Regeling vervallen per 19-10-2018

Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede de regels voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Dordrecht (Financiële verordening gemeente Dordrecht)

Geldend van 02-08-2017 t/m 18-10-2018

Intitulé

Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede de regels voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Dordrecht (Financiële verordening gemeente Dordrecht)

De RAAD van de gemeente Dordrecht;

 

gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 29 november 2011, Nr. SBC/693604;

 

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet en het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de

Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede de regels voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Dordrecht:

Financiële verordening gemeente Dordrecht

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    afdeling:iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college.

  • b.

    administratie:het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van de organisatie van de gemeente Dordrecht en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • c.

    renteschema: een verplicht overzicht met betrekking tot rente dat moet worden opgenomen in de paragraaf financiering van zowel de begroting, als de jaarrekening afkomstig uit de Notitie Rente 2017 van de commissie BBV.

  • d.

    taakvelden: eenheden waarin de programma's, of de eenheden in overzichten en bedragen in het programmaplan zijn onderverdeeld.

Hoofdstuk 2 Kiezen, sturen en verantwoorden

Artikel 2 Kiezen sturen en verantwoorden

Het college biedt de raad de nota Kiezen, sturen en verantwoorden ter vaststelling aan. In deze nota wordt ingegaan op de bouwstenen voor de inhoudelijke en financiële inrichting van de programmabegroting. Het college beziet tenminste iedere 4 jaar of er aanleiding is dit beleid te actualiseren en stemt dit af met de auditcommissie.

Artikel 3 Kadernota

  • 1.

    Het college biedt de raad jaarlijks een kadernota ter vaststelling aan waarin de kaders voor het volgende begrotingsjaar en de drie opvolgende jaren zijn opgenomen.

  • 2.

    De basis voor de kadernota vormen:

    • a.

      de hoofddoelstellingen van het gemeentelijk beleid

    • b.

      informatie over de financiële positie en verwachte inkomsten en uitgaven van de gemeente

Artikel 4 Programmabegroting en jaarverslag

  • 1.

    De raad stelt de programma-indeling vast .

  • 2.

    Bij de begroting en de jaarstukken worden onder elk van de programma's, het overzicht van algemene dekkingsmiddelen en het overzicht van overhead de baten en lasten per taakveld weergegeven.

  • 3.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale lasten en de totale baten alsook de stortingen en onttrekkingen aan reserves per programma. Daarnaast autoriseert hij het overzicht algemene dekkingsmiddelen en het overzicht overhead.

  • 4.

    Vervangingsinvesteringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • 5.

    Voor investeringen in de loop van het begrotingsjaar, legt het college vooraf aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel en een  voorstel voor het autoriseren van een investeringskrediet aan de raad voor.

Artikel 5 Bestuursrapportage

  • 1.

    Het college biedt de raad jaarlijks een Bestuursrapportage ter vaststelling aan over de realisatie van de begroting van de gemeente over de eerste zes maanden van het begrotingsjaar.

  • 2.

    Deze Bestuursrapportage bevat een uiteenzetting van de afwijkingen in uitvoering en de benodigde bijsturing en bijstelling van het beleid.

  • 3.

    In de Bestuursrapportage worden afwijkingen op beleid, voortgang en financiën (ramingen van de baten en lasten en investeringskredieten) toegelicht.

Hoofdstuk 3 Financieel beleid

Artikel 6 Lokale heffingen

  • 1.

    Het college biedt de raad ‑ als bijlage bij deze verordening ‑ beleid over lokale heffingen ter vaststelling aan. In dit beleid staat de samenstelling van het pakket belastingen, de belastindruk, kostendekkendheid en het tarieven- en kwijtscheldingsbeleid. Het college beziet tenminste iedere 4 jaar of er aanleiding is dit beleid te actualiseren en stemt dit af met de auditcommissie.

  • 2.

    Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor onroerende zaakbelastingen, parkeerbelasting, hondenbelasting, precariobelasting, marktgelden, reinigingsrecht, binnenhavengelden, rioolrechten, afvalstoffenheffing, lijkbezorgingsrechten en leges.

Artikel 7 Risicomanagement en weerstandsvermogen

Het college biedt de raad ‑ als bijlage bij deze verordening ‑ een nota risicomanagement en weerstandsvermogen ter vaststelling aan. In deze nota wordt ingegaan op de beleidskaders van risicomanagement, het opvangen van risico's door het treffen van adequate preventieve maatregelen. In de nota wordt tevens de beschikbare weerstandscapaciteit gedefinieerd en wordt de norm voor het gewenste weerstandsvermogen bepaald. Het college beziet tenminste iedere 4 jaar of er aanleiding is deze nota te actualiseren en stemt dit af met de auditcommissie. 

Artikel 8 Onderhoud kapitaalgoederen

Het college biedt de raad ‑ als bijlage bij deze verordening ‑ beleid over onderhoud aan kapitaalgoederen ter vaststelling aan. In dit beleid wordt ingegaan op het beoogde onderhoudsniveau, de planning voor het onderhoud en de kosten van onderhoud voor de openbare ruimte, gebouwen en riolering. Het college beziet tenminste ieder 4 jaar of er aanleiding is dit beleid te actualiseren en stemt dit af met de auditcommissie.

Artikel 9 Financiering en treasury

  • 1.

    De uitvoering van de financieringsfunctie is belegd bij het Service Centrum Drechtsteden. De raad stelt het treasury beleid vast. Het college besluit tot het aangaan van overeenkomsten, rekening houdend met de door de Gemeenteraad gestelde kaders.

  • 2.

    Het college biedt het financieringsstatuut aan ter behandeling en vaststelling door de raad. Deze nota bevat de meerjarige kaders voor de financierings­activiteiten van de gemeente. Dit statuut bevat tevens de taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatie­voorziening van de financieringsfunctie. Het financieringsstatuut maakt deel uit van deze verordening. Het college beziet op advies van het Treasury Comité tenminste iedere 4 jaar of er aanleiding is dit statuut te actualiseren en stemt dit af met de auditcommissie.

Artikel 10 Verbonden partijen

Het college biedt de nota verbonden partijen aan ter behandeling en vaststelling door de raad. In deze nota wordt ingegaan op de kaders voor deelname aan en het oprichten van verbonden partijen. De nota maakt onderdeel uit van deze verordening. Het college beziet tenminste iedere 4 jaar of er aanleiding is deze nota te actualiseren en stemt dit af met de auditcommissie. 

Artikel 11 Grondbeleid

Het college biedt de nota grondbeleid aan ter behandeling en vaststelling door de raad. In deze nota wordt ingegaan op de vormen en doelen van grondbeleid, de bijbehorende instrumenten en risico's. De nota maakt onderdeel uit van deze verordening. Het college beziet tenminste iedere 4 jaar of er aanleiding is deze nota te actualiseren en stemt dit af met de auditcommissie.

Artikel 12 Waardering & afschrijving vaste activa

Immateriële en materiële activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in het afschrijvingsbeleid, dat als bijlage bij artikel 12 van deze verordening is opgenomen.

Artikel 13 Reserves en voorzieningen

Het college biedt de raad de nota Reserves en voorzieningen ter vaststelling aan. In deze nota wordt ingegaan op het beleid omtrent reserves en voorzieningen. Het college beziet tenminste iedere 4 jaar of er aanleiding is deze nota te actualiseren en stemt dit af met de auditcommissie.

Artikel 14 Garantstellingen en leningen

Het college biedt de raad de nota garantstellingen en leningen aan ter vaststelling aan. In deze nota wordt ingegaan op de kaders voor het verstrekken van garantstellingen en leningen. Het college beziet tenminste iedere 4 jaar of er aanleiding is deze nota te actualiseren en stemt dit af met de auditcommissie.

Artikel 15 (Interne) rente

  • 1.

    De rente die aan programma's wordt toegerekend is gebaseerd op het renteschema, waarbij de maximaal toegestane bespaarde rente wordt gerekend over het eigen vermogen.

  • 2.

    Aan de reserve Afschrijving wordt jaarlijks een gedeelte van de bespaarde rente over het eigen vermogen toegevoegd. De omvang hiervan is gelijk aan de rente die aan de bijbehorende investeringen in betreffend jaar wordt toegerekend.

Hoofdstuk 4 Financieel beheer, interne controle en financiële organisatie

Artikel 16 Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen, schulden en contracten, de geschatte marktwaarde van kunstwerken met een cultuur historische waarde;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 17 Interne controle

Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties voor de interne controle van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Blijken uit de interne controle afwijkingen die de getrouwheid en/of rechtmatigheid aantasten, dan neemt het college maatregelen tot herstel.

Artikel 18 Misbruik en oneigenlijk gebruik

Het college draagt zorg voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen, eigendommen, systemen en informatie.

Artikel 19 Financiële organisatie

1. Het college zorgt voor en legt vast:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidige toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen (Regels omtrent de ambtelijke organisatie);

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten (mandaatbesluit).

Artikel 20 Prijzen economische activiteiten

  • 1.

    Voor de levering van goederen, diensten of werken aan overheidsbedrijven en derden waarmee de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt tenminste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Dit met inachtneming van de in de wet Markt en Overheid als zodanig aangemerkte uitzonderingen.

  • 2.

    Wanneer het in rekening brengen van de integrale kostprijs voor een bepaalde activiteit niet mogelijk of wenselijk is, doet het college een voorstel voor een raadsbesluit om deze activiteit van deze regel uit te zonderen, waarin het algemeen belang van de activiteit wordt gemotiveerd.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 21 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

  • 2.

    De "Financiële verordening gemeente Dordrecht", laatstelijk vastgesteld door de raad op 29 juni 2010, wordt ingetrokken.

Artikel 22 Citeertitel

Deze verordening wordt in de gemeentelijke stukken aangehaald onder de naam ‘Financiële verordening gemeente Dordrecht’.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 20 december 2011.
 
De griffier,                                                     De voorzitter,
 
 
 
M. van Hall                                                    A.A.M. Brok

Bijlage bij artikel 6

NOTA LOKALE HEFFINGEN

1. INLEIDING  

1.1 Aanleiding

Artikel 212 Gemeentewet verplicht gemeenten tot het opstellen van regels op het gebied van financieel beleid, het financieel beheer en de inrichting van de financiële organisatie. Deze zijn voor Dordrecht vervat in de Financiële verordening gemeente Dordrecht, vastgesteld in december 2011. In deze verordening zijn regels opgenomen die de uitoefening van de kaderstellende en controlerende taken in het financiële beleid door de raad mogelijk moeten maken. De raad geeft met de verordening aan binnen welke financieel-administratieve kaders het college zijn bestuur moet voeren.

In artikel 5 van de Financiële verordening gemeente Dordrecht is vastgelegd dat het college beleid opstelt over lokale heffingen ter behandeling en vaststelling door de raad. Met de Auditcommissie is in het najaar van 2011 afgesproken dat er een beleidsnota lokale heffingen wordt opgesteld.  

Naast de verplicht voorgeschreven elementen van artikel 5, eerste lid van de Financiële verordening, te weten de samenstelling van het pakket belastingen, de belastingdruk, de kostendekkendheid en het tarieven- en kwijtscheldingsbeleid, is in de nota aangegeven welke heffingen in de gemeente Dordrecht niet worden geheven. Bovendien is er aandacht voor de invordering van lokale heffingen.

1.2 Doelstelling

Doel van de Nota is, naast het verstrekken van een overzicht en stand van zaken van het totaal aan gemeentelijke heffingen, het formaliseren van de gemeentelijke beleidslijn. Het vormt de basis voor de gemeentelijke belastingheffing voor de komende periode.

1.3 Leeswijzer

Na een introductie van lokale heffingen in hoofdstuk 2, worden in hoofdstuk 3 en 4 de verschillende soorten heffingen uiteengezet en wordt per heffing tenminste ingegaan op:

  • -

    de omschrijving van de heffing;

  • -

    de wettelijke basis;

  • -

    het tariefsbeleid.

Indien relevant zijn ook opgenomen:

  • -

    recente en toekomstige ontwikkelingen;

  • -

    mogelijkheden van de heffing voor de gemeente.

Vervolgens besteden we aandacht aan de lokale lastendruk in hoofdstuk 5. Tenslotte komen de aspecten kostendekkendheid, kwijtschelding en invordering aan bod in de hoofdstukken 6, 7 en 8.  

Wanneer het in de nota gaat over de prijsontwikkeling, inflatie of CPI-index, dan bedoelen we een percentage dat bestaat uit de consumentenprijsindex (CPI) van het Centraal Planbureau (CPB) én de nacalculatie over de twee jaren voorafgaand aan het begrotingsjaar. Hierbij betreft het de CPIindex van het voorjaar van het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar.  

In een bijlage is opgenomen:

  • 1.

    artikel 212 Gemeentewet;

  • 2.

    artikel 5 Financiële verordening gemeente Dordrecht.

2. LOKALE HEFFINGEN  

2.1 Introductie

Het recht tot het heffen van belastingen is een pijler van onze democratische rechtstaat:

  • -

    het heffen van belasting vergroot de betrokkenheid van burgers met de gemeente als decentrale overheid;

  • -

    een eigen belastinggebied geeft de raad de mogelijkheid verantwoording af te leggen over financiële keuzes en een buffer op te bouwen;

  • -

    een gemeentelijk belastinggebied maakt het mogelijk om de verdeling tussen inkomsten en uitgaven af te stemmen op plaatselijke voorkeuren.  

Het Europees Handvest voor de lokale autonomie geeft decentrale overheden expliciet de mogelijkheid om eigen inkomsten te genereren. De Grondwet verankert dat gemeenten deze inkomsten mogen genereren door belastingen te heffen. Dit is verder uitgewerkt in de Gemeentewet.  

Gemeenten zijn vrij belastingen wel of niet te heffen. Zo heffen niet alle gemeenten een hondenbelasting of een toeristenbelasting. Alleen de onroerende-zaakbelastingen, de afvalstoffenheffing en rioolheffing worden door vrijwel iedere gemeente geheven. Er zijn drie belangrijke voorwaarden verbonden aan het heffen van belastingen door gemeenten:

  • -

    gemeenten heffen alleen belastingen die in de Gemeentewet of in andere wetten specifiek zijn benoemd;

  • -

    gemeentelijke belastingen mogen niet naar winst, vermogen of inkomen worden geheven;

  • -

    voorafgaand aan het heffen van de belasting, dient een verordening vastgesteld te worden. 

Het grootste gedeelte aan middelen voor de uitvoering van de gemeentelijke taken ontvangen gemeenten van de Rijksoverheid. Een groot deel daarvan, afhankelijk van het aantal inwoners, de oppervlakte en enkele speciale omstandigheden, komt uit het Gemeentefonds en gemeenten mogen hier in principe mee doen wat ze willen. Het andere gedeelte wordt gevormd door doelgerichte bijdragen van het Rijk, die gekoppeld zijn aan een specifiek doel waaraan de gelden besteed moeten worden. Naast de middelen van de Rijksoverheid ontvangen gemeenten ook geld van haar inwoners, bedrijven die er gevestigd zijn en bezoekers, een gedeelte hiervan wordt gevormd door de gemeentelijke heffingen. 

De totale opbrengst uit algemene belastingen en rechten[1] bedraagt 8,305 miljard euro per jaar (2012, CBS). In totaal beslaan de gemeentelijke belastingen daarmee zo’n 17% van de totale inkomsten van gemeenten (2012, CBS). De gemeentelijke belastingen vormen daarmee een cruciaal onderdeel van de middelen die een gemeente tot zijn beschikking heeft.

In verhouding tot de totale opbrengsten uit belastingen, is de lastendruk van de gemeentelijke belastingen relatief klein. Voor huishoudens is de lokale belastinglastendruk gemiddeld tussen de 1 en 2% van de totale woonlasten.  

De gemeenteraad bepaalt ieder jaar de hoogte van de heffingen. Tijdens de behandeling van de begroting worden de geraamde inkomsten vastgesteld. Daarnaast wordt door de raad voor iedere afzonderlijke belasting een verordening vastgesteld. In de verordening staan de voorwaarden, tarieven en uitgangspunten voor de desbetreffende belasting. De raad heeft een aantal vrijheden waar het de invulling van het gemeentelijk belastinggebied betreft. Zo kan besloten worden over:

  • -

    de belastingen die de gemeente heft;

  • -

    de verdeling van belastingdruk over bijvoorbeeld burgers en bedrijven; •  de hoogte van de tarieven en totale opbrengst van belastingen;

  • -

    kwijtschelding.

[1] In het verleden werden rechten ook wel aangeduid als retributies. Voorbeelden zijn de marktgelden en de lijkbezorgingsrechten. 

2.2 Belastingen, bestemmingsheffingen en rechten

De gemeentelijke heffingen betreffen belastingen en rechten ofwel retributies, die zich onderscheiden doordat bij belastingen geen individueel bewezen dienst van de overheid ten opzicht van de betalende burger staat, wat bij het heffen van rechten wel het geval is.  

Een tweede factor die belastingen van rechten onderscheid is de, in beginsel, ongebondenheid van de opbrengst. Aan de belastingenopbrengst is geen specifiek bestedingsdoel gekoppeld en kan derhalve toegevoegd worden aan de algemene middelen om door de raad bestemd te worden.  

Tussen de ‘echte belastingen’ en rechten bevinden zich de bestemmingsbelastingen. Bij deze belastingen bestaat er geen directe relatie met een te leveren prestatie maar is wel bepaald welke kosten er precies verhaald mogen worden en dus mee gedekt mogen worden.

 2.3 Lokale heffingen gemeente Dordrecht

Het gemeentelijk belastinggebied wordt beperkt tot heffingen die volgens de wet kunnen worden opgelegd. Op grond van het in artikel 104 van de Grondwet neergelegde legaliteitsbeginsel2 kan de gemeente geen belastingen invoeren die niet eerst door de Rijksoverheid mogelijk zijn gemaakt.  

2Een rechtsbeginsel dat inhoudt dat iedere eenzijdige overheidshandeling – bijvoorbeeld het heffen van een belasting of retributie – direct of indirect moet berusten op een wet in formele zin. Een wet in formele zin is middels de procedure van artikel 81 Grondwet tot stand is gekomen wat betekent dat vaststelling geschied door de Staten-Generaal en de Regering tezamen. Hierdoor is gewaarborgd dat ingrijpende inbreuken op rechten van burgers enkel kunnen plaatsvinden onder goedkeuring van een meerderheid van de volksvertegenwoordiging.

Kaders Lokale Heffingen Dordrecht

Het gemeentelijke kader om de lokale heffingen vorm te geven en uit te voeren bestaat uit:

  • -

    Nota Lokale Heffingen;

  • -

    Kadernota en Begroting;

  • -

    paragrafen Lokale Heffingen in de Begroting en de Jaarstukken;

  • -

    belastingverordeningen3.  

    3Onder belastingverordeningen wordt in dit verband ook verstaan de verordening die de heffing en invordering van rechten regelen.

De Nota Lokale Heffingen is meerjarig en richtinggevend van karakter. In de nota wordt aangegeven op welke wijze binnen de gemeente vorm is gegeven aan de mogelijkheden die er voor gemeenten zijn ten aanzien van heffingen. Daarbij wordt aangegeven welke belastingen en rechten op het moment van vaststelling van de nota al bestaan en welke belastingen en heffingen mogelijk denkbaar zijn. Tevens is er aandacht voor beleidslijnen en ontwikkelingen die de praktijk van heffen (kunnen) beïnvloeden.  

In de kadernota worden jaarlijks de gewenste ontwikkeling van de inkomsten uit heffingen uiteengezet, als voorbereiding op de begroting. De mutatie op de omvang van de begrote heffingsinkomsten wordt bepaald door het vaststellen van budgetteringsparameters bij de kadernota.  

Een tweetal documenten die in het kader van de planning en controlcyclus ter vaststelling worden voorgelegd aan de raad, de begroting en de jaarstukken, kennen een paragraaf Lokale Heffingen. Deze paragraaf geeft een beeld van de geraamde en daadwerkelijke invulling voor een bepaald jaar van het beleid op alle heffingen, de inkomsten daaruit en de effecten voor burgers en bedrijven, inclusief lastendruk en de toepassing van kwijtschelding. In de paragraaf bij de Begroting betreft het een vooruitkijkende blik naar het komende jaar en in de paragraaf bij de Jaarstukken wordt teruggeblikt op het afgelopen jaar.

De raad bepaalt middels de vaststelling van verordeningen welke belastingen de gemeente heft en hoe hoog de tarieven zijn, waarbij ze gebonden is aan de landelijke regelgeving. Bij twijfel kan de rechter de belastingverordening toetsen aan onder andere de Gemeentewet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In de verordeningen worden tenminste, conform artikel 217 Gemeentewet, het belastbare feit, de belastingplichtige, het voorwerp van de belasting, de heffingsmaatstaf, het tarief en het tijdstip van ingang van de heffing geregeld.

Heffingsmaatstaf en tarieven

Voor zowel de heffingsmaatstaf en het tarief geldt in beginsel dat de gemeente enige vrijheid heeft om deze zelf te kiezen en vast te stellen, zij het dat ook hier de grenzen worden bepaald door het verbod om de gemeentelijke belastingen afhankelijk te stellen van inkomen, winst of vermogen en het gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel. Voor rechten geldt in zijn algemeenheid nog specifiek dat de tarieven zodanig moeten worden vastgesteld dat de begrote opbrengsten de begrote kosten niet overstijgen, de zogenaamde 100%-dekkingsgraad.

Prijzen

Lokale heffingen omvatten heffingen die de gemeente vanuit haar publiekrechtelijke taak oplegt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen belastingen, bestemmingsbelastingen en rechten. De gemeente voert ook privaatrechtelijke taken uit, taken die ook door marktpartijen kunnen worden uitgevoerd. Voor de tegenprestatie worden prijzen in rekening gebracht. Bijvoorbeeld het toegangskaartje van het Dordrechts Museum of het parkeerkaartje uit de gemeentelijke parkeergarages. Een generiek prijsbeleid wordt niet wenselijk geacht in verband met de complexiteit van de samenstelling van de prijzen.

Uitvoering

De uitvoering van de heffing en invordering van onroerende zaakbelastingen, hondenbelasting, precariorechten, naheffingsaanslagen parkeerbelastingen, rioolheffing en afvalstoffenheffing vindt plaats door Gemeentebelastingen Drechtsteden (GBD). De uitvoering van reinigingsrecht is overgedragen aan afval- en energienutsbedrijf HVC, de invordering van de aanslagen reinigingsrecht wordt gedaan door de GBD.

3. BELASTINGEN (PUBLIEKRECHTELIJKE HEFFINGEN)  

Belastingen zijn gedwongen bijdragen van de burger aan de overheid. Kenmerkend is dat er geen direct aanwijsbare individuele tegenprestatie van de overheid tegenover staat. Met andere woorden: de burger draagt bij aan de algemene kas van de overheid, waaruit een groot deel van de uitgaven worden bekostigd.  

Op dit moment kennen we de volgende belastingen:

  • .

    Onroerende-zaakbelastingen;

  • .

    Afvalstoffenheffing;

  • .

    Rioolheffing;

  • .

    Bedrijven InvesteringsZone Bijdrage (BIZ);

  • .

    Hondenbelasting;

  • .

    Parkeerbelastingen;

  • .

    Precariobelasting;

Daarnaast bestaat op grond van de Gemeentewet specifiek de mogelijkheid baatbelasting, belasting op roerende woon- en bedrijfsruimten, forensenbelasting, reclamebelasting en

(water)toeristenbelasting te heffen. De gemeente Dordrecht maakt hiervan geen gebruik.

3.1 Onroerende-zaakbelastingen  

Omschrijving

Onder de naam onroerende-zaakbelastingen (OZB) wordt een gebruikersbelasting en een eigenarenbelasting geheven. De grondslag voor de heffing is de waarde van de onroerende zaken binnen de gemeentegrens, waarbij 3 categorieën worden onderscheiden:

  • .

    Eigenaren woningen;

  • .

    Eigenaren niet-woningen;

  • .

    Gebruikers niet-woningen;

Het tarief is een percentage van de waarde van de onroerende zaak. Jaarlijks vindt op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waardering plaats van alle binnen de gemeentegrenzen van Dordrecht gelegen onroerende zaken. De aanslagen OZB worden opgelegd met als maatstaf de waarde in het economisch verkeer op peildatum 1 januari van het jaar voorafgaande aan het belastingjaar. 

De OZB is een zuivere belasting waarvan de opbrengst ten goede komt aan de algemene middelen van de gemeente.  

Wettelijke basis

De wettelijke basis voor de heffing zijn de artikelen 220 tot 220 f en 220 h Gemeentewet en de Verordening onroerende-zaakbelastingen.

Tariefsbeleid

Basis voor de ontwikkeling van de OZB-tarieven zijn:

  • 1.

    de begrote opbrengst voor het komend jaar. Deze bestaat uit de opbrengst van het voorgaande belastingjaar vermeerderd met het percentage verwacht ConsumentenPrijsIndex (CPI) en een nacalculatie op voorgaande jaren, exclusief areaaluitbreiding. Een toename van het areaal zal altijd leiden tot extra opbrengsten en een afname van het areaal tot minder opbrengsten.

  • 2.

    de verwachtte waardeontwikkeling van woningen en niet woningen. De WOZ-waarde van het vastgoed fungeert als een maatstaf voor de hoogte van de OZB-aanslag. De OZB wordt dus naar rato van de WOZ-waarden opgelegd. Als de vastgoedmarkt een wijziging van de waarden kent, wordt deze waardenverandering via het tarief gecompenseerd. Deze bijsturingsmaatregel is nodig om uitvoering te geven aan de meerjarige begrotingsstabiliteit, ter voorkoming van ‘sprongen’ in lokale lasten.  

De opbrengst is de vermenigvuldiging van de vastgestelde WOZ-waarde met het tarief. Wanneer de opbrengst en de gemiddelde WOZ-waarde duidelijk zijn volgt automatisch het tarief. Dit houdt ook in dat wanneer de huizenprijzen stijgen de hierdoor veroorzaakte meeropbrengst wordt gecompenseerd door de tarieven te verlagen. Bij dalende huizenprijzen wordt de hierdoor veroorzaakte minderopbrengst gecompenseerd door de tarieven te verhogen. De hoogte van de

OZB-aanslag staat daarmee in beginsel los van ontwikkelingen op de woningmarkt. Tot en met 2010[1] was er nog sprake van waardestijging van woningen en profiteerden eigenaren van woningen van een verlaging van het prijs indexatietarief. Vanaf 2011 is sprake van waardedaling van woningen en ondervinden eigenaren van woningen een nadeel door verhoging van het prijs indexatietarief.

Om onevenredige stijging van de collectieve lastendruk te voorkomen heeft het Rijk een beperking ingesteld op de stijging van de OZB-tarieven: de macronorm. Deze norm houdt in dat de opbrengst van de OZB van alle gemeenten samen niet meer mag stijgen dan de reële trendmatige groei van het bruto binnenlands product plus de prijsontwikkeling. De macronorm ligt niet vast in wetgeving maar is een bestuurlijke afspraak tussen het Rijk en gemeenten. Bij overschrijding van de norm kan het Rijk bijsturen via de algemene uitkering in het Gemeentefonds door het volume te verlagen. Bij de overschrijding van de macronorm in 2012 is echter besloten om de overschrijding te verrekenen met de macronorm van 2013.

[1] Omdat de peildatum voor de WOZ-waarde 1 jaar terug ligt ten opzichte van het belastingjaar begint de werkelijke daling van de WOZ-waarde al in 2009. 

3.2 Afvalstoffenheffing (huishoudelijk afval)  

Omschrijving

Afvalstoffenheffing wordt op grond van de Wet milieubeheer verplicht geheven van particuliere huishoudens ter bestrijding van de kosten van het beheer van huishoudelijk afval. De grondslag van de heffing kan een vast bedrag zijn, per perceel, aantal personen, inzamelfrequentie, aantal kilo's of aantal vuilniszakken. In Dordrecht wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.

De wettelijke basis voor de heffing is artikel 15.33 Wet milieubeheer en de Verordening afvalstoffenheffing.  

Tariefsbeleid

Voor de ontwikkeling van de tarieven voor de afvalstoffenheffing wordt met ingang van 2012 de prijsontwikkeling (CPI) gehanteerd. Tot verhoging van de tarieven[1] is besloten met het oog op het voorkomen van een sterke stijging per 2013 en in verband met de steeds lagere kostendekkingsgraad en de daardoor snel dalende bestemmingsreserve afval.  

[1] Op basis van bestuurlijke keuzes is tot 2011 geen indexatie toegepast.

