in de Awb standaard aan toezichthouders worden toegekend. Steeds zal de afweging gemaakt moeten worden of het voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs noodzakelijk is. Bepalend hiervoor is de aard van het voorschrift op de naleving waarvan een toezichthouder moet toezien.

Bevoegdheden toezichthouder

In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend In artikel 5:14 is de mogelijkheid opgenomen om aan een toezichthouder minder bevoegdheden toe te kennen. Zo is op voorhand vaak al duidelijk welke bevoegdheden voor het uitoefenen van toezicht niet relevant zijn of per definitie onevenredig.

Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen en woningen. Dat de Awb een uitzondering maakt voor het betreden van een woning zonder toestemming van de bewoner vloeit voort uit het in artikel 12 van de Grondwet vastgelegde 'huisrecht'. Op grond hiervan is voor het binnentreden van woningen zonder toestemming van de bewoner steeds een grondslag in een bijzondere wet vereist. Voor de handhaving van gemeentelijke verordeningen is de basis voor het binnentreden zonder toestemming van de bewoner gelegd in artikel 149a van de Gemeentewet. Op grond van dit artikel kan aan toezichthouders deze bevoegdheid worden toegekend, indien het gaat om het toezicht op de naleving van bij verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen.

In de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) zijn de vormvoorschriften gegeven die bij het binnentreden van een woning in acht genomen moeten worden. De bevoegdheid tot het betreden van plaatsen houdt niet tevens in de bevoegdheid tot het doorzoeken van die plaatsen. De Awb geeft toezichthouders dus niet de bevoegdheid om willekeurig kasten, laden en andere bergplaatsen te openen. In gevallen waarin die bevoegdheid niettemin noodzakelijk is, dient deze te worden verschaft door de bijzondere wetgever.

Artikel 5:16 Awb geeft de toezichthouder de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen. Op grond van artikel 5:20 Awb is een ieder ook verplicht deze inlichtingen te verstrekken, behoudens een aantal uitzonderingen dat terug te voeren is op het beroepsgeheim.

In de artikelen 5:17 tot en met 5:19 Awb worden aan toezichthouders de bevoegdheden verleend om inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden en om zaken en vervoermiddelen te onderzoeken.

Bijzondere wetten

Bijzondere wetten die de raad bevoegd verklaren of verplichten tot het maken van verordeningen, kunnen op het punt van de aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren een eigen regeling bevatten. Die aanwijzing heeft doorgaans tot gevolg dat de aangewezen ambtenaar bepaalde (toezicht)bevoegdheden krijgt.

Zo heeft de aanwijzing als bedoeld in artikel 18.4, derde lid, van de Wet milieubeheer (Wm) tot gevolg dat de aangewezen ambtenaar de bevoegdheid van artikel 18.5 van de Wm het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner met betrekking tot gevaarlijke afvalstoffen verkrijgt.

Toezicht en opsporing

Een aantal bepalingen van de Havenverordening bevatten ge- en verboden. Op de naleving hiervan dient te worden toegezien en bij overtreding dient te worden opgetreden. Dit kan op twee manieren gebeuren: bestuursrechtelijk - door onder andere het toepassen van bestuursdwang dan wel het opleggen van een dwangsom - en strafrechtelijk. Voor beide vormen van handhaving dienen personen te worden aangewezen met toezichthoudende respectievelijk opsporingsbevoegdheden. Alleen voor de aanwijzing van de toezichthouders is een bepaling opgenomen in de Havenverordening. De opsporingsambtenaren worden aangewezen in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv).

Het onderscheid tussen toezicht en opsporing is van belang, aangezien er een onderscheid bestaat, zowel naar inhoud als naar de voorwaarden waaronder zij op grond van de wet kunnen worden uitgeoefend. Het kenmerkende onderscheid tussen beide is dat bij toezicht op de naleving geen sprake hoeft te zijn van enig vermoeden van overtreding van een wettelijk voorschrift en bij opsporing wel. Ook zonder dat vermoeden heeft het bestuur de taak na te gaan of bijvoorbeeld de voorschriften van een vergunning in acht worden genomen. Indien mocht blijken dat in strijd met het voorschrift wordt gehandeld, hoeft dit ook niet automatisch te leiden tot een strafrechtelijke vervolging. Het hanteren van bestuursrechtelijke middelen zoals het intrekken van de vergunning of het toepassen van bestuursdwang vormen in veel gevallen een meer passende reactie.

