Regeling vervallen per 01-01-2018

Verordening persoonlijk minimabudget Drechtsteden 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2017

Intitulé

Verordening persoonlijk minimabudget Drechtsteden 2015

DE DRECHTRAAD

gelezen het voorstel van het Drechtstedenbestuur van 4 september;

gelet op het door de Stichting Cliëntenraad Regio Drechtsteden uitgebrachte advies;

gelet op de behandeling in de Carrousel en het bijbehorend advies aan de Drechtraad; en

gelet op artikel 8 lid 1 sub b jo art. 36 Participatiewet.

BESLUIT:

vast te stellen de navolgende verordening:

Verordening persoonlijk minimabudget Drechtsteden 2015

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Bij de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de Wet: de Participatiewet.

  • b.

    inkomen: totaal van het inkomen als bedoeld in artikel 32 Participatiewet. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van art. 32 van de Wet voor de beoordeling van het recht op PMB als inkomen gezien.

  • c.

    peildatum: de datum waarop een persoon om individuele inkomenstoeslag verzoekt.

  • d.

    referteperiode: de periode van drie maanden voorafgaand aan het verzoek waarin het inkomen niet hoger was dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • e.

    persoonlijk minimabudget (PMB): de individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Wet.

Artikel 2 Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Wet wordt ingediend middels een gestandaardiseerd aanvraagformulier ‘PMB’.

Artikel 3 Langdurig laag inkomen

Een persoon heeft een langdurig laag inkomen, zoals bedoeld in artikel 36 eerste lid van de Wet, als gedurende de referteperiode van drie maanden het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 4 Hoogte van de toeslag

  • 1.

    Het persoonlijk minimabudget bedraagt per kalenderjaar 40% van de toepasselijke bijstandsnorm van 1 maand:

    • a.

      De norm per 1 januari van elk jaar bedoeld in artikel 21 onder a van de Wet voor een alleenstaande of alleenstaande ouder;

    • b.

      de norm per 1 januari van elk jaar bedoeld in artikel 21 onder b van de Wet voor de gehuwdengezamenlijk;

    • c.

      de norm per 1 januari van elk jaar bedoeld in artikel 23, eerste en derde lid van de Wet bijverblijf in een inrichting als bedoeld in artikel 1 onder f, 1 en 2 van de Wet.

  • 2.

    Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op persoonlijk minimabudget ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Wet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een persoonlijke minimabudget naargelang de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste of tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend. De bedragen van het persoonlijk minimabudget worden naar boven afgerond op het eerstvolgende veelvoud van € 5.

Artikel 5 Intrekken oude verordening

De verordening ‘Persoonlijk minimabudget Wet Werk en Bijstand Drechtsteden 2012’ wordt ingetrokken met de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening persoonlijk minimabudget Drechtsteden 2015’.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 2 december 2014.
de interim regiogriffier, de voorzitter,
drs. B.C.A.M. Poiesz, drs. A.A.M. Brok

Toelichting op de verordening persoonlijk minimabudget Drechtsteden 2015

Algemeen

In de bijstand is het uitgangspunt dat het normbedrag, met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is voor de noodzakelijke kosten van het bestaan. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden bestond onder de Wet werk en bijstand (WWB) de langdurigheidstoeslag. In de Drechtsteden was deze langdurigheidstoeslag vormgegeven in het “persoonlijk minimabudget” (PMB oud). Per 1 januari 2015 bestaat de WWB niet meer, en gaat de Participatiewet in. Daar vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag: en gaan er andere vereisten gelden voor het vormgeven van het persoonlijk minimabudget (PMB).

Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van dit persoonlijk minimabudget, dat een individuele inkomenstoeslag is, zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’.

Het verlenen van de toeslag is een discretionaire bevoegdheid van het Drechtstedenbestuur. Dit betekent dat het Drechtstedenbestuur een individuele inkomenstoeslag (zijnde een persoonlijk minimabudget) kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' niet te worden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het Drechtstedenbestuur rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend: de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Het Drechtstedenbestuur kan in beleidsregels aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor het persoonlijk minimabudget en in welke gevallen personen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan personen aan wie gedurende een nader te bepalen periode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeidsverplichting of een re-integratieverplichting of aan personen die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgen.

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Inkomen

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op een PMB ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand wordt niet als inkomen in aanmerking genomen. Een eerder verstrekte PMB wordt ook niet als inkomen in aanmerking genomen.

Peildatum

De peildatum is de datum waarop een persoon om individuele inkomenstoeslag verzoekt (artikel 1 van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig, gedurende een periode van drie maanden, een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag te verzoeken, tenzij sprake is van zeer bijzondere omstandigheden.

Referteperiode

Onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van drie maanden voorafgaand aan de peildatum. (Zie ook de toelichting bij artikel 3 onder ‘Langdurig’.)

Artikel 2. Indienen verzoek

In artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet is opgenomen dat een verzoek tot verlening van individuele inkomenstoeslag kan worden ingediend. Onder een verzoek wordt verstaan: een aanvraag van een persoon via een gestandaardiseerd aanvraagformulier ‘PMB’, met als doel een besluit omtrent toewijzing te vragen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb).

Artikel 3. Langdurig laag inkomen / geen uitzicht op inkomensverbetering

Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan.

Langdurig

De door de Drechtraad vastgestelde periode voorafgaand aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van deze verordening, en bedraagt drie maanden.

Laag inkomen

Een inkomen voldoet aan het criterium ‘laag’ wanneer het niet hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Voor de invulling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' kunnen nadere regels worden gesteld door het Drechtstedenbestuur.

Artikel 4. Hoogte van de toeslag

Bij de hoogte van het persoonlijk minimabudget wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden.

Gehuwden

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op het persoonlijk minimabudget de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op een persoonlijk minimabudget.

Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op het persoonlijk minimabudget, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een persoonlijk minimabudget. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op een persoonlijk minimabudget, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een persoonlijk minimabudget naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Wijziging leefvorm

De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden een persoonlijk minimabudget aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Zij moeten dan zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen om voor een persoonlijk minimabudget in aanmerking te komen.

Artikel 5. Intrekken oude verordening

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 6. Inwerkingtreding en citeertitel

Overgangsrecht

Het is niet noodzakelijk om in deze verordening overgangsrecht op te nemen met betrekking tot eerder verstrekte PMB’s, omdat art. 78z van de Participatiewet voorziet in algemeen overgangsrecht. Wie op een datum gelegen vóór 1 januari 2015 op basis van de toen geldende verordening recht had op een PMB, behoudt dat voor de maximale termijn van 1 jaar gerekend vanaf de peildatum, ongeacht of hij voldoet aan de voorwaarden die per 1 januari 2015 zijn gesteld in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening.