Regeling vervallen per 01-01-2015

Re-integratieverordening WWB Drechterland 2010

Geldend van 07-01-2010 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2010

Intitulé

Re-integratieverordening WWB Drechterland 2010

De raad van de gemeente Drechterland

Gelezen het voorstel van het college van Drechterland;

Gelet op de artikelen 7, 8, 9, 9a, 10 en 10a van de Wet Werk en Bijstand (WWB) en artikel 149 Gemeentewet;

Besluit:

1. In te trekken Re-integratieverordening WWB Drechterland 2006 per 1 januari 2010 en

2. vast te stellen de Re-integratieverordening WWB Drechterland 2010 per deze datum.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet Werk en Bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. de wet: de Wet Werk en Bijstand;

    b. Ioaw: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers;

    c. Ioaz: de Wet inkomensvoorziening ouder en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    d. Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    e. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drechterland;

    f. de raad: de gemeenteraad van de gemeente Drechterland;

    g. uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de wet, de Ioaw of de Ioaz;

    h. Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het Centrum Werk en Inkomen;

    i. niet-uitkeringsgerechtigde (Nuggers): personen als bedoeld in de wet, artikel 6 onder a;.

    j. werknemers in gesubsidieerde arbeid: werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet.

    k. voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet;

    l. startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoel in artikel 7.2.2., eerste lid, onderdeel b tot en met e van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs.

Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht aan het college

  • 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, Nuggers en werknemers in gesubsidieerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40,

    eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig

    is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

  • 4. Het college biedt aan de persoon die op grond van artikel 10a van de wet additionele werkzaamheden verricht en die niet beschikt over een startkwalificatie na een periode van zes maanden na aanvang van die werkzaamheden een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan in de vorm van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de belanghebbende te boven gaat. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden indien scholing of opleiding naar het oordeel van het

    college niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van deze persoon.

Artikel 3 Beleidsplan en beleidsverslag

  • 1. De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering van de voorzieningen en ondersteuning.

  • 2. Dit plan omvat in elk geval:

    a. een omschrijving van de verschillende doelgroepen;

    b. een omschrijving van het inkoopbeleid;

    c. een omschrijving van de activiteiten en instrumenten die worden ingezet voor de doelgroepen;

    d. een omschrijving van het omgaan met de combinatie arbeid en zorg.

  • 3. Het college biedt aan de gemeenteraad een verslag aan over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid in de praktijk.

Artikel 4 Budget en subsidieplafond

  • 1. Het college kan een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal mensen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Hoofdstuk 3 Rechten en plichten

Artikel 5 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, Nuggers en de werknemer in gesubsidieerde arbeid, hebben aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de kaders die zijn gesteld in deze verordening en in het beleidsplan.

Artikel 6 Verplichtingen van de cliënt

  • 1. De persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2. Een persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Ioaw, de Ioaz en de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening. Voor Ioaw-ers en Ioaz-ers blijft het

    Maatregelenbesluit Awb, Ioaw en Ioaz van toepassing.

  • 4. Indien de niet-uitkeringsgerechtigde, de Anw-er en de werknemer in gesubsidieerde arbeid, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk

    terugvorderen, behoudens situaties waarin dit onredelijk zou zijn.

Hoofdstuk 4 Voorzieningen en vergoedingen

Artikel 7 Algemene bepalingen voor vergoedingen

  • 1. In het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 wordt vastgesteld welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan de voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3. Het college kan een voorziening beëindigen:

    a. indien de persoon die aan een voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in artikel 9 van de wet, artikel 37 van de Ioaw en artikel 37 van de Ioaz niet nakomt;

    b. indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    c. indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waardoor er geen noodzaak meer is voor een voorziening.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de voorzieningen en de inhoud van de voorzieningen.

Artikel 8 Premies

  • 1. Het college kan een premie verstrekken aan:

    a. de uitkeringsgerechtigde die uitstroomt naar regulier werk;

    b. de werknemer in gesubsidieerde arbeid die doorstroomt naar regulier werk.

  • 2. Het college stelt bij beleidsplan regels over de hoogte van de in het eerste lid bedoelde premies alsmede de voorwaarden waaronder deze worden verstrekt.

