Regeling vervallen per 01-01-2020

REGELING COMPENSATIE EIGEN BIJDRAGE KINDEROPVANG DRECHTSTEDEN

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2019

Intitulé

REGELING COMPENSATIE EIGEN BIJDRAGE KINDEROPVANG DRECHTSTEDEN

Het Drechtstedenbestuur,

gelet op artikel 3, tweede lid van de Algemene subsidieverordening openbaar lichaam Drechtsteden;

overwegende

  • -

    dat de op 12 juli 2012 vastgestelde wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen op een per Koninklijk Besluit nader te bepalen datum in werking zal treden;

  • -

    dat het Drechtstedenbestuur op grond van artikel 1.13 van voornoemde wet aan doelgroepouders een tegemoetkoming kan verstrekken in aanvulling op de kinderopvangtoeslag;

BESLUIT vast te stellen de volgende regeling:

REGELING COMPENSATIE EIGEN BIJDRAGE KINDEROPVANG DRECHTSTEDEN

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze Regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      het Drechtstedenbestuur: het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Drechtsteden;

    • b.

      gemeenschappelijke regeling: de gemeenschappelijke regeling Drechtsteden;

    • c.

      de wet: Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

    • d.

      ouder(s): degene(n) die juridisch of feitelijk verantwoordelijk is (zijn) voor de dagelijkse zorg van het kind, waaronder worden begrepen ouders, pleegouders, grootouders en voogden;

    • e.

      eigen bijdrage eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang conform de geldende kinderopvangtoeslagtabel van de Belastingdienst.

    • f.

      compensatie: tegemoetkoming in aanvulling op de kinderopvangtoeslag bedoeld als (gedeeltelijke) compensatie van de wettelijk bepaalde eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang en uitgedrukt in een aan de ouder of kinderopvanginstelling maandelijks beschikbaar te stellen financiële vergoeding.

    • g.

      kwalificatieplicht de verplichting voor jongeren zoals vastgelegd in hoofdstuk 2a van de Leerplichtwet 1969

  • 2. De in de wet gebruikte definities en begrippen zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 2 AANVRAAG VAN DE COMPENSATIE

Artikel 2.1 Criteria voor de compensatie

  • 1. Een ouder komt in aanmerking voor een compensatie indien hij behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onderdelen c, e of j van de wet.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid wordt een compensatie voor de groep personen als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onderdeel j uitsluitend verstrekt aan ouders die jonger zijn dan 27 jaar en die een rijksbekostigde opleiding volgen ten behoeve van een startkwalificatie.

  • 3. Compensatie wordt alleen verleend aan ouders die hun woonplaats hebben in een gemeente die deel uitmaakt van de gemeenschappelijke regeling.

  • 4. Compensatie wordt alleen verleend wanneer het toetsingsinkomen, als bedoeld in artikel 3.4, vijfde lid van deze regeling maximaal 110% van het wettelijk geldende minimumloon bedraagt.

  • 5. Compensatie wordt alleen verleend over de periode dat kinderopvangtoeslag wordt verleend.

Artikel 2.2 Bij de aanvraag te verstrekken gegevens

  • 1. Een aanvraag voor een compensatie bevat:

    • a.

      naam, adres en burgerservicenummer van de ouder;

    • b.

      indien van toepassing: naam en burgerservicenummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder, het adres van de partner;

    • c.

      naam, geboortedatum en burgerservicenummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde compensatie betrekking heeft;

    • d.

      gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 2.1 van deze regeling;

    • e.

      gegevens op basis waarvan de duur en de hoogte van de compensatie kunnen worden vastgesteld.

    • f.

      een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen en waarin in ieder geval wordt aangegeven het aantal uren kinderopvang per week, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • g.

      overige gegevens die het Drechtstedenbestuur nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de compensatie.

  • 2. Het Drechtstedenbestuur kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het Drechtstedenbestuur vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3. Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

HOOFDSTUK 3 VERLENING VAN DE COMPENSATIE

Artikel 3.1 Beslistermijn

  • 1. Het Drechtstedenbestuur besluit over de aanvraag na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het Drechtstedenbestuur kan het in het vorige lid bedoelde besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Zij stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 3.2 Weigeringsgrond

Het Drechtstedenbestuur wijst de aanvraag af indien:

  • a.

    de ouder niet behoort tot de doelgroep zoals geformuleerd in artikel 2.1, eerste tot en met derde lid;

  • b.

    het toetsingsinkomen van de ouder hoger is dan 110% van het wettelijk geldende minimumloon;

  • c.

    de ouder niet in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag.

Artikel 3.3 Ingangsdatum

  • 1. De compensatie wordt verleend met ingang van de datum waarop de volledige aanvraag voor de compensatie door het Drechtstedenbestuur in ontvangst is genomen.

  • 2. Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de compensatie verleend met ingang van de aanvangsdatum van de kinderopvang.

Artikel 3.4 De hoogte van de compensatie

  • 1. De grondslag voor compensatie wordt, uitgedrukt als vast percentage in de kosten van kinderopvang, aan de hand van de kinderopvangtoeslagtabel van de Belastingdienst jaarlijks door het Drechtstedenbestuur vastgesteld.

  • 2. Bij het vaststellen van de grondslag, als bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van een eigen bijdrage van 2 % van de kosten van kinderopvang voor ieder kind van een ouder die valt in de laagste inkomenscategorie.

