Beleidsregel bestuurlijke boete logiesheffing

Geldend van 01-04-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel bestuurlijke boete logiesheffing

Het COLLEGE van BURGEMEESTER en WETHOUDERS van de gemeente DORDRECHT;

gezien het voorstel inzake nadere regels logiesheffing;

gelet op het bepaalde in:

  • hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

  • artikel 231, eerste lid en tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet;

  • artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

B E S L U I T :

vast te stellen de navolgende

Beleidsregel bestuurlijke boete met betrekking tot de logiesheffing

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Reikwijdte

Dit besluit bevat beleidsregels voor het opleggen van boeten bij de heffing van logiesheffing waarop de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) van toepassing is.

Artikel 2 Begrip belanghebbende

Onder belanghebbende wordt voor de toepassing van deze beleidsregel verstaan degene aan wie een boete is of kan worden opgelegd.

Artikel 3 Toerekening

Een handelen of nalaten van een derde die voor of namens belanghebbende optreedt, wordt aan de belanghebbende toegerekend.

Artikel 4 Verzuim- en vergrijpboete

  • 1.

    De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen aan te scherpen. Voor het opleggen van de verzuimboete is voldoende dat aan één of meer van deze verplichtingen niet is voldaan. Bij afwezigheid van alle schuld legt de heffingsambtenaar geen verzuimboete op. Indien bij bezwaar blijkt dat sprake is van afwezigheid van alle schuld, vernietigt de heffingsambtenaar de boete. Belanghebbende dient afwezigheid van alle schuld te stellen en te bewijzen.

  • 2.

    De vergrijpboete is gericht op het bestraffen van een handelen of nalaten waarbij sprake is van opzet dan wel grove schuld. De heffingsambtenaar dient de aanwezigheid van opzet of grove schuld te stellen en te bewijzen.

Artikel 5 Verplichte keuze verzuimboete of vergrijpboete

Bij het niet doen van aangifte maakt de heffingsambtenaar een keuze tussen het opleggen van een verzuimboete en het opleggen van een vergrijpboete. Een eenmaal opgelegde verzuimboete sluit het opleggen van een vergrijpboete voor hetzelfde feit uit. Het opleggen van een vergrijpboete sluit het nadien opleggen van een verzuimboete voor hetzelfde feit uit.

Artikel 6 Gelijktijdigheid

  • 1.

    De vaststelling van een belastingaanslag en de vaststelling van een met deze belastingaanslag samenhangende boetebeschikking vinden in beginsel gelijktijdig plaats.

  • 2.

    Een afzonderlijke boetebeschikking wordt gegeven in de gevallen waarin een boete kan worden opgelegd terwijl geen belasting verschuldigd is dan wel geen belastingaanslag wordt of kan worden vastgesteld.

Artikel 7 Ambtshalve vermindering

  • 1.

    Indien de belanghebbende niet meer in rechte tegen een hem opgelegde boete op kan komen, gaat de heffingsambtenaar na ontvangst van een verzoek om ambtshalve vermindering na of de boete tot de juiste hoogte is vastgesteld. Indien het de heffingsambtenaar blijkt dat de boete op een te hoog bedrag is vastgesteld, vermindert hij de boete.

  • 2.

    De termijn waarbinnen de belanghebbende kan verzoeken om vermindering van de boete bedraagt vijf jaar, te rekenen vanaf de dag na het onherroepelijk worden van de boetebeschikking.

  • 3.

    De heffingsambtenaar vermindert in elk geval ambtshalve een opgelegde boete indien deze als gevolg van een wijziging van de grondslag voor de berekening van de boete voor verlaging in aanmerking komt.

Hoofdstuk 2. Waarborgen

Artikel 8 Karakter van de boete

  • 1.

    Het opleggen van een boete is aan te merken als het instellen van een strafvervolging in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

  • 2.

    De aan belanghebbende, in verband met het opleggen van boeten toekomende waarborgen gelden, met uitzondering van het inzagerecht, vanaf het tijdstip waarop de heffingsambtenaar jegens de belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem een boete is of zal worden opgelegd.

Artikel 9 Straftoemeting

Bij het opleggen van een boete gaat de heffingsambtenaar uit van de percentages of bedragen, vermeld in de hoofdstukken 3 en 4 van dit besluit. Aangezien het opleggen van een boete een vorm van straftoemeting is, houdt de heffingsambtenaar vervolgens in voorkomende gevallen rekening met omstandigheden die aanleiding geven tot een hogere of lagere boete dan op grond van deze hoofdstukken kan worden opgelegd (zie hoofdstuk 5 van dit besluit).