  • 3. Het college verstrekt aan de persoon met een uitkering ingevolge de wet, telkens nadat hij gedurende zes maanden op grond van artikel 10a van de wet additionele werkzaamheden heeft verricht, een premie ter grootte van € 250, indien hij naar het oordeel van het college in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Artikel 9 Overige vergoedingen

  • 1. Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling. Het gaat hierbij in ieder geval om:

    a. verhuiskosten;

    b. reiskosten;

    c. kosten voor kinderopvang.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 10 Hardheidsclausule

Het college kan ten gunste van de uitkeringsgerechtigden, de Anw-ers, de Nuggers en de werknemers in gesubsidieerde arbeid afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening WWB Drechterland 2010.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Drechterland van 21 december 2009.
De voorzitter,
De griffier,

Toelichting Re-integratieverordening WWB Drechterland 2010

Inleiding

Volgens de WWB krijgt het college de opdracht voor de re-integratie van

uitkeringsgerechtigden, Nuggers, Anw-ers en werknemers in gesubsidieerde arbeid. De WWB vraagt aan de gemeenteraad om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op de ondersteuning bij re-integratie geregeld.

In het kader van de Wet participatieplaatsen is op 18 juli 2008 artikel 10a WWB in werking getreden. Dit artikel regelt onder andere dat het college ter uitvoering van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, degene die algemene bijstand ontvangt en voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde additionele werkzaamheden kan laten verrichten gedurende maximaal twee jaar. Dit zijn de zogenoemde participatieplaatsen. Participatieplaatsen zijn bedoeld voor uitkeringsgerechtigden die een kleine kans op inschakeling in het

arbeidsproces hebben ten gevolge van persoonlijke werkbelemmeringen en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt.

De Wet Stimulering arbeidsparticipatie (Wet Stap) is per 1 januari 2009 in werking getreden. Deze wet bevat een aantal wijzigingen ten opzichte van de Wet participatieplaatsen. De Wet Stap beoogt arbeidsparticipatie te bevorderen door de toevoeging van de instrumenten scholing en premie aan artikel 10a WWB. Met ingang van 1 april 2009 is artikel 8 WWB naar aanleiding van de Wet Stap gewijzigd in die zin dat de gemeenteraad verplicht is gesteld om bij verordening ook regels te stellen omtrent deze scholing en de hoogte van de premie.

De basis voor de verordening is thans neergelegd in artikel 8, eerste lid onder a, e en f; artikel 8, tweede lid; artikel 10, eerste en tweede lid WWB:

Artikel 8 lid 1 bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot:

a. het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht

op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a;(..)

e. de scholing of opleiding, bedoeld in artikel 10a, vijfde lid;

f. de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid.

Artikel 8 lid 2:

De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben:

a. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel a, in ieder geval

betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid,

onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor verschillende doelgroepen

daarbinnen, en op de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken;

b. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel d, in ieder geval betrekking op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen;

c. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel f, in ieder geval betrekking op de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval.

Artikel 10 lid 1 en 2:

1.Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en nietuitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen, bedoeld in het eerste lid, behoren.

Naast de algemene opdracht om in de verordening het beleid tot uiting te laten komen, hebben gemeenten een verordening nodig om specifieke instrumenten in te kunnen zetten. Het gaat hierbij om de diverse subsidies en vergoedingen die de gemeente kan verstrekken.

Uit de memorie van toelichting valt af te leiden dat in ieder geval de volgende zaken door middel van de verordening geregeld moeten worden:

- De aanspraak van de doelgroepen op ondersteuning door de gemeente;

- het beleid ten aanzien van de diverse doelgroepen en subdoelgroepen;

- het beleid ten aanzien van de combinatie van werk en zorgtaken;

- De beschikbaarheid van financiële middelen.

De verordening: procedureel of uitgebreid

De WWB vraagt aan de gemeenteraad om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Op het eerste gezicht lijkt dat vreemd: beleid leg je neer in een beleidsplan.