  • 3. De hoogte van de compensatie is gebaseerd op het feitelijke aantal uren, vermeerderd met reistijd, dat voor kinderopvang als gevolg van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, of scholing of een opleiding noodzakelijk is, alsmede de feitelijke prijs die de ouder en de kinderopvanginstelling zijn overeengekomen.

  • 4. De uurprijs die bij de hoogte van de compensatie in aanmerking wordt genomen gaat het door de wetgever gestelde maximum, dat per soort kinderopvang kan variëren, niet te boven.

  • 5. Het aantal uren dat bij de hoogte van de compensatie in aanmerking wordt genomen gaat het door de wetgever gestelde maximum, dat per soort kinderopvang of per leeftijdsgroep kan variëren, niet te boven.

  • 6. De verhouding tussen het aantal uren waarover compensatie wordt aangevraagd en het aantal uren dat de ouder en zijn partner gebruik maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, of scholing of een opleiding volgen, inclusief de in verband daarmee benodigde reistijd, gaat het door de wetgever daarover bepaalde, niet te boven.

Artikel 3.5 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot verlening van een compensatie bevat in ieder geval:

  • a.

    de vaststelling dat de ouder tot de door het Drechtstedenbestuur vastgestelde doelgroep behoort;

  • b.

    de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de compensatie betrekking heeft;

  • c.

    de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

  • d.

    de periode waarvoor de compensatie wordt verleend;

  • e.

    de omvang van de kinderopvang (per week per kind) die noodzakelijk wordt geacht;

  • f.

    de wijze waarop het bedrag van de compensatie wordt bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;

  • g.

    de wijze waarop de compensatie wordt uitbetaald;

  • h.

    de verplichtingen van de ouder.

Artikel 3.6 De bevoorschotting van de compensatie

  • 1. De compensatie wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

  • 2. Het Drechtstedenbestuur kan nadere regels stellen over de wijze van bevoorschotting.

Artikel 3.7 Subsidieplafond

Het Drechtstedenbestuur kan een subsidieplafond vaststellen.

HOOFDSTUK 4 VASTSTELLING VAN DE COMPENSATIE

Artikel 4.1 Het besluit tot vaststelling van de compensatie

  • 1. De ouder verstrekt binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de compensatie is verleend, aan het Drechtstedenbestuur, middels overlegging van kopieën van bewijsstukken, een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2. Het Drechtstedenbestuur stelt de compensatie binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

  • 3. Het Drechtstedenbestuur kan afwijken van de gestelde termijn indien nader onderzoek gewenst is.

  • 4. Indien de ouder niet voldoet aan de in het eerste lid bedoelde verplichting wordt de compensatie op € 0 (nihil) vastgesteld.

Artikel 4.2 Verrekening met voorschotten

De compensatie wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken na vaststelling betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

Artikel 4.3 Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de compensatie

  • 1. Het Drechtstedenbestuur kan besluiten de beschikking compensatie kinderopvang in te trekken of te wijzigen indien de hoogte van de compensatie nog niet is vastgesteld en de ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt.

  • 2. Het Drechtstedenbestuur kan besluiten de betaling van de compensatie voor een bepaalde periode op te schorten indien de rechtmatigheid van de verstrekking nader onderzoek vergt.

  • 3. Het Drechtstedenbestuur kan besluiten de compensatie kinderopvang terug te vorderen voorzover de compensatie ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

HOOFDSTUK 5 VERPLICHTINGEN VAN DE OUDER

Artikel 5.1 Inlichtingenplicht

  • 1. De ouder doet het Drechtstedenbestuur onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere compensatie.

  • 2. De ouder verstrekt desgevraagd aan het Drechtstedenbestuur, binnen een door het Drechtstedenbestuur te stellen termijn, alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak op en de hoogte van de compensatie van belang zijn.

Artikel 5.2 Bewaarplicht

De ouder bewaart alle bewijsstukken die aan de verstrekking van de compensatie ten grondslag liggen tenminste gedurende één jaar na de vaststelling en stelt deze op verzoek ter beschikking aan het Drechtstedenbestuur voor controledoeleinden.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Uitvoering

De Directeur Sociale Dienst Drechtsteden is belast met de uitvoering van deze regeling.

Artikel 6.2 Hardheidsclausule

Het Drechtstedenbestuur kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze regeling, indien de toepassing van de regeling tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 6.3 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt gelijktijdig in werking met de op 12 juli 2012 vastgestelde wijziging van de wet.

Artikel 6.4 Citeertitel

De regeling wordt aangehaald als “Regeling Compensatie Eigen Bijdrage Kinderopvang Drechtsteden”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke Regeling Drechtsteden van 10 oktober 2012,
J.H. de Baas
secretaris
drs. A.A.M. Brok
voorzitter

Algemene toelichting bij de regeling compensatie eigen bijdrage kinderopvang Drechtsteden

Deze regeling is bestemd voor gebruik door de Sociale Dienst Drechtsteden. De Sociale Dienst Drechtsteden maakt onderdeel uit van de Gemeenschappelijke Regeling Drechtsteden. De taken en bevoegdheden die in de Wet kinderopvang en diverse andere wetten - waaronder de Algemene Wet Bestuursrecht - toegedeeld zijn aan het college van burgemeester en wethouders, respectievelijk de gemeenteraad komen binnen deze gemeenschappelijke regeling te liggen bij het Drechtstedenbestuur en de Drechtraad.