Artikel 10 Redelijke termijn

Overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM kan aanleiding zijn tot matiging van de boete, dan wel in uitzonderlijke gevallen tot het vervallen van de boete. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet onder meer worden gelet op de ingewikkeldheid van de zaak, het processuele gedrag van belanghebbende en de wijze waarop de zaak door de heffingsambtenaar is behandeld.

Artikel 11 Beperking van de informatieverplichtingen (artikel 5:10a van de Awb)

Indien de heffingsambtenaar jegens belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is belanghebbende niet langer verplicht ter zake van die gedraging een verklaring af te leggen voor zover het de boeteoplegging betreft. Het niet verstrekken van de uitsluitend met het oog op de boeteoplegging gevraagde inlichtingen en gegevens leidt niet tot omkering van de bewijslast.

Artikel 12 Eenvoudige en uitvoerige procedure (artikel 67 pa AWR)

  • 1.

    In afdeling 5.4.2. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn twee procedures neergelegd:

    • -

      de lichte procedure;

    • -

      de zware procedure.

  • 2.

    Bij het opleggen van de verzuimboete kan worden volstaan met het volgen van de lichte procedure, hetgeen een relatief eenvoudige procedure is voor lichte boeten.

  • 3.

    De zware procedure moet worden gevolgd wanneer het opleggen van een vergrijpboete wordt overwogen.

Artikel 13 Mededelingsplicht

  • 1.

    Bij het opleggen van een boete vermeldt de mededeling de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van de boete, alsmede, indien sprake is van een vergrijpboete, de feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat sprake is van opzet of grove schuld. In voorkomende gevallen dient de mededeling tevens te vermelden de bijzondere omstandigheden die tot een matiging dan wel verhoging van de boete hebben geleid.

  • 2.

    Indien een kennisgeving in de zin van artikel 14 is verzonden waarin de gronden van het voornemen een vergrijpboete op te leggen zijn opgenomen, waarop geen reactie van belanghebbende is ontvangen, kan in de mededeling worden volstaan met een verwijzing naar de kennisgeving.

Artikel 14 Kennisgeving en hoorplicht bij vergrijpboete (artikel 5:9 Awb en 5:53 Awb)

  • 1.

    Een kennisgeving is een rapport in de zin van artikel 5:48 van de Awb.

  • 2.

    De kennisgeving van het voornemen een vergrijpboete op te leggen en van de gronden waarop dat voornemen berust, geschiedt schriftelijk.

  • 3.

    De heffingsambtenaar geeft belanghebbende een redelijke termijn waarbinnen hij de aangevoerde gronden kan betwisten. De duur van de termijn voor het betwisten van de inhoud van de kennisgeving is niet voor alle gevallen vooraf vast te stellen. De bedoeling van de verplichte kennisgeving is belanghebbende in staat te stellen gemotiveerde verweren tegen de voorgenomen vergrijpboete aan te voeren. Bij het bepalen van de termijn houdt de heffingsambtenaar hiermee rekening, rekening houdende met de termijn genoemd in artikel 5:51, eerste lid, van de Awb.

  • 4.

    Indien belanghebbende de in de kennisgeving aangevoerde gronden mondeling wenst te betwisten, wordt hij door de heffingsambtenaar gehoord.

  • 5.

    Het opleggen van de vergrijpboete moet achterwege blijven indien het verweer van belanghebbende tot de gevolgtrekking leidt dat de in de kennisgeving genoemde gronden onvoldoende aanknopingspunten voor het vaststellen van opzet of grove schuld opleveren. In een dergelijke situatie kan nog wel worden overgegaan tot het opleggen van een verzuimboete. De betwisting van de kennisgeving kan tot een lagere boete leiden indien de opzet of grove schuld wel bewijsbaar is, maar de betwisting aanleiding geeft de boete op een lager bedrag vast te stellen.

Artikel 15 Recht op inzage (artikel 5:49 Awb)

Het aan belanghebbende in artikel 5:49 van de Awb toegekende recht op inzage geldt vanaf het moment waarop de heffingsambtenaar belanghebbende heeft medegedeeld dat hem een verzuimboete is opgelegd of hem ervan in kennis heeft gesteld dat hem een vergrijpboete zal worden opgelegd. Indien het voornemen tot het opleggen van een boete (mede) berust op gegevens over derden worden de desbetreffende bescheiden, voor zover mogelijk, geanonimiseerd.