Ook al is de uitoefening van het toezicht niet gebonden aan het bestaan van vermoeden dat een wettelijk voorschrift is overtreden, toch kan hiervan wel blijken bij het toezicht. Op dat moment wordt de vraag naar de verhouding tussen de toezichthoudende en opsporingsbevoegdheden van belang, in het bijzonder wanneer beide bevoegdheden in dezelfde persoon zijn verenigd. Beide bevoegdheden kunnen naast elkaar worden toegepast, zolang gezorgd wordt dat de bevoegdheden die samenhangen met het toezicht en de bevoegdheden die samenhangen met de opsporing worden gebruikt waarvoor ze zijn toegekend. Op het moment dat toezicht overgaat in opsporing is het derhalve zaak er voor te zorgen dat de waarborgen die aan de verdachte toekomen in het kader van de opsporing in acht worden genomen.

De voornaamste verschillen tussen toezicht en opsporing zijn de volgende:

  • ·

    Toezicht heeft betrekking op de naleving van de voorschriften die tot burgers en bedrijven zijn gericht en heeft vaak preventieve werking. Opsporing dient gericht te zijn op strafrechtelijke afdoening.

  • ·

    Toezicht is een bestuurlijke activiteit en wordt derhalve genormeerd door de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opsporing wordt geregeld in het WvSv.

Opsporingsambtenaren

In de artikelen 141 en 142 WvSv worden de met de opsporing van strafbare feiten belaste ambtenaren genoemd. De in artikel 141 genoemde ambtenaren hebben een opsporingsbevoegdheid die in principe voor alle strafbare feiten geldt (algemene opsporingsbevoegdheid). Dit geldt onder andere voor de ambtenaren van de regiopolitie. Artikel 142 betreft de buitengewone opsporingsambtenaren die in de regel een opsporingsbevoegdheid hebben voor een beperkt aantal strafbare feiten (beperkte opsporingsbevoegdheid).

Op basis van artikel 142, lid 1, onder c, WvSv hebben de volgende - voor de Havenverordening relevante - personen opsporingsbevoegdheid:

  • ·

    personen die bij bijzondere wetten met de opsporing van de daarin bedoelde strafbare feiten worden belast; en

  • ·

    personen die bij verordening zijn belast met het toezicht op de naleving van die verordening, een en ander voorzover het die feiten betreft en die personen zijn beëdigd.

Tot de eerste groep behoren bijvoorbeeld ambtenaren van bouw- en woningtoezicht. De grondslag van de opsporingsbevoegdheid ligt in de Woningwet.

De tweede groep betreft de toezichthouders die in de gemeentelijke verordeningen als zodanig worden aangewezen. De aanwijzing dient in de verordening te geschieden aangezien artikel 142, eerste lid, sub c, WvSv geen delegatie van de aanwijzingsbevoegdheid toestaat. Tot deze groep behoren de personen die expliciet in artikel 6.2 van de Havenverordening worden genoemd en die belast zijn met het toezicht op de desbetreffende autonome bepalingen in de verordening. Aangezien buitengewone opsporingsambtenaren hun aanwijzing aan het WvSv ontlenen, is een nadere regeling in de Havenverordening niet mogelijk. De aanwijzing als toezichthouders in de Havenverordening is de grondslag voor de aanwijzing als buitengewoon opsporingsambtenaar. De opsporingsbevoegdheid van de buitengewone opsporingsambtenaren beperkt zich tot die zaken waarvoor zij toezichthouder zijn. De personen die op grond van dit artikel worden aangewezen, dienen op grond van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar aan de volgende voorwaarden te voldoen:

  • 1.

    zij dienen te voldoen aan de eisen van vakbekwaamheid en betrouwbaarheid;

  • 2.

    zij dienen te zijn beëdigd door het College van Procureurs Generaal (volgens art. 18, eerste lid van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar).

De akte van beëdiging bevat een aantal gegevens met betrekking tot de buitengewoon opsporingsambtenaar, waaronder in ieder geval de feiten tot de opsporing waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt. De akte wordt op naam van de desbetreffende ambtenaar gesteld en na de beëdiging aan hem uitgereikt. De akte wordt voor vijf jaar afgegeven. Hierna kan hij worden verlengd, mits de ambtenaar nog voldoet aan de eisen van vakbekwaamheid en betrouwbaarheid.