Hoewel dus in andere wet- en regelgeving sprake is van College en Gemeenteraad, en dit formeel juridische de juiste begrippen zijn, is voor de leesbaarheid in deze regeling en de toelichting, telkens volstaan met het noemen van de eerdergenoemde bestuursorganen van de gemeenschappelijke regeling.

Inleiding

De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen regelt de verstrekking van toeslagen voor kinderopvang, stelt eisen aan de kwaliteit van de opvang en regelt de handhaving daarvan. Voor de sociale diensten zijn de bepalingen over de toeslagen van belang. Door middel van deze toeslagen wordt het ouders of verzorgers gemakkelijker gemaakt arbeid en zorg te combineren. De wet geldt niet alleen voor werkenden, maar ook voor personen die een traject volgen gericht op arbeidsinschakeling of inburgering, of die scholing of een studie volgen. Op grond van de wet kunnen de doelgroepen, die zijn beschreven in artikel 1.6 van wet, aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang.

Op 10 juli 2012 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de een aantal structurele wijzigingen in de wet. De invoeringsdatum daarvan is per Koninklijk Besluit bepaald. De wetswijziging heeft ingrijpende gevolgen voor de uitvoering door de gemeenten.

De belangrijkste wijziging betreft de verstrekking van kinderopvangtoeslag door gemeenten onder het regime van de oude wet. Met de wetswijziging is deze taak volledig overgeheveld naar de Belastingdienst. De betreffende bepalingen in, alsmede de wettelijke grondslag van, de Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang Drechtsteden zijn daarmee achterhaald.

De extra toelage(het zogeheten KOA-kopje), die gemeenten onder het oude regime in aanvulling op de kinderopvangtoeslag aan doelgroepouders uitkeerden, is echter wel een taak gebleven van de gemeenten. Voorafgaand aan de wetswijziging was dat nog een wettelijke verplichting (inclusief het wettelijke bepaalde percentage van de extra toelage), maar na de wetswijziging valt het onder de gemeentelijke beleidsvrijheid. Bij de extra toelage gaat het in feite om een (gedeeltelijke) compensatie van de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang.

Als gevolg van de wetswijziging dienen gemeenten een keuze te maken hoe ze wensen om te gaan met de (gedeeltelijke) compensatie van de eigen bijdrage aan doelgroepouders. De nieuwe wet Kinderopvang staat, op grond van artikel 1.13, compensatie van de eigen bijdrage toe van de ouders als bedoeld in artikel 1.6 van de wet, eerste lid, onderdelen c, e, j, k of l. Kort samengevat: bijstandsgerechtigden (ook jonger dan 18 jaar) met een traject gericht op arbeidsinschakeling, scholieren/studenten en de SMI-doelgroep (personen die een tegemoetkoming ontvangen in de kosten van kinderopvang op basis van sociaal-medische indicatie).

Bij de formulering van passend beleid ten aanzien van compensatie binnen de Drechtsteden zijn drie vragen leidend geweest:1. 

  • 1.

    Is het wenselijk doelgroepouders in 2013 d.m.v. een extra toelage te blijven compenseren? Zo ja:

  • 2.

    Welke doelgroepen ontvangen een extra toelage?

  • 3.

    Wat is de omvang (in tijd en duur) van de extra toelage?

In antwoord op deze vragen zijn de volgende beleidsuitgangspunten in de regeling verwerkt:1. 

  • 1.

    Het Drechtstedenbestuur compenseert een substantieel deel van de eigen bijdrage voor doelgroepouders, maar niet de volledige 100%. Bij de berekening van de compensatie (uitgedrukt als vast percentage van de kosten van kinderopvang) wordt uitgegaan uit van een eigen bijdrage van 2 % voor ieder kind van een ouder binnen de laagste inkomenscategorie.

  • 2.

    De doelgroep wordt daarbij beperkt tot:

    • a.

       bijstandsgerechtigden (ook < 18 jaar) met een traject gericht op arbeidsinschakeling;

    • b.

      alleenstaande ouders jonger dan 27 jaar die een rijksbekostigde opleiding volgen ten behoeve van een startkwalificatie. 

  • 3.

    Het Drechtstedenbestuur sluit bij het vaststellen van de omvang van de compensatie zo goed mogelijk aan bij de huidige metho­diek: de compensatie geldt slechts voor die uren dat omwille van het traject of scholing kinder­opvang noodzakelijk is (inclusief reistijd, urentotaal te bepalen door de SDD) én – conform de nieuwe wet – slechts voor díe maanden dat een traject of scholing wordt gevolgd. Daarbij hanteren we de begrippen en wettelijke maxima zoals vastgelegd in de Wet Kinderopvang en de aanpalende regelgeving.

  

Hiervoor gelden de volgende argumenten:

  • 1.

    Niet compenseren van (een deel van) de eigen bijdrage verhoogt de re-integratie­drem­pel. De eigen bijdrage bleek, inclusief de wettelijke compensatie, onder het regime van de oude wet al te hoog bij re-integratietrajecten. Afzien van compensatie zou na de wetswijziging tot gevolg hebben dat de eigen bijdrage op dat moment – voor de doelgroepen die er onder het oude regime voor in aanmerking kwamen – ongeveer verdubbelt. Dit verstoort de voortgang en de kansrijkheid van re-integratietra­jecten (incl. werken naar vermo­gen) nog meer dan onder het oude regime al het geval was. Bij het invoeren van een 2% eigen bijdrage voor ieder kind wordt de eigen bijdrage ten opzichte van het oude regime voor de betreffende doelgroepen ongeveer gehalveerd.