Artikel 16 Verhoor (artikel 5:10a Awb)

  • 1.

    Er is sprake van een verhoor in de zin van artikel 5:10a van de Awb indien de heffingsambtenaar belanghebbende in een directe confrontatie ondervraagt in het kader van zijn voornemen een boete op te leggen.

  • 2.

    Een verhoor vindt niet eerder plaats dan na schriftelijke oproep van de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar vermeldt in de oproep dat belanghebbende tijdens het verhoor niet tot antwoorden is verplicht.

  • 3.

    Belanghebbende dient zelf te verschijnen. Met instemming van de heffingsambtenaar kan belanghebbende zich laten vertegenwoordigen.

  • 4.

    Belanghebbende is tijdens het verhoor niet tot antwoorden verplicht. Hij dient voor de aanvang van het verhoor hierop te worden gewezen (cautie).

  • 5.

    De heffingsambtenaar vermeldt in de oproep dat belanghebbende zich desgewenst tijdens het verhoor kan doen bijstaan.

  • 6.

    Wanneer een belanghebbende die de Nederlandse taal niet of gebrekkig beheerst, voor het verhoor verzoekt om bijstand van een tolk, draagt de heffingsambtenaar er zorg voor dat deze wordt benoemd. Indien de heffingsambtenaar weet dat belanghebbende de Nederlandse taal niet of gebrekkig beheerst, draagt hij zorg voor de aanwezigheid van een tolk. Indien tijdens het verhoor blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal niet beheerst, wordt het verhoor afgebroken. Het verhoor vindt dan plaats op een later moment waarbij de heffingsambtenaar zorg draagt voor de aanwezigheid van een tolk. Voor dat nieuwe verhoor wordt een aparte oproep verzonden of uitgereikt.

  • 7.

    De heffingsambtenaar maakt na afloop van het verhoor een verslag waarin hij vermeldt dat de cautie is gegeven. Belanghebbende krijgt een afschrift van het verslag.

Artikel 17 Keuze tussen verzuimboete, vergrijpboete of strafvervolging

  • 1.

    Onder hetzelfde feit wordt verstaan dezelfde gedraging in materiële zin.

  • 2.

    In een aantal gevallen kan op een beboetbaar gestelde gedraging (hetzelfde feit) ofwel een verzuimboete ofwel een vergrijpboete opgelegd worden. Dit wordt samenloop genoemd; bij aanslagbelastingen moet bijvoorbeeld indien geen aangifte is gedaan gekozen worden tussen de artikelen 67a en 67d AWR.

  • 3.

    Een eenmaal opgelegde verzuimboete sluit het opleggen van een vergrijpboete voor hetzelfde feit uit (artikel 5:43 van de Awb). Indien na het opleggen van een verzuimboete wordt geconstateerd dat sprake is van opzet of grove schuld, kan geen vergrijpboete ter zake van dezelfde gedraging worden opgelegd.

  • 4.

    Het opleggen van een vergrijpboete sluit het nadien opleggen van een verzuimboete voor hetzelfde feit uit (artikel 5:43 van de Awb). Een opgelegde vergrijpboete kan niet worden omgezet in een verzuimboete.

  • 5.

    De mogelijkheid blijft bestaan dat gelijktijdig met de belastingaanslag zowel een verzuimboete als een vergrijpboete wordt opgelegd. Deze mogelijkheid doet zich voor indien twee afzonderlijk omschreven beboetbaar gestelde gedragingen zijn geconstateerd. Bij de aanslagbelastingen kan bij het opleggen van de aanslag een verzuimboete worden opgelegd wegens het niet binnen de termijn doen van aangifte (artikel 67a AWR) en een vergrijpboete wegens de opzettelijke onjuistheid van dezelfde aangifte (artikel 67d AWR).

  • 6.

    Het opleggen van een vergrijpboete aan belanghebbende sluit strafvervolging tegen hem ter zake van hetzelfde feit uit. Op grond van artikel 243, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (hierna WvSv) blijft het echter mogelijk een zaak te heropenen, indien bij nader inzien blijkt dat zij te ernstig is om bestuurlijk te worden afgedaan. Er moet dan sprake zijn van nieuwe bezwaren in de zin van artikel 255 van het WvSv.