Ontwikkelingen

Op 1 januari 2012 is het wetsvoorstel Afvalstoffenheffing bij kamerbewoning in werking getreden. Deze wet geeft de gemeente de mogelijkheid om bij kamerverhuur de aanslag aan de verhuurder op te leggen. Deze kan op zijn beurt de kosten verhalen op de huurders. De Verordening afvalstoffenheffing is hierop in 2012 aangepast.  

In het nieuwe afvalbeleidsplan zullen de mogelijkheden van gedifferentieerde tarieven worden meegenomen en zal de toereikendheid van de reserve opnieuw worden getoetst.

3.3 Rioolheffing  

Omschrijving

Rioolheffing wordt geheven ter dekking van de kosten die gemaakt worden ter nakoming van de in de Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken geregelde zorgplichten ten aanzien van het afvalwater en het hemel- en grondwater. De rioolheffing kent een eigenarendeel en een gebruikersdeel. Het eigenarendeel wordt geheven naar een vast bedrag per perceel. Het gebruikersdeel wordt voor woningen geheven naar een vast bedrag per perceel en voor niet woningen naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd. De rioolheffing is een bestemmingsheffing en mag maximaal kostendekkend zijn.  

Wettelijke basis

De wettelijke basis voor de heffing is artikel 228 a Gemeentewet en de Verordening rioolheffing.  

Tariefsbeleid

Het tarief wordt vastgesteld op basis van een gesloten exploitatie en is afgeleid van het

Gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Dit is een meerjarenplan dat periodiek wordt geactualiseerd. Het huidige GRP is GRP V met planperiode 2011-2015. De egalisatiereserve rioolexploitatie dient ter egalisatie van lasten en baten van de rioolexploitatie.  

Ontwikkelingen

Er wordt momenteel onderzoek gedaan naar het achterblijven van de verwachte investeringen en naar de ontwikkeling van de rioolopbrengst. Indien de uitkomsten van het onderzoek daartoe aanleiding geven zal er een bestuurlijke update van het GRP volgen. De stand en de toereikendheid van de egalisatiereserve zal daarbij in beschouwing worden genomen.

3.4 Baatbelasting  

Omschrijving

Baatbelasting is een bestemmingsbelasting waarbij maximaal 100% van de kosten van gemeentelijke voorzieningen over de eigenaren van de door deze voorzieningen gebate objecten mogen worden omgeslagen. Met ingang van 1 juli 2008 is de baatbelasting grotendeels vervangen door de grondexploitatieheffing. De grondexploitatieheffing is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening en dient ter bestrijding van kosten van planvorming, grondverwerving, riolering, bestrating, verlichting en vele andere materiële voorzieningen.

De baatbelasting kan worden geheven op basis van artikel 222 Gemeentewet.  

Ontwikkelingen

Door een tweetal uitspraken van de Hoge Raad waarin baatbelasting van de gemeenten Hengelo (juni 2010) en Breda (mei 2010) onverbindend zijn verklaard is een streep gehaald door baatbelasting voor herinrichting en revitalisering van binnensteden. De beoordeling van de Hoge Raad berust op het criterium ‘wezenlijke verandering’ dat voortvloeit uit een eerder arrest van de Hoge Raad van 4 mei 2007. In dit arrest besliste de Hoge Raad dat baatbelasting alleen mogelijk is bij vervanging van bestaande voorzieningen, als deze vervanging resulteert in een verbetering waardoor het geheel van voorzieningen in het heringerichte gebied naar inrichting, aard of omvang een wezenlijke verandering heeft ondergaan. Baatbelasting is derhalve alleen mogelijk bij vervanging van bestaande voorzieningen.  

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) acht het heffen alleen nog mogelijk in enkele situaties in het buitengebied voor bijvoorbeeld aanleg van riolering of een aansluitingsweg. Maar niet voor nieuwbouwlocaties of andere zaken die in een bestemmingsplan zijn geregeld. Dergelijke kosten vallen onder de grondexploitatie. Voordat met het treffen van de voorzieningen wordt aangevangen, moet de raad een besluit nemen in welke mate de aan de voorzieningen verbonden lasten door middel van een baatbelasting zullen worden verhaald.  

Mogelijkheden Dordrecht

De gemeente Dordrecht kent geen baatbelasting, noch een grondexploitatieheffing. Zoals voorgaand gesteld is baatbelasting alleen nog toepasbaar in specifieke situaties in het buitengebied. Nieuwe ontwikkelingen hebben geleid tot alternatieven voor de baatbelasting gebaseerd op publiek-private samenwerking. Een dergelijk alternatief is het op initiatief van ondernemers instellen van een zone Bedrijfsgerichte Gebiedsverbetering op grond van de Experimentenwet BIZ-zones (zie paragraaf 3.5).

3.5 Bedrijven InvesteringsZone Bijdrage (BIZ)  

Omschrijving

Onder de naam ‘BIZ-bijdrage’ wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan activiteiten, die op hun beurt gericht zijn op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de bedrijven investeringszone (BI-zone). Een BI-zone is een afgebakend gebied waarbinnen ondernemers gezamenlijk investeren in de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de openbare ruimte van hun bedrijfsomgeving. De ondernemers bepalen zelf de activiteiten en maken daarvoor een plan van aanpak met activiteiten en een begroting. Indien voldoende draagvlak bestaat bij de ondernemers in de BIZ-zone zorgt de gemeente voor inning van de bijdrage. Dit gebeurt in de vorm van een belasting op basis van de WOZ-waarde. De gemeente fungeert in feite als doorgeefluik. Het college legt de afspraken vast in een uitvoeringsovereenkomst en de raad stelt de belastingverordening vast.  

In Dordrecht zijn de formele stappen genomen tot instelling van 2 BI-zones: Louter Bloemen en

Krabbepolder/Zeehaven. De raad heeft op 29 november 2011 de verordeningen BIZ Louter Bloemen Dordrecht 2012 en BIZ Krabbepolder/Zeehaven 2012 vastgesteld. Op 30 november 2011 zijn de uitvoeringsovereenkomsten getekend met de Stichting BIZ Louter Bloemen en Stichting BIZ Krabbepolder/Zeehaven. Voor effectuering van de heffing dient er volgens de wet een aantoonbaar draagvlak te zijn. Op 2 mei 2012 heeft de draagvlakmeting plaatsgevonden en bleek er alleen voor de BIZ Louter Bloemen aantoonbaar draagvlak. De Stichting BIZ Krabbepolder/Zeehaven is opgeheven, de uitvoeringsovereenkomst is niet van kracht geworden. De Verordening Krabbepolder/Zeehaven zal daarom worden ingetrokken.     

De BIZ-heffing wordt mogelijk gemaakt door de Experimentenwet Bedrijven Investeringszones, de Verordening BI-Zone Louter Bloemen Dordrecht 2012 en de uitvoeringsovereenkomst gemeente Dordrecht en Stichting BI-Zone Louter Bloemen.  

Tariefsbeleid

De BIZ-bijdrage wordt gedurende een periode van 5 jaren jaarlijks geheven ter zake van binnen de BI-Zone gelegen onroerende zaken, die niet in hoofdzaak tot woning dienen. De opbrengst van de heffing wordt in de vorm van een subsidie weer teruggegeven aan de ondernemers die er hun activiteiten uit bekostigen. In de Verordening BI-Zone Louter Bloemen Dordrecht 2012 is het belastingtarief voor de periode 2012 tot en met 2016 vastgelegd, gerelateerd aan een aantal WOZ- waardeklassen. De tarieven worden jaarlijks verhoogd met 3%.

3.6 Belasting op roerende woon- en bedrijfsruimten  

Omschrijving

Naast een belasting op onroerende zaken kan ook een belasting worden geheven op roerende woon- en bedrijfsruimten, die duurzaam aan een plaats gebonden zijn en dienen voor permanente bewoning of gebruik. Deze belasting is vergelijkbaar met de belasting op onroerende zaken, heeft hetzelfde tarief en kent ook een gebruikers- en een eigenarenheffing. De gedachte achter deze belasting is dat gebruikers en eigenaren van woonschepen, caravans, woonwagens en andere roerende zaken die dienen tot woning en bedrijfsruimten ook belang hebben bij de collectieve voorzieningen van de gemeente. Deze rechtvaardigt dan ook dat eigenaren en gebruikers hieraan mee betalen.  

Wettelijke basis

De belasting op roerende woon- en bedrijfsruimten wordt mogelijk gemaakt door artikel 221 Gemeentewet.  

Mogelijkheden Dordrecht

Deze belasting wordt slechts in een beperkt aantal gemeenten geheven met veel woonboten en caravans (eigenarenheffing). Dordrecht heft geen belasting op roerende woon- en bedrijfsruimten. De opbrengstmogelijkheden worden voor alsnog te beperkt en de kosten voor de heffing te hoog geacht. Daarnaast wordt lastenverzwaring voor bedrijfsruimten momenteel niet wenselijk geacht.

3.7 Forensenbelasting  

Omschrijving

Forensenbelasting kan worden geheven van degene die tenminste 90 dagen in een jaar in een recreatieverblijf verblijft (slaapforensen) of die een gemeubileerde woning voor zichzelf of het gezin ter beschikking houden (woonforensen). Onder gemeubileerde woningen vallen ook zomerhuisjes, chalets en caravans. Het is niet noodzakelijk dat men daadwerkelijk meer dan negentig dagen per jaar in de woning aanwezig is. Het gaat erom dat men er meer dan negentig dagen per jaar zou kunnen verblijven. Ook is niet vereist dat in een aaneengesloten periode over de woning kan worden beschikt. 

Wettelijke basis

Forensenbelasting wordt mogelijk gemaakt door artikel 223 Gemeentewet.  

Mogelijkheden Dordrecht

Deze belasting wordt meestal ingevoerd van uit de gedachte dat forensen ook gebruik maken van voorzieningen in de gemeente, wat rechtvaardigt dat zij mee betalen. Immers de gemeente krijgt alleen voor de eigen inwoners een uitkering uit het gemeentefonds. Forensenbelasting wordt meestal geheven in steden en dorpen gelegen in forensengebieden. In Dordrecht wordt geen forensenbelasting geheven. Vooralsnog wordt het forensenniveau te laag geschat en worden de opbrengstmogelijkheden te beperkt geacht om de kosten van de heffing te dekken.

3.8 Hondenbelasting   

Omschrijving

Hondenbelasting wordt geheven van de houders van één of meerdere honden. Indien een houder meerdere honden heeft, wordt er per hond een hogere belasting geheven. Voor het houden van honden in kennels geldt een separaat tarief. Er bestaat geen relatie met voorzieningen en overlastbestrijding. Hondenbelasting is een zuivere belasting waarvan de opbrengst ten goede komt aan de algemene middelen.  

Wettelijke basis

De wettelijke basis voor de heffing is artikel 226 Gemeentewet en de Verordening hondenbelasting.  

Tariefsbeleid

De tarieven voor de hondenbelasting volgen de prijsontwikkeling.

3.9 Parkeren  

Gemeenten oefenen via het parkeerbeleid invloed uit op de lokale bereikbaarheid en leefbaarheid. Parkeren kent in Dordrecht zowel een publiekrechtelijke en privaatrechtelijke kant. Indien het parkeren in de openbare ruimte betreft is het een publiekrechtelijke aangelegenheid en worden er parkeerbelastingen geheven. Als het parkeren in de niet openbare ruimte betreft dan worden privaatrechtelijke parkeergelden geheven. Hoewel we eerder hebben aangegeven in deze nota geen privaatrechtelijke regelingen te behandelen maken we voor parkeren een uitzondering. Dit vanwege de onlosmakelijke verbondenheid en verwevenheid van de opbrengsten.  

Egalisatiereserve parkeervoorzieningen

In de gemeente Dordrecht is de opbrengst parkeren voor een groot deel bestemd voor de parkeervoorzieningen. Er is een egalisatiereserve parkeervoorzieningen die grotendeels wordt gevoed vanuit de parkeeropbrengsten van alle parkeervoorzieningen van de stad. Deze is bestemd om de aanloopverliezen en onrendabele toppen van de huidige en toekomstige parkeervoorzieningen te kunnen opvangen. De omvang van de reserve wordt jaarlijks geactualiseerd.  

Tariefs- en prijsbeleid

De hoogte van zowel de publiekrechtelijke parkeerbelastingen als de privaatrechtelijke parkeergelden volgen eenzelfde ontwikkeling, namelijk de CPI-index, met minimale stappen van € 0,10. De tarieven voor parkeerbelastingen worden periodiek door de raad vastgesteld, de prijzen voor de parkeergelden door het college.  

Ontwikkelingen

Bij het bepalen van de hoogte voor betaald parkeren en vergunninghoudersparkeren mogen gemeenten nu alleen differentiëren naar de parkeerduur, -tijd, -plaats en grootte van het voertuig. In het kader van de verbetering van de luchtkwaliteit hebben een aantal grotere gemeenten het rijk gevraagd om het mogelijk te maken de tarieven en prijzen te differentiëren naar de milieuvervuiling door de auto. De ministerraad heeft toen besloten hiervan af te zien omdat deze maatregel juist de mensen treft die niet de draagkracht hebben om een schonere auto aan te schaffen.  

In 2011 heeft minister Donner (BZK) in een brief aan de VNG aangegeven dat betalen voor parkeren voor iedereen zo makkelijk mogelijk moet zijn. Ook moeten de parkeertarieven en prijzen transparant en eerlijk zijn. Om extra lasten voor de burger te voorkomen moet het bijvoorbeeld mogelijk zijn om te betalen per kleine tijdseenheden. De gemeente experimenteert hier al mee bij de parkeergarage Achterom (halfuurtarief) en onderzoekt de mogelijkheden tot verdere tariefsdifferentiatie in parkeertijd en betaalgemak voor de burgers.

Op straat kan momenteel in Dordrecht al per minuut betaald worden door gebruik te maken van de persoonlijke parkeermeter (een eigen parkeerautomaat op zak). Omdat dit een stand-alone apparaat is die van te voren aangeschaft moet worden, wordt in 2013 belparkeren ingevoerd.

Hierbij kan de parkeerder, zonder aanschaf van een extra apparaat, met de eigen telefoon gaan parkeren, waarbij eveneens betaald wordt per geparkeerde minuut. In 2013 zal ook het digitaliseren van parkeervergunningen aanvangen, waarbij gekeken gaat worden naar de mogelijkheden van de inzet van onder andere een digitale bezoekersvergunning, dagvergunning, en waarbij aan en afmelden via een webportal onderzocht zal worden. Ook hier zullen de mogelijkheden voor het toepassen andere tijdseenheden worden bezien.

3.9.1 Parkeerbelastingen (publiekrechtelijk)  

Omschrijving

Parkeerbelastingen zijn van toepassing op parkeren in de openbare ruimte. Er wordt belasting geheven ter zake van parkeren in de openbare ruimte (parkeren op parkeerplaatsen geregeld met parkeerapparatuur – kort parkeren) of de afgifte van een parkeervergunning (parkeren op vergunninghouderplaatsen). Parkeren op vergunninghouderplaatsen betreft afgifte van: bewoners-, zakelijke-, autodate-, diensten-, en bezoekersparkeervergunningen.  

Als geparkeerd wordt zonder de verschuldigde parkeergelden te betalen of langer geparkeerd wordt dan is betaald dan wordt er een naheffingsaanslag parkeergeld opgelegd. Deze naheffingsaanslag bestaat uit het uurtarief parkeren en een kostenopslag voor de controle en de heffingskosten. Verder vallen onder parkeerbelasting nog het plaatsen en verwijderen van wielklemmen en het wegslepen en bewaren van voertuigen tot zekerheid van de betaling van een naheffingsaanslag.  

Parkeerbelastingen is een zuivere belasting waarvan de opbrengst een gesloten systeem is conform de spelregels van de egalisatiereserve parkeervoorzieningen.  

Wettelijke basis

De wettelijke basis voor het heffen van parkeerbelasting wordt gevormd door artikel 225

Gemeentewet, de Wegenverkeerswet 1994,het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen, het Besluit wegslepen van voertuigen, de Verordening parkeerbelastingen Dordrecht en de Wegsleepverordening Dordrecht.

3.9.2 Parkeergelden (privaatrechtelijk)  

Omschrijving

Parkeergelden hebben betrekking op parkeren in de niet openbare ruimte. Het betreft hier parkeerinkomsten uit het gelegenheid geven tot parkeren van voertuigen in parkeergarages en parkeerterreinen die zijn voorzien van een slagboom (niet openbare ruimte). Hieronder vallen betaald parkeren (kort parkeren) en parkeerabonnementen.

3.10 Precariobelasting   

Omschrijving

Precariobelasting wordt geheven ter zake van het bezit van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond. De voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond is grond waarvan de gemeente eigenaar is en die kan worden gebruikt tot algemeen nut en waarbij een ieder belang kan hebben. Tot deze gemeentegrond worden de openbare weg, plantsoenen, parken en dergelijke gerekend, maar ook het gemeentelijke water. Bij precariobelasting dient gedacht te worden aan een winkeluitstalling, opslag van bouwmaterialen, terrassen, reclame voorwerpen, et cetera.  

De opbrengst is sterk afhankelijk van wisselende activiteiten in de openbare ruimte.

Precariobelasting is een zuivere belasting waarvan de opbrengst ten goede komt aan de algemene middelen.  

Wettelijke basis

De wettelijke basis voor de heffing wordt gevormd door artikel 228 Gemeentewet en de Verordening precariobelasting.  

Tariefsbeleid

De tarieven voor de precariobelasting volgen de prijsontwikkeling, wat betekent dat ze ieder jaar worden verhoogd met het percentage inflatie, ook wel CPI-index.

3.11 Reclamebelasting  

Omschrijving

Reclamebelasting kan worden geheven over openbare aankondigingen die zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. Daarbij gaat het onder meer om billboards en lichtbakken. Omdat vereist is dat de reclame zichtbaar is van de openbare weg, kan zowel belasting verschuldigd zijn over reclamevoorwerpen boven gemeentegrond als boven particuliere grond. Daarin verschilt de reclamebelasting derhalve van de zogenaamde precariobelasting. Reclamebelasting kan samen met precariobelasting worden geheven.  

Wettelijke basis

Reclamebelasting wordt mogelijk gemaakt door artikel 227 Gemeentewet.  

Mogelijkheden Dordrecht

In onze gemeente wordt geen reclamebelasting geheven en is het hebben van reclamevoorwerpen boven gemeentegrond geregeld in de Verordening precariobelasting.  

Reclamebelasting wordt door steeds meer gemeenten ingezet voor het financieren van ondernemersfondsen voor de uitvoering van gezamenlijke centrumactiviteiten. Het Platform Binnenstadsmanagement, waarin alle georganiseerde binnenstadsondernemersverenigingen zijn vertegenwoordigd, heeft het initiatief genomen om te komen tot een ondernemersfonds voor de binnenstad. Dit fonds dient als draagvlak voor gezamenlijke activiteiten in de binnenstad en is gericht op het behoud en het vergroten van de aantrekkingskracht van de binnenstad op bezoekers. Hiervoor zullen de ondernemersverenigingen binnenstad jaarlijks gezamenlijk een activiteitenplan met een begroting maken. De gemeente zal bij voldoende deelname (draagvlak) door ondernemers de reclamebelasting innen op basis van een door de raad vast te stellen belastingverordening. Bedoeling is de opbrengst minus de perceptie[4](heffings-) kosten jaarlijks te storten in het ondernemersfonds, waaruit op basis van een activiteitenplan wordt geïnvesteerd in de bedrijfsomgeving ter verbetering van het ondernemersklimaat in de binnenstad van Dordrecht.

[4] Onder perceptiekosten worden de kosten verstaan die zijn gemoeid met de heffing en invordering van belastingen.

3.12 (Water)Toeristenbelasting  

Omschrijving

In de praktijk zijn er twee vormen van toeristenbelasting mogelijk, de ‘gewone’ toeristenbelasting en de watertoeristenbelasting.  

De ‘gewone’ toeristenbelasting kan worden geheven ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zijn ingeschreven. Veelal zal deze belasting worden geheven van degenen die gelegenheid tot verblijf bieden (hoteleigenaren, appartementhouders, vakantieonderkomens, (sta)caravans, tenten, et cetera). Deze personen zijn wettelijk bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt. De term toeristenbelasting is enigszins misleidend want het betreft alle verblijf, dus ook zakelijke overnachtingen in hotels en verblijf door arbeidsmigranten die bijvoorbeeld in de landbouwsector werken.  

De watertoeristenbelasting is een variant op de toeristenbelasting. Deze kan en wordt in waterrijke gemeenten vaak geheven van toeristen met boten oftewel ‘niet ingezetenen die verblijf houden binnen de gemeente op vaartuigen waarvoor wegens de aanwezigheid in het watergebied van de gemeente een vergoeding wordt betaald'. Net als bij de ‘gewone’ toeristenbelasting is degene aan wie de watertoerist betaalt voor de ligplaats of het vaartuig belastingplichtig. Deze kan de belasting verhalen op de watertoerist.  

Wettelijke basis

Zowel de toeristenbelasting als de watertoeristenbelasting kan geheven worden op basis van artikel 224 Gemeentewet.  

Mogelijkheden Dordrecht

In de gemeente Dordrecht wordt geen toeristenbelasting, noch watertoeristenbelasting geheven. De toeristen die naar Dordrecht komen zijn grotendeels dagtoeristen. Wel is de omvang van het aantal overnachtingen, zowel toeristisch als zakelijk, in de afgelopen jaren sterk gegroeid, wat met de opening van het Van der Valk-hotel verder is toegenomen. Het heffen van een toeristenbelasting kan mogelijk schadelijk zijn vanuit het oogpunt van imago en gastvrijheid. Toeristenbelasting wordt namelijk vermeld op de factuur van de klant. Toeristenbelasting wordt overigens geheven in ruim driekwart van de Nederlands gemeenten. Daar waar voorheen het heffen van toeristenbelasting niet rendabel werd geacht in verband met het beperkt aantal overnachtingsmogelijkheden, zien we daarin thans een stijgende lijn ontstaan. We zullen dan ook onderzoeken of het mogelijk en rendabel is toeristenbelasting te gaan heffen.

4. RECHTEN (PUBLIEKRECHTELIJKE HEFFINGEN)  

Rechten, zijn vergoedingen voor door de gemeente aan een individuele burger verleende diensten die in rekening worden gebracht bij de burger die van deze diensten gebruik maakt. Te denken valt aan de afgifte van paspoorten, het sluiten van huwelijken en het in behandeling nemen van aanvragen tot afgifte van een vergunning. Omdat bij de heffing van rechten de door de gemeente gemaakte kosten worden doorberekend aan de individuele burger komt hierbij veel belang toe aan de wijze waarop kostentoerekening plaats vindt.

 

Op dit moment kennen we de volgende rechten:

  • 1.

    Leges;

  • 2.

    Havengelden;

  • 3.

    Lijkbezorgingsrechten;

  • 4.

    Marktgelden;

  • 5.

    Reinigingsrecht.

Daarnaast bestaat op grond van de Gemeentewet specifiek de mogelijkheid brandweerrechten en een vermakelijkhedenretributie te heffen. De gemeente Dordrecht maakt hiervan geen gebruik.

4.1 Leges  

Omschrijving

Leges zijn verschuldigd ter zake van door het gemeentebestuur verstrekte diensten[5] en stukken, zoals opgenomen in de Legesverordening en de daarbij behorende tarieventabel. De belastingplichtige is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend. Een opsomming van de diensten waarvoor leges verschuldigd zijn voert in het kader van deze nota te ver, globaal onderscheiden we een drietal categorieën:

  • 1.

    Algemene dienstverlening.

  • 2.

    Dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/omgevingsvergunning.

  • 3.

    Dienstverlening vallend onder Europese dienstenrichtlijn.  

[5] Sleutelwoord bij leges is dat het administratieve diensten betreft.

Wettelijke basis

De wettelijke basis voor de heffing wordt gevormd door artikel 229 Gemeentewet en de Legesverordening.

Tariefsbeleid

Voor de tariefbepaling wordt onderscheid gemaakt in leges omgevingsvergunning, ook wel de bouwleges, en overige leges. De tarieven voor de leges omgevingsvergunning volgen de prijsontwikkeling van de loon- en prijsindex in de verhouding 75% lonen en 25% materieel budget. In afwijking hiervan is voor 2013 besloten de bouwleges niet te indexeren in verband met een actualisatie van de berekeningssystematiek.

De tarieven voor de overige leges volgen de prijsontwikkeling (CPI), voor zover geen afwijkende tariefsaanpassing gelden ingevolge van specifieke rijksregelingen of regionale afspraken.

Ontwikkelingen  

Middels het wetsvoorstel Wet elektronische dienstverlening burgerlijke stand wordt beoogt een aanzienlijke lastenvermindering voor de burger te realiseren door het wettelijke kader te scheppen voor de elektronische aangifte van geboorte, voorgenomen huwelijk en geregistreerd partnerschap, alsmede voor de elektronische verkrijging van uittreksels en afschriften van de daarop betrekking hebbende akten. De papieren dienstverlening blijft wel bestaan, waardoor het onzeker is of de totale kosten van de dienstverlening en daarmee de leges omlaag gaan. Het wetsvoorstel ligt voor bij de Eerste Kamer en zal na vaststelling in werking treden op een nader te bepalen tijdstip.

4.2 Brandweerrechten  

Omschrijving

Brandweerrechten kunnen worden geheven voor het gebruik van bezittingen, werken of inrichtingen van de gemeentelijke brandweer of het genot van de diensten van de brandweer. De rechten kunnen enkel geheven worden voor zover de dienstverlening van de brandweer in overwegende mate een individueel doel dient. De rechten mogen niet geheven worden voor zover het de wettelijke taken van de brandweer betreffen, bijvoorbeeld in geval van brand- en rampenbestrijding en het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen.  

Wettelijke basis

De heffing van brandweerrechten is mogelijk middels artikel 229 Gemeentewet.  

Mogelijkheden Dordrecht

De lokale brandweerzorg is ondergebracht bij de Regionale Brandweer Zuid-Holland Zuid, die op haar beurt onderdeel uitmaakt van de Gemeenschappelijke Regeling Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid. Er worden op dit moment geen brandweerrechten geheven. In samenwerking met de GR Veiligheidsregio zullen de mogelijkheden voor het gaan heffen van brandweerrechten, evenwel op regionaal niveau, worden onderzocht.

4.3 Havengelden  

Voor het gebruik van de havens kan een recht geheven worden, zolang het gebruik ervan als een individuele tegenprestatie van de gemeente kan worden aangemerkt.  

Tot en met 2012 konden de havengelden worden onderscheiden in binnenhavengeld en zeehavengeld, waarbij de binnenhavengelden tot de vergoedingen voor publiekrechtelijke taken gerekend dient te worden en het zeehavengeld tot het privaatrechtelijk acteren van de gemeente. Sinds 1 juli 2011 is een samenwerkingsovereenkomst van kracht tussen de gemeente Dordrecht en het Havenbedrijf Rotterdam (HbR). HbR ontwikkelt en beheert sinds die datum de zeehaven van Dordrecht, waarbij de gemeente Dordrecht de publiekrechtelijke taken en bevoegdheden heeft behouden. Met ingang van 1 januari 2013 is de tweede fase van de samenwerking met de HbR van kracht geworden en is het totale beheer van het Zeehavengebied overgedragen aan HbR. Dit betekent dat Dordrecht met ingang van 1 januari 2013 geen zeehavengelden meer ontvangt en daar ook geen tarieven meer voor kent.  

Omschrijving

Binnenhavengeld wordt geheven voor het gebruik met een binnenschip van de haven en voor het genot van, door of vanwege de gemeente verstrekte diensten.  

Wettelijke basis

De wettelijke basis voor de heffing is artikel 229 Gemeentewet en de Binnenhavengeldverordening.  

Tariefsbeleid

De tarieven voor de binnenhavengelden worden afgestemd met de tarieven van HbR, waarbij de tarieven van Rotterdam leidend zijn en gelden voor Dordrecht, Zwijndrecht en Papendrecht. De prijsontwikkeling loopt parallel met de ontwikkeling van de tarieven voor de Zeevaart. De in 2012 ingevoerde korting voor schone schepen blijft gehandhaafd. 

Ontwikkelingen

Tevens is er een landelijk systeem in ontwikkeling voor de inning van de binnenhavengelden (Portbase). Streven is dit in 2014 in te voeren. Dordrecht volgt deze ontwikkelingen en zal aanhaken bij de invoering.

4.4 Lijkbezorgingsrechten   

Omschrijving

Onder de lijkbezorgingsrechten vallen alle rechten die verschuldigd zijn voor de dienstverlening op de Essenhof. Hieronder worden begrepen de begraafrechten, grafrechten, onderhoudsrechten, crematierechten, asbestemmingen, accommodatiegebruik en de met deze rechten samenhangende administratieve kosten en vergunningen (leges).  