  • 2.

    Het volledig compenseren van de eigen bijdrage werkt inefficiëntie in de hand. Het hanteren van een bepaalde mate van eigen bijdrage daagt doelgroepouders uit op zoek te gaan naar de meest koste­neffectieve oplossing.

  • 3.

    Er is vanuit het argument van kostenbeheersing voor gekozen alleen de zwaarst getroffen doelgroepen te compenseren. Bijstandsgerechtigden met een traject gericht op arbeids­inschakeling gaan er – zonder compensatie – het meest op achteruit (zie eerste argument). Voor scholieren/studenten (Wsf-gefinancierd) verandert ten opzichte van het oude regime weinig, zij werden onder het huidige regime ook niet gecompenseerd. Toch wordt hier een uitzondering gemaakt voor een specifieke groep onder de scholieren/studenten: ouders jonger dan 27 jaar zonder startkwalificatie die op grond van de wetswijziging Wwb per 1 juli 2012 niet meer in aanmerking komen voor bijstand omdat zij geacht worden een rijksbekostigde opleiding te volgen (rijksbekostigde opleiding geldt als voorliggende voor­ziening). Dit om het belang van het behalen van een startkwalificatie voor de kansen op de arbeidsmarkt te onderstrepen en zoveel mogelijk belemmeringen voor deze groep weg te nemen. Ten slotte: de SMI-doelgroep valt onder het staande SMI-beleid in de Drechtsteden. Voor hen is om die reden geen aanvullende compensatie nodig.

  • 4.

    De huidige uitvoering van de wet is goed ingeregeld. In feite verandert er in de methodiek om de extra toelage te kunnen toekennen niets, behalve de percentages. De koppeling, die onder het oude regime al werd gemaakt tussen de voor het traject noodzakelijke uren kinderopvang en het recht op extra toelage, sluit aan bij waar met de wetswijziging uiteindelijk (!) op wordt gedoeld én voorkomt bovendien buiten­sporige uitgaven.[1]

 

Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de compensatie

 

In deze regeling worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de compensatie door het Drechtstedenbestuur vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangs­punt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de Sociale Dienst Drechtsteden als de aanvragers van de compensatie zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de compensatie zo goed mogelijk beheersbaar zijn.

 

Bepalingen om de beheersbaarheid van de uitgaven te bevorderen

 

De compensatie is een zogeheten "open-einde regeling". Dit betekent dat iedereen die op grond van de regeling behoort tot de doelgroep recht heeft op compensatie. Om het Drechtstedenbestuur in staat te stellen greep te houden op de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de compensatie, zijn in de regeling de volgende bepalingen opgenomen:

 

  • -

    De omvang van de aanspraak van ouders op een compensatie is aan beperkingen gebonden. In de regeling is bepaald dat de compensatie wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang dat naar het oordeel van het Drechtstedenbestuur voor de ouder noodzakelijk is.

  • -

    De duur van de compensatie en de omvang van de kinderopvang zijn gemaximeerd.

  • -

    Een compensatie wordt verstrekt met ingang van het tijdstip waarop de aanvraag voor een compensatie door het Drechtstedenbestuur in ontvangst is genomen.

  • -

    Er wordt geen compensatie met terugwerkende kracht verstrekt.

  • -

    De compensatie wordt alleen verstrekt als er daadwerkelijk kinderopvang plaatsvindt.

  • -

    De compensatie wordt uitbetaald in maandelijkse voorschotten. Hierdoor blijft de omvang van eventuele onverschuldigde betalingen die de Sociale Dienst Drechtsteden van de ouders moet terugvorderen, beperkt.

  • -

    Het Drechtstedenbestuur kan er voor kiezen een subsidieplafond vast te stellen.

 

Verstrekking van de compensatie in twee stappen

 

De verstrekking van de compensatie vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij het hoofdstuk over subsidies in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de compensatie. Deze beschikking geeft de ontvanger van de compensatie een voorwaardelijke aanspraak op de compensatie tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.

 

De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de compensatie. In deze beschikking

wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de compensatie is. Met het vaststellen van de compensatie wordt de compensatie definitief. Voordat de compensatie wordt vastgesteld doet het Drechtstedenbestuur onderzoek naar de rechtmatigheid van de compensatie door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kinderopvangcentrum of gastouderbureau op te vragen.

 

Subsidieverlening en toeslagen

 

De compensatie is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht

(Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. De regels die de Awb stelt over subsidieverlening zijn daarmee van toepassing op de compensatie. Meer specifiek is de compensatieregeling een uitwerking van de op de Awb gebaseerde Algemene subsidieverordening (ASV) openbaar lichaam Drechtsteden. Daarnaar wordt dan ook verwezen in de aanhef van het besluit om de regeling vast te stellen. De bepalingen van de ASV zijn van toepassing op besluiten over verzoeken tot compensatie, voor zover daarvan niet wordt afgeweken in de compensatieregeling.

