Beleidsnota Toezicht en handhaving Kinderopvang gemeente Drechterland 2015

Geldend van 29-07-2015 t/m heden

Intitulé

Beleidsnota Toezicht en handhaving Kinderopvang gemeente Drechterland 2015

De raad heeft op 30 april de Nota Toezicht en Handhaving kinderopvang en peuterspeelzalen gemeente Drechterland 2015 vastgesteld.

Kinderopvang moet een goede kwaliteit bieden. Het gaat hier immers om de verantwoordelijkheid rondom de zorg en ontwikkeling van jonge kinderen. Houders van kinderopvangorganisaties of peuterspeelzaalwerk zijn verantwoordelijk voor het aanbieden van verantwoorde opvang in een veilige en gezonde omgeving. De opvang kan niet zonder gedegen toezicht op de kwaliteit. De gemeente is eindverantwoordelijke voor het handhaven van de kwaliteitsregels. Het beleidsdocument, de beleidsregels en het bijbehorende afwegingsmodel (bijlage bij de beleidsregels) is voor het handhaven van de kwaliteitsregels voor de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk. In het beleid staan de gemeentelijke taken beschreven bij handhaving van de kwaliteit in de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk. In het afwegingsmodel worden de handhavingsinstrumenten beschreven.

Hieronder leest u het complete besluit.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1. Definities kinderopvang

Deze beleidsnota gaat over toezicht en handhaving kinderopvang en peuterspeelzalen op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitsregels peuterspeelzalen (Wko). De doelstelling van deze beleidsnota is om vast te leggen hoe de drie gemeenten Stede Broec, Enkhuizen en Drechterland (hierna; SED) vorm willen geven aan de wettelijke taak van toezicht, handhaving en sanctionering van de kinderopvang.

Onder kinderopvang wordt hierbij verstaan: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdrage aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint (artikel 1.1. lid 1 Wko).

Er zijn verschillende soorten kinderopvang:

  • 1.

    Kinderdagverblijven (KDV) of kindercentra;

  • 2.

    Buitenschoolse opvang (BSO);

  • 3.

    Gastouderbureaus (GOB);

  • 4.

    Voorziening gastouderopvang (VOG).

Onder een peuterspeelzaal wordt verstaan: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt, anders dan gastouderopvang of kinderopvang in een kindercentrum. Het peuterspeelzaalwerk is gericht op de verzorging, de opvoeding en het bijdrage aan de ontwikkeling van kinderen uitsluitend bestemd voor kinderen vanaf de leeftijd van twee jaar tot het tijdstip waarop zij kunnen deelnemen aan het basisonderwijs (artikel 2.1. lid 1 Wko).

1.2. Aanleiding vernieuwing nota Toezicht en Handhaving kinderopvang

Een aantal wijzigingen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) geven aanleiding om het huidige beleid te herzien. De belangrijkste wijzigingen zijn de invoering van de continue screening van alle medewerkers in de kinderopvang, het vierogenprincipe en de meldcode kindermishandeling. Daarnaast werkt de GGD per januari 2014 met een nieuw format voor inspectierapporten. Het nieuwe format sluit beter aan bij risicogestuurd toezicht, legt meer nadruk op de beschrijving van de praktijk en beschrijft zowel de positieve als negatieve aspecten per domein.

Het Afwegingsmodel Handhaving kinderopvang 2015, die gelijktijdig met deze nota ter vaststelling wordt aangeboden aan de drie afzonderlijke colleges van de SED gemeenten, zijn gebaseerd op het model van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Dit afwegingsmodel is op enkele punten aangepast aan de situatie binnen de SED gemeenten en de wijze waarop de GGD rapporteert.

1.3. Inwerkingtreding beleidsnota en beleidsregel

De beleidsnota Toezicht en handhaving en het bijbehorende Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang 2015, treden in werking op 1 juni 2015.

1.4. Actualiseren van het beleid

Zorg of serieuze zorg over actuele situatie, serieuze zorg over nabije toekomst.