Het beleid kan op een aantal niveaus geregeld worden:

1. In de verordening zelf. Hiermee ligt het beleid voor langere duur vast. Het aanpassen van de verordening vergt langere tijd. Uitgangspunt kan zijn dat je een verordening vaststelt die vervolgens op hoofdlijnen een aantal jaren meekan.

2. In beleidsregels. Het voordeel van het regelen in beleidsregels is, dat hiermee flexibeler kan worden omgegaan. Deze figuur geeft aan B en W ook meer mogelijkheden in individuele gevallen af te wijken.

3. In het beleidsplan. Naast algemene uitgangspunten kunnen hierin ook onderwerpen aan de orde komen als het inkoop- en aanbestedingsbeleid en de afstemming met andere beleidsterreinen als onderwijs, zorg en economie.

4. In delegatie aan het college (uitvoeringsbesluiten).

Hieruit vloeit voort dat er twee extremen zijn in de vormgeving van de verordening: een procedurele en een uitgebreide verordening.

In 2006 was gekozen voor een uitgebreide variant zodat het beleid beknopter kon worden weergegeven in het beleidsplan.

Thans is gekozen voor een procedurele verordening.

In de re-integratieverordening 2006 werd een aantal voorzieningen genoemd die het college aan de doelgroepen kon aanbieden. In het beleidsplan werden deze voorzieningen nader geregeld en verder aangevuld met een aantal niet in de verordening opgenomen voorzieningen. Enerzijds was dit voor een aantal voorzieningen dubbelop. Anderzijds kwam het de overzichtelijkheid van de aan te bieden voorzieningen alsook de overzichtelijkheid van het gehele re-integratiebeleid niet ten goede. Derhalve is er voor gekozen om deze verordening te beperken tot slechts de procedurele regels en het beleid in zijn geheel in het beleidsplan op te nemen en waar nodig/wenselijk in beleidsregels nader te regelen. Daarnaast is het omwille van de flexibiliteit en het beter kunnen inspelen op de ervaringen in de praktijk wenselijk om de invulling van het re-integratiebeleid niet in zijn geheel in een verordening op te nemen.

Relatie met andere verordeningen

Afstemmingsverordening

De WWB vraagt tevens aan gemeenten een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de cliënt wordt geregeld.

De re-integratieverordening en de afstemmingsverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter, de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand

verplichtingen verbinden, die geen directe relatie hebben met re-integratie. Dit pleit ervoor om de verordeningen te scheiden, maar wel om duidelijke verwijzingen aan te brengen.

Verordening cliëntenparticipatie

De WWB geeft aan de gemeenteraad tevens de opdracht een verordening

cliëntenparticipatie op te stellen. In de re-integratieverordening kan worden opgenomen dat bij de vaststelling van het beleidsplan de lokale cliëntenraad dient te worden betrokken.

Inkoopverordening

Gekozen is voor een inkoopverordening om de regels waar wij ons aan houden bij inkoop van re-integratietrajecten zo transparant mogelijk te houden. Gezien het drempelbedrag dat geldt voor onze gemeente dienen wij inkoop zo transparant mogelijk te doen en de regels die wij hiervoor hanteren te publiceren op het Internet; de website van de gemeente.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand.

Artikel 2 Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college, analoog aan artikel 7 van de WWB, vormgegeven. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel de mogelijkheid om aan het college specifieke opdrachten mee te geven. Een voorbeeld kan zijn een speciale opdracht om uitstroom uit bestaande gesubsidieerde arbeid te stimuleren.

In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, kan de gemeente aangeven voorzieningen alleen voor

de eigen inwoners in te willen zetten.

Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar vooral in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

Het vierde lid geeft het college de specifieke opdracht om, conform artikel 10a, vijfde lid WWB, aan een betrokkene zonder startkwalificatie scholing of opleiding aan te bieden. Onder betrokkene wordt in dit kader verstaan degene die algemene bijstand ontvangt. Deze plicht voor het college geldt pas nadat een betrokkene zes maanden werkzaamheden heeft verricht als bedoeld in artikel 10a, eerste lid WWB, de zogenoemde onbeloonde

additionele werkzaamheden. Als de betrokkene al over een startkwalificatie beschikt of als de scholing naar het oordeel van het college voor hem niet haalbaar is doordat een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de betrokkene te boven gaat, wordt geen scholing of opleiding aangeboden.