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

 

In deze afdeling zijn definities en begripsbepalingen opgenomen die noodzakelijk zijn voor het begrip van deze regeling. De begripsbepalingen in de Wet kinderopvang en kwaliteitsregels peuterspeelzalen en aanpalende regelgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene subsidieverordening openbaar lichaam Drechtsteden zijn ook van toepassing op deze regeling.

 

Artikel 2.1 Criteria voor de compensatie

 

Het Drechtstedenbestuur heeft criteria opgesteld voor het bepalen van de noodzaak tot compensatie.

 

In het eerste lid is bepaald dat alleen die personen voor compensatie in aanmerking komen die behoren tot de doelgroep zoals bepaald in artikel 1.6, eerste lid, onderdelen c, e of j van de wet. Dat betekent dat er geen compensatie wordt verstrekt voor personen die vallen onder de doelgroep zoals bepaald in de onderdelen k of l van dat artikel, terwijl de wet dat op grond van artikel 1.13 wel mogelijk maakt. De financiële tegemoetkoming voor de in die onderdelen bedoelde doelgroep is binnen de Drechtsteden geregeld in de Regeling kinderopvang­kosten sociaal-medische indicatie Drechtsteden.

 

In het tweede lid is de doelgroep zoals bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onderdeel j nader gespecificeerd. De compensatie geldt niet voor de gehele populatie scholieren/studenten, maar uitsluitend voor hen die een rijksbekostigde opleiding volgen ten behoeve van – het uiteindelijk behalen van – een startkwalificatie. Een startkwalificatie wordt gezien als het minimale onderwijsniveau dat nodig is om een baan te vinden. Het gaat daarbij om een diploma havo, vwo of mbo (niveau 2). Deze opleidingen, maar ook opleidingen die daartoe voorbereiden (zoals bijvoorbeeld vmbo), vallen onder de reikwijdte van dit tweede lid van artikel 2.1.

 

In het derde lid bepaalt dat de ouder woonachting moet zijn in een van de Drechtsteden. Bij de doelgroepbepaling wordt ten aanzien van het woonplaatscriterium aangesloten bij het Burgerlijk Wetboek. Aanvragen kunnen alleen worden ingediend door ouders die hun woonplaats, als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, hebben binnen een van de in de gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten.

 

In het vierde lid wordt een inkomensgrens aangegeven. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat de compensatie moet worden gezien als een instrument ten behoeve van personen met een beperkte draagkracht. De gestelde grens van maximaal 110% van het wettelijke minimumloon is gelijk aan de inkomensgrens die geldt voor het minimabeleid binnen de Drechtsteden.

 

In het vijfde lid wordt aangegeven dat compensatie te allen tijde worden gezien als aanvulling op de kinderopvangtoeslag die via de Belastingdienst wordt verstrekt. De compensatie dient als een Drechtstedenspecifieke tegemoetkoming in de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang. Indien er geen recht bestaat op kinderopvangtoeslag bestaat er ook geen recht op compensatie.

 

Artikel 2.2 Bij de aanvraag te verstrekken gegevens

 

De compensatie wordt door de ouder aangevraagd bij het Drechtstedenbestuur. De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb). Een verhoging van de compensatie in verband met een verhoging van het aantal uren kinderopvang per week, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de compensatie in verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het Drechtstedenbestuur.

 

Onderdelen a tot en met c van het eerste lid hebben betrekking op de persoonsgegevens van de ouder(s) en de betreffende kinderen.

 

Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat de ouder gegevens moet overleggen waaruit blijkt dat hij behoort tot de doelgroep. In het geval dat de ouder bijstandsgerechtigd is en een op arbeidsinschakeling gericht traject volgt (onderdelen c en e van artikel 1.6, lid 1 van de wet), volstaat een door de Sociale Dienst Drechtsteden opgestelde en ondertekende verklaring. In het geval van scholing (onderdeel j van artikel 1.6, lid1 van de wet) gaat het om een geldig bewijs van inschrijving bij school of instelling. Tevens dienen de inkomensgegevens en – indien al beschikbaar – een beschikking van de belastingdienst met betrekking tot de toekenning van kinderopvangtoeslag moeten worden overlegd.

 

Onderdeel e geeft aan dat de ouders gegevens moet overleggen aan de hand waarvan de duur en de hoogte van de compensatie kunnen worden vastgesteld. In het geval dat de ouder bijstandsgerechtigd is gaat het in ieder geval om een opgave van het aantal uren dat per week kinderopvang in het licht van het traject noodzakelijk wordt geacht (inclusief reistijd), de aanvangsdatum van het traject alsmede de (voorgenomen) duur van het traject in maanden. In het geval van scholing of studie geldt de periode van inschrijving bij school of instelling.

 

Onderdeel f van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een compensatie pas bij de Sociale Dienst Drechtsteden kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan het Drechtstedenbestuur de hoogte van de compensatie vaststellen. Het kinder­centrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven

staan in een gemeentelijk register (conform artikel 1.5, eerste lid van de wet).

 

Onderdeel g van het eerste lid bepaalt dat aan het Drechtstedenbestuur, indien dit voor de beoordeling van de specifieke situatie van de ouder noodzakelijk wordt geacht, aanvullende gegevens dienen te worden verstrekt.

 

In het tweede lid wordt bepaald dat het Drechtstedenbestuur het gebruik van een in eigen beheer ontwikkeld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier verplicht kan stellen voor ouder(s) die een aanvraag indienen.