Wettelijke basis

De wettelijke basis voor de heffing is neergelegd in artikel 229 Gemeentewet en de heffingsverordening Essenhof.  

Tariefsbeleid

De tarieven zijn gebaseerd op de uitgangspunten van het Masterplan Essenhof 2010 en de jaarlijkse exploitatieverwachtingen van de Essenhof. Daarnaast dienen de tarieven marktconform te zijn. De reserve egalisatie exploitatie Essenhof dient ter egalisatie van de resultaten van de Essenhof over meerdere jaren, zodat er geen onevenredige fluctuaties in de tarieven hoeven plaats te vinden.

 

4.5 Marktgelden  

Omschrijving

Marktgeld wordt geheven voor het innemen van stand- of staanplaatsen voor het uitstallen, aanbieden of verkopen van goederen op markten en openbare plaatsen en daarmee verband houdende handelingen en/of bij het gebruik daarvan verstrekte hulpmiddelen. Het marktgeld wordt geheven van de vergunninghouder of standplaatshouder. Grondslag voor de berekening van het marktgeld is het aantal ingenomen m² oppervlakte. Er zijn dagtarieven en abonnementen.  

Wettelijke basis

De wettelijke basis voor de heffing is artikel 229 Gemeentewet en de Verordening marktgeld.  

Tariefsbeleid

De tarieven marktgeld volgen de prijsontwikkeling, de CPI-index.

4.6 Reinigingsrecht (bedrijfsafval)  

Omschrijving

Reinigingsrecht wordt geheven van bedrijven voor het inzamelen en verwerken van bedrijfsafvalstoffen. Het gaat hier om een bestemmingsheffing, wat betekent dat tegenover de heffing een individuele tegenprestatie van de gemeente moet staan. Hierin onderscheidt het zich van de afvalstoffenheffing, wat derhalve als belasting aangemerkt kan worden. Het tarief van de heffing is een vast bedrag per maand of per jaar afhankelijk van aangeboden hoeveelheid afval per categorie op basis van het aantal werknemers en KvK branche-indeling. Bij overschrijding van de toegestane hoeveelheid aan te bieden afval wordt de indeling in een categorie overeenkomstig aangepast met ingang van de datum waarvoor het hogere afvalaanbod geldt.  

De uitvoering van het ophalen van bedrijfsafval en de heffing van reinigingsrecht is overgedragen aan afval- en energienutsbedrijf HVC. Voor de invordering van deze aanslagen heeft HVC ervoor gekozen dit door de Gemeentebelastingen Drechtsteden (GBD) te laten uitvoeren.  

Wettelijke basis

De wettelijke basis voor de heffing is artikel 229 Gemeentewet en de Verordening reinigingsrecht.  

Tariefsbeleid

De tarieven voor reinigingsrecht volgen de prijsontwikkeling (CPI).

4.7 Vermakelijkhedenretributie  

Omschrijving

Ter zake van een natuurlijke of rechtspersoon binnen een gemeente kan een vermakelijkhedenretributie worden geheven indien deze vermakelijkheden aanbiedt, waarbij gebruik gemaakt wordt van door of vanwege de gemeente tot stand gebracht of in stand gehouden voorzieningen. Ook wanneer de gemeente bijzondere voorzieningen treft bijvoorbeeld in de vorm van extra toezicht ter zake van een vermakelijkheid kan hiervoor een vermakelijkhedenretributie worden geheven. 

Wettelijke basis

Een vermakelijkhedenretributie kan geheven worden op grond van artikel 229, eerste lid, onderdeel c Gemeentewet.  

Mogelijkheden Dordrecht

Onder de term vermakelijkheden vallen een groot aantal attracties en amusement die net als in veel andere Nederlandse gemeenten, ook in Dordrecht plaatsvinden. Te denken valt aan concerten, theatervoorstellingen en bioscoopvertoningen. Bij dergelijke vermakelijkheden is er in de meeste gevallen geen sprake van gebruik van gemeentelijke voorzieningen of bijzondere voorzieningen als bedoeld in de wet. Vermakelijkhedenretributies worden om deze reden in de gemeente Dordrecht niet geheven.

5. DE BELASTINGDRUK (LOKALE LASTENDRUK)  

Tot de woonlasten worden gerekend de onroerende-zaakbelastingen, de afvalstoffenheffing en de rioolheffing. De woonlasten vormen het grootste deel van de opbrengst uit de gemeentelijke heffingen en zijn daarmee grotendeels bepalend voor de lokale lastendruk. De lokale lastendruk wordt bepaald door de tarieven van deze 3 belastingen. Middels het tariefsbeleid beïnvloed de gemeente de ontwikkeling van de woonlastendruk.  

Voor de OZB is deze gebaseerd op de inflatiecorrectie (CPI), voor rioolheffing op het huidige GRP en voor de afvalstoffenheffing gold tot en met 2012 de nullijn, met ingang van 2013 worden ook deze tarieven opgehoogd met het inflatiepercentage. Uitgaande van handhaving van het huidige tariefbeleid is de verwachting dat de woonlasten steeds sterker zullen stijgen omdat de inflatie in een stijgende lijn zit.  

Het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) van de Rijksuniversiteit Groningen brengt jaarlijks het niveau en de ontwikkeling van de lokale lasten van gemeenten in kaart. Uit haar onderzoeken blijkt dat de woonlasten in Dordrecht gunstig scoren ten opzichte van andere gemeenten. Zowel landelijk, in vergelijking met andere gemeenten van vergelijkbare omvang, als regionaal, in vergelijk met Drechtstedengemeenten is de belastingdruk relatief laag. De door Deloitte, ten behoeve van Dordrecht, uitgevoerde stresstests 2011 en 2012 bevestigen dit beeld.

6. KOSTENDEKKENDHEID  

Zoals aangegeven in paragraaf 2.2 onderscheiden we drie soorten gemeentelijke heffingen. De zuivere belastingen alwaar geen directe individuele tegenprestatie van de gemeente tegenover staat en waarbij de opbrengsten worden gerekend tot de algemene middelen van de gemeente. Bij bestemmingsbelastingen is er geen directe relatie met een geleverde prestatie maar de kosten dienen wel ter bestrijding van wettelijk bepaalde specifieke kosten. De opbrengst is derhalve bestemd voor het specifieke doel waarmee de kosten samenhangen. Rechten worden geheven voor een directe individuele dienst die de gemeente levert waarbij de opbrengst maximaal de kosten mag betreffen.

 6.1 Opbrengstnorm

In de Gemeentewet heeft de wetgever uitdrukkelijk bepaald dat de tarieven van rechten zodanig dienen te worden vastgesteld dat de geraamde opbrengsten niet uitstijgen boven de geraamde kosten. Er mag, met andere woorden, door de gemeente geen winst gemaakt worden op de door haar geleverde diensten. Dit wettelijke vereiste geldt op basis van begrote opbrengsten en kosten. Dit houdt in dat indien in enig jaar de opbrengsten voor een dienst onvoorzien toch boven de werkelijke kosten uitkomen, bijvoorbeeld omdat onvoorzien vaker dan begroot van een dienst gebruik gemaakt is, dit is toegestaan.

Een aantal keren is in juridische procedures de vraag aan de orde geweest wat de schaal is waarop de kostendekkendheid moet worden beoordeeld. Ruwweg is er een drietal varianten: per dienst afzonderlijk, per cluster van diensten die op enigerlei wijze samenhangen (bijvoorbeeld alle huwelijksleges samen) of voor alle diensten die in een bepaalde verordening zijn verenigd samen. De Hoge Raad heeft in bestendige jurisprudentie beslist dat de kostendekkendheid moet worden beoordeeld voor de gehele verordening. Concreet houdt dit in dat, binnen de grenzen van de redelijkheid, de ene dienst meer dan kostendekkend kan zijn en de andere minder dan kostendekkend, zolang de kostendekkendheid van de verordening als geheel maar niet boven de 100% uitkomt.  

Binnen de Legesverordening geldt in een aantal gevallen dat de opbrengstnorm op een beperktere schaal dan de gehele verordening moet worden beschouwd. Dit is het gevolg van nieuwe wetgeving, waarbij de wetgever ervoor heeft gekozen ook bepalingen over de kostendekkendheid op te nemen. De Europese Dienstenrichtlijn bijvoorbeeld bepaalt dat de opbrengsten van de tarieven die onder deze richtlijn vallen niet hoger mogen zijn dan de kosten ter zake. Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) laat zich uit over de mate van kostendekkendheid van de leges die onder deze wetgeving vallen: deze leges mogen gezamenlijk niet meer dan 100% kostendekkend zijn. 

 6.2 Kostentoerekening

Onder kostentoerekening wordt de boekhoudkundige exercitie verstaan om binnen het geheel van kosten die binnen de gemeente worden gemaakt die kosten aan te wijzen die samenhangen met de geleverde dienst en die kosten op een correcte wijze aan deze dienst toe te rekenen. De directe kosten die aan een dienst zijn toe te rekenen hebben een directe relatie met de specifieke dienst. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de loonkosten van de geleverde arbeid en de kosten voor het verbruik van materialen. Maar ook kapitaallasten en de afschrijving van duurzame activa die ten behoeve van de dienst is aangeschaft evenals de rentelast over de resterende investering mogen in een jaar tot de kosten van een specifieke dienst worden gerekend. Bij de indirecte kosten is er een minder direct verband tussen het optreden van de kosten en de specifieke dienst. Het gaat hierbij om kosten die onder de term 'overhead' vallen, zoals ondersteuning en management ten behoeve van de specifieke dienst en de huisvestingskosten. Maar ook de kosten van de salarisadministratie, de sociale lasten en verzekeringen in verband met de geleverde arbeid voor een dienst kunnen tot de kosten van een dienst gerekend worden. Bij de toerekening van kosten is ook van belang dat ze alleen kunnen worden toegerekend voor zover het individuele belang van de aanvrager er hoofdzakelijk mee wordt gediend. Kosten die verband houden met beleidsvoorbereiding, handhaving, toezicht en controle – behoudens de eerste controle – en kosten gemaakt voor inspraak-, bezwaar- en beroepsprocedures moeten worden geacht in hoofdzaak voor het algemeen belang gemaakt te zijn, waardoor deze kosten niet op een individuele burger kunnen worden verhaald.  

Om de kostendekkendheid te bepalen wordt de opbrengst afgezet tegen de kosten die de gemeente toerekent aan het betreffende recht of de specifieke bestemmingsheffing. Als deze aan elkaar gelijk zijn, is sprake van 100% kostendekkendheid. De kosten die samenhangen met een bepaalde heffing kunnen echter hoger zijn dan de kosten die worden toegerekend. De gemeente Dordrecht kiest voor een zo hoog mogelijke toerekening van kosten binnen de toegestane grenzen. Deze optimalisatie is nog niet voor alle heffingen gerealiseerd.  

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een handleiding kostentoerekening uitgegeven die een handvat biedt voor onder andere gemeenten, voor de toerekening van kosten.  

6.3 Kostendekkingsgraad[6] 

[6] Bij een eventuele afschaffing van het BTW-compensatiefonds zullen, bij een ongewijzigde beleidslijn, de tarieven aanmerkelijk sterker stijgen dan voorheen het geval was.

Kostendekkendheid rioolheffing

Stelregel is dat de heffing zoveel mogelijk kostendekkend is. De kostendekkingsgraad voor 2013 is, overigens evenals 2012, 100%. In de jaren dat de inkomsten daadwerkelijk afwijken met de uitgaven wordt het verschil verrekend met de egalisatiereserve.

Kostendekkendheid afvalstoffenheffing

Uitgangspunt is volledige dekking van de kosten middels de inkomsten. De kostendekkingsgraad voor 2013 is 96%.

Kostendekking leges

Beleid is dat de leges zoveel mogelijk kostendekkend zijn met een maximum van 100% binnen de marges van de kruissubsidiëring. Onder kruissubsidiëring wordt verstaan: het hoger stellen van tarieven van leges voor sommige diensten om daarmee de tarieven voor andere diensten laag te kunnen houden. Tot en met 2009 was het mogelijk binnen de gehele Legesverordening

kruissubsidiëring toe te passen. Met de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Europese Dienstenrichtlijn (EDR) zijn vanaf 2010 de mogelijkheden tot kruissubsidiëring beperkt. Binnen titel 1 en titel 2 is kruissubsidiëring mogelijk tussen de verschillende hoofdstukken van de titels. Voor titel 3, dienstverlening vallend onder de EDR, is slechts kruissubsidiëring binnen elk hoofdstuk mogelijk. Voor titel 2 is de berekening gebaseerd op het VNG-Model Kostendekking leges omgevingsvergunning. Hierop zal in 2014 verdere verfijning plaatsvinden. De kostendekkingsgraad voor 2013 is voor titel 1 84%, voor titel 2 82,5% en voor titel 3 < 100%.

Kostendekkingsoverzicht bij vaststelling van de belastingverordeningen

In het kader van transparantie en openheid wordt gestreefd om bij de vaststelling van de eerstvolgende set aan belastingverordeningen een kostendekkingsoverzicht per verordening bij te voegen, voor zover het rechten en bestemmingsheffingen betreft.

7. KWIJTSCHELDINGSBELEID  

Kwijtscheldingen vormen naast de vrijstellingen een methode om bepaalde groepen burgers op grond van hun betalingscapaciteit van het betalen van belasting te vrijwaren. Vrijstellingen worden opgenomen in de belastingverordening en verminderen hetgeen waarover men belasting moet betalen, de heffingsgrondslag. Vrijstellingen gelden voor alle burgers die daarvoor in aanmerking komen. Voor het deel van de heffingsgrondslag waarvoor geen vrijstelling is opgenomen blijft de verschuldigdheid bestaan. Kwijtschelding kan worden toegepast, indien het verschuldigde bedrag aan belasting vaststaat. Kwijtschelding maakt het mogelijk om bepaalde daarvoor in aanmerking komende burgers te ontheffen van hun verplichting om de belastingschuld te betalen 

Het is gemeenten niet toegestaan om met de gemeentelijke belastingen inkomenspolitiek te bedrijven. Toch maakt artikel 255 Gemeentewet in combinatie met de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 het voor gemeenten mogelijk om bepaalde belastingplichtigen, die niet in staat zijn anders dan met buitengewoon bezwaar de aan hen opgelegde aanslagen gemeentelijke belastingen te voldoen als gevolg van onvoldoende inkomen, gehele of gedeeltelijke kwijtschelding te verlenen van de belastingschuld. Degene die van de gemeentelijke kwijtscheldingsregeling gebruik wil maken dient hiertoe een schriftelijk, met een opgave van de actuele financiële situatie onderbouwde, aanvraag te doen. De medewerker, belast met de invordering van de gemeentebelastingen beslist schriftelijk op het verzoek tot kwijtschelding, waartegen administratief beroep mogelijk is bij het college.  

Inwoners met een inkomen op bijstandsniveau komen in beginsel voor kwijtschelding in aanmerking. Wel vindt nog een vermogenstoets plaats. Met de vermogenstoets wordt eerst nagegaan of er geen of onvoldoende vermogensbestanddelen aanwezig zijn om de openstaande belastingaanslag te voldoen. Indien er vermogen[7] aanwezig is dan kan er geen kwijtschelding worden verleend. Indien er geen vermogen is dan moet worden beoordeeld in hoeverre de aanwezige betalingscapaciteit voldoende is om de belastingaanslag te voldoen. Om de betalingscapaciteit vast te stellen wordt eerst het netto besteedbare inkomen na aftrek van een aantal vaste lasten berekend. Van het netto inkomen worden vervolgens de kosten van bestaan afgetrokken. Is de op deze wijze vastgestelde betalingscapaciteit positief dan moet, zo nodig, 80% hiervan voor belastingschuld worden opgeëist. De rest wordt kwijtgescholden. Is er geen betalingscapaciteit aanwezig, dan kan de gehele belastingschuld worden kwijtgescholden.

[7] Onder vermogen wordt verstaan de waarde in het economische verkeer van de bezittingen verminderd met de schulden van de belastingplichtige en de echtgenoot die hoger bevoorrecht zijn dan de rijksbelastingen.

Op basis van de Verordening kwijtschelding belastingen 2001 kan in Dordrecht kwijtschelding worden verleend op de heffing van onroerende zaakbelastingen, afvalstoffenheffing, rioolheffing en hondenbelasting. Ook op de heffing van leges tot afgifte van een huisvestingsvergunning of een voorrangsverklaring voor een corporatiewoning kan kwijtschelding worden verleend. Ingevolge de woonruimteverdeling-overeenkomst, afgesloten tussen de gemeente en de corporaties, worden er in Dordrecht geen huisvestingsvergunningen meer afgegeven voor corporatiewoningen. De Kwijtscheldingsverordening zal hierop nog aangepast worden.

De rijksregeling kwijtschelding wordt ruim toegepast in Dordrecht. De in artikel 16 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 genoemde bedoelde normuitkering van 90% is gesteld op 100%. Dit houdt in dat nagenoeg alle Dordtse burgers die moeten rondkomen van alleen een bijstandsuitkering of een AOW-uitkering en geen vermogen hebben, op basis van deze norm voor kwijtschelding in aanmerking komen. Met ingang van 2010 wordt gebruik gemaakt van de voortoets via het Landelijk Inlichtingenbureau[8] voor het verlenen van geautomatiseerde kwijtschelding.

[8] Opgericht door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met als doel gemeenten en andere overheden te helpen bepalen op welke ondersteuning burgers recht hebben, bijvoorbeeld een bijstandsuitkering, bijzondere bijstand of kwijtschelding van gemeentelijke belastingen.

Betalingsregeling

Als belastingplichtigen niet in aanmerking komen voor kwijtschelding maar tijdelijk onvoldoende geld hebben kan een betalingsregeling worden afgesproken. Per individueel geval wordt beoordeeld of er voldoende aanleiding is voor een dergelijke regeling.

Ontwikkelingen

Vanaf 1 april 2011 kunnen gemeenten ook kleine zelfstandigen in aanmerking laten komen voor kwijtschelding van gemeentelijke belastingen die geen relatie hebben met de onderneming of het beroep dat wordt uitgeoefend. Op dit moment wordt ingeschat dat dit geen aanmerkelijke toename van het totale kwijtscheldingvolume met zich mee zal brengen. Het betreft hier een relatief kleine groep belastingschuldigen. De mogelijkheden om dit ook in de gemeente Dordrecht toe te passen worden onderzocht.

Mogelijkheden Dordrecht

De huidige Verordening kwijtschelding belastingen 2001 is laatstelijk gewijzigd vastgesteld door de raad in mei 2009. Het is raadzaam regels en beleid periodiek te bezien op noodzaak en wenselijkheid van actualisatie[9] en indien nodig te herzien. We streven er naar de Verordening kwijtschelding belastingen 2001 uiterlijk bij het aanbieden van de eerstvolgende set aan belastingverordeningen aan de raad hierop te toetsen en indien nodig overeenkomstig te wijzigen.

[9] Voor een groot aantal financiële nota’s is via de vaststelling van de Financiële verordening gemeente Dordrecht geformaliseerd dat ze met een periodiciteit van eens in de 4 jaar worden bezien op aanleiding om te actualiseren.

8. INVORDERING  

Voor inning en invordering van gemeentelijke heffingen is de Invorderingswet 1990 en de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 van toepassing. De betaaltermijnen van de gemeentelijke heffingen zijn in iedere heffingsverordening afzonderlijk geregeld. Bij het niet tijdig betalen van gemeentelijke belastingaanslagen wordt de invordering conform de Invorderingswet 1990 ter hand genomen.  

Met inachtneming van wettelijke termijnen kan na het verzenden van een aanmaning een dwangbevel worden uitgevaardigd en per post worden verzonden. Dit dwangbevel geeft de ontvanger het recht van parate executie. Het dwangbevel kan nu zonder tussenkomst van een rechter ten uitvoer worden gelegd. Dit biedt mogelijkheden op het gebied van een beslag op roerende- en onroerende zaken, beslag onder derden, maar ook de mogelijkheid om een zogenaamd vereenvoudigd beslag onder derden te leggen (loon- of uitkeringsvordering).  

Van eerder genoemde invorderingsmaatregelen wordt zo nodig gebruik gemaakt, met inachtneming van de daarvoor geldende specifieke regelgeving. Oninbaarverklaring vindt pas plaats nadat alle invorderingsmaatregelen zijn benut. Uit ervaring blijkt dat een klein deel van de vorderingen uiteindelijk niet geïnd kunnen worden. Om dit risico te kunnen dekken is er een voorziening dubieuze debiteuren.

BIJLAGE 1: ARTIKEL 212 GEMEENTEWET   

Artikel 212

  • 1.

    De raad stelt bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie vast. Deze verordening waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.

  • 2.

    De verordening bevat in ieder geval:

    • a.

      regels voor waardering en afschrijving van activa;

    • b.

      grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b, alsmede, voor zover deze wordt geheven, voor de heffing bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer;

    • c.

      regels inzake de algemene doelstellingen en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie.

BIJLAGE 2: ARTIKEL 5 FINANCIËLE VERORDENING GEMEENTE DORDRECHT    

Artikel 5 Lokale heffingen

  • 1.

    Het college biedt beleid over lokale heffingen aan ter behandeling en vaststelling door de raad. In dit beleid staat de samenstelling van het pakket belastingen, de belastingdruk, kostendekkendheid en het tarieven- en kwijtscheldingsbeleid. Het college beziet tenminste iedere 4 jaar of er aanleiding is dit beleid te actualiseren en stemt dit af met de auditcommissie.

  • 2.

    Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen, rioolrechten, afvalstoffenheffing en begrafenisrechten.

AFKORTINGENLIJST    

BIZ/BI-zone Bedrijven Investeringszone

BZK Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

CBS Centraal Bureau voor de Statistiek

COELO Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden

CPB Centraal Planbureau

CPI Consumentenprijsindex

EDR Europese Dienstenrichtlijn

GBD Gemeentebelastingen Drechtsteden

GR Gemeenschappelijke Regeling

GRP Gemeentelijk Rioleringsplan HbR Havenbedrijf Rotterdam

HVC Afval- en energienutsbedrijf

KvK Kamer van Koophandel

OZB Onroerende-zaakbelastingen

VNG Vereniging van Nederlande Gemeenten

Wabo Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

WOZ Wet waardering onroerende zaken

   

 

Bijlage bij artikel 7

Nota Risicomanagement &Weerstandsvermogen

Inleiding en wettelijk kader

Binnen de private en publieke sector is sprake van toenemende aandacht voor de beheersing van risico’s. Hiervoor is een aantal oorzaken aan te wijzen, zoals rampen die hebben plaatsgevonden, kostenoverschrijdingen van grote projecten en een reeks van schandalen.

Een andere ontwikkeling is dat van organisaties wordt geëist dat zij hun doelstellingen expliciet maken én realiseren, terwijl ze daarbij in toenemende mate met onzekerheden te maken krijgen.

Risicomanagement is een buitengewoon nuttig instrument dat ingezet kan worden om risico’s efficiënter en effectiever te beheersen en organisatiedoelstellingen te realiseren. Risico’s managen geeft geen garantie dat gebeurtenissen met een negatief gevolg niet meer zullen optreden. Het geeft wel de zekerheid dat je er van tevoren alles aan hebt gedaan om deze te voorkomen of de effecten ervan te verminderen.

Onbewust gebeurt er al veel op dit terrein binnen de gemeente Dordrecht. Het expliciet op de kaart zetten van risicomanagement draagt bij aan het risicobewustzijn van het management en geeft managers meer mogelijkheden proactief te sturen op risico’s. Wij vinden dat Dordrecht hierin ambitieus moet zijn en een verdere doorgroei kan maken. Dat past bij een stad die veel investeert endie tegelijkertijd alert moet blijven haar begroting zowel financieel als beleidsinhoudelijk te realiseren.

Directe aanleiding voor de verhoogde aandacht voor risico’s en risicomanagement binnen Dordrecht vormde de druk op ons weerstandsvermogen. Vanuit de Jaarrekening 2010 werd de toezegging gedaan het risicoprofiel door te lichten en impulsen te geven aan een systematischer aanpak voor risicomanagement. Ook bij Jaarrekening 2011 enKadernota 2013 isde weerstandsratio, resultante van deconfrontatie tussen het totaal aan risico’s en de beschikbare weerstandscapaciteit, onderwerp van bespreking geweest.

B e l a n g dat de raad aan risicomanagement hecht

In het duale bestel heeft de raad een verordenende bevoegdheid, een kaderstellende en controlerende functie en budgetrecht. Het is aan de raad om in een nota de beleidskaders vast te stellen ten aanzien van risicomanagement en het weerstandsvermogen. De uitvoering van het risicomanagement is voorbehouden aan het college.

Centraal uitgangspunt in deze Nota Risicomanagement & Weerstandsvermogen (Nota RM&WSV) is dat duidelijk vastgelegd wordt op welke wijze het college van de gemeente Dordrecht invulling geeft aan risicomanagement en omgaat met het weerstandsvermogen en op welke wijze het college hierover communiceert met de raad. Vanuit de kerntaak van de raad om toe te zien op een meerjarig sluitende gemeentelijke begroting, inclusief een hierbij horend voldoende niveau van het weerstandsvermogen, zijn de volgende algemene doelstellingen van de nota geformuleerd:

  • 1.

    Vaststellen van de methodiek en beleidskaders voor risicomanagement binnen Dordrecht, inclusief de hierbij behorende financiële beleidskaders ten behoeve van de berekening van het weerstandsvermogen;

  • 2.

    Inzichtelijk maken dat actief risicomanagement een belangrijk en waardevol sturingsinstrument is voor bestuur en management en vastleggen op welke wijze daarover wordt gerapporteerd;

  • 3.

    Voldoen aan de wet- en regelgeving vanuit BBV; in verband met de gewenste transparantie wordt aanbevolen te kiezen voor een specifieke beleidsnota. Dit is tevens vastgelegd in de eigen financiële verordening;

  • 4.

    Bepaling van denorm voor de weerstandsratio en het te volgen aanpassingskader bij afwijking hiervan.

Dordrecht onderkent aldus het belang van risicomanagement. De raad van Dordrecht heeft er voor gekozen om naast de vereiste paragrafen bij de begroting en de rekening ook periodiek een (bijgestelde) Nota RM&WSV op te stellen. Dit is vastgelegd in artikel 6 van de door deraad vastgestelde financiële verordening ex artikel 212 Gemeentewet.

Ter nadere uitwerking hiervan is eind 2006 door de raad in dat verband de eerste Nota RM&WSV vastgesteld.

Als uitgangspunten voor risicomanagement en bepaling van het weerstandsvermogen worden in de nota een dertiental beleidskaders voorgesteld. Met deze notitie en de invoering hiervan na besluitvorming zal aan deze beleidskaders worden voldaan, c.q. nader invulling aan worden gegeven. Vervolgens kan degemeenteraad toezicht houden, monitoren en toetsen of deze kaders worden ingevuld en nageleefd.

1  Risicomanagementbeleid

1.1  Strategie en risicohouding

Dordrecht is een ambitieuze stad als het gaat om beleidsprogrammering en grote projecten. Om deze ambitie waar te blijven maken zal er ook in de toekomst behoefte zijn aan voldoende investeringen in destad. Ook in onzekere tijden blijven wij ideeën ondersteunen en kiezen wij er voor om zoveel mogelijk in te blijven zetten opvoorstellen die maatschappelijke meerwaarde hebben. Hierbij past een actieve risicohouding. Immers voor groei en succes van ons handelen is het van belang om tegelijkertijd ook ondernemend te blijven. Daarbij past het tonen van enige lef en past niet louter de grondhouding van 100% zekerheid willen hebben voor het nemen van besluiten.

Proactief met risico’s omgaan zorgt er bovendien voor dat risico’s geregeld, met vastgestelde tussenpozen, geïnventariseerd en besproken worden. Op deze wijze houden we de risico’s binnen projecten en programma’s levend en is er een voortdurende aandacht voor de beheersing ervan. Het wordt bijgevolg mogelijk proactief met risico’s om te gaan, in plaats van af te wachten tot het risico optreedt en dan pas actie te ondernemen om degevolgen te beperken.

Het proces om de beoogde doelstellingen te realiseren is en blijft evenwel onzeker: er zijn risico’s die realisatie van onze doelstellingen in de weg kunnen staan. Van een professionele organisatie mag worden verwacht dat zij de risico’s tijdig onderkent en zo goed mogelijk beheerst. Wij zijn ons hier terdege van bewust en stellen tegelijkertijd grenzen aan onze risicobereidheid. Het gaat immers ook om de vraag welke mate van risicoblootstelling aanvaardbaar is voor de belanghebbenden.