Hoofdstuk 2 Wettelijke bepalingen

2.1. Wettelijke grondslag

De bepalingen inzake toezicht en handhaving kinderopvang en peuterspeelzaalwerk hebben verschillende wettelijke grondslagen. De belangrijkste staan in de Wko en de Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen. De Wko is nader uitgewerkt in verschillende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en meerdere ministeriële regelingen. Daarnaast staan er relevante bepalingen in de Gemeentewet en de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB).

2.2. Bevoegdheid college

2.2.1. Toezicht en Handhaving

Het college van Burgemeester en Wethouders is op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk die in de gemeente wordt aangeboden.

2.2.2. Registratie Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP)

Het college draagt, naast de toezichthoudende rol, zorg voor een actuele registratie van kinderdagverblijven, centra voor buitenschoolse opvang, gastouderbureaus, voorziening voor gastouderopvang (gastouders) en het peuterspeelzaalwerk. Hiervoor werkt de gemeente met het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP). Het register is openbaar toegankelijk via www.landelijkregisterkinderopvang.nl. Alleen wanneer een kinderopvang voorziening in dit LRKP staat ingeschreven is het voor ouders/opvoeders mogelijk om een beroep te doen op de kinderopvangtoeslag.

Houders van kindercentra en gastouderbureaus die zich niet bij de gemeente hebben gemeld voor registratie plegen een economisch delict in de zin van de Wet Economische Delicten. Het actief strafrechtelijk opsporen van niet-gemelde kinderopvang hoort niet tot de taak van de toezichthouder (zie veder punt 5.6).

2.3. Toezichthouder

Voor het uitvoeren van het toezicht is het college verplicht de GGD als toezichthouder aan te wijzen. De SED gemeenten hebben GGD Noord-Holland Noord als toezichthouder aangewezen.

Jaarlijks worden er door de gemeente en de GGD afspraken gemaakt over het inspectiearrangement. Hierin worden onder andere afspraken gemaakt over:

  • 1.

    De planning van de reguliere inspecties volgens het risicoprofiel;

  • 2.

    Omvang steekproef gastouders;

  • 3.

    Het aantal uren per inspectie volgens het risicoprofiel;

  • 4.

    Het inspectie tarief;

  • 5.

    De wijze waarop de inspecties worden uitgevoerd per risicoprofiel.

2.3.1. Schriftelijk bevel

In uitzonderlijke gevallen kan de GGD in grijpen door de opvang (tijdelijk) stil te leggen. De GGD zal dan naast de rol van toezichthouder optreden als handhaver. Dit gebeurt dan door een schriftelijk bevel. Alleen als de inspecteur vindt dat de kwantiteit van de opvang zo tekortschiet dat onmiddellijke maatregelen nodig zijn.

2.4. Mandatering

In de Wko zijn de verantwoordelijkheden omtrent registratie, toezicht en handhaving van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk bij het college neergelegd. Deze bevoegdheid is gemandateerd aan de nieuwe SED organisatie. Met vastgestelde, SED mandaatregeling is deze verantwoordelijkheid in eerste instantie bij de uitvoerende ambtenaren gelegd. Daar waar de toezichthouder overtredingen van de kwaliteitseisen constateert, en de gemeente zwaardere sancties neemt, zal worden afgezien van mandatering en blijft de bevoegdheid bij het college.

2.5. Inspectie van het Onderwijs

Elk jaar stel het college een jaarverslag kinderopvang vast omtrent de uitvoering van het toezicht en de handhaving in het kader van de Wko. Dit jaarverslag wordt digitaal aangeleverd bij de Inspectie van het Onderwijs. Dit gebeurt via de website www.waarstaatjegemeente.nl.

De inspectie van het onderwijs houdt (tweedelijns) toezicht op de uitvoering van wettelijke taken omtrent kinderopvang door de gemeenten. Naar aanleiding hiervan wordt de status van de gemeente bepaald.