  • 7.

    Het voorgaande lid houdt in dat de heffingsambtenaar het opleggen van de vergrijpboete aanhoudt zodra hij weet dat een gedraging onderwerp is of kan zijn van een opsporingsonderzoek dan wel van een strafrechtelijke vervolging (artikel 5:51 AWB). Indien de termijn waarbinnen de belastingaanslag en de boetebeschikking moeten zijn opgelegd dreigt te verstrijken, treedt de heffingsambtenaar tijdig in overleg met de betrokken opsporingsautoriteiten om te bepalen of er definitief voor strafrechtelijke afdoening wordt gekozen dan wel of er alsnog een vergrijpboete wordt opgelegd.

Hoofdstuk 3. Verzuimboeten

Artikel 18 Aangifteverzuim aanslagbelasting artikel 67a Awr

  • 1.

    Het niet of niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen wordt aangemerkt als een verzuim, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen een eerste-, tweede- en derde/volgend verzuim.

  • 2.

    Van een tweede-, respectievelijk derde/volgend verzuim is sprake indien belanghebbende over de vijf voorgaande belastingjaren eenmaal, respectievelijk tweemaal of meer in verzuim is geweest.

  • 3.

    De door de heffingsambtenaar op te leggen boete bedraagt:

    • -

      bij een eerste verzuim 5% van het bedrag van de aanslag, met een minimumbedrag van € 25,-;

    • -

      bij een tweede verzuim 10% van het bedrag van de aanslag, met een minimumbedrag van € 50,-;

    • -

      bij een derde/volgend verzuim 15% van het bedrag van de aanslag, met een minimumbedrag van € 100,-.

      Behoudens het bepaalde in lid 6 van dit artikel is de verzuimboete niet hoger dan 50% van het wettelijke maximum.

  • 4.

    Bij het niet of niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen is alleen sprake van een verzuim, indien belanghebbende de aangifte niet binnen een door de heffingsambtenaar gestelde termijn heeft gedaan en hij geen gevolg heeft gegeven aan een aanmaning van de heffingsambtenaar.

  • 5.

    Een aangifte die wordt ingediend nadat de aanslag (ambtshalve) is opgelegd, geldt niet alsnog als een (niet binnen de termijn) gedane aangifte.

  • 6.

    In afwijking van het derde lid kan in uitzonderlijke gevallen een verzuimboete tot het wettelijk maximum worden opgelegd. Van een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld sprake zijn indien belanghebbende stelselmatig in verzuim is.

  • 7.

    Wegens het niet binnen de termijn doen van aangifte kan op grond van de wet uitsluitend een verzuimboete worden opgelegd.

  • 8.

    Als het aan opzet van belanghebbende te wijten is dat de aangifte niet is gedaan, vormt dit een vergrijp in de zin van artikel 67d Awr. De ambtenaar belast met de heffing moet vooraf een keuze maken tussen het opleggen van een verzuimboete of een vergrijpboete.

Artikel 19 Verzuimboete artikel 67ca Awr

  • 1.

    Het niet voldoen aan de verplichting, welke wordt opgelegd bij of krachtens de in artikel 67ca, eerste lid, Awr vermelde artikelen, wordt aangemerkt als een verzuim.

  • 2.

    Ter zake van het verzuim kan de heffingsambtenaar een verzuimboete opleggen van 50 procent van het wettelijk maximum van artikel 67ca, eerste lid, Awr.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan in uitzonderlijke gevallen een verzuimboete tot het wettelijk maximum worden opgelegd.

  • 4.

    De boete wordt opgelegd aan degene die niet aan zijn verplichting voldoet. Dit kan een ander zijn dan de belastingplichtige.

  • 5.

    De beschikking waarbij de verzuimboete wordt opgelegd kan, maar behoeft niet gelijktijdig met een eventuele (ambtshalve) belastingaanslag te worden genomen.

Hoofdstuk 4. Vergrijpboeten

Artikel 20 Vergrijpboete algemeen

  • 1.

    Vergrijpboeten kunnen alleen worden opgelegd indien sprake is van grove schuld of opzet.

  • 2.

    Grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid. Bij grove schuld had belanghebbende redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden geheven of betaald. In geval van grove schuld legt de heffingsambtenaar een vergrijpboete op van 25 procent van de aanslag.