Daarom is het goed hier structuur aan te geven. Dat zorgt ervoor dat we systematisch gebeurtenissen inventariseren die het behalen van de doelen in gevaar kunnen brengen. Om vervolgens passende maatregelen te nemen om ellende te voorkomen. Toch geeft risicomanagement geen garantie dat gebeurtenissen met een negatief gevolg niet meer zullen optreden. Het geeft wel de zekerheid dat je er van tevoren alles aan hebt gedaan ze te voorkomen of de effecten ervan te verminderen.

Risico’s beschouwen we in deze nota niet als iets negatiefs, dat zoveel mogelijk moet worden uitgebannen. Beleid maken en uitvoeren is nu eenmaal risico nemen. Dat betekent wel dat van tevoren goed moet zijn nagedacht over de mogelijke gevolgen, zodat college en raad goed afgewogen besluiten kunnen nemen. Risicomanagement heeft dan ook een politieke kant: de mate waarin risico’s worden genomen is een politieke bestuurlijke afweging.

Beleidskader 1

De gemeente Dordrecht wil een ondernemende stad zijn en accepteert dat aan onze beleidsinitiatieven altijd risico’s verbonden zijn. De gemeenteraad accepteert deze risico’s onder devoorwaarde dat de risico’s, de getroffen beheersmaatregelen en het restrisico tijdig aan de gemeenteraad worden gemeld (1), er een goed functionerend systeem van risicomanagement is (2), en voor de restrisico’s weerstandscapaciteit aanwezig is overeenkomstig de in deze nota gestelde kaders.

De raad heeft er voor gekozen om naast de vereiste paragrafen bij de begroting en derekening ook periodiek een (bijgestelde) Nota RM&WSV op te stellen. Dit is vastgelegd in artikel 6 van de door de raad vastgestelde financiële verordening ex artikel 212 Gemeentewet.

De paragraaf RM&WSV in de P&C-stukken bevat op meer operationeel niveau de uitwerking van het risicomanagement en de inventarisatie van beschikbare en benodigde weerstandscapaciteit. Los van deze geijkte momenten onderkennen wij de actieve informatieplicht ten aanzien van substantiële mutaties in het risicobeeld. Voor projecten verloopt deze informatievoorziening doorgaans via de diverse voortgangsrapportages of afzonderlijke raadsinfo aan de raad. voor de diverse lijn- of beleidsrisico’s ligt het meer voor de hand hiervoor aansluiting te zoeken bij de reguliere P&C-documenten.

Beleidskader 2

Dordrecht onderkent het belang van goed risicomanagement. De Nota Risicomanagement & Weerstandsvermogen dient hiertoe als kaderstellend document. Deze dient op haar beurt weer als basis voor deparagraaf RM&WSV in de diverse P&C-stukken.

De gemeente Dordrecht wil risicomanagement gemeentebreed toepassen. Om dit te kunnen doen moeten de doelstellingen van risicomanagement en de kaders waarbinnen risicomanagement zich afspeelt duidelijk zijn. In deze nota worden deze kaders verder uitgewerkt.

Voor een eenduidige uitleg van de belangrijkste kernbegrippen uit deze nota, waaronder de begrippen risico, risicomanagement en risicomanagementbeleid, verwijzen wij u naar bijlage 1 van deze nota.

1.2  Scope en doelstellingen van risicomanagement

In het risicomanagementsysteem wordt rekening gehouden met het onderscheid tussen eenmalige (statische) risico’s en speculatieve 1 risico’s die meermalig kunnen voorkomen. Dit onderscheid kan invloed hebben op de te nemen beheersmaatregelen en eventueel de weerstandscapaciteit.

1 Speculatieve risico’s worden ook wel dynamische risico’s genoemd. Om begripsverwarring met de term dynamisch risicomanagement te voorkomen houden we hier de term speculatieve risico’s aan.

Onder de eenmalige risico’s vallen informatie risico’s, operationele risico’s en continuïteit risico’s en project risico’s.

Figuur 1: typen risico’s

afbeelding binnen de regeling

Eenvoudig gesteld kan het verschil tussen de twee typen risico’s als volgt worden uitgelegd. Speculatieve risico’s worden bewust opgeroepen, ze zijn inherent aan een ambitieuze stad en een hierbij passende actieve risicohouding. Eenmalige statische risico’s zijn verzekerbaar en

‘overkomen’ je (brand, inbraak, ziekte). Ze leiden direct tot schade. Daarnaast iser bij dit type risico’s alleen kans op verlies.

P r o c e s - en programmainvalshoek

Alhoewel de praktijk binnen Dordrecht steeds is geweest om risico’s vanuit een procesinvalshoek te benaderen, hebben wij de komende periode een kanteling naar een meer programmagerichte invalshoek voor ogen. Deze doorontwikkeling is ingegeven door de wens risico’s meer en meer te koppelen aan de programma- en projectdoelstellingen waarover de raad haar allocatiefunctie uitoefent.

Met deze ontwikkeling streven wij tevens na dat het risicomanagementsysteem verder uitgroeit tot een systeem voor zowel strategische/beleidsmatige risico’s als voor uitvoeringsrisico’s. Naast de financiële risico’s moet ook gekeken worden naar de (lastiger te benoemen) maatschappelijke en politieke risico’s. Wij noemen dit strategisch risicomanagement.

Beleidskader 3

Het risicomanagementsysteem is primair gericht op financiële risico’s. Dit systeem zal via een‘groeimodel’ worden uitgebreid met betrekking tot de realisatie van doelstellingen (strategisch risicomanagement).

Met het verder implementeren van risicomanagement wordt eenaantal specifieke doelen nagestreefd.

  • .

    Inzicht krijgen in destrategische risico’s die de gemeente Dordrecht loopt en daarmee het risicobewustzijn te stimuleren.

    Dit doel is gericht op het in kaart brengen van derisico’s van de gemeente. Er moet meer inzicht komen in mogelijke gebeurtenissen die negatieve gevolgen voor de gemeente met zich meebrengen. Het gaat hierbij niet alleen om risico’s met financiële gevolgen maar ook om inzicht in niet financiële gevolgen (bijvoorbeeld op politiek, imago of veiligheidsvlak). Zie hiervoor de doorgroeiambitie in paragraaf 4.2;

  • .

    Ve r m i n der i n g van het negatieve effect van risico’s op het bestaande beleid en de kwaliteit van de bestaande voorzieningen.

    Om dit doel te bereiken is eerst inzicht in derisico’s noodzakelijk. Deze doelstelling hangt zodoende nauw samen met bovenstaande doelstelling. Pas als er inzicht is in de risico’s kunnen deze ook beheerst worden zodat ze zo weinig mogelijk effect hebben op de uitvoering van het bestaande beleid en voorzieningen. Zie hiervoor paragraaf 2.1 (risicomanagementproces) en 2.3 (compleetheid risicoprofiel);

  • .

    O p timaliseren van interne beheersing als onderdeel van integraal management.

    Het managen en beheersen van risico’s maakt deel uit van het integrale management. Risicomanagement is één van deinstrumenten die hiervoor beschikbaar is. Zie hiervoor Sturing en beheersing van risico’s in paragraaf 2.1);

  • .

    O n d e rb o u w i n g berekening weerstandsvermogen

    Deze doelstelling richt zich op de wettelijke verplichting die voortvloeit uit de BBV. De gemeente dient een inventarisatie van derisico’s en de beschikbare weerstandscapaciteit te maken en bovendien beleid omtrent de weerstandscapaciteit en derisico’s te voeren. Zie hiervoor hoofdstuk 3.

1.3  Wat levert risicomanagement op?

Risico’s managen geeft geen garantie dat gebeurtenissen met een negatief gevolg niet meer zullen optreden. Het geeft wel de zekerheid dat je er van tevoren alles aan hebt gedaan om deze te voorkomen of de effecten ervan te verminderen. De belangrijkste resultaten en effecten van goed risicomanagement zien wij op het vlak van:

  • .

    Risicomanagement draagt bij aan het vergroten van risicobewustzijn van de organisatie.

    Het draagt bij aan het reduceren van risico’s waaraan de organisatie blootstaat en daarmee aan de vermindering van de hoeveelheid middelen die nodig is om de gevolgen van risico’s af te dekken;

  • .

    Risicomanagement biedt inzicht en overzicht in derisico’s van de organisatie (en de projecten). Het leidt tot een keuze voor beheersmaatregelen die de sturing en beheersing van deorganisatie en van de projecten versterkt;

  • .

    Concrete verbeterplannen voor sectoren of onderdelen hiervan of voor het halen van projectdoelstellingen. Risicomanagement draagt bij aan het realiseren van de doelstellingen.

  • .

    Een belangrijk onderdeel van risicomanagement is het weerstandsvermogen. Door risico’s in kaart te brengen binnen de gemeente en maatregelen te treffen ter beheersing van deze risico’s kan het noodzakelijke weerstandsvermogen nauwkeuriger worden bepaald.

  • .

    Risicomanagement biedt informatie die de besluitvorming op zowel bestuurlijk als ambtelijk niveau ondersteunt. Risico’s kunnen hierdoor explicieter worden meegewogen in de besluitvorming bijvoorbeeld over nieuwe projecten of beleidsontwikkelingen.

2.1 Risicomanagementproces

Het risicomanagementproces is het continue proces van risico’s in beeld krijgen, het kwantificeren van de risico’s, het afwegen van oplossingen, het implementeren van de te nemen beheersmaatregelen en vervolgens het evalueren van de effecten van de uitgevoerde maatregelen. Het risicomanagementproces wordt per organisatieonderdeel en project minimaal 2 keer per jaar (bij de programmabegroting en dejaarrekening) doorlopen, waarbij er uiteraard niet wordt gewacht bij het manifesteren van grote risico’s.

Onderstaand figuur visualiseert het risicomanagementproces zoals dit op verschillende niveaus (o.a. projecten en programma’s) binnen onze organisatie wordt toegepast.

afbeelding binnen de regeling

De 6 stappen van de risicomanagementcylus zijn als volgt te typeren:

o  Context: Waarover gaat de risicoanalyse en wat willen we ermee bereiken?

o  Identificeren: Wat kan ons allemaal overkomen?

o  Kwantificeren: Wat zijn onze grootste risico’s en hoewegen en prioriteren we ze?

o  Afwegen: Hoe kunnen we de grootste risico’s beheersen?

o  Beheersen: Hoe nemen we de beheersing ter hand?

o  Evalueren: Wat is er veranderd en wat hebben we geleerd?

In bijlage 2 van deze nota worden de verschillende stappen nader toegelicht.

S turing en beheersing van risico’s

Wij vinden het sturen op en beheersen van risico’s, ook wel het dynamische aspect genoemd, de spil waar het binnen risicomanagement om draait. Risicomanagement die niet gericht is op risicoreductie heeft naar onze mening geen toegevoegde waarde. In de conceptnota hanteren we daarom het volgende kader ten aanzien van risicomanagement:

Niet alle risico’s verdienen naar onze mening evenveel aandacht. De hoger geprioriteerde risico’s krijgen bij de beheersing van risico’s prioriteit. Afhankelijk van kans, impact, aard van het risico, urgentie, organisatie(cultuur), draagvlak en de beschikbare middelen wordt afgewogen welke van de onderstaande soorten beheersmaatregelen per risico genomen moeten worden:

maatregelen waarbij we de risico's overdragen aan een andere partij

o  Verzekeren

o  Opdrachtnemer: stoppen met zelf uitvoeren (uitbesteden of inkopen)

maatregelen waarbij we risico's zelf dragen

o  Vermijden: stoppen met de activiteit

o  Verminderen: treffen van beheersmaatregelen

o  Accepteren: aanvaarden resterend risico (onder voorwaarden)

Het resterend risico wordt slechts enkel geaccepteerd als deze onder het risicoacceptatieniveau blijft wat afhankelijk is van de omvang van de beschikbare weerstandscapaciteit. De eventuele financiële schade van een resterend risico moet dan namelijk volledig door de beschikbare weerstandscapaciteit worden afgedekt.

Beleidskader 4

Het sturen op en beheersen van risico’s, het dynamisch aspect, wordt binnen Dordrecht als spil van het risicomanagementproces gezien. Dit proces wordt via een zestal stappen doorlopen, wat uiteindelijk resulteert in een resterend risico dat wordt afgedekt via de beschikbare weerstandscapaciteit.

Het resterend risico wordt slechts enkel geaccepteerd als deze onder het risicoacceptatieniveau blijft wat afhankelijk is van de omvang van de beschikbare weerstandscapaciteit.

2.2 Verantwoordelijkheids- en bevoegdheidsverdeling

Net als de verantwoordelijkheid voor de gemeentelijke bedrijfsvoering valt ook risicomanagement onder de integrale verantwoordelijkheid van het college. Het college is uiteindelijk verantwoordelijk voor alle gemeentelijke doelstellingen en de risico’s die hiermee gepaard gaan en debijbehorende acties die worden ondernomen om deze te beheersen.

Risicomanagement is een vorm van integraal management wat inhoudt dat de lijn verantwoordelijk is voor de realisatie van de doelstellingen en de risico’s die hiermee samenhangen. Voor de gemeente Dordrecht komt dat er op neer dat de sectoren verantwoordelijk zijn voor die risico’s die binnen de sector gelopen worden. Dit werkt door tot op afdelings- en projectniveau.

R o l van de raad

De raad stelt de kaders en het college voert het beleid uit binnen de gestelde kaders. Hierbij geldt dat de raad verantwoordelijk is voor een begroting die duurzaam in evenwicht is en een weerstandsvermogen dat van voldoende omvang is. Vanuit deze verantwoordelijkheid stelt de raad kaders aan het beleid omtrent risicomanagement en het omgaan met het gemeentelijk weerstandsvermogen.

De gemeenteraad controleert vervolgens in hoeverre de uitvoering van het beleid door het college binnen de vastgestelde kaders heeft plaatsgevonden en of hierin voldoende rekening is gehouden met de aanwezige risico’s.

Op het gebied van risicomanagement zijn, naast de kaders die in deze nota zijn opgenomen, de volgende kaders van belang: de paragraaf risicomanagement & weerstandsvermogen en de hierin opgenomen risico’s in de jaarrekening en de de programmabegroting.

De raad heeft aangegeven belang te hechten aan een regelmatige toetsing van het risicomanagementsysteem en de uitwerking van de diverse beleidskaders door deaccountant. Met name de kaders voor compleetheid en beheersing vragen om een onafhankelijke blik op het risicoprofiel. Het meest geëigende moment hiervoor is bij de Jaarstukken, zodat conclusies getrokken kunnen worden uit de realisatie van de (financiële) beleidskaders van risicomanagement.

Een uitgebreider onderzoek naar de effectiviteit van risicomanagement en de hiermee gemoeide interne processen wordt periodiek uitgevoerd door een eigen interne audit of onderzoek van een derde partij (Lokale Rekenkamer, Nederlands Adviescentrum voor Risicomanagement).

Beleidskader 5

De raad stelt de kaders voor risicomanagement vanuit haar verantwoordelijkheid voor een begroting die duurzaam in evenwicht is en een weerstandsvermogen dat van voldoende omvang is. Het college voert het beleid uit binnen de gestelde kaders. Het college is uiteindelijk eindverantwoordelijk voor de bedrijfsvoering van de gemeente Dordrecht en daarmee voor al haar beleid en bijkomende risico’s en legt hierover verantwoording af aan de raad.

Beleidskader 6

De accountant wordt gevraagd bij de Jaarstukken een kritische onafhankelijke toets op de werking van het risicomanagementsysteem en de uitwerking van de beleidskaders te doen. Hierbij zal de nadruk liggen op de beleidskaders over compleetheid en beheersing van de risico’s. Door een eigen interne audit of ander onafhankelijk onderzoek wordt de effectiviteit van het risicomanagementproces periodiek beoordeeld.

R o l van het college

Het college is uiteindelijk eindverantwoordelijk voor de bedrijfsvoering van de gemeente Dordrecht en daarmee voor al haar beleid en bijkomende risico’s. Jaarlijks wordt de weerstandsparagraaf in de begroting en in dejaarstukken opgesteld. Daarnaast dient het college ervoor te zorgen dat de doelstellingen van risicomanagement worden bereikt.

Het college dient bij elk (raads)voorstel na te gaan wat de belangrijkste risico’s zijn en dit te rapporteren aan deraad zodat zij op de hoogte is van de risico’s die het realiseren van

de beleids- of projectdoelstellingen in de weg kunnen staan. Pas dan is er voor raad en college mogelijkheid om in compleetheid besluiten te nemen of alternatieven af te wegen.

Het college heeft op basis van haar actieve informatieplicht de verantwoordelijkheid de raad over de risico’s te informeren. Deze actieve informatieplicht geldt niet alleen vooraf maar ook ten tijde van de uitvoering van de begrotingsprogramma’s en projecten. Tussentijdse majeure mutaties in het risicoprofiel dienen vanuit de ambtelijke organisatie aan het college en daarna aan de raad te worden gemeld, zonder te wachten op de P&C-documenten.

Twee keer per jaar krijgt de raad van het college een duidelijk beeld van het risicoprofiel en de hierbij genomen beheersmaatregelen gepresenteerd. Dat is uitgebreid bij de begroting en het jaarverslag. Tussentijds gebeurt dit alleen als er onvoorziene omstandigheden zijn die ten tijde van de begroting en jaarstukken niet voorzien waren (actieve informatieplicht).

Beleidskader 7

Het college dient bij elk voorstel na tegaan wat de belangrijkste risico’s zijn en dit te rapporteren aan de raad zodat zij opde hoogte is van de risico’s die het realiseren van de beleids- of projectdoelstellingen in de weg kunnen staan. Deze actieve informatieplicht geldt zowel vooraf als tijdens de uitvoering van begrotingsprogramma’s en projecten.

De raad ontvangt van het college ten tijde van de begroting en jaarstukken een uitgebreid inzicht in het risicoprofiel. Tussentijds gebeurt dit alleen als er onvoorziene omstandigheden zijn die ten tijde van de begroting en jaarstukken niet voorzien waren.

R o l van de directieraad

De directieraad is integraal verantwoordelijk voor het strategische risicomanagement en daarmee primair verantwoordelijk voor het gehele risicoprofiel van degemeente Dordrecht. Vanuit deze verantwoordelijkheid bepaalt de directieraad de prioriteiten en de planning en zorgt zij ervoor dat bewust wordt omgaan met risico’s en dat risicomanagement gemeentebreed wordt gestimuleerd.

Tevens dient de directieraad te sturen op de meest urgente risico’s binnen de gemeente en is zij verantwoordelijk voor het realiseren en toepassen van de gedefinieerde beheersmaatregelen. Ieder lid van de directieraad bespreekt met de afdelingshoofden en/of projectleiders binnen zijn portefeuille periodiek de stand van zaken tenaanzien van het risicoprofiel van de sectoren en projecten.

Beleidskader 8

Risicomanagement is een vorm van integraal management wat inhoudt dat de lijn (directeuren van de sectoren en bedrijven) primair verantwoordelijk is voor de realisatie van de doelstellingen en de risico’s die hiermee samenhangen.

Voor de rolomschrijvingen van de individuele sector- en programmadirecteuren, de afdelingshoofden, de projectmanagers en het team van risicocoördinatoren wordt verwezen naar bijlage 3.

2.3 Actueel en compleet houden van het risicoprofiel

Het risicoprofiel, de maat (kwalitatief of kwantitatief) voor het geheel aan risico’s van het betreffende project, proces, programma of beleidstraject, wordt zo compleet en realistisch mogelijk in beeld gebracht.

Praktijk binnen Dordrecht is dat inzicht in de risico’s die de gemeente loopt, begint bij het risicobewustzijn van de medewerkers in de organisatie. Als zij risicobewust zijn in hun dagelijkse werkzaamheden kan proactief worden ingespeeld op de risico’s door het op tijd nemen van passende beheersmaatregelen. Compleetheid en actualiteit van het risicoprofiel is hiermee onlosmakelijk bonden met de alertheid en bereidheid van alle betrokkenen om risico’s te signaleren enbespreekbaar te maken.

De gemeente Dordrecht verwacht ook van de eigen verbonden partijen dat zij een actief beleid voeren op het gebied van risicomanagement en weerstandsvermogen en zal hier in deregionale overlegvormen actief aandacht voor vragen. Gelet op het feit dat wij als gemeente voor grote delen verantwoordelijk zijn voor de exploitatie van verbonden partijen, vinden wij dat we ook eisen mogen stellen aan de wijze waarop verbonden partijen met risicomanagement omgaan. Hiermee kan enerzijds voorkomen worden dat we onverwachts geconfronteerd worden met een incompleet risicoprofiel vanuit een van de verbonden partijen en anderzijds dat we risico's aan onze kant op moeten nemen en hiervoor weerstandscapaciteit dienen te reserveren.

Beleidskader 9

Het risicoprofiel, de maat (kwalitatief of kwantitatief) voor het geheel aan risico’s van het betreffende project, proces, programma of beleidstraject, wordt zo compleet en realistisch mogelijk in beeld gebracht.

Beleidskader 10

De gemeente Dordrecht verwacht ook van de eigen verbonden partijen dat zij een actief beleid voeren op het gebied van risicomanagement en weerstandsvermogen en zal hier in de regionale overlegvormen actief aandacht voor vragen.

3 Risicomanagement  in relatie tot het weerstandsvermogen

Het aspect weerstandsvermogen is onderdeel van het bredere risicomanagement. Het vormt als ‘beheersmaatregel’ het sluitstuk van risicomanagement, een laatste vangnet om deeventuele risicokosten op te vangen. Daarnaast geeft het een indicatie in welke mate de gemeente in staat is onvoorziene  tegenvallers  op te vangen.  Inzicht in het weerstandsvermogen van de gemeente Dordrecht is dus belangrijk om decontinuïteit van de organisatie te kunnen garanderen.

D e f i n i tie: weerstandsvermogen

De mate waarin de organisatie in staat is middelen vrij te maken (weerstandscapaciteit) om de financiële gevolgen van risico’s op te vangen.

Het weerstandsvermogen bestaat aldus uit de relatie tussen de beschikbare weerstandscapaciteit, zijnde de middelen en mogelijkheden waarover de gemeente beschikt (of kan beschikken) om niet voorziene kosten te dekken, en alle risico’s waarvoor geen maatregelen zijn getroffen of waar na het treffen van maatregelen nog restrisico’s overblijven.

In formulevorm gaat het hier om deratio voor het weerstandsvermogen, te weten:

Ratio = beschikbare weerstandscapaciteit / benodigde weerstandscapaciteit

3.1 Norm voor de ratio van het weerstandsvermogen

Het streven is de komende jaren over ‘voldoende’ weerstandscapaciteit te beschikken. Een normratiocijfer van tenminste 1,0 voldoet aan het criterium ‘voldoende’ voor het weerstandsvermogen. Wij willen hier, mede gelet op het amendement hierover, aan vasthouden. Het is daarnaast een logische norm omdat hiermee de omvang van de gekwantificeerde risico’s in evenwicht is met de hiervoor aan te houden beschikbare weerstandscapaciteit waarmee de risico’s opgevangen kunnen worden. Onderstaand figuur geeft het een en ander schematisch weer.

afbeelding binnen de regeling

F i g u u r 3: schematische weergave weerstandsvermogen

De raad kan opdeze normratio sturen. Wanneer deze ratio minder dan 1,0 bedraagt, is de gemeente kwetsbaar en beschikt dan niet over voldoende weerstandscapaciteit om de resterende risico’s af te dekken.

Bij overschrijding van de ondergrens hanteren we onderstaande beslisboom om te bepalen welke actie nodig is om de ratio weer op het niveau van ten minste 1,0 te krijgen. In de beslisboom is tevens aan deonderzijde opgenomen de situatie waarin de ratio resulteert in een niveau van boven de 1,4. De grens van 1,4 is geen apart kader. Deze wordt veelal landelijk gehanteerd als overgang tussen de classificatie voldoende en ruim voldoende.

F i g u u r 4: beslisboom

afbeelding binnen de regeling

In de navolgende paragrafen gaan we in op de mogelijke oplossingen, zoals weergegeven in de grijs gearceerde boxen uit de beslisboom, in de situatie dat nog niet is voldaan aan een ratio van ten minste 1,0.

(financieel) Beleidskader 11

Wij hanteren een normratiocijfer van ten minste 1,0. Bij overschrijding van de ondergrens hanteren we een beslisboom om te bepalen welke actie nodig is om de ratio weer op het niveau van ten minste 1,0 te krijgen.

3.2 Beschikbare weerstandscapaciteit

De beschikbare weerstandscapaciteit bestaat uit de middelen en mogelijkheden waarover de gemeente beschikt om niet begrote kosten die onverwachts en substantieel zijn te dekken. Onderscheid kan worden gemaakt in incidentele en structurele weerstandscapaciteit. Met het eerste wordt bedoeld het vermogen om calamiteiten en andere eenmalige tegenvallers op te kunnen vangen zonder dat dit invloed heeft op de voortzetting van taken op het geldende niveau. Met de structurele weerstandscapaciteit worden de middelen bedoeld die permanent ingezet kunnen worden om tegenvallers in de lopende exploitatie op te vangen, zonder dat dit ten koste gaat van de uitvoering van de bestaande taken.

Tot op heden heeft Dordrecht enkel de algemene reserve Stad en Grondbedrijf tot de (incidenteel) beschikbare weerstandscapaciteit gerekend. Deze voorzichtige benadering willen wij op enkele onderdelen aanpassen. Realiteit is dat er ook andere middelen aan te wijzen zijn die bij het zich

voordoen van grote tegenvallers kunnen worden ingezet. We praten in dit geval over potentiële weerstandscapaciteit.

In feite kent het weerstandsvermogen drie verschillende gradaties:

A.  middelen welke direct kunnen worden ingezet zonder gevolgen voor begroting of programma’s;

B.  middelen welke eventueel kunnen worden ingezet, maar wel met gevolgen voor begroting of programma’s;

C.  middelen welke nog verder kunnen worden ingezet door besluiten te heroverwegen of middelen anders in te zetten bij grote calamiteiten of financiële problemen.

In onderstaande tabel worden de diverse potentiële bestanddelen van de beschikbare weerstandscapaciteit genoemd en van een uitleg voorzien.

Bestanddelen van de weerstandscapaciteit

Gradatie

1. Algemene reserve Stad en GBD

De gemeente Dordrecht heeft een tweetal algemene reserve om incidentele risico´s financieel af te dekken, te weten de Algemene reserve Stad en de Algemene reserve Grondbedrijf.

De algemene reserve Stad heeft een permanent karakter met een minimale omvang van € 10 miljoen (vastgesteld in de Nota Reserves en Voorzieningen). Ten aanzien van de Algemene

reserve Grondbedrijf is geen minimale omvang afgesproken.

A

2. Post onvoorzien

Artikel 189 van de Gemeentewet en Artikel 8 (lid 1 en lid 6) van het BBV verplicht iedere gemeente een bedrag voor onvoorziene uitgaven op te nemen in de begroting. Dordrecht neemt jaarlijks bij de begroting een post onvoorzien op ter hoogte van € 1 miljoen. Feitelijk is hier sprake van structurele weerstandscapaciteit.

De post onvoorzien is een buffer voor externe onvoorziene tegenvallers. Het dekt uitgaven die voldoen aan de 3-o´s: onvoorzien, onvermijdelijk en onuitstelbaar. In het bepalen van de

hoogte van dit bedrag is een gemeente vrij.

A

3. Rentereserve

De rentereserve (plafondstand € 5 miljoen) dient voor het opvangen van het risico van renteschommelingen. Het saldo van alle interne en externe rentelasten en rentebaten wordt verrekend met deze reserve.

Wij stellen voor de rentereserve toe te rekenen aan de beschikbare weerstandscapaciteit. Het is namelijk een reserve zonder bestedingsdoel of vooraf begrote exploitatiebijdrage, maar een reserve ter dekking van renterisico's.

Bij het toerekenen van deze reserve aan het weerstandsvermogen dient in NARIS tegelijk een risico-inschatting te worden opgenomen op het zich voordoen van negatieve resultaten in de rente-omslag in de komende 3 jaar.

A

4. Inkomensreserve

Dordrecht kent een tweetal inkomensreserve met een financieringsfunctie, te weten de

Inkomensreserve en de Exploitatiereserve EZH-middelen (€ 98,4 miljoen, respectievelijk

€ 69,7 miljoen). Beide reserves behoren tot de potentiële weerstandscapaciteit met dien verstande dat interen op deze reserves een exploitatienadeel tot gevolg heeft door gemiste

rente-inkomsten. Hierbij geldt dat bij een rentevoet van 4% iedere miljoen euro onttrekking een structurele bezuinigingsopgave oplevert van € 40.000.