 

In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Hiermee wordt verzekerd dat alle relevante gegevens die nodig zijn voor de bepaling van recht, duur en omvang van de compensatie bij de aanvraag gevoegd zijn.

 

Artikel 3.1 Beslistermijn

 

In de regeling wordt aangesloten bij de wettelijk bepaalde beslistermijn Awb van ten hoogste acht weken, die eventueel met vier weken kan worden verlengd. De beslistermijn heeft gevolgen voor de datum waarbinnen de aanvraag voor compensatie moet worden aangevraagd. Het feit dat het Drechtstedenbestuur een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een compensatie, wil uiteraard niet zeggen dat het Drechtstedenbestuur deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. Het Drechtstedenbestuur zal er naar moeten streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en vooral aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid kan de besluitvorming worden versneld.

 

Artikel 3.2 Weigeringsgrond

 

Dit artikel bevat een aantal weigeringsgronden, die corresponderen met de criteria in artikel 2.1.

 

Onderdeel a geeft aan dat een ouder aanvraag niet wordt afgewezen als de ouder niet behoort tot de doelgroep, zoals gedefinieerd in artikel 2.1, eerste lid tot en met derde lid.

 

Onderdeel b bepaalt dat compensatie een vangnetvoorziening is. Indien de studerende ouder en/of partner voldoende (bij)verdient om zelf de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang te kunnen bekostigen, wordt geen compensatie verleend. De inkomensgrens hiervoor is, conform het Drechtstedelijke minimabeleid, gesteld op 110% van het wettelijk minimumloon.

 

Onderdeel c bepaalt dat compensatie en kinderopvangtoeslag complementair zijn. Indien er geen recht bestaat op kinderopvangtoeslag bestaat er ook geen recht op compensatie. Indien niet kan worden aangetoond, of indien redelijkerwijs niet mag worden verwacht, dat de ouder kinderopvangtoeslag ontvangt of zal gaan ontvangen, wordt de aanvraag afgewezen.

 

Naast de weigeringsgronden in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidie­verlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

 

Het tweede lid van artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:

  • a.

    in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of

  • b.

    failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

 

Naar bovengenoemde bepalingen wordt ook verwezen in artikel 10 van de ASV van de Drechtsteden. De weigeringsgronden in artikel 10 zullen zich naar alle waarschijnlijkheid niet voordoen bij degenen die compensatie aanvragen, zodat daar hier niet verder op hoeft te worden ingegaan.

 

Artikel 3.3 Ingangsdatum

 

Dit artikel bepaalt dat een compensatie niet met terugwerkende kracht wordt verleend. Er zijn

twee ingangsdata voor de compensatie:

  • 1.

    de datum waarop de kinderopvang een aanvang neemt.

  • 2.

    de datum waarop de aanvraag voor een compensatie door het Drechtstedenbestuur in ontvangst is genomen (eerste lid) In deze situatie zal de ouder op het moment dat hij zijn aanvraag indient reeds kinderopvang hebben.

 

Dit artikel bepaalt dat er geen compensatie wordt verstrekt voor kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een compensatie bij het Drechtstedenbestuur is ingediend. Een aanvraag wordt door het Drechtstedenbestuur in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag:

  • -

    schriftelijk moet worden ingediend;

  • -

    moet zijn ondertekend;

  • -

    de naam, het adres en burgerservicenummer van de aanvrager dient te bevatten;

  • -

    een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd.

 

De ingangsdatum van de compensatie heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een compensatie ontstaat. De uitbetaling van de compensatie vindt plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen.

 

De ingangsdatum van verstrekking van de compensatie is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde compensatie wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag door het Drechtstedenbestuur in ontvangst is genomen.

De bepaling dat een compensatie niet met terugwerkende kracht wordt verleend heeft ook betrekking op aanvragen voor een verhoging van de compensatie in verband met een uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde compensatie wordt verstrekt vanaf het moment dat het Drechtstedenbestuur het besluit daartoe heeft genomen en bekend heeft gemaakt.

 

Indien de kinderopvang pas start na het moment dat de aanvraag voor een compensatie bij het Drechtstedenbestuur is ingediend, geldt de datum waarop de kinderopvang een aanvang neemt als startdatum van de compensatie.

 

Artikel 3.4 De hoogte van de compensatie

 

Zoals het recht op compensatie onvervreemdbaar is gekoppeld aan het recht op kinderopvang­toeslag, is ook de berekeningswijze om de hoogte van de compensatie te bepalen gekoppeld aan de berekeningswijze om de hoogte van de kinderopvangtoeslag te bepalen. Bij het berekenen van de compensatie wordt in principe dan ook aangesloten bij artikel 1.7 van de wet.

 

Bij de inwerkingtreding van de wet geldt echter een bijzondere situatie: hoewel het de bedoeling is van de wetgever om voor doelgroepouders, zoals benoemd in artikel 1.13 van de wet, uiteindelijk dezelfde methodiek te hanteren als voor werkenden (d.w.z. rechtstreekse koppeling van het recht op kinderopvangtoeslag aan feitelijk gewerkte uren), geldt voor doelgroepouders bij de bepaling van de hoogte van de kinderopvangtoeslag eerst een overgangsregime, waarbij de koppeling tussen uren en (de omvang van) het recht is losgelaten. In plaats daarvan geldt een periode, met binnen die periode een gemaximeerd aantal uren.