A-status

Als blijkt dat de gemeente voldoet aan alle wettelijke criteria krijgt de gemeente van de inspectie de A-status (dit wordt ook wel “basisarrangement genoemd).

B-status

Indien de gemeente nog niet voldoet aan de wettelijke criteria wordt de B-status toegekend (dit wordt ook wel “aangepast arrangement ”genoemd). Bij een B-status volgt een verbetertraject.

C-status

De inspectie kent een C-status toe aan gemeenten die hun wettelijke taken niet of onvoldoende naleven en niet of in onvoldoende mate meewerken aan het maken en het uitvoeren van de verbeterafspraken. In dergelijke gevallen kan de minister besluiten tot een “Indeplaatsstelling” (art. 124 Gemeentewet). Dit betekent dat de minister kan besluiten dat de tekortkomingen die gemeenten niet oplost, door derden wordt verholpen. De te maken kosten daarvoor komen voor rekening van de betreffende gemeenten.

Overzicht statusbepaling SED gemeenten

Gemeente

Status

Datum vaststelling status

Stede Broec

A-status

17-04-2012

Enkhuizen

A-status

02-09-2014

Drechterland

A-status

16-08-2011

Hoofdstuk 3 Jaarlijks toezicht

3.1. Inspectiecyclus

De Wko (art. 1.62 lid 2 en art. 2.20 lid 2) bepaalt dat alle locaties, met uitzondering van voorzieningen voor gastouderopvang jaarlijks geïnspecteerd worden door de toezichthouder.

3.2. Risico gestuurd toezicht

Vanaf 2009 zetten de GGD en de gemeente in op risicogestuurd toezicht. Hierdoor kan de GGD doelgericht maatwerk leveren onder het motto ‘meer toezicht waar nodig, minder waar het kan’. Doel hiervan is ervoor zorgen dat de aandacht van het toezicht vooral uitgaat naar locaties die minder goed of slecht presteren op het gebied van kwaliteit.

Aan de hand van een landelijk model risicoprofiel stelt de toezichthouder van iedere locatie een risicoprofiel op. Doel hiervan is om op uniforme wijze per locatie de kans in te schatten of een houder verantwoorde kinderopvang blijft bieden. Hiermee wordt nagegaan of er een verhoogde kans bestaat op niet-naleving van de kwaliteitseisen. De uitkomsten worden benut voor het bepalen van de vorm en de mate van een volgend inspectieonderzoek.

Op basis van de uitkomst van het risicoprofiel werkt de GGD de benodigde inspectieactiviteit uit. De GGD stelt de inspectieactiviteit vast binnen de kaders van de afspraken met de gemeente. Daarbij kijkt de toezichthouder naar de omvang, diepgang, frequentie en type van het onderzoek. Dit leidt tot een inspectie op maat voor iedere locatie. Locaties waarvan op basis van de risico inschatting wordt verwacht dat er geen zorg bestaat over de kwaliteit worden tijdens het inspectiebezoek minimaal getoetst op de belangrijkste kwaliteitseisen.

Het bepalen van de inspectieactiviteit is een voortdurend proces zonder start of eindpunt. Een inspectie levert namelijk veel informatie op die van invloed is op de risico-inschatting. In de perioden tussen de locatiebezoeken kan het risicoprofiel en daarmee de inspectieactiviteit bijgesteld worden als daarvoor aanleiding is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn na melding van een klacht of signaal of omdat een handhavingmaatregel van de gemeente niet tot verbetering heeft geleid.