Gemeentelijke verordeningen en opsporing

Aan opsporingsambtenaren kan op grond van artikel 149a van de Gemeentewet, met inachtneming van de Awbi, de bevoegdheid tot het binnentreden van woningen worden verleend (zie verder de toelichting bij artikel 6.3). Hun overige opsporingsbevoegdheden ontlenen zij aan het WvSv. De gemeenteraad heeft hiernaast niet de bevoegdheid om andere opsporingsbevoegdheden te creëren. Ingevolge artikel 1 WvSv mag bij gemeentelijke verordening geen regeling worden gegeven omtrent de opsporing of het bewijs van de in die verordening strafbaar gestelde feiten.

Toezichthoudende ambtenaren belasten met opsporing?

Gezien het voorgaande zijn toezichthoudende ambtenaren vanuit hun aanstelling in hun functie niet automatisch belast met opsporing. Dit zal in veel gevallen ook niet nodig zijn. Veelal kan volstaan worden met toezichthoudende bevoegdheden. De aanwijzing hoeft dan niet direct in de verordening te geschieden, maar kan aan het college worden gedelegeerd (artikel 6.2). Indien namelijk de handhaving van bepaalde wettelijke voorschriften voornamelijk bestuursrechtelijk geschiedt (bestuursdwang, dwangsom), is het niet nodig om te beschikken over opsporingsbevoegdheden. Dit is pas vereist indien men strafrechtelijk wil gaan handhaven. In die situatie is het vaak ook niet noodzakelijk om alle toezichthouders opsporingsbevoegdheden te geven. Ook kan soms de hulp ingeroepen worden van een algemeen opsporingsambtenaar (ambtenaar van politie).

artikel 6.3 Betreden van woonruimten

Algemeen

Het is soms noodzakelijk dat personen die belast zijn met het toezicht op de naleving dan wel de opsporing van overtredingen van de Havenverordening bepaalde plaatsen kunnen betreden. In artikel 5:15 van de Awb is deze bevoegdheid aan toezichthouders reeds toegekend voor alle plaatsen met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoners. De woning geniet extra bescherming op basis van artikel 12 van de Grondwet, dat het zogenaamde 'huisrecht' regelt. Het betreden van de woning zonder toestemming van de bewoner is daarom met veel waarborgen omkleed. Op het betreden van een woning met toestemming van de bewoner zijn deze waarborgen niet van toepassing, al gelden daar wel, zij het wat beperktere, vormvoorschriften van de Awbi (zie de toelichting, Algemene wet op het binnentreden (Awbi), a. vormvoorschriften).

De bevoegdheid voor het binnentreden zonder toestemming van de bewoner kent drie elementen:

  • 1.

    de bevoegdheid tot binnentreden dient bij of krachtens de wet te zijn verleend;

  • 2.

    de personen aan wie de bevoegdheid is verleend dienen bij of krachtens de wet te worden aangewezen;

  • 3.

    er dienen bepaalde vormvoorschriften in acht te worden genomen.

Zowel het verlenen van de bevoegdheid tot het binnentreden als het aanwijzen van de personen die mogen binnentreden dient bij of krachtens de wet te gebeuren. In vele wetten zijn dan ook binnentredingsbevoegdheden opgenomen, zoals in artikel 100 van de Woningwet. Deze bevoegdheden zijn vooral toegekend aan ambtenaren of personen die belast zijn met een opsporings- of toezichthoudende taak in het kader van de wetshandhaving. Voorts bestaan bevoegdheden tot binnentreden voor de uitvoering van rechterlijke taken en bevelen, de uitoefening van bestuursdwang, de handhaving van de openbare orde, ter bescherming van de volksgezondheid en ter uitvoering van noodwetgeving.

Artikel 149a van de Gemeentewet geeft de gemeenteraad de bevoegdheid om bij verordening personen aan te wijzen die woningen mogen binnentreden zonder toestemming van de bewoner. Het moet dan gaan om personen die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van de overtreding van bij verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen. In artikel 6.3 is gebruikgemaakt van deze bevoegdheid.