 

Dit overgangsregime wordt hier bij de bepaling van de hoogte van de compensatie niet gevolgd. Bij de bepaling van de hoogte van de compensatie wordt uitgegaan van de feitelijke uren, inclusief reistijd, die voor de kinderopvang noodzakelijk worden geacht. Niet alleen sluit dit beter aan bij de methodiek die de Sociale Dienst Drechtsteden hanteerde toen zij nog kinderopvangtoeslag verstrekte, maar ook kunnen daarmee de uitgaven beter worden beheerst.

 

In het eerste lid wordt aangegeven dat het Drechtstedenbestuur jaarlijks de grondslag voor de compensatie vaststelt. Met grondslag wordt bedoeld: een vast percentage als tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, geldend voor de alle inkomenscategorieën die vallen binnen de reikwijdte van deze regeling. Dit percentage dient als aanvulling op het percentage dat de Belastingdienst hanteert bij de bepaling van de tegemoetkoming van het Rijk in de kosten van kinderopvang. De kinderopvangtoeslagtabel is als bijlage bijgevoegd bij artikel 6 van het Besluit kinderopvangtoeslag. Bij de bepaling van het toetsingsinkomen wordt uitgegaan van de door de Belastingdienst gehanteerde methodiek.

 

In het tweede lid wordt de berekeningswijze van de grondslag voor compensatie bepaald. De Drechtsteden hebben er voor gekozen dat voor ouders in de laagste inkomenscategorie een eigen bijdrage van 2% in de kosten van kinderopvang geldt. Dit resulteert in een grondslag van 98% minus de voor de laagste inkomenscategorie geldende tegemoetkoming van het Rijk. In 2013 bedraagt de tegemoetkoming van het Rijk voor het eerste kind 90,7% en voor het tweede en volgende kind 93,3%. Dat betekent dat de Drechtsteden in 2013, voor iedere inkomenscategorie, voor het eerste kind een grondslag hanteren van 7,3% (= 98 minus 90,7) en voor volgende kinderen van 4,7% (= 98 minus 93,3). Indien de tegemoetkomingen van het Rijk in de kinderopvangtoeslagtabel gewijzigd worden, volgt tevens aanpassing van de grondslag voor compensatie, conform bovengestelde.

 

Het derde lid heeft betrekking op het bepalen van de hoogte van de compensatie. Daarbij wordt, zolang de wettelijke maxima niet worden overschreden, uitgegaan van de feitelijke kosten van de noodzakelijk geachte kinderopvang: prijs per uur * vermenigvuldigd met het noodzakelijk aantal uren. Bij de vaststelling van de prijs wordt uitgegaan van de feitelijke prijs die de ouder en de kinderopvanginstelling zijn overeengekomen. Het aantal uren is afhankelijk van het aantal feitelijke contacturen gedurende het traject of de scholing, vermeerderd met de reistijd. Aangezien deze uren per periode kunnen variëren per periode, kan worden volstaan met een gemiddelde per maand over de totale periode. Het is aan de regisseur / specialist kinderopvang van de Sociale Dienst Drechtsteden om te bepalen hoeveel uren noodzakelijk worden geacht voor het traject of de scholing. De compensatie die de ouder uiteindelijk ontvangt is dus een percentage (= de grondslag) van noodzakelijk geachte kosten voor kinderopvang.

 

Het vierde tot en met zesde lid geven aan dat bij de bepaling van de hoogte van de compensatie de wettelijke maxima, zoals gesteld in artikel 1.7, tweede tot en met vierde lid, in acht moeten worden genomen. Indien deze wel worden overschreden geldt het wettelijk maximum als uitgangspunt voor de berekening. Dit betekent dat de meerkosten in dat geval voor rekening van de ouder komen.

 

Artikel 3.5 Inhoud van de beschikking

 

Besluiten over de toekenning van compensatie worden in een beschikking vastgelegd. Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.

 

De onderdelen a tot en met f spreken voor zich en zijn gebaseerd op de methodiek zoals vastgelegd in artikel 3.4.

 

Onderdeel g verwijst naar artikel 3.6.

 

Onderdeel h schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:

  • -

    de verplichting om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de compensatie is verleend aan het Drechtstedenbestuur een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode;

  • -

    de informatieplicht die is opgenomen in artikel 5.1;

  • -

    de verplichting om alle bewijsstukken die aan de verstrekking van de compensatie ten grondslag liggen tenminste gedurende één jaar na de vaststelling te bewaren en deze op verzoek ter beschikking te stellen aan het Drechtstedenbestuur voor controledoeleinden.

 

Artikel 3.6 De bevoorschotting van de compensatie

 

Het eerste lid regelt dat de subsidieverstrekking plaatsvindt in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de compensatie waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in maandelijkse delen. De Sociale Dienst Drechtsteden betaalt de compensatie uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de Sociale Dienst Drechtsteden machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum, gastouderbureau of bemiddelaar te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de Sociale Dienst Drechtsteden en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum, gastouderbureau of bemiddelaar, er blijft sprake van een betaling van de compensatie van de Sociale Dienst Drechtsteden aan de ouder.

 

Het tweede lid geeft het Drechtstedenbestuur de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de compensatie. Zo kan het Drechtstedenbestuur bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het Drechtstedenbestuur zou zo'n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.