Risicoprofielen voor risico gestuurd toezicht

Risicoprofiel

Toelichting kleur

Inspectie tijd

Groen

Geen reden tot zorg: noch over de actuele situatie noch over de nabije toekomst

8 uur

Geel

Geen reden tot zorg actuele situatie; lichte zorg over nabije toekomst

10 uur

Oranje

Lichte zorg over actuele situatie; zorg over de nabije toekomst

12 uur nader onderzoek

rood

Zorg of serieuze zorg over actuele situatie, serieuze zorg over nabije toekomst

12 uur nader onderzoek

3.3. Steekproef gastouders (Wko art. 1.62 lid 3)

Vanaf 2010 worden naast de voorzieningen voor kinderopvang, peuterspeelzalen, buitenschoolse opvang en gastouderbureaus ook de gastouderopvang geïnspecteerd. Dit betekent dat ook gastouders moeten worden geregistreerd in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP). Jaarlijks wordt er per gastouderbureau een percentage van het gastouderbestand gecontroleerd. De omvang van de steekproef wordt bepaald op basis van het risicoprofiel van het gastouderbureau. Het aantal te inspecteren gastouders per gemeente bevind zich in een bandbreedte van 5 tot 30 procent van de totale omvang. Jaarlijks worden hier nieuwe afspraken over gemaakt met de GGD.

Hoofdstuk 4 Incidenteel toezicht

Naast het jaarlijkse toezicht is er ook sprake van incidenteel toezicht. Dit toezicht komt in de volgende gevallen voor:

  • 1.

    Onderzoek voor aanvang registratie nieuwe voorziening kinderopvang;

  • 2.

    Onderzoek na exploitatie nieuwe voorziening kinderopvang;

  • 3.

    Nader onderzoek;

  • 4.

    Incidenteel onderzoek;

  • 5.

    Inspectie naar aanleiding van wijziging voorziening kinderopvang.

4.1. Onderzoek voor aanvang registratie nieuwe voorziening

De houder die van plan is een voorziening voor kinderopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau of peuterspeelzaal te exploiteren of een voorziening als gastouder wilt starten dient hiertoe bij de gemeente een aanvraagformulier in ter registratie van de voorziening in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP).

Na ontvangst controleert de gemeente of deze volledig is. Indien, na een eventuele hersteltermijn van 14 dagen, de aanvraag volledig is, stuurt de gemeente de toezichthouder een kopie van het aanvraagformulier samen met een opdracht tot een ‘onderzoek voor aanvang registratie’. Indien de houder verzuimt om de benodigde gegevens binnen de hersteltermijn in te dienen wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten.

De GGD bezoekt de houder en meldt aan de gemeente middels een inspectierapport of de exploitatie redelijkerwijs in overeenstemming is met de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen zal plaatsvinden. Tevens stuurt de GGD een kopie van het inspectierapport naar de houder.

Binnen een termijn van tien weken moet de gemeente een besluit nemen of de voorziening wel of niet in exploitatie mag worden genomen. De gemeente informeert de houder door het verzenden van de beschikking. Indien de voorziening in exploitatie wordt genomen, wordt tevens het registratienummer uit het LRKP vermeld in de beschikking. Een kopie van de beschikking wordt in het LRKP geplaatst.

Als het college niet binnen de gestelde tien weken een besluit heeft genomen, word de locatie, in verband met de Lex Silencio Positivo (LSP), van rechtswege ingeschreven in het LRKP ook indien het advies tot opname in dit register negatief was.

4.1.1. Leges nieuwe voorziening

De SED gemeenten heffen leges voor het in behandeling nemen van aanvragen voor registraties in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP). Legesheffing is mogelijk als bij de aanvraag het individuele belang van de aanvrager op de voorgrond treedt. Bij het vaststellen van de tarieven is rekening gehouden met het principe dat de leges maximaal kostendekkend zijn. Er is een tarief voor kindercentra en gastouderbureaus en een tarief voor voorzieningen voor gastouderopvang. De hoogte van de leges wordt jaarlijks vastgelegd in de legesverordening.