Algemene wet op het binnentreden (Awbi)

a. Vormvoorschriften

In de Awbi zijn de vormvoorschriften opgenomen die een persoon die een woning wil betreden in acht moet nemen. Hij dient:

  • ·

    zich te legitimeren (artikel 1 Awbi);

  • ·

    mededeling te doen van het doel van het binnentreden (artikel 1 Awbi);

  • ·

    te beschikken over een schriftelijke machtiging (artikel 2 Awbi);

  • ·

    verslag te maken van het binnentreden (artikel 10 Awbi).

De in artikel 1 opgenomen voorschriften gelden voor iedere binnentreding, dus ook indien dit gebeurt met toestemming van de bewoner.

De artikelen 2 tot en met 11 van de Awbi gelden alleen als zonder toestemming van de bewoner wordt binnengetreden. Degene die binnentreedt, dient te beschikken over een machtiging. In deze machtiging is aangegeven in welke woning binnengetreden kan worden. De Awbi gaat daarbij in beginsel uit van een machtiging voor een woning. Zo nodig kunnen in de machtiging echter maximaal drie andere afzonderlijk te noemen woningen worden opgenomen. De minister van Justitie heeft een model voor de machtiging vastgesteld (opgenomen in de circulaire van het Ministerie van Justitie, 15 augustus 1994, 452425/294).

In artikel 3 van de Awbi wordt aangegeven wie een machtiging tot binnentreden kunnen afgeven: de procureur-generaal bij het gerechtshof, de officier van justitie en de hulpofficier van justitie hebben een algemene bevoegdheid hiertoe gekregen. Hiernaast kan ook de burgemeester bevoegd zijn machtigingen te verlenen. Dit is het geval indien het binnentreden in de woning in een ander doel is gelegen dan in het kader van strafvordering (bijvoorbeeld bij woningontruimingen).

In artikel 5:27 van de Awb is voor het binnentreden zonder toestemming van de bewoner bij de uitoefening van bestuursdwang een andere regeling opgenomen. De bevoegdheid tot het afgeven van de machtiging is daar met uitsluiting van de in de Awbi genoemde functionarissen bij hetzelfde bestuursorgaan gelegd dat de bestuursdwang toepast. Dit betekent dat een college dat bestuursdwang wil uitoefenen, ook de eventueel benodigde machtiging moet afgeven.

Van het binnentreden dient na afloop een verslag opgemaakt te worden (artikel 10 Awbi). Een voorbeeldverslag is opgenomen in de circulaire van het ministerie van Justitie van 15 augustus 1994, 452425/294.

b. Bevoegdheden

In de Awbi wordt aan de binnentreder een aantal algemene bevoegdheden toegekend. Degene die bevoegd is een woning zonder toestemming van de bewoner binnen te treden, kan zich daarbij door anderen doen vergezellen (artikel 8, tweede lid, Awbi). Dit is slechts toegestaan voorzover dit voor het doel waartoe wordt binnengetreden vereist is en de machtiging dit uitdrukkelijk bepaalt. Deze personen hoeven zelf niet te beschikken over een machtiging. Het aantal en de hoedanigheid van de vergezellende personen moeten in het verslag worden vermeld; de namen van deze personen hoeven niet vermeld te worden.

Dat anderen de binnentreder kunnen vergezellen kan noodzakelijk zijn in het belang van de veiligheid van de binnentreder, maar ook indien de nodige werkzaamheden door mensen met een bepaalde vakbekwaamheid moeten worden uitgevoerd.

Artikel 9 van de Awbi bepaalt dat de binnentredende ambtenaar zich de toegang kan verschaffen indien hij de woning of een deel daarvan afgesloten vindt. Dit geldt ook indien de bewoner wel thuis is, maar zijn medewerking niet wil verlenen. Hierbij kan degene die wil binnentreden zo nodig de hulp van de sterke arm inroepen.

c. Het begrip 'woning'

Het huisrecht strekt tot bescherming van het ongestoorde gebruik van de woning. Het begrip woning omvat de ruimten die tot exclusief verblijf voor een persoon of voor een beperkt aantal in een gemeenschappelijke huishouding levende personen ingericht en bestemd zijn. Door het huisrecht wordt dus niet de eigendom of de huur van een woning beschermd.