  • 3.

    Opzet is het willens en wetens handelen of nalaten, leidend tot het niet of niet binnen de daarvoor gestelde termijn heffen of betalen van belasting. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijk opzet. Onder voorwaardelijk opzet wordt verstaan het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat te weinig belasting geheven is of kan worden dan wel niet of niet binnen de termijn betaald is. In geval van opzet legt de heffingsambtenaar een vergrijpboete op van 50 procent van de aanslag.

  • 4.

    Indien bij het opleggen van een vergrijpboete slechts een gedeelte van de verschuldigde belasting door opzet of grove schuld van belanghebbende te weinig is of zou zijn geheven dan wel betaald, berekent de heffingsambtenaar de boete over dat – naar evenredigheid bepaalde – gedeelte.

  • 5.

    Het vierde lid vindt overeenkomstige toepassing indien meer dan één boetepercentage moet worden toegepast.

Artikel 21 Vergrijpboete aanslag artikel 67d Awr

  • 1.

    Indien een aangifte voor een aanslagbelasting, met opzet niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan, legt de heffingsambtenaar gelijktijdig met de aanslag een vergrijpboete op.

  • 2.

    Het opleggen van een vergrijpboete wegens het met opzet niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen is niet mogelijk.

  • 3.

    De vergrijpboete wordt berekend over het bedrag van de aanslag.

  • 4.

    Indien een onjuiste of onvolledige aangifte is gedaan, wordt de vergrijpboete gebaseerd op het belastingbedrag dat is toe te rekenen aan de correcties ter zake van een of meer tekortkomingen in de aangifte waaraan de kwalificatie ‘opzet’ kan worden verbonden.

  • 5.

    Als sprake is van het niet doen van aangifte wordt de vergrijpboete berekend over de belasting van de gehele (geschatte) aanslag.

  • 6.

    Onder het bedrag van de aanslag wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan het bedrag van de aanslag na verrekening van voorheffingen en opgelegde voorlopige aanslagen.

Artikel 22 Vergrijpboete navordering artikel 67e Awr

  • 1.

    Indien het aan opzet of grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, legt de heffingsambtenaar gelijktijdig met de navorderingsaanslag, een vergrijpboete op.

  • 2.

    Worden de feiten en omstandigheden op grond waarvan wordt nagevorderd eerst bekend op of na het tijdstip dat is gelegen zes maanden voor het verstrijken van de navorderingstermijn, dan kan de heffingsambtenaar binnen zes maanden na de vaststelling van de navorderingsaanslag nog een vergrijpboete opleggen. In dat geval deelt de heffingsambtenaar de belanghebbende gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingaanslag mee dat nog onderzoek plaatsvindt of het opleggen van een vergrijpboete gerechtvaardigd is.

Hoofdstuk 5. Bijzondere omstandigheden

Artikel 23 Algemeen

Er kunnen omstandigheden zijn die aanleiding geven de met toepassing van de hoofdstukken 3, 4 en 5 bepaalde hoogte van de boete te verhogen of te matigen, dan wel de reeds opgelegde boete te verminderen.

Artikel 24 Strafverzwarende omstandigheden

  • 1.

    In bijzondere gevallen kan de op grond van hoofdstuk 4 bepaalde vergrijpboete worden verhoogd. Het verhogen van een verzuimboete op grond van dit artikel is niet toegestaan.

  • 2.

    In daarvoor in aanmerking komende gevallen moet rekening worden gehouden met het aantal malen dat vergrijpen in een bepaalde periode hebben plaatsgevonden (recidive). Van recidive is sprake indien aan belanghebbende reeds eerder een vergrijpboete of een straf is opgelegd. In geval van recidive wordt de vergrijpboete bij grove schuld verhoogd tot maximaal 50 procent en de vergrijpboete bij opzet tot maximaal 100 procent. Verhoging van de boete wegens recidive vindt uitsluitend plaats indien in de periode van vijf jaren voorafgaand aan de door de heffingsambtenaar opgelegde vergrijpboete reeds eerder een vergrijpboete is opgelegd.

  • 3.

    Vervalt de eerdere vergrijpboete naderhand wegens het ontbreken van opzet dan wel grove schuld, dan wordt de toegepaste verhoging van de vergrijpboete op de voet van het eerste lid ambtshalve gecorrigeerd.

  • 4.