De scholing of opleiding moet gericht zijn op bevordering van de toegang tot de arbeidsmarkt. Onder scholing of opleiding vallen al die vormen van onderricht die naar het oordeel van de gemeente de kansen op de arbeidsmarkt vergroten. Scholing of opleiding wordt niet aangeboden als de scholing of opleiding naar het oordeel van het college niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van betrokkene. Als een betrokkene niet in aanmerking komt voor scholing of opleiding op grond van artikel 10a WWB, kan het college aan deze betrokkene nog wel op grond van artikel 7, eerste lid onder a WWB een andere voorziening verstrekken die gericht is op arbeidsinschakeling.

Artikel 3 Beleidsplan

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt de WWB aan de gemeenteraad om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Bij deze verordening is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar zo veel als mogelijk gebruik te maken van beleidsplannen en uitvoeringsbesluiten.

Het eerste lid geeft aan dat de gemeenteraad een beleidsplan vaststelt. Dit kan jaarlijks zijn, maar er kan ook voor worden gekozen naast een jaarlijks plan ook een meerjarenbeleidsplan vast te stellen. Daarnaast is er de mogelijkheid op met deelplannen te werken.

Het tweede lid is facultatief en biedt de gemeenteraad de mogelijkheid om aan te geven welke specifieke beleidsonderwerpen in het beleidsplan aan de orde dienen te komen.

Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid.

Artikel 4 Subsidie- en budgetplafonds

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidsplan gebeuren (zie het artikel over beleidsplan). Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen.

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

Artikel 5 Aanspraak op ondersteuning

De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).

In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar de verordening en het beleidsplan.

Artikel 6 Verplichtingen van de cliënt

In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

Het derde lid biedt de verbinding met de afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen.

Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaaldworden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan reintegratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het re-integratiebedrijf wordt verklaard dat deze re-integratieverordening van toepassing is.

Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

Artikel 8 Premies

In de WWB is geregeld in art. 31 lid 2 sub j dat jaarlijks een activeringspremie kan worden verstrekt. Deze premie is onbelast, en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde jaar geen onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt.

De gemeente kan haar premiebeleid afstemmen op de verschillende activiteiten die in het kader van activering verricht worden en daarbij de hoogte van de premie laten variëren. De gemeente kan ook besluiten bepaalde activiteiten in het geheel niet te premieren. Tenslotte kan de gemeente de premie afhankelijk maken van doelgroepen, zoals

arbeidsgehandicapten, ouderen, jongeren, afstand tot de arbeidsmarkt etc.

In deze verordening is ervoor gekozen het verstrekken van premies in algemene zin te regelen: de criteria en de doelgroepen kunnen worden omschreven in het beleidsplan, al dan niet gekoppeld aan de bevoegdheid van het college om nadere regels te stellen. Het is echter ook mogelijk om in de verordening alle bepalingen over doelgroepen, criteria en de

hoogte van de subsidies op te nemen. Dit zal de overzichtelijkheid van de verordening echter niet ten goede komen. Daarom is gekozen deze in het beleidsplan op te nemen.

In het derde lid is de opdracht aan het college opgenomen om, conform artikel 10a, zesde lid WWB, een premie te verstrekken aan de betrokkene die werkzaamheden heeft verricht als bedoeld in artikel 10a WWB. Aan deze betrokkene wordt eerst na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden na aanvang van een premie verstrekt. De premie wordt echter alleen verstrekt indien de betrokkene naar het oordeel van het college in die zes

maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces.

De maximale duur dat een betrokkene deze werkzaamheden kan verrichten met behoud van uitkering is twee jaar. De duur van twee jaar kan op grond van artikel 10a WWB maximaal twee keer worden verlengd met een jaar. Dit betekent dat de premie gedurende maximaal vier jaar kan worden verstrekt.

De hoogte van de premie bedraagt € 250,00.

Artikel 9 Overige vergoedingen

Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. In dit artikel zijn als voorbeelden genoemd reiskosten, verhuiskosten en kosten voor kinderopvang, maar dat is geen

limitatieve opsomming.

Artikel 10 Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.