Notitie coffeeshopbeleid Drechterland 2006

Geldend van 26-01-2006 t/m heden

Intitulé

Notitie coffeeshopbeleid Drechterland 2006

NOTITIE COFFEESHOPBELEID GEMEENTE DRECHTERLAND

1. Inleiding

In de “Nota afstemming coffeeshopbeleid in de politieregio Noord-Holland Noord” is uitgesproken dat elke gemeente haar keuze voor een nuloptie-beleid, dan wel gedoogbeleid met een maximumstelsel expliciet in beleid neerlegt. De nota is vastgesteld door het regionale college van de politie Noord-Holland Noord op 30 oktober 1998 en door het driehoeksoverleg van het district West-Friesland Oost op 10 december 1998. Naar aanleiding hiervan heb ik een nuloptie-beleid ontworpen.

2. Juridische aspecten

Algemeen.

In de Opiumwet wordt het “bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, aanwezig hebben en vervaardigen” van drugs verboden. Alleen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kan in afwijking van dit verbod verloven verstrekken. Het Openbaar Ministerie (OM) is belast met de handhaving van dit verbod. Op basis van het opportuniteitsbeginsel heeft het OM ter zake van coffeeshops het bekende gedoogbeleid geformuleerd. Gemeenten worden als gevolg hiervan geconfronteerd met het fenomeen coffeeshop en de daarmee samenhangende overlast. Op basis van de Opiumwet hebben gemeenten echter geen enkele bevoegdheid om zelf regulerend op te treden.

Gemeentelijk instrumentarium.

Gemeenten kunnen daarom niet “rechtstreeks” regels stellen voor de verkoop van softdrugs, bijvoorbeeld door middel van een vergunningenstelsel, omdat dit in strijd is met de Opiumwet. Maar gemeenten kunnen wel via een “omweg” optreden. De omweg bestaat hieruit dat niet wordt opgetreden vanwege de verkoop van softdrugs als zodanig, maar vanwege de overlast die deze verkoop veroorzaakt of de strijdigheid die dat oplevert met het bestemmingsplan, het Besluit Horeca Milieubeheer, de Woningwet, de Drank- en Horecawet, de Winkeltijdenwet of bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

Overlast c.q. exploitatievergunning.

Met name de bepalingen in de APV spelen een belangrijke rol in het gemeentelijk coffeeshopbeleid. Deze bepalingen hebben betrekking op de uitoefening en exploitatie van horeca-inrichtingen in de ruimste zin van het woord. Eigenlijk kan beter worden gesproken over “openbare inrichtingen”. Coffeeshops vallen hier in ieder geval ook onder. Op basis van deze bepalingen kan de burgemeester, vóórdat een nieuwe horecagelegenheid zich vestigt, beoordelen in hoeverre dit een nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat en de openbare orde tot gevolg zal hebben. Indien naar het oordeel van de burgemeester daar sprake van zal zijn, kan hij de overlastvergunning weigeren.

Wij wijzen u er in dit verband op dat deze bepalingen uit de model-APV van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zijn, die in onze gemeente (nog) niet van kracht zijn.

3. De nul-optie

Voor het opstellen van een gemeentelijk “nuloptie-beleid” kan lering worden getrokken uit uitspraken waarin de rechter zich heeft uitgesproken over de toelaatbaarheid van deze optie. Een baanbrekende uitspraak heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State gedaan op 22 mei 1977 betreffende de gemeente Naaldwijk.

Bij deze uitspraak wordt voor het eerst in algemene zin een nuloptie-beleid van een burgemeester ten aanzien van coffeeshops aanvaard.

De burgemeester mag als uitgangspunt van zijn vergunningenbeleid nemen dat géén vergunningen voor coffeeshops worden verstrekt. De enige voorwaarde die de rechter daaraan stelt is dat dit beleid duidelijk gemotiveerd moet zijn.

De motivering van het beleid zoals gevoerd in Naaldwijk, wordt door de rechter aanvaard. De gebruikte motieven zijn:

  • 1.

    voorkomen van aanzuigende werking op personen van buiten de gemeente;

  • 2.

    niet passend in het karakter van de gemeente;

  • 3.

    het doel om jongeren de gelegenheid te geven met softdrugs in aanraking te komen;

  • 4.

    vestiging past niet bij het eigen karakter van de gemeente.

Deze argumenten zijn ook voor Drechterland van toepassing te verklaren.

4. Vaststelling beleid

Motivatie

In de “Nota afstemming coffeeshopbeleid in de politieregio Noord-Holland Noord” wordt uitgegaan van een maximumstelsel, gerelateerd aan de omvang van de gemeente. Vanaf een bepaalde omvang wordt een bepaalde richtlijn geformuleerd.

De ondergrens voor het gedogen van coffeeshops wordt gelegd bij gemeenten met tenminste 45.000 inwoners.

In West-Friesland West voldoet alleen de gemeente Hoorn met 62.000 inwoners aan dat criterium. Hoorn heeft drie gedoogde coffeeshops. In West-Friesland Oost is in de gemeente Enkhuizen met 16.600 inwoners sprake van een op dit moment operationele coffeeshop.

Niet alleen voldoet Drechterland niet aan het inwonerscriterium, een eventueel wél gedogen van een coffeeshop zal zeker een aanzuigende werking hebben op personen van buiten de gemeente, omdat behalve in Enkhuizen er binnen West-Friesland Oost geen coffeeshops zijn (het eerste motief). Deze aanzuigende werking dient te worden voorkomen.

Gezien het concentreren van coffeeshops in meer stedelijke gebieden kan ook worden gesteld dat een coffeeshop niet passend is bij het karakter van onze gemeente en zeker ook zal stuiten op bezwaren van de inwoners (het tweede motief).

Het derde motief, het doel om jongeren niet de gelegenheid te geven met softdrugs in aanraking te komen, spreekt voor zich, en dat geldt ook voor het laatste motief, te weten dat vestiging niet past bij het eigen karakter van de gemeente.

Besluit

Ter bescherming van het woon- en leefklimaat, dan wel de openbare orde en met inachtneming van het gestelde in deze notitie, besluit de burgemeester ten aanzien van de verkoop van softdrugs het zogenoemde nuloptie-beleid te voeren dat gericht is op het volledig weren van horecabedrijven waarvan de exploitatie (mede) is gericht op de verkoop of de handel in softdrugs.

Ondertekening

Aldus besloten door de burgemeester van Drechterland op 17 januari 2006,
A.G.M. van de Vondervoort