B

5. Onbenutte belastingcapaciteit

De onbenutte belastingcapaciteit bestaat uit de extra structurele middelen die gegenereerd kunnen worden door de tarieven van de gemeentelijke heffingen te verhogen tot het wettelijk toegestane maximum. De onbenutte belastingcapaciteit kan worden berekend door de

maximaal toegestane belastingbaten/-tarieven te vergelijken met de belastingbaten/-tarieven in de gemeente Dordrecht

Voor Dordrecht geldt momenteel een onbenutte belastingcapaciteit van circa € 3 miljoen (structureel) ten aanzien van de OZB (enkel eigenaren van woningen). Indicatief kan gesteld worden dat iedere procent verhoging van het OZB-tarief leidt tot een jaarlijkse extra inkomst van € 100.000 voor de gemeente.

B

 

6. Begrotingsruimte

Als de begroting en meerjarenraming sluiten met een positief saldo, dan is er begrotingsruimte. Alleen structurele begrotingsruimte kan worden ingezet voor structurele financiële tegenvallers die zich hebben voorgedaan en eerst incidenteel zijn afgedekt.

B

7. Ombuigingsmogelijkheden

In een begroting kan ruimte gecreëerd worden door bezuinigingsmaatregelen of een heroverweging van het (bestaand) beleid. Ombuigingsmogelijkheden zijn vooraf moeilijk te meten, het is meer het resultaat van een bestuurlijk besluitvormingsproces. Desalniettemin, kan altijd bij optredende risico’s tot aanvullende bezuinigingen en/of ombuigingen besloten worden.

B

8. Kostenreductie (bezuinigingen)

Efficiencyoperaties (vb. brede doorlichting) en beperking van de kosten kunnen ook toekomstige ruimte scheppen in de begroting. Dit laat zich echter op voorhand moeilijk hard maken.

B

9. Overige bestemmingsreserves

Dit zijn reserves met een bestedingsfunctie waarbij geld is weggezet voor toekomstige uitgaven of investeringen. Ondanks de eerder vastgestelde bestedingsfunctie kan de raad besluiten, indien noodzakelijk, de bestemmingsreserve bestedingsvrij te maken om risico’s financieel op te vangen. Het gaat hierbij dan enkel om die bestemmingsreserves die bestuurlijk heroverweegbaar zijn omdat ten aanzien van de gereserveerde en gevoteerde middelen nog geen harde juridische verplichtingen zijn aangegaan.

C

10. Stille en geheime reserves

Als activa onder de opbrengstwaarde zijn gewaardeerd is sprake van een stille reserve. Als activa niet zichtbaar op de balans staan, maar wel een opbrengstwaarde hebben, is sprake van een geheime reserve. Deze bezittingen staan niet op de balans, vandaar de term ‘geheim’. 

Voor de bepaling van de weerstandscapaciteit is van belang dat de activa waarin een stille of

geheime reserve besloten ligt direct verkoopbaar zijn. Niet direct verkoopbare activa blijven voor de berekening van de weerstandscapaciteit buiten beeld. Bij verkoop ontstaan winsten die eenmalig vrij inzetbaar zijn. Gemeenten kennen twee soorten stille/geheime reserves. Dit zijn stille/geheime reserves in financiële vaste activa (deelnemingen, aandelen) en stille/geheime reserves in de materiële vaste activa (bijv. gronden niet ingebracht in de grondexploitatie, panden etc.).

Voor Dordrecht geldt dat wanneer de raad overweegt stille reserves te betrekken er nader onderzoek nodig is naar de potentiële weerstandcapaciteit van ons aandelenbezit in de N.V. Eneco en Waterleidingbedrijf Evides. Hetzelfde geldt voor het bezit aan gemeentelijke panden vanuit het Vastgoedbedrijf.

C

Verbredin g beschikbare weerstandscapaciteit

Wij achten een iets bredere definitie van beschikbare weerstandscapaciteit hanteerbaar (gradatie A), waarbij als criterium geldt dat de bestanddelen zonder al te veel ingrijpende effecten inzetbaar zijn. De bestanddelen ‘Post onvoorzien’ en ‘Rentereserve’ kunnen in onze optiek worden toegerekend aan de beschikbare weerstandscapaciteit.

Binnen gradatie B is de Inkomensreserve verreweg het grootst inzetbare vermogensbestanddeel. Deze reserve heeft binnen deDordtse begroting al jarenlang de functie van inkomstengenerator (rente). In geval van noodzaak kan deze reserve relatief gemakkelijk worden ingezet als buffer om perspectief te bieden op een gewenste ratio van ten minste 1,0. Consequentie hiervan is dat dekking gevonden dient te worden voor degederfde rente-inkomsten, door structurele bezuinigingen en/of het verhogen van de tarieven.

Hierbij geldt dat de raad tegelijkertijd ook de afweging kan maken om de onbenutte belastingcapaciteit (gefaseerd) in te zetten en door middel van deze (tijdelijke) tariefsverhoging extra inkomsten en dus toevoeging aan het weerstandsvermogen kan genereren.

We stellen voor dat de ‘Inkomensreserve’ en de ‘Onbenutte belastingcapaciteit’ beiden behoren tot de potentiële weerstandscapaciteit, en enkel na uw goedkeuring als beschikbare weerstandscapaciteit kunnen worden aangemerkt. Indien de noodzaak tot (gecombineerde) inzetbaarheid van deze bestanddelen bestaat, bijvoorbeeld in het geval van een ratio kleiner dan 1,0, dan vragen wij u hiervoor altijd separaat om een besluit.

Ten aanzien van de overige bestanddelen met een gradatie B geldt dat wij het niet verstandig achten deze als direct inzetbare weerstandscapaciteit te beschouwen.

De toerekenbaarheid van bestanddelen uit categorie C achten wij momenteel niet realistisch en doen afbreuk aan het principe van betrouwbare overheid.

(financieel) Beleidskader 12

Uitgangspunt bij het definiëren van beschikbare weerstandscapaciteit is de mate waarin de bestanddelen zonder al te veel ingrijpende effecten inzetbaar zijn (gradatie A).

Naast de algemene reserves vallen hieronder de onderdelen ‘Post onvoorzien’ en ‘Rentereserve’.

We stellen voor dat de ‘Inkomensreserve’ en de ‘Onbenutte belastingcapaciteit’ beiden behoren tot de potentiële weerstandscapaciteit, en enkel na goedkeuring door de raad als beschikbare weerstandscapaciteit kunnen worden aangemerkt. Indien de noodzaak tot (gecombineerde) inzetbaarheid van deze bestanddelen bestaat, bijvoorbeeld in het geval van een ratio kleiner dan 1,0, dan vragen wij de raad hiervoor altijd separaat om een besluit.

De inzetbaarheid van de overige bestanddelen met een gradatie B en de bestanddelen met een gradatie C rekenen we niet tot de beschikbare weerstandscapaciteit.

3.3 Benodigde weerstandscapaciteit

Het bepalen van debenodigde weerstandscapaciteit (omvang van de risico's) wordt uitgevoerd met behulp van een inde praktijk beproefde risicosimulatie (Monte Carlo-simulatie2). Dit is een onderdeel van NARIS waarbij gebruik wordt gemaakt van de kansverdelingen en gevolgen zoals die per risico zijn aangegeven. Op basis van de risicosimulatie kan worden berekend welk bedrag er benodigd is om degeïdentificeerde risico’s in financiële zin afte dekken. Hierbij wordt binnen Dordrecht thans gerekend met een zekerheidspercentage van 90%.

De uitkomst van de benodigde weerstandscapaciteit wordt vastgelegd in deweerstandsparagraaf. Deze wordt minimaal tweejaarlijks geactualiseerd (bij programmabegroting en jaarrekening) en opgenomen in de planning & control producten.

2 Hierbij wordt denkbeeldig op basis van individuele kansverdelingen per resterend risico met elke keer een andere startwaarde miljoenen keren de werkelijkheid nagebootst, waarbij gesimuleerd wordt dat een combinatie van bepaalde resterende risico’s zich voordoet (Monte Carlo methode). Het risicosimulatiemodel houdt rekening met de verschillen tussen de kansen en met de verschillen in de impactomvang van resterende risico’s die zowel positief als negatief kan zijn. Dit leidt tot een nieuwe gezamenlijke kansverdeling, die alle resterende risico’s uit het risicoprofiel omvat.

De benodigde weerstandscapaciteit wordt bepaald door de factoren:

o  kwaliteit (en voornamelijk volledigheid) van de risico-inventarisatie;

o  verwachte risicokans (waarschijnlijkheid);

o  verwachte risico-omvang (effect, impact op de doelen of financiële positie);

o  risicobereidheid of –acceptatiehouding bij afdekken van risico’s;

o mate waarin risico’s al op een andere wijze dan de beschikbare weerstandscapaciteit zijn afgedekt (nl. verzekeringen, voorzieningen, beheersmaatregelen etc.); en

o gewenste mate van zekerheid dat resterende risico’s moeten worden opgevangen met de beschikbare weerstandscapaciteit.

De accountant heeft via de stresstest meerdere jaren laten zien dat Dordrecht een brede (=complete) benadering kent van haar risicoprofiel. Vergelijkbare 100.000+ gemeenten kennen een beduidend lager totaal aan risico’s. Dat kan enerzijds te maken hebben met de compleetheid van risico-identificatie die wij nastreven. Anderzijds is dit ook inherent aan de risicohouding die bij ons past. Dordrecht is een ambitieuze stad waarbinnen de laatste jaren veel grote projecten in uitvoering zijn. En daar hoort nu eenmaal het op een verstandige manier omgaan met risico’s bij.

Wij achten de volgende twee aanpassingen ter vaststelling van de benodigde weerstandscapaciteit aanvaardbaar:

Samenvoegen risico’s Stad en Grondbedrijf

Aan de kant van de benodigde weerstandscapaciteit zijn we gewend om een aparte ratio voor zowel de risico’s van de Stad als de risico's van het Grondbedrijf te presenteren. In Naris worden de hieronder liggende risico's vervolgens apart van elkaar beschouwd wanneer de simulatie naar de totale ratio wordt gemaakt.

Het Nederlands Adviesbureau voor Risicomanagement (NAR) heeft ons erop attent gemaakt dat we hiermee de totaal benodigde weerstandcapaciteit te hoog beschouwen in vergelijking tot een simulatie van de risico's Stad en grondbedrijf gezamenlijk.

Het risicoprofiel van zowel Stad als Grondbedrijf blijft evenwel apart inzichtelijk in de verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken.

Zekerheidspercentage in Naris van 90% naar 75%

Via de risicosimulatie in Naris berekenen we welk bedrag er nodig is om de geïdentificeerde risico's in financiële zin afte dekken. Hierbij wordt gerekend met zekerheidspercentages. Deze percentages geven aan hoe waarschijnlijk het is dat de financiële gevolgen van de werkelijk opgetreden risico's onder deberekende waarde valt. Zo lopen we bij een zekerheidspercentage van 50%, 50% kans dat de werkelijke financiële gevolgen boven het berekende bedrag ligt. Bij het percentage van 90% is de kans opeen hogere uitkomst nog maar 10%.

Het werken met een zekerheidspercentage van 75% wordt door enkele 100.000+ gemeenten gehanteerd (o.a. Arnhem en Breda). Het NAR geeft aan dat de keuze hiertoe afhankelijk dient te zijn van de mate van compleetheid van het risicoprofiel. Een breed risicoprofiel kan vergezeld gaan van een lager zekerheidspercentage. Gelet op de compleetheid waarmee wij onze risico’s in Naris opnemen (zie ook Stresstest: benchmark met 100.000+ gemeenten), stellen wij voor een zekerheidspercentage van 75% te hanteren.

Het vaststellen van de omvang van de benodigde weerstandscapaciteit gebeurt uiteindelijk via het uitvoeren van de Monte Carlo-simulatie

Goed uitgevoerd risicomanagement voorkomt dat de benodigde weerstandscapaciteit (te) fors oploopt, omdat de meeste reguliere risico’s in het kader van het risicomanagement pro-actief worden herkend en met beheersmaatregelen worden afgedekt. Bij de invoering van Naris is om die reden de interne afspraak gemaakt enkel risico’s met een impact > € 50.000 op te nemen. Feitelijk fungeert deze ondergrens hiermee als ‘eigen risico’ voor de sectoren.

(financieel) Beleidskader 13

De benodigde weerstandscapaciteit is het resultaat van de risicosimulatie van risico’s met een impact > € 50.000, waarbij we uitgaan van een zekerheidspercentage van 75% en een gecombineerde ratio van Stad en Grondbedrijf.

4 Ontwikkelpad risicomanagement

4.1 Korte termijn (2012-2013): focus en impulsen

Risicomanagement is geen doel op zich, maar is een middel om doelstellingen te bereiken. Daarom is het verstandig om na te gaan wat je er nu feitelijk mee wilt bereiken, nog voordat je met dit instrument verder aan de slag gaat

Risicomanagement kent tegelijkertijd een brede scope. Voorgesteld wordt om de doorgroeiambitie te concentreren op zowel het hieronder geformuleerde statische als het dynamische aspect van risicomanagement.

Onze risico’s dienen een betrouwbare bron te zijn voor bepaling van debenodigde weerstandscapaciteit. Onder dit min ofmeer vaste gegeven vallen activiteiten als het bepalen  van het risicoprofiel, het maken van een stevige risico-identificatie inclusief kwantificering en het formuleren van realistische beheersingsmaatregelen.

Alhoewel hier ook sprake is van een zekere dynamiek, is het vooral zaak om deze min of meer klassieke taken uit de BBV-regelgeving goed op orde te hebben en voortdurend te streven naar nog betere en betrouwbare managementinformatie.

Wij noemen dit het statische aspect van risicomanagement (niet te verwarren met statische risico’s uit paragraaf 1.2). Gesteld kan worden dat Dordrecht dit aspect steeds meer op orde heeft en

hierin de afgelopen jaren stappen voorwaarts heeft gezet. Doorontwikkeling zit hem met name in de kwaliteit van de risico-identificatie en -classificatie, het werken aan een risicovolgsysteem en het verder verbeteren en standaardiseren van de interne managementrapportages.

Risicomanagement dient verdere impulsen te geven aan de sturing op risico’s. Het gaat hier om het actief maken en houden van beheersingsmaatregelen, hiervoor verantwoordelijkheid nemen en permanent volgen/bijstellen van de mogelijkheden voor risicoreductie. Kortom het dynamische aspect van risicomanagement. Voor dit aspect geldt een langere tijdshorizon (zie 4.2).

4.2 Lange termijn (2014-2016): doorgroei naar strategisch risicomanagement

Uitdaging zit hem erin om het dynamische aspect verder handen en voeten te geven. Hierin is een aantal mogelijkheden in doorontwikkeling denkbaar.

V a r i a n ten in doorgroei risicomanagement

  • 1.

    vasthouden aan huidige werkwijze: vanuit de klassieke taken (statische aspect) van risicomanagement ontstaat voldoende grip om debeheersing van risico’s te agenderen en uiteindelijk te effectueren;

  • 2.

    doorpakken op huidige werkwijze: ad 1 aangevuld met het strakker organiseren van het risico-eigenaar, c.q. risicodragerschap. De huidige Naris-risico’s (ca. 150 stuks) dienen één op één gekoppeld te worden aan één organisatieonderdeel en één persoon. Deze persoon voelt zich als eigenaar verantwoordelijk voor de beheersing van het risico en informeert het eigen MT periodiek over de voortgang;

  • 3.

    doorpakken én veranderen van huidige werkwijze; ad 2 aangevuld met een opname van het risicoprofiel van de sectoren in de eigen jaarplannen op zo’n wijze dat hierover zowel intern als in dejaarplangesprekken (ook gedurende het uitvoeringsjaar) met de gemeentesecretaris de beheersing ervan kan worden besproken;

  • 4.

    doorpakken en veranderen naar integrale werkwijze via strategisch risicomanagement3: ad 3 aangevuld met koppeling van risico’s aan de strategische doelen van de stad. De huidige financiële risico’s (Naris) zijn vooralsnog losgekoppeld van de doelstellingen uit de programmakaarten. Aan iedere programmakaart wordt vanaf Begroting 2014 een onderdeel risico’s toegevoegd. Hieruit moet kunnen worden opgemaakt waar de voornaamste obstakels, maar ook kansen, liggen voor realisatie van de beleids- en overige organisatiedoelstellingen. Met deze slag wordt tevens het college in positie gebracht als eindverantwoordelijke voor de realisatie van de doelstellingen uit de programma’s.

3 Van strategisch risicomanagement bestaat geen eenduidige definitie. Belangrijke aspecten zijn evenwel:

- risicoanalyse bezien vanuit de bestuurlijke en ambtelijke top

- risicoanalyse in relatie tot het bereiken van de organisatiedoelstellingen

- risicomanagement breder opzetten dan alleen financiële risico’s

- het kiezen en bewust uitvoeren van een bepaald risicoprofiel en vanuit daar gericht acties ondernemen ten aanzien van de risico’s.

Andersoortige strategische risico’s (bijv. politieke, maatschappelijke, integriteits, juridische, imago, personeel etc.) dienen expliciet benoemd te worden en, net als de financiële risico’s, zoveel mogelijk gekoppeld te worden aan de doelstellingen.

Risicobeheersing en -sturing wordt hiermee op natuurlijker manier onderdeel van managementverantwoordelijkheid.

Wij zien een doorgroei naar variant 4 voor Dordrecht als een noodzakelijke enhaalbare stap. Hierbij is er het besef dat er zowel aan de zachte (cultuur) als aan harde kant van risicomanagement doorontwikkelingen nodig zijn. Zo zal koppeling van risico’s aan doelstellingen via de programmakaarten zowel leiden tot een nadere operationalisering van doelstellingen als tot een duidelijker inzicht in de risicoverantwoordelijkheden. De wijze waarop risico’s gekoppeld worden aan programmakaarten en hiermee onderdeel worden van dedoelstellingen van beleid is echter binnen gemeenteland nog onontgonnen gebied. Deze doorontwikkeling zal de komende periode vanuit de sectoren en bedrijven ingezet gaan worden.

Bijlage 1

Voor de belangrijkste kernbegrippen uit deze nota hanteren wij een volgende definiëring:

Risico

Gebeurtenis die zich al dan niet kan voordoen en die kan leiden tot schade met een financieel gevolg of afwijking van een te behalen beleidsdoel.

Initieel risico

De inschatting van het risico zonder de effecten van beheersmaatregelen.

Beheersmaatregel

Een activiteit die zich op enige wijze richt op het elimineren, vermijden of verkleinen van de oorzaak of het gevolg van een ongewenste gebeurtenis. Maatregel waarmee een risico wordt gewijzigd.

Restrisico

De inschatting van het risico met medeneming van de effecten van beheersmaatregelen. Risico dat overblijft na risicobeheersing.

Risicomanagement

Het beheersen van risico’s door op gestructureerde wijze expliciet risico’s te inventariseren en beheersmaatregelen uit te voeren en evalueren ter vermijding/vermindering van die risico’s. Dit alles in een cyclisch proces waarin de inventarisaties voortdurend up-to-date worden gehouden.

Risicomanagementbeleid

Verklaring van algemene bedoelingen en richting van een organisatie met betrekking tot risicomanagement.

Risicodrager

De persoon of het organisatieonderdeel aan wie het risico gealloceerd is.

Risico-eigenaar

De persoon die eindverantwoordelijk en bevoegd is om het risico te managen.

Risicohouding

Benadering van een organisatie bij de beoordeling en het uiteindelijk nastreven, behouden, nemen of vermijden van risico’s.

Risico-identificatie

Proces waarmee risico’s worden opgespoord, herkend en beschreven.

Risicomanagementproces

Systematisch toepassing van beleidslijnen, procedures en werkwijzen op de activiteiten met betrekking tot communicatie, overleg, vaststelling van de context, en het identificeren, beoordelen, behandelen, monitoren en evalueren van risico’s.

Risicoprofiel

Een maat (kwalitatief of kwantitatief) voor het geheel aan risico’s van het betreffende project, proces, programma of beleidstraject.

Bijlage 2

De 6 stappen van de risicomanagementcylus:

o  Context: Waarover gaat de risicoanalyse en wat willen we ermee bereiken?

o  Identificeren: Wat kan ons allemaal overkomen?

o  Kwantificeren: Wat zijn onze grootste risico’s?

o  Afwegen: Hoe kunnen we de grootste risico’s beheersen?

o  Beheersen: Hoe nemen we de beheersing ter hand?

o  Evalueren: Wat is er veranderd en wat hebben we geleerd?

C on text (waarover gaat het en wat willen we bereiken?)

Risico-analyse is geen doel op zich, maar een middel. Het is daarom verstandig om nate gaan wat je ermee wilt bereiken. In deze stap wordt gekeken naar interne en externe factoren die van belang zijn voor derisicoanalyse. Het gaat om vragen als: Wat is je doel? Waar sta je nu? Word je weleens verrast? Heb je zicht op de risico’s? Krijgen anderen de kans hun risico’s te benoemen? Wat gaat er mis zonder risicomanagement?

Met behulp van deze informatie kan de doelstelling van de risicoanalyse worden vastgesteld. Vervolgens gaan wehet organiseren. Wie is de opdrachtgever en wie neem je op in de projectgroep? Uiteindelijk leidt dit alles tot een beargumenteerd antwoord op de vraag: Wat gaan we doen en wie is waarvoor verantwoordelijk?

Identificeren (wat kan ons overkomen?)

In deze stap proberen we een uitgebreid overzicht te verkrijgen van gebeurtenissen die het behalen van doelen kunnen belemmeren of vertragen. Het gaat er in deze stap om een zobreed mogelijk spectrum aan risico’s te verkrijgen. We kijken dan ook vanuit meerdere invalshoeken. Het gaat er dus steeds om: hebben we alles in beeld en is het actueel? Dit doen de afdelingshoofden, projectleiders, directeuren en gemeentesecretaris. Hierna worden deze personen risico-eigenaren genoemd. Dit zijn de medewerkers die eindverantwoordelijk zijn voor het risico en erover rapporteren, elk op hun niveau.

De gemeente Dordrecht kiest ervoor om de risico’s van onderuit de organisatie naar boven te laten komen (bottom-up benadering). Dit is een praktische benadering omdat risico’s zo benoemd worden door degenen die dagelijks het werk uitvoeren. Met behulp van deze inzichten bepaalt iedere sector haar eigen top 10 risico’s. Vervolgens vormen deze risico’s de basis voor de

gemeente brede risico’s. Dit zijn derisico’s die bepalend zijn voor derichting van de gemeente Dordrecht. Deze toprisico’s worden gekozen door het college en worden opgenomen in de begroting en de jaarrekening. Bij grote tussentijdse mutaties van risico’s kan ervoor gekozen worden hiervan een melding te maken inde Bestuursrapportage of de Kadernota. Bij grote projecten zal dit echter veelal gebeuren in de reguliere voortgangsrapportages aan de raad.

F i g u u r 5: Bottom-up benadering

afbeelding binnen de regeling

Om een integraal beeld te krijgen, voeren de directies hun risico’s toe aan de Naris-database. Tot slot kijkt de afdeling Concern naar de onderlinge samenhang, consistentie en integraliteit van het risicoprofiel.

K w a n t i f i c er e n (wat zijn onze grootste risico’s)

Na het in kaart brengen van de bedreigingen/risico’s worden deze toegewezen aan risicobeheerders. Deze personen zijn operationeel verantwoordelijk voor het risico. Zij analyseren enbeoordelen de bedreigingen/risico’s in termen van kansen en risico’s. Je hebt altijd een b est case, dit is de kans, enje hebt ook een w orst case en dat is je grootste risico. Op basis van de analyses bepalen we de kans van optreden en demogelijke gevolgen. De gevolgen brengen we zo concreet mogelijk in beeld, waardoor de beheersmaatregelen vervolgens beter te bepalen zijn. Als het mogelijk is hanteren we meerdere bronnen om een zo reëel mogelijke inschatting van de omvang te maken. De uitkomsten van derisicoanalyse bespreken we met relevante betrokkenen (opdrachtgever, projectteam, afdeling) om risico’s te delen en zo draagvlak te krijgen.

Het is goed onderscheid te maken tussen het initiële risico en het restrisico. Het initiële risico is de inschatting van het risico zonder effect van de beheersmaatregelen. Door het nemen van correctieve beheersmaatregelen (zie: paragraaf Beheersen) zal de schade verminderen of zelfs helemaal verdwijnen. Wat dan resteert, is het restrisico. Als we hieronder spreken over gevolgen, spreken we over restrisico’s. Dit risico neemt de risico-eigenaar op in zijn risicoregister. Als beheersmaatregelen geld kosten, dan nemen we deze op in de begrotingen.

A f we g e n (hoe kunnen we onze risico’s beheersen?)

Nu de belangrijkste risico’s in kaart zijn gebracht, gaan we nadenken over de manier waarop we de belangrijkste risico’s kunnen beheersen, dan welde kansen te benutten. Daar is het immers allemaal begonnen. Voor degoede orde: het doel is niet om koste wat het kost risico’s te vermijden of te voorkomen. Het doel is vooraf te overwegen wat we met een risico of kans gaan doen. Dat noemen we beheersmaatregelen.

Als er beheersmaatregelen genomen dienen te worden, is het van belang dat deze effectief zijn. Tevens is het belangrijk dat de maatregelen proportioneel zijn. Soms is het goedkoper het risico te nemen. Tevens beoordelen we of maatregelen uitvoerbaar zijn, of het om beïnvloedbare zaken gaat en of de beheersmaatregelen misschien nieuwe risico’s met zich mee brengen. Op basis van deze informatie kiezen we onze beheerstrategie. De kosten en tijd voor het uitvoeren van de maatregelen verwerken we in de begrotingen en planningen.

Tot slot wijzen wede maatregelen toe aan een actor. Dit is degene die het risico het best kan beheersen en/of die er het meeste belang bij heeft. Dit alles dient goed vastgelegd te worden (bijvoorbeeld in een risicoregister) zodat de opdrachtgever kan monitoren hoe het risico zich ontwikkelt.

B e h e e r s e n (hoe nemen wede beheersing ter hand?)

Sommige risico’s worden vermeden en sommige overgedragen. Maar er zijn ookrisico’s die we zelf moeten gaan beheersen, daarvoor hebben we in voorgaande stap een beheersstrategie bedacht. Nu komt het aan op het uitvoeren van deze maatregelen. We gaan daarbij zoveel mogelijk planmatig te werk. We maken een plan waarin is aangegeven wie wat gaat doen, wat daarvoor

nodig is, hoe we de effecten van de maatregelen bewaken en hoe erover wordt gerapporteerd. Ook voor de beheersmaatregelen geven we kaders mee als budget, tijdsduur en kwaliteitseisen.

Het uitvoeren van de beheerstrategie gaat zoveel mogelijk deel uitmaken van het dagelijks werk. We koppelen ook de rapportering zoveel mogelijk aan de reguliere cyclische producten. Daarin geven we steeds aan wat de status van de beheersmaatregelen is.

E valueren (wat is er veranderd en wat hebben we geleerd?)

Een groot deel van het proces is nu afgerond. We hebben de risico’s geïnventariseerd, geanalyseerd, maatregelen bedacht om er zo goed mogelijk mee om te gaan en deze maatregelen ook uitgevoerd. Zijn wedan klaar? Nee, risicomanagement is een cyclisch proces. Indien blijkt uit de evaluatie dat het effect van demaatregel niet het beoogde effect heeft op het minimaliseren van het risico, kan ernog bijgestuurd worden.

Het is dus goed om periodiek terug te kijken om beter vooruit te kunnen kijken. Hiermee wordt de risico-intelligentie verder aangescherpt. We leren zo beter prioriteiten vast te stellen, de effecten van de beheersing beter in te schatten. De risicocoördinatoren van de sectoren zullen dan ook – minimaal eens per kwartaal - kwalitatieve analyses maken, evaluatiebijeenkomsten organiseren waarin vragen aan de orde komen als: Is het risicoprofiel kleiner of groter geworden? Zijn de restrisico’s nog wel acceptabel? Zijn de beoogde effecten van de beheersmaatregelen behaald en zo nee, waarom niet? Hoe maken wehet risicobewustzijn en risicomanagement tot een onlosmakelijk onderdeel van ons werk? Wat zijn de concrete vervolgstappen?

Bijlage 3

R o l van de individuele directeur

De directeur is eindverantwoordelijk voor alle risico’s die binnen de afdelingen van deeigen sector of het programma bestaan. De directeur moet zelf tijdig eventuele risico’s onderkennen en verantwoordelijkheid nemen voor de totstandkoming van passende beheersmaatregelen. Periodiek bespreekt hij de risico’s binnen de sector of het programma met de afdelingshoofden, waarbij beoordeeld wordt in hoeverre de beheersmaatregelen toereikend zijn. Daarnaast bespreekt de directeur de risico’s ook periodiek met de verantwoordelijke portefeuillehouder.