4.2. Onderzoek na aanvang exploitatie nieuwe voorziening kinderopvang

Binnen 3 maanden nadat een kindercentrum, gastouderbureau of peuterspeelzaal in exploitatie is genomen, voert de GGD een ‘onderzoek na aanvang’ exploitatie uit. De opdracht hiertoe is door de gemeente aan de GGD verstrekt bij het verzoekt tot inspectie van de locatie voor registratie. Het onderzoek na registratie richt zich op dezelfde onderdelen als een reguliere inspectie.

4.3. Nader onderzoek

Een nader onderzoek (in de praktijk herinspectie genoemd) wordt ingezet als tijdens een eerdere inspectie tekortkomingen zijn geconstateerd. Dit onderzoek is alleen gericht op de voorwaarden waaraan tijdens de vorige inspectie niet werd voldaan. De toezichthouder toetst of de locatie nu wel aan de voorwaarden voldoet. De gemeente geeft de opdracht voor een nader onderzoek bij handhaving.

4.4. Incidenteel onderzoek

De Wko (art. 1.62 lid 4 en art. 2.20 lid 3) schrijft voor dat de GGD, als daar aanleiding toe is, een incidenteel onderzoek verricht. Dit kan bijvoorbeeld op basis van signalen, klachten of berichten uit de media. Incidenteel onderzoek vindt onaangekondigd plaats en in opdracht van de gemeente.

4.5. Wijzigingen

Een houder is verplicht alle wijzigingen direct door te geven aan de gemeente (Wko, art. 1.47 en art. 2.4). De gemeente verwerkt de gegevens binnen 8 weken na ontvangst in het LRKP. Daarnaast kan de gemeente zelfstandig wijzigingen in het register aanbrengen als is gebleken dat de opgenomen gegevens niet overeenstemmen met de werkelijke situatie. Van de wijziging wordt de houder schriftelijk op de hoogte gesteld. De gemeente kan naar aanleiding van de wijzigingen de GGD opdracht geven tot een inspectie. Het wijzigen van de opvanglocatie geldt als een nieuw te exploiteren locatie.

4.5.1. wijzigingen gastouders

Vanaf 1 oktober 2012 is het wettelijk verplicht om alle opvanglocaties van een gastouder te registreren. Aanmeldingen van extra locaties, evenals verhuizingen, gelden als een nieuwe aanvraag. In dat geval zal de gemeente opdracht verlenen om een inspectie op locatie te laten uitvoeren.

4.5.2. verzoek tot uitschrijving zonder handtekening

Wijzigingsformulieren die namens de gastouder worden ingediend door het gastouderbureau dienen voorzien te zijn van een handtekening van die gastouder. Als een wijzingformulier met verzoek tot uitschrijving uit het LRKP wordt ingediend zonder handtekening, wordt eerst aan het gastouderbureau gevraagd om alsnog aan de gastouder een handtekening te vragen. Mocht het gastouderbureau niet in staat zijn om de handtekening te verkrijgen, moet worden aangetoond dat dit wel geprobeerd is. Als aanvullende informatie moet, een kopie van het bewijsstuk opgestuurd worden waaruit blijkt, dat de bemiddelingsrelatie tussen het gastouderbureau en de gastouder is opgezegd. Het college stuurt ook in dit geval voorafgaand aan de uitschrijving uit het LRKP aan de gastouder een voornemen tot uitschrijving. De gastouder heeft twee weken om te reageren op het voornemen middels een zienswijze.

Hoofdstuk 5 Handhaving

5.1. Handhavingsplicht

Uit jurisprudentie blijkt dat een bestuursorgaan, gelet op het algemeen belang bij handhaving, een beginselplicht heeft tot handhavend optreden als er sprake is van een overtreding. Dit betekent dat wij in de regel gehouden zijn gebruik te maken van onze bevoegdheid om op te treden tegen geconstateerde overtredingen. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van ons worden verlangd dit niet te doen.