 

Artikel 3.7 Subsidieplafond

 

Met het begrip “subsidieplafond” wordt bedoeld: het maximale bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak beschikbaar is voor de verstrekking van een bepaalde subsidie. Indien een subsidieplafond is vastgesteld moet de subsidie worden geweigerd wanneer bij verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden (artikel 4.25, tweede lid Awb).

 

Artikel 4.1 Het besluit tot vaststelling van de compensatie

 

Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het Drechtstedenbestuur een subsidie (dus ook een

compensatie) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het Drechtstedenbestuur op eigen initiatief de compensatie vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de compensatie bij het Drechtstedenbestuur in te dienen. De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de compensatie is verleend aan het Drechtstedenbestuur een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken.

 

Het Drechtstedenbestuur heeft vervolgens acht weken de tijd om de compensatie vast te stellen. In deze periode kan het Drechtstedenbestuur een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de compensatie door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

 

In het besluit tot het vaststellen van de compensatie wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de compensatie heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de compensatie geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de compensatie. Dit betekent dat de compensatie wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de compensatie is vastgelegd. Dat is een maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de compensatie kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.

 

Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het Drechtstedenbestuur de compensatie op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het Drechtstedenbestuur heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b.

    de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

  • d.

    de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Het derde lid van artikel 4:46 luidt: 'Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de

werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen'.

 

Artikel 4.2 Verrekening met voorschotten

 

Dit artikel regelt de uitbetaling van het nog te betalen deel van de compensatie na de vaststelling van de compensatie. Als het Drechtstedenbestuur bij de bevoorschotting op basis van de beschikking een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop de ouder recht blijkens de vaststelling recht heeft, kan het Drechtstedenbestuur het te veel betaalde bedrag terugvorderen.

 

Artikel 4.3 Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de compensatie

 

In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (compensatie) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:

  • a.

    de situatie waarin de compensatie nog niet is vastgesteld;

  • b.

    de situatie waarin de compensatie wel is vastgesteld.

 

Ad a. De compensatie is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de compensatie (artikel 4:48 Awb)

Zolang de compensatie nog niet is vastgesteld kan het Drechtstedenbestuur de beschikking tot verlening van de compensatie in of ten nadele van de ontvanger van de compensatie wijzigen, indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor de compensatie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • b.

    de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de compensatie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de ontvanger van de compensatie onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de compensatie zou hebben geleid;

  • d.

    de verlening van de compensatie anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald. De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

 

Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)

Het Drechtstedenbestuur hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de compensatie is ingetrokken of gewijzigd. Het Drechtstedenbestuur kan al eerder besluiten de betaling van de compensatie op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het Drechtstedenbestuur de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het Drechtstedenbestuur aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de compensatie in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking over de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

 

Ad b. de compensatie is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot

subsidievaststelling (artikel 4:49 Awb)

Ook als de compensatie is vastgesteld, is het Drechtstedenbestuur in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de compensatie in te trekken of ten nadele van de

ontvanger van de compensatie te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:

  • a.

    er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het Drechtstedenbestuur bij de vaststelling vande compensatie redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de compensatie lager dan overeenkomstig de verlening van de compensatie zou zijn vastgesteld;

  • b.

    de vaststelling van de compensatie was onjuist en de ontvanger van de compensatie wist dit of behoorde dit te weten;

  • c.

    de ontvanger van de compensatie heeft na de vaststelling van de compensatie niet voldaan aan de aan de compensatie verbonden verplichtingen.

De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden

gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

 

Terugvordering (artikel 4.57 Awb)

Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de compensatie is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, vordert het Drechtstedenbestuur het reeds betaalde bedrag van de ouder terug. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de compensatie die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd, worden vermeld.

 

Artikel 5.1 Inlichtingenplicht

 

Om het recht en de hoogte van de compensatie te kunnen vaststellen, dient het Drechtsteden­bestuur te beschikken over alle gegevens die daarvoor van belang zijn.

 

Het eerste lid regelt dat de ouder uit eigen beweging en ongevraagd relevante wijzigingen aan het Drechtstedenbestuur dient te verstrekken, die kunnen leiden tot een lagere compensatie.

 

Het tweede lid regelt dat de ouder op aanvraag van het Drechstedenbestuur alle relevante gegevens, die voor de bepaling van het recht op en de hoogte van de compensatie van belang zijn, dient te verstrekken.

 

Het niet nakomen van bovenstaande verplichtingen kan leiden tot intrekking en/of terugvordering van de compensatie zoals vastgelegd artikel 4.3.

 

Artikel 5.2 Bewaarplicht

 

Met het oog op de mogelijkheid van het Drechtstedenbestuur om ook na de vaststelling van de compensatie te controleren of de compensatie rechtmatig is verstrekt, is in dit artikel een bewaarplicht opgenomen.

 

Artikel 6.1 Uitvoering

 

De directeur van de Sociale Dienst Drechtsteden is belast met de uitvoering van deze regeling.

 

Artikel 6.2 Hardheidsclausule

 

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 6.3 Inwerkingtreding

 

De inwerkingtreding van deze regeling volgt de inwerkingtreding van de wijziging van de Wet kinderopvang zoals vastgesteld op 12 juli 2012. De inwerkingtreding van de wetswijziging geschiedt op basis van Koninklijk Besluit op een nader te bepalen tijdstip. Deze regeling treedt op dezelfde dag in werking als de wet.

 

Artikel 6.4 Citeertitel

 

Deze bepaling spreekt voor zich.