De directeur vult de risico’s aan met eventuele afdelings- of programma overstijgende risico’s, die zich binnen de sector of het programma kunnen manifesteren. Hij dient er verder voor zorg te dragen dat het risicobewustzijn binnen de sector of het programma wordt gestimuleerd.

De directeur neemt de belangrijkste risico’s en bijbehorende beheersmaatregelen (en de acties die leiden tot realisatie van die maatregelen) op in het sector- of programmaplan.

R o l van de afdelingshoofden

Het afdelingshoofd is verantwoordelijk voor derisico’s die zich voordoen binnen deeigen afdeling. De inventarisatie van risico’s start bij het afdelingshoofd die de risico’s beoordeelt tegen de achtergrond van de actuele ontwikkelingen en inzichten van het komende begrotingsjaar. Het afdelingshoofd kwantificeert de risico’s en draagt zorg voor communicatie van derisico’s binnen de afdeling en richting de sectordirecteur.

Periodiek actualiseren de afdelingshoofden hun risico-overzichten ten behoeve van de verschillende rapportages (bijvoorbeeld afdelingsplan, begroting, jaarverslag, tussentijdse rapportages). Hierbij worden ook passende beheersmaatregelen ontworpen. Het afdelingshoofd is tevens verantwoordelijk voor het toepassen van deze beheersmaatregelen.

R o l van de projectmanager

De projectmanager is verantwoordelijk voor alle risico’s die zich binnen het eigen project voordoen. De projectleider moet zelf tijdig eventuele risico’s onderkennen en passende maatregelen nemen. Periodiek bespreekt de projectleider de risico’s binnen het projectteam met de deelprojectleiders, waarbij wordt beoordeeld in hoeverre de beheersmaatregelen toereikend zijn. Daarnaast bespreekt deprojectleider de risico’s ook periodiek met de sectordirecteur en/of de verantwoordelijke portefeuillehouder in de directieraad. Voor projecten dient de risicorapportage aan te sluiten bij de belangrijke mijlpalen en beslismomenten van het project.

R o l van het team risicocoördinatoren

Risicomanagement is vanuit de gedachte van integraal management een zaak van het management van de verschillende onderdelen van de organisatie. De regie op het gebied van risicomanagement ligt bij de stadscontroller, echter het MT van elke sector bepaalt zelf hoe zij intern invulling geeft aan deze verantwoordelijkheid.

Om risicomanagement effectief te implementeren is een risicocoördinator per sector aanwezig die toeziet op de gemaakte afspraken en die de sectoren en projecten ondersteunt bij hun taken op een voor hen nieuw vakgebied. De taak van decentrale risicocoördinator is bij de afdeling Concern ondergebracht.

Bijlage bij artikel 8

Nota Onderhoud Kapitaalgoederen Gemeente Dordrecht

1.Inleiding

1.1Aanleiding

Artikel 212 van de Gemeentewet verplicht gemeenten tot het opstellen van regels op het gebied van financieel beleid, het financieel beheer en de inrichting vande financiële organisatie. Deze regels zijn voor Dordrecht vertaald in de ‘Financiëleverordening gemeente Dordrecht’die is vastgesteldop 20 december 2011.In deze verordening zijn de regels vastgelegd die de uitoefening van de kaderstellende en controlerende taken in het financiële beleid door de raadmogelijk moeten maken. In artikel 7 van de Financiële verordening is vastgelegd dat het college beleid opstelt over het onderhoud aan kapitaalgoederen ter behandeling en vaststelling door de raad.

Voorts is met de Auditcommissie afgesproken dater een nota ‘Onderhoud Kapitaalgoederen’ wordt opgesteld. Met voorliggende nota ‘Onderhoud Kapitaalgoederen’ wordt invulling gegevenaan bovengenoemde afspraak. De notabevat geen nieuw beleid, maar kadert de huidige situatie die we vooralsnog willen voortzetten. Deze paraplunotageeft op hoofdlijnen inzicht in het huidige vastgesteldebeleid en beheer en legtde relatie met de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen in de begroting en jaarstukken.

1.2Doelstelling

Kapitaalgoederen zijn doorde gemeente aangekochteen/of tot stand gebrachteobjecten die gedurende meerdere jaren nut geven. Het onderhoudvan deze goederen beslaat een belangrijk deel van de gemeentelijke begroting. Voor kapitaalgoederen zijn vaaklanglopende investeringen vereist. Voorbeelden hiervanzijn gebouwen, wegen, riolering, openbare verlichting en groenvoorziening. Achterstanden in het onderhoud hiervan kunnen, naast kapitaalvernietiging,in het ergste geval leiden tot onveilige situaties. Het is daarom zinvol om op het gebied van het onderhoud van kapitaalgoedereneffectief beleid te voeren, en op deze wijze invulling te geven aan de begrippen assetmanagement en risicomanagement.

Het vigerend beleidmet betrekking tot onderhoud kapitaalgoederen van de gemeente Dordrecht is nu vastgelegd in verschillendebeleidsnotities die allen in het verleden door de raad zijn vastgesteld. Het doel van deze overkoepelende beleidsnota is hetformaliseren van de huidige praktijkrondom het onderhoud van kapitaalgoederen dat is vastgelegd in verschillende notities en onderhoudsplannen. Daarmee geven we invulling aandatgene wat is neergelegd in artikel7 van de Financiële verordening van de gemeente. Deze deelnotities zijn:

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Deze overkoepelende nota geeft op hoofdlijnen inzicht in het huidige vastgesteldebeleiden beheer. Dat betekent dat bovengenoemde beleidsnotities feitelijk integraal onderdeel zijn van deze nota.De beleidsdiscussie zelf vind plaats in de onderliggende deelnotitie. De toegevoegde waarde van de ‘paraplu’ is de effectuering van een strategischevisie op de huidige en toekomstige beleidsnotities die betrekking hebben op het onderhoud van kapitaalgoederen.

13Leeswijzer

Na een introductie over onderhoud kapitaalgoederen in hoofdstuk 2, wordt in hoofdstuk 3 het huidige onderhoudsbeleid en –beheer weergegeven. Tenslottegaat hoofdstuk4 in op de paragraaf onderhoud kapitaalgoederenin de begroting en de jaarstukken als informatie en voortgangsdocument vanhet geplandeonderhouden het eventuele achterstalligonderhoud van de kapitaalgoederen.

2.Beheeren onderhoudkapitaalgoederen

2.1Belang van goed beheer en onderhoudvan kapitaalgoederen

De gemeente Dordrecht heeft in de openbare ruimte op haar grondgebied veelinfrastructurele kapitaalgoederen in de vorm van wegen, gebouwen, constructies, openbareverlichting, verkeersregelinstallaties, speelvoorzieningen, riolering, water en groen.

Het beheer hiervan is van groot belang voor de publieke functie van de gemeente op gebieden als milieu, onderwijs, verkeer, leefbaarheid,recreatie en vervoer. Deze elementenzijn van directe invloed op de burgertevredenheid vanwege de invloed op het woon, leef- en werkklimaat van bewoners en bezoekersvan onze stad. Daarnaast is het belang vangoed beheer en onderhoud van kapitaalgoederengroot, omdat dit een aanzienlijk financieel beslag op onzebegroting legt.

2.2BBV1-regels rondom beheer en onderhoudkapitaalgoederen

1De Gemeentewet en de Provinciewet schrijven voor dat elke gemeente en elke provincie jaarlijksbegrotings- en verantwoordingsstukken moet opstellen. Het Besluit begroting en verantwoording (BBV) bevatde regelgeving daarvoor.

Het BBV geeft een aantal regels met betrekking tot het beheer van kapitaalgoederen. Binnen de context vandeze nota betreft het:

·  Verwerking in de begroting en de jaarrekening van een afzonderlijke paragraaf onderhoud kapitaalgoederen.

· Onderscheid van onderhoud in grootonderhoud, kleinonderhoud en (vervangings)investeringen.

· Verwerking van klein en groot onderhoud en (vervangings)investeringen.

· Overige regels omtrent verwerkingin de balans,de te vormen voorzieningenen de wijze van al dan nietactivering en afschrijving.

Het BBV onderscheidt investeringen met een maatschappelijk nut of met een economisch nut.Deze laatste groep genereert een opbrengst of kan worden verkocht. Investeringen met economisch nut moeten worden geactiveerd en afgeschreven.Investeringen met een maatschappelijk nut mogen worden geactiveerd en afgeschreven.

2.3Visie op beheer en onderhoud van kapitaalgoederenin Dordrecht

St r ategische onderhoudsvisie

De onderhoudsvisie vormtde leidraad van de onderhoudsaanpakvoor de lange termijn.

De kapitaalgoederen in de stad moeten schoon, heelen veilig zijn. Als we achterstallig onderhoud of een terugloop in kwaliteitconstateren, dan nemen wij maatregelen om deze achterstand zoveel mogelijk in te halen.

Bij het onderhoud staat de belevingvan de inwoners en gebruikers van de stad centraal.De ontvangen signalen uit de stad zijn belangrijk. We streven naar duurzaam onderhoud, waarbij we zoveel mogelijk kiezen voor een integrale aanpak. We maken daarbij wel de afweging tussen enerzijds de wensen en behoeftenvan inwonersen gebruikers vande stad, en anderzijds de eisen van doelmatig, bestendig en duurzaam onderhoud. Daar waar mogelijk kiezen we voor het ontlasten van het milieu en streven we naar levensduurverlengend beheer.

Het bezit van kapitaalgoederen is geen ambitie op zich,maar staataltijdten dienste van het doel dat we met het kapitaalgoed willen bereiken.

Beheer e n onderhoud

Goed beheer en onderhoud leidt tot een langere levensduur van kapitaalgoederen waardoor dieook op de langere termijnbruikbaarblijven. Het beheer betreft ook het toezien op de onderhoudstaatvan het kapitaalgoed, administratie, inspectie,rapporteren binnen de P&C-cyclus, en controles met als doel dat het kwaliteitniveau van het onderhoud niet zal leiden tot achterstallig onderhoud en/of juridische claims.

Beheer en onderhoud is een cyclisch proces. Bouw- en installatiedelen verouderen weer na onderhoudsingrepen, waardoor na verloop van tijd opnieuw onderhoudsingrepen noodzakelijk zijn. Kapitaalgoederen dienen zo lang mogelijk een bijdrage te leveren aan het doel waarvoor zij zijn aangeschaftof vervaardigd. Voor het beheer en onderhoud van de kapitaalgoederen wordt veelal gebruik gemaakt van beheerssystemen waarin de relevante data van alle objecten zijn ingebracht.

De kapitaalgoederen van de gemeente Dordrecht worden beheerd door: ·

  • .

    Vastgoedbedrijf (gebouwen);

  • .

    Maatschappelijke Ontwikkeling (onderwijsgebouwen);

  • .

    Stadsbeheer (openbare ruimte: wegen, groen, openbare verlichting, verkeersregelinstallaties, constructies,speelvoorzieningen en riolering);

  • .

    Stadsontwikkeling (water).

Kwaliteitniveaus

Essentieel in het beheerproces is het vaststellen van de kwaliteitniveaus voor de kapitaalgoederen. Het kwaliteitniveau is de resultante van het ontwerp, gebruiksdruk en onderhoudsinspanningen: bij een hoge gebruiksdruk is méér onderhoudsinspanning nodig om dezelfde kwaliteit te behouden. Verschillende keuzes resulteren in verschillende kosten voor onderhoudsbeheer.

Het kwaliteitniveau van ieder soort kapitaalgoed wordt op een eigen specifieke wijze uitgedrukt. Voor groen is het beheer bijvoorbeeld gericht op het in stand houden van de afgesproken beeldkwaliteit; niveau “A” voor het Centrumgebied, “B” voor de woonwijkenen “C” voor de bedrijventerreinen. Voor de constructiesis er een meerjarenbegroting voor groot onderhoud opgesteld voor alle kunstwerken met als kwaliteitsuitgangspunt een gemiddelde veiligheidurgentie van 1,4 en economische urgentie van 1,73. Voor gebouwen worden de onderhoudsniveaus1 tot en met 7 gebruikt, variërend van “nieuw” tot en met “slopershoogte”.

Al deze specifieke waardenwordenin deze overkoepelendenota niet verderuitgewerkt omdat deze vakinhoudelijke waarden al in de separate deelnota’s en/of beheersystemen moeten zijn vastgelegd. Deze onderliggende stukken zijnin feite onlosmakelijk verbonden met deze nota.

Beleidsnotities

Voor het beheer en onderhoud van kapitaalgoederen worden in Dordrecht beleidsnota’sopgesteld, waarin de doelstelling van het onderhoud wordt weergegeven. Daarnaastwordt hierin ook het kwaliteitniveau bepaald waarop het onderhoud van het desbetreffende kapitaalgoedwordt ingericht. Aan de hand van deze beleidskeuzesworden meerjarenonderhoudsprognoses met de bijbehorendestructurele budgetten geregeld. Indien in de loopvan de tijd de inzichtenmet betrekking tot de opzet en aanpak zich wijzigen worden de beleidsnotities hierop geactualiseerd. Voor deze paraplunotahoeft deze situatie niet direct te resulteren in een aanpassing. Nieuwe en/of vervallenonderliggende beleidsnotities vereisen periodieke aanpassing en zullen uiteraard wèl leiden tot een herziening van de nota ‘OnderhoudKapitaalgoederen’.

2.4Kwaliteitniveaus onderhoud kapitaalgoederen

K waliteitniveau onderwijsgebouwen en gebouwen van het vastgoedbedrijf

Bij de gebouwen wordt uiteraard de geldende wet- en regelgeving gevolgd (bijvoorbeeld arbowetgeving), maar de kwaliteitsnorm is in beginsel sober en doelmatig. De kwaliteit van kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang is geregeldin de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen en aanvullend in het Besluiten de regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen. De kwaliteit van de peuterspeelzalenis geregeldin de verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen. De kwaliteit van de gebouwen van het vastgoedbedrijf wordt vastgelegd in het meerjarenonderhoudsplan.

K waliteitniveau kapitaalgoederen in de o p e nbare ruimte

Voor de kapitaalgoederen in de openbare ruimte geldt hetmotto ‘schoon, heel en veilig’.

Vanuit dit principe bestaan onderstaandeinvalshoeken waaruit de kwaliteit bij het onderhoud van de kapitaalgoederenin de openbare ruimte worden beschouwd:

  • .

    Gebruikerskwaliteit: welke beleving roept het object bij de gebruikerop; · Veiligheid en veiligheidsbeleving;

  • .

    Technische kwaliteit: wat is de technische staat van het kapitaalgoed, functioneerthet en is het veilig te gebruiken gedurendede resterende technische levensduur;

  • .

    Bedrijfseconomische kwaliteit: dit betreft de vraag of het bedrijfseconomisch verantwoord is om, gelet op de resterende economische levensduur het onderhoud uit te voeren dan wel voor vervanging van het object te kiezen.

De kwaliteitniveaus voor de openbare ruimte zijn vastgelegd in het handboek ‘Kwaliteit Openbare Ruimte’(KOR).Het handboek KOR is een integrale visie voorhet ontwerp,inrichtingen het beheer en onderhoud van de openbare ruimte van de gemeente Dordrecht.Het handboek KOR is afgeleid van de landelijkestandaardvoor onderhoudsniveaus die is ontwikkeld door CROW2.

2 “CROW” staat voor de Stichting Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-,Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek.

3.Huidigonderhoudsbeleid kapitaalgoederen

3.1Algemeen

De kapitaalgoederen worden planmatig beheerd en onderhouden. Hiertoe worden in de sectoren specifieke meerjarige beleids- en onderhoudsplannen opgesteld.Op basis van een gekozen kwaliteitniveau worden de onderhouds- en vervangingskosten berekend met behulp van genormaliseerdekosten.Investeringen worden geactiveerd. Het beleidis naast kostenbeheersing ook gericht op het duurzaam in stand houdenvan de gemeentelijke voorzieningen. In dit hoofdstuk wordt het door de raad vastgestelde onderhoudsbeleid- en beheer van de kapitaalgoederen gebouwen, en van de kapitaalgoederen in de openbare ruimte weergegeven.Hierbijwordt kort ingegaan op het doelen de hieruit voorvloeiende beleidskaders. De kapitaalgoederenopenbare ruimte worden eerst in samenhangweergegeven in verband met gemeenschappelijk doel, systematiek en de van het handboekKOR afgeleide kwaliteitniveaus.Vervolgens wordende beleidskaders van de kapitaalgoederenin de openbare ruimte in afzonderlijke subparagrafen behandeld.

3.2Gebouwen Vastgoedbedrijf

Algemeen

Het Vastgoedbedrijf beheert alle vastgoed- en sportcomplexen3van de gemeente Dordrecht met uitzondering van de onderwijsgebouwen die worden beheerd door de sector Maatschappelijke Ontwikkeling. Het Vastgoedbedrijfis daarbij verantwoordelijk voor:

  • .

    Bouwkundig onderhoud aan het gebouw; · Schilderwerk aan de buitengevel;

  • .

    Onderhoud en vervanging van gebouwgebonden installaties (liften, verwarming) en eventueel overige verhuurde voorzieningen (leidingen gas, water en licht). De precieze afbakening verschilt per gebouw en is afhankelijkvan lopende contracten;

  • .

    Projectleiding bij nieuwbouw, renovatie en sloop;

  • .

    Factureren van de huur en toezien op betaling door huurder; ·

  • .

    Verzekeren van de opstallen;

  • .

    Voldoen van verschuldigdebelastingen op het eigendom.

Verdere beheertaken zijn account management, het (aansturen van) onderhoud, contractenbeheer, financieel beheer, administratie en control.

3Dit betreft de gebouwen, met betrekking tot het (kunst)gras en de wegenop de sportcomplexen heeft Sportbedrijf de meerjarige onderhoudsplannenopgesteld.

Beleidskader

Doel is het huisvesten van de eigen organisatieen bestuurlijk gelieerde organisaties, de accommodatie van maatschappelijke doelgroepen en behoud vangebouwd cultureel erfgoed. Daarnaast is ook het anticiperen op ruimtelijke/economischeontwikkelingen in de stadeen doel. Bijdit alles wordt gestreefd naar zo geringmogelijke kosten en optimalisatie van de vermogenswaarde van de gemeente met eentransparante kosten-en opbrengstenstructuur. Het bezit van vastgoed is geen doelop zich.

O n derliggende beleidsnotities

Bedrijfsplan Vastgoedbedrijf

In dit plan (2006)wordende gebouwen onderverdeeld in vier categorieën: te beheren, te behouden, te optimaliseren of af te stoten. Gebouwen die niet behoeven te worden gebruikt voor de huisvesting van onderdelen van de gemeentelijke organisatie of maatschappelijke doelgroepen, wordenafgestoten tenzijze tijdelijk worden beheerd ten behoeve van het Grondbedrijf of een strategisch belang hebben.

MeerJarenOnderhoudsPlannen

Het planmatigonderhoud is gebaseerd op 40-jarige onderhoudsprognoses (MJOP’s) met periodieke visuele controle. De MJOP’s wordenin principe iedere driejaar opgesteld. De uitvoering ervan vindt plaats via dienstverleningsovereenkomsten door het IngenieursbureauDrechtsteden, het ServicecentrumDrechtsteden en NN-vastgoed. Aan de hand van de MJOP’s wordt het jaarplan ten aanzien van het onderhoud vastgesteld.

T a bel financiële aspecten

afbeelding binnen de regeling

3.3Onderwijsgebouwen

Algemeen

De gemeente heeft een zorgplicht voor onderwijshuisvesting, welke is vastgelegd in de Wet op het Primair Onderwijs, Wet op Voortgezet Onderwijs en Wet op de Expertise Centra. De sector Maatschappelijke Ontwikkeling beheert schoolgebouwen inclusief peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang.

Beleidskader

Een belangrijk doel van onderwijsgebouwen is een adequate huisvesting biedenaan leerlingen op scholen. Het onderhoud aan de onderwijsgebouwenbestaatuit het vervangen, onderhoudenof aanpassen van gebouwonderdelen met als doel een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van het onderwijs.

Het beleidskader Onderwijshuisvesting is in samenspraak met de betrokken schoolbesturen opgesteld. Het beleidskader gaat uit van maatwerk en integralebenadering van huisvestingsbeleid, waarbij zowelonderhoud, aanpassing,uitbreiding en ook voorzieningenvoor onderwijskundige vernieuwing van belangis.

O n derliggende beleidsnotities

Investeren in leren’

In juli 2003 is de Dordtse Onderwijsvisie "Investeren in leren" vastgesteld. Deze visie beoogteen kwaliteitslag in de onderwijshuisvesting, om de scholen in staat te stellen de in de visie weergegeven onderwijsideeën te realiseren. Voor de uitwerking van de visie zijn extra middelen voor onderwijshuisvesting gereserveerd. Om deze middelen voor meerderejaren in te kunnen zetten is het BeleidskaderOnderwijshuisvesting en het Integraal Huisvestingsplan (IHP) vastgesteld.

 

Integraal Huisvestingsplan(IHP)

In 2004 is een integraal onderwijshuisvestingsplan vastgesteld met een meerjarenperspectief (2004-2014)voor de voorzieningen nieuwbouw, uitbreiding en aanpassing. Jaarlijksvond herijking plaats naar aanleiding van de actuele ontwikkelingen. De voorzieningen die in het volgende jaar worden uitgevoerd, werden opgenomen in het Programma voorzieningen huisvesting onderwijs.

 

Programma Onderwijshuisvesting

Jaarlijks wordt op basisvan de Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs

het Programma Onderwijshuisvesting opgesteld voor het komende begrotingsjaar. Op basis van het Programma wordthet bekostigingsplafondvoor het betreffende jaar vastgesteld. Uitgangspunt is dat voornamelijkde schoolbesturen plannen maken, optreden als bouwheer, eigen onderhoudsplannen uitvoeren en zoveel mogelijk zelfstandig opereren. De gemeente maakt het beleidskader (IHP), in goed overleg met de schoolbesturen, financiert de plannen en toetst op basis van het beleidskader.

 

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs

De verordening is in 2010 aangepast aan de Modelverordening van de VNG. In de verordening wordt de huisvestingstaakuitgewerkt binnen het kader van wettelijke bepalingen. Dit uitgaande van integraal huisvestingsbeleid met inachtneming van efficiency, maatwerk en gelijke behandeling van openbaar en bijzonder onderwijs.

 

Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen

Op basis van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is het college verantwoordelijk voor het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang en peuterspeelzalen. Hiertoe heeft het college in 2013 het toezicht- en handhavingsbeleid kinderopvangen peuterspeelzalen vastgesteld.

 

Beleidskader Onderwijshuisvesting

Het beleidskader Onderwijshuisvesting is in 2004 in samenspraak met de betrokken schoolbesturen opgesteld als onderbouwing voor het IHP 2004.

 afbeelding binnen de regeling

3.4Kapitaalgoederen in de openbare ruimte

Algemeen

De sector Stadsbeheer beheert de kapitaalgoederen in de openbare ruimte: wegen, groen, openbareverlichting, verkeersregelinstallaties, constructies, speelvoorzieningen, en riolering. Het beheer vindt grotendeels plaats op basis van de CROW-normen beheerkosten openbare ruimte.Van belang daarbij is een integralekijk op kwaliteit, gebiedsgerichte benaderingen resultaatgericht werken.

Beleidskader

Doel van het beheer van de kapitaalgoederen in de openbare ruimte is het behouden van de kwaliteit, inzichtgevenin wat bepalend is voor de kwaliteit en aan de handvan bepaalde criteria (“schoon, heel en veilig”) keuzes maken bij inrichting en beheer op basisvan het KOR handboek (2008) en de CROW- systematiek.

T a bel financiële aspecten

afbeelding binnen de regeling

3.4.1 Onderliggende beleidsnotitie(s) wegen

Wegennota (2014-2019)

Met deze nota wordt Invulling gegeven aan de wettelijke verantwoordelijkheid van de gemeente als wegbeheerder. Daarbij worden verbindingen gemaakt ten aanzien van de bestuurlijke ambities leefbaarheid, duurzaamheid, en bestuurlijke vernieuwing en wordt de financiering voorhet onderhoud gewaarborgd voor de periode 2014-2019. In de nota worden de gevolgen van beleidsmatige keuzes in beeld gebracht voor wat betreftde technische kwaliteit in relatie tot de burgertevredenheid. De belangrijkste onderdelen van de nota zijn het onderhoud van asfaltwegen (hoofdinfrastructuur, bereikbaarheid) en het onderhoud van elementenverharding(veelal woonomgeving en bedrijventerreinen).

Voor wegenonderhoud wordt per wijk een prioritering gemaakt in plaats van te werken vanuit één kwaliteitniveau, zoals we dat bij de andere kapitaalgoederen wel kennen.

Omdat voorwegonderhoud onvoldoende middelen zijn om al het gewenste onderhoud uit te voeren is in de wegennota wel afweging opgenomen welknoodzakelijk onderhoud het eerst wordt uitgevoerd en welk het laatst of helemaal niet wordt uitgevoerd. Veiligheid en burgertevredenheid zijn daarbij twee zeerbelangrijke criteria.

De prioritering van het wegonderhoud is nu als volgt:

1. voetpaden bij winkelcentra en rondom verpleeg- en verzorgingstehuizen;

2. loopgedeelten van overige voetpaden

3. fietspaden

4. rijbanen

5. overige voetpaden

6. parkeerstroken

In het oordeel van weggebruikers spelen zowel inrichtingskwaliteit als onderhoudsniveau een rol. Ook kan onderscheid gemaaktworden naartype gebied (bijvoorbeeld: woonomgeving en hoofdwegen).De kwaliteitniveaus die voor de verschillende gebiedstypen worden nagestreefd zijn vastgelegd in het handboek KwaliteitOpenbare Ruimte.Als referentie voor de burgertevredenheid is het onderzoek “Kwaliteit- en onderhoudstoestand vande Dordtseverharding”uit 2008 gehanteerd. Hier is het uitgangspunt dat de burgertevredenheid niet mag afnemen.

Naar aanleiding van de kadernotabehandeling (2013)zal een analyse vande onderhoudsachterstandseparaat wordenopgesteld.

Integraal wegenbeheerprogramma (2010-2019)

Op basis van analyses, inspecties en beoordelingsonderzoeken is vastgesteld dat de kwaliteit van het wegennet op diverse plekken er slechten zorgwekkendvoorstaat.Om verdere afname van de zichtbare kwaliteit en uitstel van onderhouden kapitaalvernietiging van het wegenareaal te voorkomenvoorziet het Integraalwegenbeheerprogramma in een omvangrijke onderhoudsvervanging voor de jaren 2010-2019. Hiermee worden ook onveilige situaties en het fors oplopende kostenvoor dagelijks onderhoud (indien meerdere wegen niet grondig worden aangepakt)voorkomen.

Nota "Budgetten wegbeheer in Dordrecht”

In deze nota (2001) is op basis van de notitie "Knelpunten in het herbestratingbudget" (1999) en de second opinion daarop (Grontmij 2000) bepaald welke budgettenvoorverantwoord wegbeheer in Dordrecht noodzakelijk zijn.

Meerjaren Onderhoudsprogramma

Het groot onderhoud van wegen vindt binnen voornoemde beleidskaders plaats op basis van het meerjaren onderhoudsprogramma(MOP), dat jaarlijks wordt geactualiseerd. In het MOP worden de onderhoudswerkzaamheden voor de verschillende kapitaalgoederen op elkaar afgestemd.

3.4.2 Onderliggende beleidsnotitie(s) Groen

Nota Dordrecht Kleurrijk Groen

Deze nota (1995) geeft een visie op het groen van het eiland vanDordrecht.Het beleid richtzich op de groenstructuurop stedelijk, wijk en buurtniveau.Vanuit het perspectief van groene lijnen wordt het gewenste groenbeheer gedefinieerd, rekeninghoudend met de verscheidenheid in omgevingkenmerken. Ook voor de parken en de wijken wordt het gewenste beelduitgezet. Vanuit het gewenste beeld wordt voor onderhoud en beheer gradaties van onderhoudsintensiteit onderscheiden in een viertalniveaus met een eigenkarakteristiek, verlopendvan cultuurlijk naar natuurlijk. Al het bestaande groen is ingedeeldin een van deze zones. Aan elk van deze onderhoudsniveaus is eencompleet pakket van onderhoudsmaatregelen gekoppeld.De onderhoudsmaatregelen zijn per niveau financieel vertaalden structureel in de exploitatiebegroting geregeld. Deze nota is in 2002 geëvalueerd in een notitie waarin is beschreven welkevan de voorgestelde maatregelen uit de “Nota Dordrecht KleurrijkGroen” zijn uitgevoerd, wat de beoogde resultaten waren en welke effecten deze maatregelen hebben.