Bij toezicht en handhaving op grond van de Wet kinderopvang geldt deze handhavingsplicht naar onze overtuiging des te meer. Juist omdat de opvang van jonge kinderen een grote verantwoordelijkheid voor de ondernemer met zich meebrengt voor de veiligheid, gezondheid en de ontwikkeling van jonge kinderen, willen wij er strikt op toezien dat de opvang met grote zorgvuldigheid plaatsvindt en wet- en regelgeving worden nageleefd.

5.2. Handhaving

Handhaving is geen doel op zich. We handhaven om maatschappelijk gewenste doelen te bereiken. Die doelen kunnen ook op andere manieren bereikt worden dan met het opleggen van sancties. Andere instrumenten, zoals informeren en afspreken, kunnen effectiever zijn. Handhaven is dus meer dan alleen het opleggen van bestuursrechtelijke of strafrechtelijke sancties.

Er bestaat geen algemeen recept voor de juiste handhavingsmethode. In het geval van nieuwe regelgeving zullen we eerder kiezen voor informeren en het maken van afspraken dan voor sanctioneren. Bij overtreding van lang bestaande regels, waarvan we mogen verwachten dat ze bekend zijn, ligt het voor de hand snel tot sancties over te gaan. Dit geldt ook voor overtredingen waardoor de veiligheid van jonge kinderen gevaar loopt.

5.3. Afwegingsmodel

Als uit de inspectierapporten van de GGD blijkt dat de wet- en regelgeving niet wordt nageleefd, kunnen sancties worden opgelegd. Het Afwegingsmodel handhaving kinderopvang en peuterspeelzalen vormt daarvoor de basis. In de Algemene wet bestuursrecht staan de volgende bestuursrechtelijke sancties: de last onder dwangsom, de last onder bestuursdwang en bestuurlijke boete. Ook kan het intrekken van een beschikking een sanctie zijn. Daarnaast kent de Wet kinderopvang de aanwijzing, het schriftelijk bevel, de verwijdering uit het register kinderopvang, het verbod om in exploitatie te gaan en het verbod om exploitatie voort te zetten. Bovendien is het Openbaar Ministerie bevoegd over te gaan tot strafrechtelijke vervolging als er sprake is van illegale kinderopvang.

Om te bepalen in welke situaties welke handhavingsmaatregelen genomen worden, hanteren we het Afwegingsmodel handhaving kinderopvang en peuterspeelzalen 2015, een vereenvoudigde versie van het Afwegingsmodel 2012. Het afwegingsmodel geeft voor iedere betrokkene in het handhavingsproces duidelijkheid, voorkomt willekeur, rechtsongelijkheid en bevordert de zorgvuldigheid van het proces. Het gaat bij handhaving om maatregelen die verregaande consequenties kunnen hebben. Zorgvuldig, consistent en consequent handelen is voor alle betrokkenen van groot belang.

5.4. Zwaarte van overtreding

De ene overtreding brengt voor kinderen meer risico’s met zich mee dan de andere, er zijn verschillen in ‘zwaarte’ van de overtreding. Indien sancties worden toegepast, is het dus van belang om te weten hoe zwaar de overtreding weegt, welke risico’s de overtreding met zich meebrengt en hoe zwaar de overtreding aan de overtreden aangerekend moet worden. Dat vertaalt zich in de praktijk in de soort sanctie en de hersteltermijnen die gegeven worden. Een overtreding die veel risico met zich meebrengt, kent een kortere hersteltermijn dan een overtreding met weinig risico. De overtredingen zijn het afwegingsmodel in drie categorieën ingedeeld, namelijk hoog, middel en laag.

5.4.1. Hoogrisico overtredingen of: hoge prioriteit

Dit zijn overtredingen die, gelet op de aard en de risico’s en de gevoeligheid van de omgeving, voor de bescherming van het belang van het kind zeer relevant zijn. Overtreding ervan leidt tot een situatie met aanzienlijke (dreigende) hinderende of gevaarlijke consequenties of tot onomkeerbare schade. Deze situatie kan bijvoorbeeld voorkomen als er teveel kinderen worden opgevangen en/of te weinig beroepskrachten worden ingezet, maar ook als het gaat om de (fysieke) veiligheid van het kind.