    De ernst van de te beboeten gedraging kan aanleiding geven de op de voet van hoofdstuk 4 van dit besluit op te leggen boete te verhogen tot maximaal 100 procent. Hiertoe is in elk geval aanleiding indien sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning. Indien het gevolg van het te beboeten gedrag is dat de belasting die te weinig is of zou zijn geheven omvangrijk of verhoudingsgewijs omvangrijk is, verhoogt de heffingsambtenaar de vergrijpboete eveneens tot maximaal 100 procent.

Artikel 25 Strafverminderende omstandigheden

  • 1.

    Tot de omstandigheden welke aanleiding kunnen geven de op te leggen of opgelegde boete te matigen behoren een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de op te leggen of opgelegde boete en omstandigheden die hebben geleid tot het beboetbare feit, maar buiten de directe invloedssfeer van de belanghebbende liggen.

  • 2.

    Zowel bij de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid als voor de mate waarin de boete de belanghebbende treft, kunnen de financiële omstandigheden van de belanghebbende een rol spelen. Een beroep op financiële omstandigheden kan slechts in bijzondere gevallen tot matiging dan wel vermindering van de boete leiden. Slechte financiële omstandigheden ten tijde van het opleggen van de boete kunnen ertoe leiden dat de boete belanghebbende onevenredig treft. Slechte financiële omstandigheden ten tijde van de verweten gedraging kunnen de verwijtbaarheid verminderen. Geen vermindering wegens financiële omstandigheden zal worden verleend, indien belanghebbende deze aan zichzelf te wijten had.

Hoofdstuk 6. Inwerkingtreding, overgangsrecht en slotbepaling

Artikel 26 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking op 1 april 2020.

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als "Beleidsregel bestuurlijke boete logiesheffing".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van dinsdag 28 januari 2020.

Het college van Burgemeester en Wethouders

J. Scholten, A.W. Kolff

secretaris, burgemeester

Toelichting Beleidsregel bestuurlijke boete logiesheffing

________________________________________

De gemeenteraad heeft 15 oktober 2019 de Verordening logiesheffing vastgesteld. Om de aangifteplicht zoals opgenomen in de Uitvoeringsregeling logiesheffing te kunnen handhaven is deze Beleidsregel bestuurlijke boete noodzakelijk.

Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verzuimboeten en vergrijpboeten en is geregeld in artikelen 67a tot en met 67q van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).

Verzuimboete

De verzuimboete geldt als lichte boete. Deze heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen aan te scherpen. Het gaat daarbij in het algemeen om eenvoudig te constateren feiten, zoals in het geval van de logiesheffing geen aangifte doen.

Deze is tweeledig. Ten eerste de boete op grond van artikel 67a AWR voor degene aan wie een aangiftebiljet is uitgereikt en deze de aangifte niet binnen de gestelde termijn heeft ingediend. Voor het niet voldoen aan deze verplichting kan een bestuurlijke boete van maximaal € 5.278,- worden opgelegd.

Met deze beleidsregel is de boete afhankelijk van het aantal malen dat is verzuimd (tijdig) aangifte te doen en varieert deze volgens artikel 18 van € 50,- tot € 2.639,- (50% van het huidige wettelijke maximum).

Ten tweede de boete op grond van artikel 67ca AWR. Deze is opgenomen in artikel 19 en regelt de boete voor het niet verzoeken om uitreiken van een aangiftebiljet zoals geregeld in artikel 2, lid 1 van de Uitvoeringsregeling logiesheffing. Hiermee kan de heffingsambtenaar een boete opleggen van maximaal 50% van het wettelijke maximum. Het wettelijke maximum is op dit moment € 5.278,-.

Op grond van artikel 19, lid 3 kan in uitzonderlijke gevallen een boete tot het wettelijke maximum worden opgelegd.

Omdat er sprake moet zijn van proportionaliteit/evenredigheid tussen de hoogte van de boete en de ernst van het te beboeten feit is ervoor gekozen om de maxima te stellen op de helft van het wettelijke maximum.

Vergrijpboete

De vergrijpboete geldt als zware boete. Een vergrijpboete wordt opgelegd bij meer ernstige handelingen of nalatigheden, zoals grove schuld of opzet. In casu het onjuist invullen van de aangiften logiesheffing.

De boete beloopt 25% van het aanslagbedrag bij grove schuld, 50% van het aanslagbedrag bij opzet tot 100% boete bij recidive.