Nota Parken

De nota (2005) geeft een verkenning over het functioneren van de huidige 16 parken en/of grotere groengebieden in Dordrecht (binnen de bebouwde kom). Het beschrijft de ontwikkelingen in en rond de parken met de invloedervan op de inrichting of het gebruik van de parken. Verderwordter een visie gegeven op de identiteiten de functies van de parken met een voorstel tot voor het vervolgproces om diefuncties en identiteit tot hun rechtte laten komen.

Boomstructuurplan

In Dordrecht zijn alle bomen geregistreerden in drie statusseningedeeld. Een boomkan in het boomstructuurplan (2007) voorkomen,op de bomenlijst staan of een 'overige'boom zijn.Voor alle drie boomstatussengeldt een eigen beperking om eenboom te mogenkappen. Bomen van het Boomstructuurplan en de bomenlijst zijn juridisch beschermd. Het boomstructuurplanbestaat uit het structuurplan/beleidplanen een bijbehorend werkplan. Het omvat de belangrijkste boomstructurenin Dordrecht, inclusief de profielen en een advies voor de boomsoorten. Daarnaast is het plan een basisvoor het beheer van de boomstructuurvoor de gemeentelijke organisatieen geeft het input voor planontwikkeling.

Raamplan Eiland van Dordrecht

Voor de Nieuwe Dordtse Biesbosch is een raamplan (2006)opgesteld met hierin een schets van het toekomstbeeld van het gebied. Het raamplan geeft een globale beleidsvisie voor de inrichting van het gebied. Deze visie geeftsturing aan de ruimtelijkeverbeteringen die in het verdere proces tot stand zullen komen. Het plan biedtrandvoorwaarden en spelregels voor de samenhang van maatregelen,opdat deze sporen vanuit de dragers van het gebied (watersystemen, ecosystemen, landschapstypen)en vanuit de doelstellingen voor de onderscheiden functies.

Bomenlijst met beschermde bomen

De bomenlijst is in 2010 geactualiseerdaan de hand van nieuwe criteria. De circa 6.800 geregistreerde bomen op deze lijstzijnjuridischbeschermd. Voor het kappen, verplantenof ingrijpend snoeien is een kapvergunning vereist. De lijst wordt om de vier jaar geactualiseerd.

34.3 Onderliggende beleidsnotitie(s) Openbare verlichting

Nota Openbare Verlichting (2014-2023)

Sinds 2012 verzorgt de gemeente Dordrecht naast het beheer van de openbareverlichting in Dordrecht zelf ook het beheer voor de gemeenten Alblasserdam, Sliedrecht en Zwijndrecht. De nota ‘Openbare Verlichting’ heeft tot doel om, tegen acceptabelekosten, een energiezuinige en milieuvriendelijke openbareverlichtingsinstallatie duurzaam in stand te houden voor de leefbaarheid, de sociale veiligheid en de verkeersveiligheid in de regio Drechtsteden. Om de functionele kwaliteit van de openbare verlichting te meten wordt gebruik gemaakt van de Nederlandse PraktijkRichtlijn 13201-1(NPR).

Verlichtingsplan Binnenstad (2006-2015)

Het ‘Lichtplan Binnenstad’ is een gedetailleerde aanvullingop de nota ‘OpenbareVerlichting’, vanwege de specifieke betekenis die de historische binnenstad voorDordrechtheeft.

3.4.4 Onderliggende beleidsnotitie(s) Verkeersregelinstallaties

Beleidsnotaverkeerslichten "Doordacht geregeld"

Deze beleidsnota (2008)geeft het verkeerslichtenbeleid voorde komendejaren weer en sluit aan op het MobiliteitsplanDordrecht 2005 (voorwaardenscheppend en kaderstellend voor het mobiliteitsbeleid). Doel van het verkeerslichtenbeleid is het vastleggen van de visieop de plaatsing of juist de verwijdering van verkeerslichten(plaatsingsstrategie) en op het functioneren van verkeerslichten (regelstrategie) ten behoeve van het te voeren verkeers-en vervoersbeleid. Beide strategieën zijn op hetgebied van verkeersveiligheid en doorstroming vervolgens vertaald naar de ontwerpstrategie van verkeerslichten. Daarnaast geeft de nota inzicht in de wijze van beheer en onderhoud van verkeerslichten en het monitoren (beheersstrategie).

Tot het beheer van de verkeersregelinstallaties worden behalve verkeerslichten ook gerekend de pollers, bewakingscamera’s en het reizigers informatiesysteem datvoor het Hoogwaardig Openbaar Vervoer in de Drechtsteden(HOVD-RIS) wordt gebruikt.

3.4.5 Onderliggende beleidsnotitie(s) Constructies

Nota Kunstwerken (constructies) beheeren onderhoud

Deze nota (2003) betreft de instelling van een Kunstwerkenbeheerplan met behulp vaneen aangeschaft kunstwerken Beheer- en Informatiesysteem (KUBIS).Met dit beheersysteem is een structurele onderhoudsbegroting voor regulier onderhoud en een meerjarenbegroting voor groot onderhoudopgesteld voor alle kunstwerken.Ten aanzien van de constructies zijn twee kwaliteitsaspecten relevant. Het handhaven van de economische levensduur en de veiligheid van het gebruik. De periodieke inspectieszijn vooral daar op gericht.

3.4.6 Onderliggende beleidsnotitie(s) Havens

Beheerplan havensDordrecht (2010-2015)

Het Dordtse areaal voor het havenbeheer is sinds de samenwerking met Havenbedrijf Rotterdam (HbR) sterk afgenomen. De zeehaven is in beheer genomen door HbR.Onze verantwoordelijkheid beperkt zich nu tot de binnenhavens en jachthavens. In het hierboven genoemde beheerplan wordt onderhoud aan natte constructies zoalskademuren en steenglooiingenverderuitgewerkt. Het onderhoud is zodanig dat de beschikbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid optimaal is.

3.4.7 Onderliggende beleidsnotitie(s) Speelvoorzieningen

Nota Speelruimtebeleid(2013–2022)

In de nota ‘Speelruimtebeleid’ voor de periode 2013–2022 is de visie op spelen en speelruimte concreet vertaald in beleidsuitgangspunten.Het doel hiervan is te komen tot een evenwichtige verdelingvan speelvoorzieningen in aantallen, spreiding en kwaliteit voor de verschillende doelgroepen. Het verbeteren van de tevredenheid bij de gebruikersis eveneenseen doelstelling. De ambitie is minimaal een speelplek per wijkrealiserenwaar kinderen met een lichamelijke beperking kunnen samenspelen met anderekinderen.

3.4.8 Onderliggende beleidsnotitie(s) Water en Riolering

Waterplan Dordrecht (2009-2015)

In samenwerking met het waterschap is de gemeente belastmet de zorg voor hetstedelijk watersysteem.Het waterplan richtzich op het op orde brengen vanhet stedelijk watersysteem, het verbeteren van de waterkwaliteit en het aantrekkelijk maken van de stad met extra water. Speerpunt is de waterveiligheid voor het hele eiland van Dordrecht.

Verbreed Gemeentelijk Riolerings Plan V (2011-2015)

In het GRP V wordt het afvalwaterbeleid uit GRP IV en het hemelwater- en grondwaterbeleid van het “Beleidsplan hemelwater en grondwater 2009 -2010”voortgezet voorde periode 2011–2015. Het rioleringsplanbeoogt een goed werkend rioolstelsel dat het afvalwater en het overtollige hemel- en grondwater uit de woonomgevingverwijdert en wateroverlast zoveel mogelijkbeperkt.

Het rioolstelsel kent een lange economische levensduur. Investeringen worden in 60 jaar afgeschreven.De lange levensduur vraagt om een zorgvuldig beheer om op termijn kapitaalvernietiging te voorkomen.Het rioolstelsel wordt in een periode van15 jaar volledig geïnspecteerd.Geconstateerde gebreken wordenafhankelijk van de urgentieonmiddellijke gerepareerd of in de planning opgenomen teneinde gerepareerd te worden. Het onderhoud vindt plaats op basis van een Meerjaren Onderhoudsplanning(MOP) welke jaarlijks wordt geactualiseerd. De werkzaamhedenworden afgestemd met wegen en groenprojecten en de prioriteitenworden tegen elkaar afgewogen.

4. Paragraaf onderhoud kapitaalgoederen in begroting en jaarstukken

4.1Paragraaf Onderhoud Kapitaalgoederen

Op grond van het BBV bevatten de begroting en de jaarstukken van de gemeente een paragraaf betreffende het onderhoud van kapitaalgoederen. Van de kapitaalgoederen dienen zowel het beleidskaderals de daaruitvoorvloeiende financiële consequenties en de vertaling daarvan in de begrotingsparagraaf te worden aangegeven. De paragraaf onderhoud kapitaalgoederen bestaat uit een uitgebreide paragraaf, waarin ook het beleidskader per afzonderlijkkapitaalgoed elk jaar opnieuwwordt aangehaald.

4.2Paragraaf Onderhoud Kapitaalgoederen beperkt tot sturingsinstrument

Na vaststelling van de Nota ‘Onderhoud Kapitaalgoederen’ kan in de jaarlijkse paragraaf onderhoud kapitaalgoederenin de begroting en de jaarstukken worden volstaan met verwijzing van het beleid naar deze nota.De paraplunota is immers de integrale beleidsnota van alle beleids- en beheerplannenvan de kapitaalgoederen van de gemeente.

Wijzigingen in het beleid kunnen uiteraard wel leiden tot aanpassing van de overkoepelendenota.

De jaarlijkse paragraaf onderhoudkapitaalgoederen in de begroting biedt dan alleen inzicht in de planning en budgettering die in dat jaar nodig zijn om de onderhoudambities te realiseren.In de paragraaf in de jaarstukken vindt verantwoording plaats over de realisatie van de ambities en ingezette financiële middelen. Als er sprake is van achterstallig onderhoud zal dit worden vermeld in de paragraaf. Daarbij wordt ook aangegeven welke maatregelen worden genomen om deze achterstand in te halen.

Bijlage bij artikel 12

NOTAWAARDERING EN AFSCHRIJVING

1.  Inleiding

1.1 Aanleiding

Op grond van artikel 212 van de Gemeentewet stelt de raad bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid enbeheer vast. Dit heeft gestalte gekregen in de "Financiële Verordening" van de gemeente Dordrecht. Deze verordening isdoor de gemeenteraad op

20 december 2011 vastgesteld. In artikel 11 vandeze verordening is bepaald dat het college in een nota "Waardering en afschrijving" de regels voorstelt die zij wil hanteren voor de waardering en afschrijving van vaste activa. Wij bieden u deze nota aan ter behandeling en vaststelling.

De huidige Nota Waardering en Afschrijving stamt uit 2006. In de afgelopen jaren hebben zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan op basis waarvan een actualisatie vande Nota Waardering en Afschrijving gewenst is. Te denken valt hierbij aan:

• De vorming van het Vastgoedbedrijf, waarmee de waardering en onderhoud van gemeentelijke panden meer gestandaardiseerd is;

• De vorming van het Service Centrum Drechtsteden (SCD), waardoor een aantal activa (hard- en software, meubilair) zijn verdwenen uit de balans van de gemeente Dordrecht;

• De Brede Doorlichting, waarbij lineaire afschrijving in veel gevallen is vervangen door afschrijving op basis van annuïteiten. Tevens is in sommige gevallen een restwaarde ingevoerd.

• De realisatie van een aantal omvangrijke investeringen (zoals de Sportboulevard, het Energiehuis, de aanstaande verbouwing van Kunstmin en de bouw van verschillende parkeergarages) waardoor het financieel belang vandeze investeringen in de begroting toeneemt.

1.2 Doelstelling

De doelstelling vande nota Waardering en Afschrijving is het formuleren van beleid enhet vastleggen van uniforme regels voor:

   Waardering vanactiva;

   Investeringen;

   Kapitaallasten.

1.3 Wettelijk Kader

De nota Waardering en Afschrijving isprimair bedoeld als kaderstellend instrument voor de raad. Deze nota is een uitwerking vanartikel 212 van de Gemeentewet envan de bepalingen uit het Besluit Begroting enVerantwoording provincies en gemeenten (BBV). De belangrijkste kernpassages uit het BBV die relevant zijn voor deze nota, zijn opgenomen in bijlage 1.

1.4 Leeswijzer

In de volgende hoofdstukken zal nader worden ingegaan op de uitgangspunten die de gemeente Dordrecht hanteert ten aanzien van investeringen. Hierbij komen de volgende aspecten aan de orde:

   Criteria voor activa;

   Indeling van vaste activa;

   De toerekening van kosten en baten aan activa;

   Afschrijving van activa;

   Waarderingsgrondslagen van activa;

In deze nota worden belangrijke uitgangspunten weergegeven in omkaderde tekstvakken. In de voorafgaande teksten wordt een onderbouwing gegeven van het betreffende uitgangspunt. Een samenvatting vande uitgangspunten is opgenomen in hoofdstuk 7.

2.  Criteria voor activa

Voor het realiseren van bepaalde doelen zijn soms investeringen noodzakelijk. Algemeen gesteld kan worden dat van een investering sprake isals het gaat om een uitgave boven een bepaalde omvang waarvan het nutzich over meerdere jaren uitstrekt (het zogenaamde nuttigheidscriterium).

Als gevolg van het doen van investeringen ontstaan meerjarige bezittingen, ofwel vaste activa. De waarde van deze bezittingen wordt bepaald (waardering) en op de balans van de gemeente verantwoord (activering). De vaste activa (geactiveerde investeringen) vormen daarmee een onderdeel van het eigen vermogen van de gemeente. Met uitzondering van gronden verminderen de vaste activa in waarde. Met andere woorden, er wordt op de investeringen afgeschreven. Deze afschrijvingen worden als lasten in de exploitatie van de gemeente verantwoord. Zo wordt gedurende de afschrijvingsperiode als het ware gespaard voor de vervanging van het betreffende bezit enis er tegelijk een compleet overzicht van de exploitatiekosten.

De beleidsregels voor waardering enafschrijving bewegen zich binnen de contouren die inhogere regelgeving zijn vastgelegd met het Besluit Begroting enVerantwoording (BBV). Artikel 64 lid 3 van de BBV stelt dat "op vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt afgeschreven volgens eenstelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur". Uit dat artikel kan het volgende worden afgeleid:

   Op slijtende vaste activa moet worden afgeschreven;

   De methode van afschrijving moet stelselmatig zijn (dus niet jaarlijks wijzigen);

   De verwachte levensduur bepaalt de afschrijvingstermijn.

De leden 4 en 6 van artikel 64 bevatten vervolgens uitzonderingsbepalingen op deze regel voor investeringen in uitsluitend maatschappelijk nut enerzijds en voor de tot de immateriële activa te rekenen onderzoeks- en ontwikkelingskosten anderzijds.

In dit hoofdstuk worden drie aspecten behandeld, te weten: het onderscheid tussen economisch en maatschappelijk nut van een investering, investeringen met een beperkte omvang en het onderscheid tussen investeringen en kosten van (groot) onderhoud.

2.1 Onderscheid economisch en maatschappelijk nut

In het BBV wordt onderscheid gemaakt tussen investeringen met een economisch dan wel een maatschappelijk nut. Investeringen hebben een economisch nut indien zij verhandelbaar zijn of indien ze bijdragen aan het genereren van middelen.

Investeringen met een maatschappelijk nut zijn activa die geen economisch, maar uitsluitend een maatschappelijk nut hebben. Voorbeelden van dergelijke activa zijn wegen, rotondes, pleinen, bruggen, speelvoorzieningen en openbaar groen. Deze voorzieningen dienen duidelijk een maatschappelijk nut, maar ze genereren geen middelen en er is geen markt voor.

In het BBV is bepaald dat investeringen met een economisch nut geactiveerd moeten worden.

In afwijking hiervan mogen kunstvoorwerpen met een cultuurhistorische waarde niet geactiveerd worden. Het gaat hier bijvoorbeeld om schilderijen van beroemde schilders in eigendom vande gemeenten.

Investeringen in de openbare ruimte met eenmaatschappelijk nut kunnen worden geactiveerd, hoewel het BBV er de voorkeur aan geeft dat deze investeringen niet op de balans voorkomen. De gemeente Dordrecht heeft in het verleden nagenoeg geen investeringen met een maatschappelijk nut geactiveerd. Hierop gelden slechts enkele uitzonderingen waarvan de verkeersregelinstallaties, verlichtingsinstallaties en reconstructies aan bruggen de belangrijkste zijn. De gemeente Dordrecht houdt vast aan deze bestendige gedragslijn, tenzij de raad in een raadsbesluit anders beslist.

  • 1.

    D e gemeente Dordrecht verstaat onder de materiële vaste activa met maatschappelijk nut investeringen in de aanleg en de inrichting van wegen, waterwegen, civiele kunstwerken en openbaar groen.

  • 2.

    D e gemeente Dordrecht activeert van de investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut slechts enkele uitzonderingen waarvan de verkeersregelinstallaties, verlichtingsinstallaties en reconstructies aan bruggen de belangrijkste zijn.

  • 3.

    Voor de investeringen in kunstwerken met cultuurhistorische waarde houdt de gemeente een actuele registratie bij van de boekwaarde (nihil) ten opzichte van de geschatte marktwaarde.

2.2 Investeringen met een beperkte omvang

Investeringen met een geringe omvang worden om praktische redenen niet geactiveerd, maar in éénkeer ten laste gebracht van de exploitatie. Dit is op grond van algemeen aanvaarde bedrijfseconomische beginselen toegestaan. De praktische redenen bestaan onder meer uit:

-  Het activeren brengt extra werkzaamheden met zich mee;

-  Draagt niet bij aan het inzicht in de vermogenspositie van de gemeente;

- Toename van het aantal boekingen en lange investeringslijsten die niet bijdragen aan de leesbaarheid van verslagleggingstukken.

Activeringsgrens van enkelvoudige investeringen

De grens van het activeren van enkelvoudige investeringen met economisch nut (zie 1.2) wordt gesteld op € 15.000 exclusief BTW. Wanneer een investering met economisch nut het bedrag van

€ 15.000 overstijgt, zal activering op de balans plaats moeten vinden. Investeringen met een lagere aanschafwaarde worden niet geactiveerd, maar direct in het jaar van aanschaf ten laste van de exploitatie verantwoord. De grens van € 15.000 exclusief BTW geldt per bestelling (opdrachtverstrekking). Uit vergelijking met andere gemeenten blijkt dat dit een voor de omvang van de gemeente Dordrecht gangbaar grensbedrag is.

Activeringsgrens van samengestelde (gelijksoortige) investeringen

Wanneer investeringen ook verzameld kunnen plaatsvinden, is het totaalbedrag op jaarbasis bepalend voor het al dan niet activeren. Het uitgangspunt daarbij isdat deze investeringen gelijksoortig zijn. Te denken valt hierbij aan vervoersmiddelen, meubilair, hard- en software, kopieermachines en verlichting. De grens van activeren voor gelijksoortige investeringen wordt gesteld op € 40.000 exclusief BTW.

Wanneer er goede redenen zijn om af te wijken van het grensbedrag, zal dit ineen raadsvoorstel worden toegelicht.

Een uitzondering vormen de investeringen in gronden, terreinen en effecten (aandelen). Deze worden altijd geactiveerd, onafhankelijk van het bedrag.

4.  De gemeente Dordrecht hanteert een grensbedrag van€ 15.000 exclusief BTW per eenheid.

Voor (gelijksoortige) aanschaffingen die ook verzameld kunnen worden gedaan is activering verplicht bij een hogere aanschafwaarde dan€ 40.000 exclusief BTW. Effecten, gronden en terreinen worden altijd geactiveerd.

3.  Indeling vaste activa

De indeling van de vaste activa moet conform het BBV verplicht in de (toelichting op de) balans worden opgenomen. De indeling vande vaste activa is als volgt (art. 33 – 36 en 52 BBV):

   Immateriële vaste activa

- kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en (dis)agio

- kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief

   Materiële vaste activa

a. investeringen met eenmaatschappelijk nut:

- grond-, weg- en waterbouwkundige werken

- machines, apparaten en installaties

- overige materiële vaste activa

b. investeringen met eeneconomisch nut:

- gronden en terreinen

- woonruimten

- bedrijfsgebouwen (veruit de grootste balanscomponent bij gemeente Dordrecht)1

- grond-, weg- en waterbouwkundige werken

- vervoermiddelen

- machines, apparaten en installaties

- overige materiële vaste activa

   Financiële vaste activa

- kapitaalverstrekkingen aan deelnemingen, gemeenschappelijke regelingen en overige verbonden partijen

- leningen aan woningbouwcorporaties, deelnemingen en overige verbonden partijen

- overige langlopende geldleningen

- overige uitzettingen met een rentetypische looptijd van één jaar of langer

- bijdrage aan activa in eigendom vanderden

B ijd r agen aan activa in eigendom van derden

Bijdragen aan activa in eigendom vanderden worden gerekend tot de financiële vaste activa. Het BBVstelt ten aanzien van deze categorie een aantal specifieke regels. Bijdragen aan activa in eigendom vanderden (art. 61) kunnen worden geactiveerd indien:

   er sprake is van een investering dooreen derde;

   de investering bijdraagt aan de publieke taak;

   de derde zich heeft verplicht tot het daadwerkelijk investeren;

   de bijdrage kanworden teruggevorderd indien de derde in gebreke blijft.

Voorbeelden van activa in eigendom aan derden zijn de bekostiging vande eerste inrichting van meubilair in het primair onderwijs, de kosten verbonden aan een onderwijsleerpakket en een investeringsbijdrage aan een bibliotheek. Activering van deze kosten draagt bijaan het juiste inzicht in de vermogenspositie vande gemeente.

Over het algemeen geldt echter dat activering van bijdragen in eigendom vanderden niet bijdraagt aan een juist inzicht in de vermogenspositie. Dat is bijvoorbeeld het geval indien de gemeente zelf geenbaten ondervindt van de investering, zolang deinstelling zich aan de overeenkomst houdt, en er ook niet economisch over kan beschikken.

5 .  De gemeente activeert inde regel geen activa in eigendom van derden. Slechts in het geval vanbijzondere projecten met grote bedragen kan hierbij inde vorm van een raadsvoorstel worden afgeweken.

4.  Toerekening van kosten en baten aan activa

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op detoerekening van kosten en baten aan investeringen, waarbij onder andere (voorbereidings)uren van eigen personeel en externe voorbereidingskosten aandachtspunten zijn. In het BBV zijn bepalingen opgenomen over de toerekening van uitgaven en inkomsten aan investeringen. Deze regelgeving laat enige ruimte. In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe de gemeente Dordrecht deze ruimte invult.

4.1 Bijdragen van derden

De bijdragen van derden die indirecte relatie staan met een actief worden in mindering gebracht op de waardering van dat actief. Dit wordt dus toegepast op de activa met economisch nut (het BBVgeeft hiervoor een keuzemogelijkheid) en de investeringen met maatschappelijk nut die volgens een specifiek raadsbesluit bij uitzondering geactiveerd moeten worden.

6 .  Bijdragen van derden die indirecte relatie staan met een actief worden op de waardering daarvan in mindering gebracht.

4.2 Activeerbare indirecte kosten

Met activeerbare indirecte kosten wordt bedoeld de inzet van gemeentelijk personeel voor de realisatie van het actief. De personele kosten worden berekend aan de hand van uurtarieven op basis van de urenregistratie per persoon. Deze kosten maken, indien van toepassing, onderdeel uit van het investeringsvoorstel.

7 .  Ambtelijke kosten die deel uitmaken van het investeringsvoorstel worden geactiveerd op basis van de verantwoording in het tijdsregistratiesysteem.

4.3 Rentetoerekening aan activa in ontwikkeling

In tegenstelling tot de aanschaf van complete activa, is er soms sprake van vervaardiging van een actief. In dit geval komt het actief gedurende een langere periode (meerdere jaren) tot stand. Deze activa in ontwikkeling kent dus een oplopende boekwaarde tot het moment van gereedkomen van het actief.

Aan de boekwaarde per1 januari van de vaste activa in ontwikkeling wordt rente berekend op basis van de renteomslag methode. Het is, vanwege de overzichtelijkheid tussen voor- en nacalculatie, niet gebruikelijk om rentelasten tijdens de vervaardiging van een actief te registreren en als component toe te voegen aan de investering op de balans.

8 .  Rentetoerekening aan de vaste activa in ontwikkeling vindt plaats volgens de renteomslag methodiek op basis van de boekwaarde per1 januari.

4.4 Voorbereidingskosten

Voorbereidingskosten zijn kosten die gemaakt worden voordat overgegaan wordt tot het aanschaffen of vervaardigen van een actief. Het betreft bijvoorbeeld de kosten van bodemonderzoek, de kosten van een onderzoeksbureau of architect, en de voorbereiding (ureninzet) door eigen personeel. Het volgende onderscheid is hierbij van belang:

   voorbereiding door eigen personeel;

   overige voorbereidingskosten.

Voorbereiding door eigen personeel

De ingezette uren ambtelijke voorbereidingsuren worden geactiveerd voor zover zij deel uitmaken van het investeringsvoorstel. De overige uren worden verantwoord op de exploitatie. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 3.3.

Overige voorbereidingskosten

Alle overige voorbereidingskosten worden geactiveerd. Dit is conform het BBV(artikel 63, lid 3): "de vervaardigingsprijs omvat de aanschafkosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend".

Kosten van onderzoek en ontwikkeling

Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een actief kunnen worden geactiveerd indien:

-  het voornemen bestaat het actief te gebruiken of te verkopen;

-  de technische uitvoerbaarheid om het actief te voltooien vaststaat;

-  het actief in de toekomst economisch of maatschappelijk nut zal genereren en;

-  de uitgaven die aan het actief zijn toe te rekenen betrouwbaar kunnen worden vastgesteld.

Voorbereidingskredieten

In sommige gevallen dient eerst enig onderzoek plaats te vinden voordat er voldoende inzicht (in de kosten) is om eenkrediet aan te vragen. Dan wordt veelal eerst eenvoorbereidingskrediet aangevraagd. Op dit krediet worden de voorbereidingskosten verantwoord.

In veel gevallen zal dit voorbereidingskrediet (ende daarop verantwoorde kosten) overgaan naar het definitieve (uitvoerings)krediet. Bij de aanvraag van het uitvoeringskrediet worden de voorbereidingskosten dus mee begroot. Indien het voorbereidingskrediet niet leidt tot een definitief krediet dient dekking gezocht te worden voor de op het voorbereidingskrediet geboekte uitgaven.

9 .  De voorbereidingskosten voor de aanschaf of vervaardiging vanhet actief worden verantwoord op dat actief (en dus geactiveerd), voor zover zij deel uitmaken van het investeringsvoorstel. De kosten van onderzoek en ontwikkeling moeten voldoen aan de voorwaarden die gesteld zijn inhet BBV.

4.5 Reserve Afschrijving Activa met Economisch Nut

In de begroting vanDordrecht nemen de (voorgenomen) Strategische Investeringen (SI) nog steeds een belangrijke plaats in. Hoewel de omvang van de reserve SI afneemt doorde uitvoering van (grote) projecten, neemt de omvang van de Reserve Activa Afschrijving met Economisch Nut (RAAMEN) juist toe.

Conform BBV worden investeringen met economisch nut geactiveerd, wat betekent dat de kapitaallasten na ingebruikname onderdeel zullen zijn van de betreffende programma's. Om dit lastenverhogende effect te compenseren zullen tegenover de afschrijvingslasten van geactiveerde investeringen die gedekt zijn uit SI, onttrekkingen aan de Reserve Afschrijving Activa Economisch Nut van dezelfde omvang staan.

RAAMEN wordt gevoed door het overhevelen van de totale investeringssom vanuit de reserve SI. Dit bedrag zal naar rato van de geschatte levensduur van het betreffende actief vrijvallen als dekking voor de jaarlijkse afschrijvingslasten. Aan het einde van het boekjaar is de omvang van RAAMEN altijd even hoog als de boekwaarde van de betreffende activa.

10 . Onttrekkingen aan de reserve SI voor een investering met economisch nut worden voor het bedrag vande investering toegevoegd aan Reserve Activa Afschrijving met Economisch Nut. Deze reserve wordt ingezet voor de dekking vande afschrijvingslasten van deze investeringen.

Omdat de kapitaallasten naast afschrijvingslasten tevens bestaan uit rentelasten, zal er nog een tweede compensatie nodig zijn. Via de renteomslag wordt over de totale omvang van RAAMEN een bedrag aan rentekosten berekend die vervolgens tot hetzelfde bedrag als rente-inkomsten worden doorberekend via de door de gemeente gehanteerde renteomslagmethode.

De in deze paragraaf weergegeven werkwijze voor RAAMEN geldt tevens voor de geactiveerde onderwijsgebouwen. De kapitaallasten van deze categorie activa worden gedekt door een jaarlijkse onttrekking uit de reserve Onderwijshuisvesting.