5.4.2. Middelrisico overtreding of: gemiddelde prioriteit

Dit zijn overtredingen waarbij risico’s aanwezig zijn, die niet acuut dreigend zijn maar die wel een duidelijk nadelige invloed hebben op middellange termijn. Voorbeeld van dergelijke overtredingen is het inzetten van beroepskrachten in opleiding, niet volgens de voorwaarden van de cao-kinderopvang.

5.4.3. Laagrisico overtreding of: lage prioriteit

Dit zijn overtredingen waar geen dreigend risico aanwezig is. Deze categorie kent van de drie categorieën daarom de langste hersteltermijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor het niet voldoen van een reglement van de oudercommissie aan de daarvoor geldende wettelijke voorwaarden.

5.5. Fasering

Handhaving vindt plaats in twee fasen. De eerste fase begint met de constatering van de overtreding door de GGD. De GGD kan zelf een schriftelijk bevel geven (zie punt 2.3.1). Doorgaans zal de GGD de gemeente echter adviseren te handhaven volgens het gemeentelijke handhavingsbeleid. De gemeente start vervolgens het handhavingstraject. In deze eerste fase geeft het college de houder een aanwijzing tot herstel van de overtreding binnen een bepaalde termijn. De aanwijzing is de eerste formele stap in het juridische proces. De eerste fase wordt afgerond met een controle om te bepalen of de overtredingen beëindigd zijn (nader onderzoek).

De eerste fase van de handhaving wordt uitgevoerd door een beleidsondersteunende medewerker van de afdeling Samenleving. De beleidsondersteunende medewerker heef overeenkomstig het mandaatbesluit van de afzonderlijke SED gemeente het mandaat om een aanwijzing te geven.

De tweede fase start op het moment dat de hersteltermijn genoemd in de aanwijzing is verlopen, terwijl de overtreding niet is beëindigd. De twee fase wordt uitgevoerd door de beleidsmedewerker van de afdeling Samenleving. Dit is het moment waarop zwaardere handhavingsinstrumenten ingezet kunnen worden. De tweede fase is beëindigd als de overtreding hersteld is of als de betreffende voorziening voor kinderopvang of peuterspeelzaalwerk niet langer in exploitatie is.

5.6. Illegale kinderopvang

Zoals eerder in dit document aangegeven, vindt er geen actieve opsporing van illegale kinderopvang plaats. Het kan echter voorkomen dat er signalen binnenkomen dat er illegale opvang plaatsvindt. In zo’n geval zal altijd de toezichthouder gaan verifiëren of inderdaad sprake is van illegale kinderopvang. Als daarvan sprake is, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven om te zorgen dat de opvang wordt beëindigd. De overtreding wordt gemeld bij het Openbaar Ministerie.Het Openbaar Ministerie zal moeten beoordelen of het tot strafrechtelijke vervolging over gaat. Doet het Openbaar Ministerie dat niet, dan kan het college een bestuurlijke boete opleggen. Gaat het Openbaar Ministerie wel tot vervolging over, dan leggen wij geen bestuurlijke boete op, maar kunnen wij nog wel onze overige handhavingsinstrumenten toepassen. Teven wordt bij illegale kinderopvang onderzocht of de situatie gelegaliseerd kan worden.

5.7. Handhaven bij gesubsidieerde peuterspeelzalen

Een gesubsidieerde voorziening mag vanuit de subsidiërende organisatie geen boete worden opgelegd. Wel kan het bedrag dat gekoppeld is aan de overtreding (boete) ingehouden worden op de subsidie. Indien de gesubsidieerde voorziening als bestraffende maatregel uit het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP) wordt uitgeschreven kan de subsidierelatie met onmiddellijke ingang worden beëindigd.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Drechterland, gehouden op 30 april 2015.

De raadsgriffier, De voorzitter,