Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelasting en 2011

Geldend van 01-01-2011 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen 2011

De RAAD van de gemeente Dordrecht;

 

gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 30 november 2010, Nr. SBC/2010/489338;

 

overwegende dat het wenselijk is om een nieuwe, integrale Verordening op de heffing en invordering van de onroerende-zaakbelastingen vast te stellen in verband met wijziging van de tarieven en van de betaaltermijnen;

 

gelet op artikelen 216 en 220 van de Gemeentewet;

 

 

b e s l u i t :

 

 vast te stellen de volgende

Artikel 1 Belastingplicht

  • 1.

    Onder de naam "onroerende-zaakbelastingen" worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:

    a.   een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;

    b.   een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

  • 2.

    Bij de gebruikersbelasting wordt:

    a.   gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

    b.   het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie de zaak ter beschikking is gesteld.

  • 3.

    Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht was.

Artikel 2 Belastingobject

  • 1.

    Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 2.

    Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 3 Maatstaf van heffing

  • 1.

    De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het in artikel 1 bedoelde kalenderjaar valt.

  • 2.

    Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 4 Vrijstellingen

  • 1.

    In afwijking van artikel 3 wordt bij het bepalen van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

    a.   ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond;

    b.   gebouwde eigendommen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde cultuurgrond;

    c.    onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

    d.   één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 (Stb. 1989, 252) aangewezen landgoed dat voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928, met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;

    e.  natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtspersoonlijkheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;

    f. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;

    g.   waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

    h.   werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

    i.    tot de onroerende zaak behorende, daaraan al dan niet aard- of nagelvast verbonden werktuigen welke verwijderd kunnen worden met behoud van hun waarde als zodanig en niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;

    j.    straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;

    k.   plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht;

    l.    begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.

  • 2.

    In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

 

Artikel 5 Belastingtarieven

  • 1.

    Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:

    a.   de gebruikersbelasting                                            0,1606%

    b.   de eigenarenbelasting:

    1.   voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen          0,1051%

    2.   voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen    0,2003%

  • 2.

    Geen belasting wordt geheven indien de heffingsmaatstaf van de onroerende zaak blijft beneden                                 € 12.000,00

 

Artikel 6 Wijze van heffing

De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

Artikel 7 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de tweede maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, minder is dan € 3.500,-- en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in gelijke termijnen van minimaal € 5,--, waarbij de laatste termijn vervalt op de laatste dag van de tiende maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de eerdere termijnen telkens een maand eerder.

  • 3.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen.

Artikel 9 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2011.

  • 2.

    De "Verordening onroerende-zaakbelastingen 2010, vastgesteld op 8 december 2009, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op belastbare feiten, die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2011.

  • 4.

    Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening onroerende-zaakbelastingen 2011".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 21 december 2010.
De waarnemend griffier,                                              De voorzitter,
 
 
 
 
M. J.W.T. Hendrickx                                                    A.A.M. Brok

Nota-toelichting

Toelichting Verordening onroerende-zaakbelastingen 2011

Onder de naam onroerende-zaakbelastingen worden twee directe belastingen geheven.

Ten eerste een gebruikersbelasting van degene die – naar omstandigheden beoordeeld – bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt.

Ten tweede een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

Verder wordt er nog een onderscheid gemaakt in onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen en onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen.

 

De heffingsgrondslag voor deze belastingen is de waarde van de onroerende zaak zoals deze op grond van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld. De onroerende zaken worden jaarlijks getaxeerd. Om over voldoende marktgegevens te beschikken en voor een doelmatige uitvoering van de waardebepaling vinden taxaties plaats op basis van een waardepeildatum die één jaar voor het begin van het belastingjaar ligt. Voor het belastingjaar 2011 wordt 1 januari 2010 als waardepeildatum gehanteerd.

 

Het vaststellen van de OZB-tarieven wordt gericht op de totale opbrengst van deze belastingen. Voor de OZB-tarieven geldt enerzijds de voorlopige tariefsbepaling in juni door de raad op 2,15%, conform de Kaderbrief 2011, en anderzijds de correctie hierop aan de hand van de WOZ-waarde-ontwikkeling van 1 januari 2009 naar 1 januari 2010, welke in het najaar bekend is geworden. Uitgangspunt hierbi  is dat totale OZB-opbrengst van het areaal gelijk is aan die van het voorgaande jaar verhoogd met 2,1 %. Als de WOZ-waarden op de peildatum omhoog gaan wordt de tariefsverhoging naar beneden bijgesteld, gaan ze omlaag dan wordt de tariefsverhoging naar boven bijgesteld. Dus elk jaar volgens de zelfde methodiek.

 

Voor de WOZ-tarieven 2011 gelden de WOZ-waarden met peildatum 1 januari 2010. De WOZ-waarde-ontwikkeling (daling) van 1 januari 2009 naar 1 januari 2010 is voor woningen vastgesteld op -3,5% en voor niet-woningen op -1,2%. Om de OZB-opbrengsten van het bestaande areaal daadwerkelijk met 2,15% te laten stijgen dienen de tarieven voor 2011 met deze waarde-ontwikkelingpercentages te worden verhoogd.

 

Dit leidt voor 2011 tot de volgende tarieven:

 

 

Tarief 2010

Gewenste meeropbrengst t.o.v. 2010 in procenten

Gevolgen waardedaling in procenten

Totaal benodigde tariefstijging in procenten

Tarief 2011

Eigenaar woningen

0,0995

2,15

3,50

5,65

0,1051

Eigenaar niet-woningen

0,1938

2,15

1,20

3,35

0,2003

Gebruiker niet-woningen

0,1554

2,15

1,20

3,35

0,1606

 

In voorgaande jaren was er sprake van jaarlijks stijgende WOZ-waarden en leidde de waardestijging tot een neerwaartse bijstelling van het tarief. Voor 2011 leidt volgens dezelfde methodiek een waardedaling tot een opwaartse bijstelling van het tarief. Dit met als jaarlijks uitgangspunt dat de OZB-opbrengst van het areaal gelijk is aan die van het voorgaande jaar verhoogd met het tarief dat jaarlijks bij de Kadernota/brief door de raad wordt vastgesteld.

Hierbij zullen wel afwijkingen ontstaan in de aanslagen die per afzonderlijk belastingobject worden opgelegd ten overstaande van 2010 door daling of stijging van de waarde van panden op grond van de jaarlijkse herwaardering.