4.6 Overige onderwerpen

Onttrekkingen aan reserves

De artikelen 62 en63 van het BBV geven aan dat onttrekkingen aan reserves niet inmindering gebracht mogen worden op het actief. Een uitzondering geldt voor investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut. Onttrekkingen aan reserves mogen op deze activa wel in mindering gebracht worden.

Ten aanzien van voorzieningen zijn in het BBV voorwaarden gesteld (artikel 44), waaronder dat zij gevormd zijn voor een bepaald doel. Dat doel mag niet zijn de aanschaf of vervaardiging vaneen actief. Onttrekkingen aan voorzieningen kunnen dus niet inmindering gebracht worden op een actief.

B oe kwinsten en -verliezen

Indien bij de vervanging vaneen actief een boekwinst wordt behaald (bij verkoop ofinruil), dan wordt deze boekwinst verantwoord inde exploitatie. Indien er sprake is van boekverliezen worden deze tenlaste van de exploitatie gebracht. Deze winsten of verliezen mogen dus niet (gesaldeerd) worden geactiveerd.

Activeren tekorten

Het activeren van tekorten is op grond van het BBVniet toegestaan, evenmin als kosten voor het afsluiten van geldleningen.

Groot onderhoud

Tot slot is het vanbelang het verschil tussen groot onderhoud en investeringen te onderscheiden. Groot onderhoud leidt niet in alle gevallen tot activeerbare kosten. De richtlijnen voor de jaarverslaggeving geven hieromtrent de volgende aanwijzing:

"Als activeerbare kosten van vernieuwing dienen uitsluitend te worden aangemerkt bestedingen die leiden tot een waardeverhoging van het actief. Dit betreffen o.a. uitbreidingen van capaciteit en kwalitatieve verbeteringen (besparing energieverbruik, verbeteren productieproces etc.)"

5.  Afschrijving van activa

5.1  Algemeen

De waardevermindering vanvaste activa wordt door middel van afschrijving tot uitdrukking gebracht. De wijze waarop de gemeente afschrijft heeft invloed op haar exploitatie en vermogenspositie.

Op vaste activa met eenbeperkte gebruiksduur wordt afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur, rekening houdend met een eventuele restwaarde. Vaste activa met eenonbeperkte gebruiksduur worden niet afgeschreven. Het meest aansprekende voorbeeld vanvaste activa met onbeperkte gebruiksduur is grond.

11 . Op activa met een onbeperkte gebruiksduur, zoals gronden, wordt niet afgeschreven.

Tijdens de levensduur neemt de behoefte aanonderhoud toe.Dit zal vooral bij gebouwen een rol van betekenis spelen. Het Vastgoedbedrijf hanteert voor het meerjarenonderhoud eenplanning en eenonderhoudsvoorziening voor de gemeentelijke gebouwen in de balans.

Voor materiële vaste activa met een kortere levensduur (zoals bedrijfswagens) is in veel gevallen sprake van een gespreide vervanging, waardoor de onderhoudskosten niet in belangrijke mate in de tijd fluctueren.

5.2  Afschrijvingsmethoden

Er zijn diverse afschrijvingsmethoden, waarvan de lineaire methode en afschrijving op basis van annuïteiten de meest voorkomende zijn. Hieronder worden de kenmerken van beide methoden beschreven.

Li n e aire afschrijving

Bij de lineaire afschrijving zijn de jaarlijkse afschrijvingsbedragen gelijk (vast bedrag per jaar). De totale kapitaallasten zullen dus per jaar afnemen, want de aan de investering toegerekende rente over de boekwaarde zal dalen.

De voordelen van deze methode zijn:

   Een evenredige spreiding vande afschrijvingslasten over de gebruiksperiode.

   Een dalende rentelast over de gebruiksperiode, waarmee de budgetruimte die hierdoor ontstaat, ingezet kanworden voor de kapitaallasten van vervangingsinvesteringen.

De nadelen van deze methode zijn:

  • .

    In het jaar van vervanging kunnen er budgettaire problemen ontstaan. De totale kosten van de nieuwe investering (onderhoud, afschrijving en rente) kunnen veel hoger zijn dan van de oude te vervangen investering. Immers de rentelasten van de oude investering zijn (zeer) laag. Als echter sprake is van een "ideaalcomplex"(=evenwichtige verdeling van de investeringen in de tijd, waardoor voor- en nadelen elkaar opheffen) is van dit probleem geen sprake.

  • .

     Het totaal van de rente- en afschrijvingslasten is niet jaarlijks gelijk, maar neemt af.

Gelijkblijvende annuïteit

Bij deze methode wordt desomvan de jaarlijkse last van rente en afschrijving gelijk gehouden.

Het voordeel van deze methode is:

Een jaarlijks gelijkblijvende som vande jaarlijkse last vanrente en afschrijving, wat van belang kan zijn bij tariefstellingen en interne doorberekeningen. Dit dient idealiter gecombineerd te worden met een jaarlijks gelijkblijvende post voor onderhoudskosten.

Het nadeel van deze methode is:

   In de eerste jaren van de levensduur vindt nauwelijks afschrijving plaats, waardoor de boekwaarde geflatteerd is ten opzichte vande bedrijfseconomische waarde.

12 . De gemeente Dordrecht hanteert in het algemeen de methode van afschrijving op basis van annuïteiten toe. Afwijkingen van deze regel worden in het raadsvoorstel gemotiveerd.

5.3  Moment van aanvang afschrijving

Het moment vanaanvang van afschrijving is van belang voor de hoogte vande kapitaallasten. Er wordt gestart met afschrijving op eenactief in het begrotingsjaar dat volgt opde datum van ingebruikname. Bij de gemeente Dordrecht is dat moment van ingebruikname, om praktische redenen, gelijkgesteld aan de administratieve afsluiting van eeninvestering. Met deze afschrijvingsregel wordt aangesloten op de component van de rentelasten. Ook de rentelasten worden voor het eerst toegerekend per1 januari van het jaardat volgt op het jaar van ingebruikname.

Wanneer een (groot) project bestaat uit meerdere onderdelen, zal de datum van ingebruikname vandat specifieke onderdeel worden gevolgd.

13 . Er wordt gestart met afschrijving inhet begrotingsjaar dat volgt op het moment van ingebruikname.

5.4  Afschrijvingstermijnen

In paragraaf 4.1 isaangegeven dat op vaste activa met eenbeperkte gebruiksduur wordt afgeschreven volgens een stelsel dat isafgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur, rekening houdend met een eventuele restwaarde.

Verwachte toekomstige gebruiksduur

De afschrijvingstermijn dient zo goed mogelijk aan te sluiten op de feitelijke waardedaling danwel het feitelijke gebruik van het actief. De verwachte levensduur van activa is de bepalende factor voor de te hanteren afschrijvingstermijn.

Bij het bepalen van de afschrijvingstermijn is het belangrijk de grondslag stelselmatig te bepalen. Dit houdt in dat de gemeente zoveel mogelijk van het ene op het andere jaardezelfde grondslagen gebruikt. Alleen als er gegronde redenen zijn mag de wijze van waarderen en afschrijven worden veranderd. Verder houdt dit vereiste indat gelijksoortige activa gemeentebreed op dezelfde wijze worden gewaardeerd enafgeschreven. Dit komt tot uitdrukking in een tabel met voorgeschreven afschrijvingstermijnen, die als bijlage 2 bij deze Nota is opgenomen.

14 . Gemeente Dordrecht hanteert afschrijvingstermijnen zoals deze zijn opgenomen in bijlage 2 van deze Nota. De tabel is niet limitatief en kan aangevuld worden met nieuwe soorten activa.

T e chnische en Economische Levensduur

Bij de waardedaling vanvaste activa moet rekening gehouden worden met de technische en economische levensduur (of gebruiksduur).

  • .

     De technische levensduur is de periode dat de activa technisch in staat zijn om te worden gebruikt.

  • .

     De economische levensduur is de periode waarbij naar schatting de totale kosten van gebruik van het actief het laagste zijn (dus kapitaallasten en de onderhoudskosten). Zo kunnen de onderhoudskosten na een bepaalde periode dermate hoog worden dat vervanging van het actief goedkoper is dan doorgaan met het bestaande actief, terwijl het actief technisch nog wel bruikbaar is.

Conform het voorzichtigheidsprincipe, de regelgeving vanuit BBV en de voorkeur van de provincie Zuid-Holland als financieel toezichthouder, hanteert de gemeente Dordrecht de economische levensduur ter bepaling van de verwachte toekomstige gebruiksduur.

15 . De verwachte toekomstige gebruiksduur wordt gelijk gesteld aan de economische levensduur vaneen actief.

5.5  Afschrijven onafhankelijk van resultaat

In het BBV is bepaald dat het afschrijven onafhankelijk geschiedt vanhet resultaat van het boekjaar (zie bijlage I,punt 5).

In afwijking van bovenvermelde kan er op investeringen met een maatschappelijk nut extra worden afgeschreven. Om een duidelijk herkenbaar afschrijvingsbeleid te voeren, kiest de gemeente Dordrecht ervoor om geen extra (resultaatafhankelijke) afschrijvingen te plegen.

16 . Investeringen met een maatschappelijk nut worden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar afgeschreven (dus niet extra afschrijven).

5.6  Overige onderwerpen

Duu r z ame waardeverminderingen

Duurzame waardeverminderingen kunnen zich voordoen bij nieuwe inzichten in de gebruiksduur van activa of de aantasting van het vermogen van deelnemingen. Conform BBV dienen verwachte duurzame waardeverminderingen van vaste activa onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar te worden verwerkt.

Het toetsen van de waarde van deelnemingen geschiedt op basis van overzichten van derden, bijvoorbeeld bankinstellingen. Eventuele inhaalafschrijvingen komen ten laste van de exploitatie. In de jaarrekening bij de toelichting op de balans worden de aard en omvang van de duurzame waardeverminderingen vermeld.

Bu ite n geb ruikstelling

BBV schrijft voor is voorgeschreven dat eenactief dat buiten gebruik wordt gesteld wordt afgeschreven. Bij eenvolledige buitengebruikstelling dient het actief uiteraard te worden afgewaardeerd tot nihil, hetzij tot de restwaarde (indien dit redelijkerwijs verwacht kan worden). Bij eengedeeltelijke buitengebruikstelling wordt het actief naar rato afgewaardeerd.

Restwaarden

Bij de bepaling vande afschrijving wordt rekening gehouden met de restwaarde, dat wil zeggen dat een eventuele restwaarde zal leiden tot een lagere (totale) afschrijving.

De gemeente Dordrecht hanteert voor de activa waarop wordt afgeschreven de volgende restwaarden:

  • .

     Onderwijsgebouwen: de restwaarde isbepaald op 25% van de WOZ-waarde op het moment van ingebruikname, tenzij de staat van het gebouw slecht ende ligging economisch ongunstig is. Dan is de restwaarde bepaald op nihil.

  • .

     Kantoorpanden: de restwaarde is bepaald op 50% van de WOZ-waarde op het moment van ingebruikname.

  • .

     Woningen, sportcomplexen, multifunctionele accommodaties, buurthuizen en ateliers: de restwaarde isbepaald op 25% van de WOZ-waarde op het moment van ingebruikname.

  • .

     Parkeergarages, gymlokalen, garageboxen, Kerktoren, schouwburg enkunstgrasvelden: de restwaarde isbepaald op nihil.

  • .

      Vervoermiddelen: de restwaarde isbepaald op 10% van de aanschafwaarde.

6.  Waarderingsgrondslagen activa

In het Besluit Begroting enVerantwoording (BBV) is voorgeschreven dat:

   Alle activa worden gewaardeerd op basis van verkrijgings- of vervaardigingsprijs;

   Passiva worden gewaardeerd tegen nominale waarde. Een uitzondering geldt tenaanzien van voorzieningen, zij mogen ook tegen contante waarde zijn gewaardeerd.

6.1  Waarderingsgrondslagen gemeente Dordrecht

Hieronder volgen de doorde gemeente Dordrecht tehanteren grondslagen:

Algemeen

De balans wordt opgesteld in overeenstemming methet Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) provincies en gemeenten, welke op een aantal uitzonderingen na is gebaseerd op de verslaggevingsvoorschriften volgens het Burgerlijk Wetboek, boek 2, titel 9.

De lasten en baten worden toegerekend aan het jaar waarop zij betrekking hebben. Alle lasten en baten, die betrekking hebben op het boekjaar en ten tijde vanhet opstellen van de jaarrekening bekend zijn, worden in het betreffende verslagjaar verwerkt.

Vaste activa

   Op vaste activa met eenbeperkte gebruiksduur wordt afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur, rekening houdend met een eventuele restwaarde.

   Vaste activa met eenonbeperkte gebruiksduur worden niet afgeschreven.

   Afschrijven geschiedt onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar.

   Naar verwachting duurzame waardeverminderingen van vaste activa worden onafhankelijk van het resultaat vanhet boekjaar in aanmerking genomen.

I mmateriële vaste activa

Dit betreffen eventuele kosten van onderzoek en ontwikkeling en het saldo van (dis)agio. De kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen worden direct tenlaste van de exploitatie gebracht. De immateriële vaste activa zijn gewaardeerd tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs, verminderd met deop deze basis berekende afschrijvingen. De kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief worden lineair afgeschreven in ten hoogste vijf jaar.

Materiële vaste activa

Dit betreffen voornamelijk investeringen met eenmeerjarig economisch nut. Investeringen in de openbare ruimte met eenmaatschappelijk nut worden volgens de financiële beheerverordening met uitzondering van (onder andere) de verkeersregelinstallaties, verlichtingsinstallaties en reconstructies aan bruggen niet geactiveerd, tenzij de raad in bijzondere gevallen anders beslist.

De materiële vaste activa met een economisch nut zijn gewaardeerd tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs verminderd met de op deze basis berekende afschrijvingen. Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut zijn gewaardeerd tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs verminderd met de onttrekkingen aan reserves in verband met dit actief.

Tevens zijn de berekende afschrijvingen (op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs verminderd met onttrekkingen aan reserves) in mindering gebracht. De materiële vaste activa worden veelal afgeschreven volgens de annuïtaire methode.

Financiële vaste activa

Het betreffen kapitaalverstrekkingen, verstrekte leningen met een looptijd langer dan een jaar en bijdragen aan activa in eigendom van derden.

Kapitaalverstrekkingen aan deelnemingen, gemeenschappelijke regelingen en overige verbonden partijen zijn gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs. De leningen zijn gewaardeerd tegen de nominale waarde.

De bijdragen aan activa in eigendom vanderden zijn gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs verminderd met de op deze basis berekende afschrijvingen. De bijdragen aan activa in eigendom worden lineair afgeschreven.

Voorraden

De onderhanden werken grondexploitatie zijn opgenomen tegen de verkrijgings- of vervaardigingsprijs, verminderd met eeneventuele verkoopopbrengst. Indien de marktwaarde duurzaam lager is, vindt afwaardering naar de marktwaarde plaats. Een belangrijke recente uitspraak van de commissie BBVluidt dat het activeren van kosten bij niet in exploitatie genomen gronden alleen is toegestaan wanneer middels een raadsbesluit een stellig voornemen bestaat dat deze gronden in de nabije toekomst zullen worden bebouwd.

Ook de overige voorraden tot slot zijn gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs of duurzaam lagere marktwaarde.

Vorderingen

De vorderingen zijn gewaardeerd tegen nominale waarde onder aftrek van de voorziening voor oninbaarheid van debiteuren.

Liq u id e middelen

De liquide middelen zijn gewaardeerd tegen nominale waarde. Indien niet anders vermeld, zijn zij direct opvraagbaar.

Overlopende activa

De overlopende activa zijn gewaardeerd tegen nominale waarde.

P assiva

De verplichtingen op de lange en korte termijn zijn gewaardeerd tegen nominale waarde.

6.2  Wijziging van de grondslagen

Indien de grondslagen op enig moment wijzigen ten opzichte van het voorgaande jaar, dient dit te worden opgenomen in de waarderingsgrondslagen onder vermelding van:

-  de aard van de wijziging;

-  de reden van de wijziging;

-  de (financiële) gevolgen van de wijziging.

7.  Samenvatting uitgangspunten

De uitgangspunten zoals verwoord indeze nota worden hieronder samenvattend weergegeven:

1 .  De gemeente Dordrecht verstaat onder de materiële vaste activa met maatschappelijk nut investeringen in de aanleg en de inrichting van wegen, waterwegen, civiele kunstwerken en openbaar groen.

2 .  De gemeente Dordrecht activeert van de investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut slechts enkele uitzonderingen waarvan de verkeersregelinstallaties, verlichtingsinstallaties en reconstructies aan bruggen de belangrijkste zijn.

3 .  Voor de investeringen in kunstwerken met cultuurhistorische waarde houdt de gemeente een actuele registratie bij van de boekwaarde (nihil) ten opzichte van de geschatte marktwaarde.

4 .  De gemeente Dordrecht hanteert een grensbedrag van€ 15.000 exclusief BTW per eenheid.

Voor (gelijksoortige) aanschaffingen die ook verzameld kunnen worden gedaan is activering verplicht bij een hogere aanschafwaarde dan€ 40.000 exclusief BTW. Effecten, gronden en terreinen worden altijd geactiveerd.

5 .  De gemeente activeert in de regel geenactiva in eigendom van derden. Slechts in het geval van bijzondere projecten met grote bedragen kan hierbij inde vorm van een raadsvoorstel worden afgeweken.

6 .  Bijdragen van derden die indirecte relatie staan met een actief worden op de waardering daarvan in mindering gebracht.

7 .  Ambtelijke kosten die deel uitmaken van het investeringsvoorstel worden geactiveerd op basis van de verantwoording in het tijdsregistratiesysteem.

8 .  Rentetoerekening aan de vaste activa in ontwikkeling vindt plaats volgens de renteomslag methodiek op basis van de boekwaarde per1 januari.

9 .  De voorbereidingskosten voor de aanschaf of vervaardiging vanhet actief worden verantwoord op dat actief (en dus geactiveerd), voor zover zij deel uitmaken van het investeringsvoorstel. De kosten van onderzoek en ontwikkeling moeten voldoen aan de voorwaarden die gesteld zijn inhet BBV.

10 . Onttrekkingen aan de reserve SI voor een investering met economisch nut worden voor het bedrag vande investering toegevoegd aan Reserve Activa Afschrijving met Economisch Nut. Deze reserve wordt ingezet voor de dekking vande afschrijvingslasten van deze investeringen.

11 . Op activa met eenonbeperkte gebruiksduur, zoals gronden, wordt niet afgeschreven.

12 . De gemeente Dordrecht hanteert in het algemeen de methode van afschrijving op basis van annuïteiten toe. Afwijkingen van deze regel worden in het raadsvoorstel gemotiveerd.

13 . Er wordt gestart met afschrijving inhet begrotingsjaar dat volgt op het moment van ingebruikname. Om praktische redenen is het moment van ingebruikname gelijkgesteld aan het moment vanadministratieve afsluiting.

14 . Gemeente Dordrecht hanteert afschrijvingstermijnen zoals deze zijn opgenomen in bijlage 2 van deze Nota. De tabel is niet limitatief en kan aangevuld worden met nieuwe soorten activa.

15 . De verwachte toekomstige gebruiksduur wordt gelijk gesteld aan de economische levensduur vaneen actief.

16 . Investeringen met een maatschappelijk nut worden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar afgeschreven (dus niet extra afschrijven).

Bijlage I: Kernpassages Besluit Begroting en Verantwoording

Met ingang van 1 januari 2004 is het Besluit Begroting enVerantwoording provincies en gemeenten (BBV) van kracht. In het BBVzijn veel richtlijnen gegeven omtrent de waardering van vaste activa. De belangrijkste passages worden hieronder beschreven:

1.  Investering met economisch en maatschappelijk nut (art. 59)

Alle investeringen met een economisch nut worden geactiveerd. Investeringen hebben een economisch nut indien zij verhandelbaar zijn en/of indien ze kunnen bijdragen aan het genereren van middelen. In afwijking hiervan worden kunstvoorwerpen met een cultuur- historische waarde niet geactiveerd. Investeringen in de openbare ruimte (o.a. wegen, straten, pleinen en bruggen) met eenmaatschappelijk nut kunnen worden geactiveerd.

2.  Kosten onderzoek en ontwikkeling (art. 60)

De kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een actief kunnen worden geactiveerd indien:

- het voornemen bestaat het actief te gebruiken of te verkopen;

- de technische uitvoerbaarheid om het actief te voltooien vaststaat;

- het actief in de toekomst economisch of maatschappelijk nut zal genereren en;

- de uitgaven die aan het actief zijn toe te rekenen betrouwbaar kunnen worden vastgesteld.

3.  Bijdragen aan activa in eigendom van derden (art. 61)

Bijdragen aan activa in eigendom vanderden kunnen worden geactiveerd indien:

-  er sprake is van een investering dooreen derde;

-  de investering bijdraagt aan de publieke taak;

- de derde zich heeft verplicht tot het daadwerkelijk investeren, op eenwijze zoals is overeengekomen; en

- de bijdrage kanworden teruggevorderd, indien de derde in gebreke blijft of de gemeente anders recht kan doen gelden op de activa die samenhangen met de investering.

4.  Te activeren kosten en/of baten (art.62 en 63)

Alle vaste activa worden gewaardeerd op basis van verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

-  De verkrijgingsprijs omvat de inkoopprijs en de bijkomende kosten.

- De vervaardigingsprijs omvat de aanschafkosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend.

Er gelden twee afwijkingen:

- Bijdragen van derden die indirecte relatie staan met een actief mogen op de waardering daarvan in mindering gebracht worden.

- Reserves mogen in mindering worden gebracht op investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut (zie punt 1.1).

5.  Afschrijven (art. 64 en65)

Afschrijven geschiedt onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar en volgens een stelsel dat is afgestemd op de toekomstige gebruiksduur. Tevens geldt ten aanzien van de immateriële vaste activa dat:

- de kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief in ten hoogste vijf jaar worden afgeschreven;

- de kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van(dis)agio worden afgeschreven in een termijn maximaal gelijk aan de looptijd vande lening.

In afwijking van bovenvermelde kan er op investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut extra worden afgeschreven. Naar verwachting duurzame waardeverminderingen van vaste activa worden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar in aanmerking genomen.

6.  Indeling vaste activa (art. 33 – 36 en 52)

In het besluit wordt aangegeven dat inde (toelichting op de) balans afzonderlijk moet worden opgenomen:

Immateriële vaste activa

-  Kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en (dis)agio

-  Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief

Materiële vaste activa

a. Investeringen met eeneconomisch nut

b. Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut

-  Gronden en terreinen

-  Woonruimten

-  Bedrijfsgebouwen

-  Grond-, weg- en waterbouwkundige werken

-  Vervoermiddelen

-  Machines, apparaten en installaties

-  Overige materiële vaste activa

Financiële vaste activa

- Kapitaalverstrekkingen aan deelnemingen, gemeenschappelijke regelingen en overige verbonden partijen

-  Leningen aan woningbouwcorporaties, deelnemingen en overige verbonden partijen

-  Overige langlopende geldleningen

-  Overige uitzettingen met een rentetypische looptijd van één jaar of langer

-  Bijdragen aan activa in eigendom aan derden

7.  Voorzieningen (artikel 44)

Voorzieningen worden gevormd wegens:

a. Verplichtingen en verliezen waarvan de omvang opde balansdatum onzeker is, doch redelijkerwijs te schatten;

b. Op de balansdatum bestaande risico’s ter zake van bepaalde te verwachten verplichtingen ofverliezen waarvan de omvang redelijkerwijs is te schatten;

c. Kosten die in een volgend begrotingsjaar zullen worden gemaakt, mits het maken van die kosten zijn oorsprong mede vindt inhet begrotingsjaar of in een voorafgaand begrotingsjaar en de voorziening strekt tot gelijkmatige verdeling vanlasten over een aantal begrotingsjaren.

Tot de voorzieningen worden ook gerekend van derden verkregen middelen die specifiek besteed moeten worden.

Voorzieningen worden niet gevormd voor jaarlijks terugkerende arbeidskosten gerelateerde verplichtingen van vergelijkbaar volume.

Bijlage II: Tabel afschrijvingstermijnen

De afschrijvingstabel geeft invulling aan de betreffende uitgangspunten uit de nota Waardering en afschrijving. De afschrijvingstermijnen zijn richtinggevend en niet bindend. Wanneer wordt afgeweken van aangegeven afschrijvingstermijnen dient dit (bij de kredietaanvraag) te worden gemotiveerd. De tabel is niet limitatief en kan desgewenst aangevuld worden met nieuwe soorten activa en hun afschrijvingstermijnen.

Soort investering / activa

Afschrijvingstermijn

 

 

Immateriële vaste activa

 

(Di s) agio

Maximaal looptijd lening

Kosten van onderzoek en ontwikkeling

5 jaar

 

 

Materiële vaste activa

 

Gronden en terreinen:

 

- Gronden

-

- Recreatiegrond

-

- Terreinen

-

- Bouwgrondexploitatie

-

- Erfpachtgronden

-

- Grond (uitbreiding) begraafplaats

Gelijk aan gebruiksduur

- Uitbreiding begraafplaats

Gelijk aan gebruiksduur

- Beschoeiing

20 jaar

- Aanpassing / aanleg infrastructuur

20-30 jaar

- Renovatie / aanleg sportcomplexen

10-20 jaar

 

 

W oonruimten:

 

- (Geëxploiteerde) woningen

40 jaar

- Verbouwing / renovatie woning

20-50 jaar

- Woonwagens

20 jaar

- Woonchalets

20 jaar

 

 

B edrij fsgebouwen:

 

- Bedrijfsgebouwen (algemeen)

40 jaar

- Schoolgebouwen (nieuwbouw)

40 jaar

- Brandweerkazerne

40 jaar

- Bedrijfsgebouwen (tijdelijk)

Gelijk aan gebruiksduur

- Verbouwing / renovatie van gebouw

20-40 jaar

- Gebouwen Essenhof

40 jaar

 

 

Grond-, weg- en waterbouwkundige werken (voorzover te activeren):

 

- Reconstructie / aanleg wegen, kruising of splitsing wegen

30 jaar

- Reconstructie / aanleg riolen

40 jaar (vóór 2005) en

60 jaar (vanaf 2005)

- Reconstructie / aanleg (voetgangers)brug

20 jaar

- Reconstructie / aanleg voetpad

20 jaar

- Reconstructie / aanleg fietspad

20 jaar

- Reconstructie / aanleg parkeerterreinen

20 jaar

- Reconstructies aan betonnen en stalen kademuren, keermuren en damwanden

40 jaar

- Reconstructies aan houten kademuren, keermuren en damwanden

25 jaar

- Reconstructie / aanleg betonnen en stalen bruggen

40 jaar

 

Soort investering / activa

Afschrijvingstermijn

- Reconstructie / aanleg houten bruggen

25 jaar

- Rioolgemaal

60 jaar

- Drukriolering

20 jaar

- Mechanisatie

10 jaar

- Drainage

25-50 jaar (uitgangspunt is

50 jaar)

- Openbare verlichting: lichtmasten, kabelnet en voeding

25 jaar

- Armaturen

15 jaar

- Duikers

25 jaar

- Steigers

20 jaar

- Aanleg keldergraven

60 jaar

- Urnenmuur

20 jaar

- Ruimingen Essenhof

20 jaar

- Spoorwegverbinding

40 jaar

 

 

Ver voermiddelen:

 

- Personenauto

5 jaar

- Bestelbus

7 jaar

- Tractoren en overige tractiemiddelen

10 jaar

- Aanbouwwerktuigen

7 jaar

- Aanhangwagen

10 jaar

- Grasmaaimachines

5 jaar

- Boten

20 jaar

- Aandrijflijn (boten)

5 jaar

 

 

Machines, apparaten en installaties:

 

- Technische installaties (algemeen)

10-20 jaar

- Antennemast

25 jaar

- Verkeersregelinstallaties

20 jaar

- Verlichtingsinstallaties

15 jaar

- Rateltikkers (VRI’s)

5 jaar

- Lektriever

15 jaar

- (Hulpverlenings)gereedschappen / apparatuur

5-10 jaar

- Speelvoorzieningen

10 jaar

- Telefooninstallatie en –toestellen

10 jaar

- Snij- en bindmachines

5 jaar

- Kopieermachines

5 jaar

- Foto- en video

5 jaar

- Meubilair e.d.

5-15 jaar

- Hardware

3-5 jaar

- Software

3-5 jaar

- Noodstroomvoorziening

10 jaar

- Netwerk apparatuur

10 jaar

- Gereedschappen

5 jaar

           

Bijlage II: Tabel afschrijvingstermijnen