Of een ruimte een woning is, wordt niet zonder meer bepaald door uiterlijke kenmerken zoals de bouw en de aanwezigheid van een bed en ander huisraad, maar ook door de daaraan werkelijk gegeven bestemming. Woning is derhalve een ruim begrip, ook een stacaravan, tent en keet kunnen hieronder worden verstaan. Zelfs een hotelkamer kan onder het begrip woning vallen. Een bepaalde ruimte kan ook uit meer woningen bestaan. De verschillende kamers in een woongroep gelden bijvoorbeeld als aparte woningen. Dit geldt ook voor een binnen een woning gelegen kamer van een kamerbewoner. Voor de Havenverordening is van belang dat onder het begrip "woning" tevens een woning aan boord van een schip moet worden verstaan.

d. Spoedeisende situaties

Artikel 2, derde lid van de Awbi voorziet in de bevoegdheid om in uitzonderlijke omstandigheden zonder machtiging en zonder toestemming de woning binnen te treden. Dit is bijvoorbeeld het geval in situaties waarbij ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen dreigt, zoals bij de ontdekking op heterdaad van een geweldsdelict in een woning of de aanwezigheid in een woning van een bewapend persoon die van zijn wapen gebruik zou kunnen maken. De politieambtenaar die geen machtiging op zak heeft en die terstond moet optreden, is dan voor het binnentreden niet op toestemming van de bewoner aangewezen en is bevoegd om zonder toestemming binnen te treden. Men kan ook denken aan gevallen waarin de belangen van de bewoner ernstig worden aangetast. Hierbij kan worden gedacht aan ontdekking op heterdaad van een inbraak in de woning. Indien de opsporingsambtenaar de bewoner, bijvoorbeeld als gevolg van diens afwezigheid, niet om toestemming tot binnentreden kan vragen, is hij bevoegd om ter bescherming van diens belangen zonder machtiging binnen te treden. Onder deze omstandigheden bestaat er dus steeds de noodzaak om terstond op te treden en is binnentreden zonder toestemming èn zonder machtiging gerechtvaardigd.

Op het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner, blijft ook bij spoedeisende gevallen de Awbi zo veel mogelijk van toepassing. Het spoedeisende karakter van de situatie is derhalve voornamelijk van invloed op het hebben van een machtiging. Dat betekent dat deze bevoegdheid slechts kan worden uitgeoefend door personen die bij of krachtens de wet bevoegd zijn verklaard zonder toestemming van de bewoner binnen te treden. Van het binnentreden zal een verslag moeten worden gemaakt.

e. Mandaat is niet geoorloofd

De bevoegdheid om machtigingen tot binnentreden af te geven, kan niet worden gemandateerd. De machtiging voor het binnentreden in een woning zonder toestemming vormt de basis voor het plegen van een inbreuk op de grondwettelijke vrijheden van de bewoner. Op grond van artikel 10:3, eerste lid, van de Awb is mandaatverlening geoorloofd, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Gezien de zwaarte van deze inbreuk is hier sprake van een bevoegdheid waarvan de aard zich tegen mandaatverlening verzet (zie de parlementaire behandeling van de Awbi).

f. De strafrechtelijke sanctie

Een ambtenaar die zonder dat hij de bevoegdheid daartoe heeft of zonder dat hij de vormvoorschriften in acht neemt, een woning, lokaal of erf betreedt, dient zich op vordering van de rechthebbende direct te verwijderen. Het niet opvolgen van deze vordering levert het ambtsmisdrijf van artikel 370 WvS.

artikelen 6.4 en 6.5 Intrekking voorgaande verordening en Overgangsrecht

In artikel 6.4 wordt de Havenverordening Dordrecht 1983 ingetrokken. Als gevolg hiervan vervallen van rechtswege alle hierop gebaseerde regelingen en besluiten. In artikel 6.5 wordt om die reden het overgangsrecht geregeld. In het eerste lid wordt bepaald dat de op basis van het oude regime afgegeven beschikkingen hun geldigheid behouden na inwerkingtreding van de onderhavige verordening onder de destijds geldende voorwaarden en beperkingen. Zo zal een 3 jaar geleden afgegeven vergunning met een geldigheidsduur van 5 jaar, ook onder deze nieuwe verordening, nog 2 jaar zijn geldigheid behouden. Men noemt dit "eerbiedigende werking".