Regeling vervallen per 01-11-2012

Subsidieregeling natuurbeheer Drenthe

Geldend van 16-10-2008 t/m 31-10-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-06-2008

Intitulé

Subsidieregeling natuurbeheer Drenthe

Hoofdstuk 1, Algemeen

HOOFDSTUK 1, ALGEMEEN

Artikel 1

1.   In deze regeling wordt verstaan onder:

a.   minister: minister van landbouw, natuur en voedselkwaliteit;

b.   terrein: een in de provincie Drenthe gelegen gebied, niet zijnde een erf of tuin, dat niet wordt doorsneden door:

I.    wegen breder dan 5 meter,

II. waterlopen die op enig punt breder zijn dan 25 meter,

III. een dubbelsporige spoorlijn, of

IV.  een geëlektrificeerde spoorlijn,

en ten hoogste tot een oppervlakte van 1% van het gebied bestaat uit

bebouwing;

c.   beheerder:

I.    een eigenaar van een terrein;

II.  een erfpachter van een terrein met een erfpachtovereenkomst met een duur van ten minste 25 jaar;

III. een gebruiksgerechtigde op basis van een plan van tijdelijk gebruik als bedoeld in artikel 189 van de Landinrichtingswet, zoals die gold tot

1 januari 2007 mits:

1.   het een terrein betreft dat is begrensd ingevolge artikel 142, eerste lid, onderdeel b, van de Landinrichtingswet, zoals die gold tot

1 januari 2007, of

2.   het een terrein betreft dat in het landinrichtingsplan, bedoeld in artikel 73 van de Landinrichtingswet, zoals die gold tot 1 januari 2007, is aangeduid als te realiseren natuurterrein of reservaat;

IV.  een gebruiksgerechtigde aan wie het terrein tijdelijk in gebruik is gegeven op grond van een besluit van GS (GS) als bedoeld in artikel 45 van de Wet inrichting landelijk gebied;

d.   landbouwgrond: grond waarop ten minste vanaf 31 juli 1992 enige vorm van akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij, tuinbouw - daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen - en elke andere vorm van bodemcultuur hier te lande, met uitzondering van bosbouw, wordt bedreven of gronden die uit productie zijn genomen in het kader van de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland of de Regeling GLB-inkomenssteun 2006;

e.   basispakket: in een van de bijlagen 12 tot en met 21 beschreven samenstel van in een terrein voorkomende flora, beheersvoorschriften of terreinkenmerken;

f.    pluspakket: in een van de bijlagen 22 tot en met 41 beschreven samenstel van in een terrein voorkomende flora, fauna, beheersvoorschriften of terreinkenmerken;

g.   landschapspakket: in een van de bijlagen 42 tot en met 56 beschreven

samenstel van in een terrein voorkomende landschappelijke elementen;

h.   recreatiepakket: in bijlage 58 beschreven samenstel van recreatieve voorzieningen in een terrein en kenmerken van een terrein;

i.    beheerseenheid: oppervlakte-eenheid binnen een terrein waarop een basis-, plus-, recreatie- of landschapspakket ontwikkeld, omgevormd of in stand gehouden wordt;

j.    beheerssubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en eerste lid,

onderdeel a;

k.   recreatiesubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en eerste lid,

onderdeel d;

l.    inrichtingssubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en eerste lid, onderdeel c;

m.  subsidie functieverandering: subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en

eerste lid, onderdeel b;

n.   landschapssubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en eerste lid, onderdeel e;

o.   beheersbijdrage: onderscheidenlijk bedrag als bedoeld in de bijlagen 12 tot en met 56;

p.   recreatiebijdrage: bedrag als bedoeld in bijlage 58;

q.   Bureau Beheer Landbouwgronden: bureau als bedoeld in artikel 28 van de Wet agrarisch grondverkeer;

r.    natuurgebiedsplan: plan als bedoeld in artikel 13 van deze regeling of een plan als bedoeld in artikel 13 van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister;

s.   natuurgebied: gebied dat als zodanig is begrensd in een natuurgebiedsplan;

t.    ruilgebied: gebied grenzend aan een gebied als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel f, onderscheidenlijk g, bestaande uit landbouwgronden die uitsluitend verworven kunnen worden met het oogmerk om te ruilen met landbouwgronden gelegen in gebieden als bedoeld in artikel 13, eerste lid,

onderdeel f, onderscheidenlijk g;

u.   Dienst Regelingen: Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw,

Natuur en Voedselkwaliteit;

v.   tijdvak: ononderbroken periode van 6 jaar;

w.   GVE: grootvee-eenheden, berekend door omrekening aan de hand van de tabel van Verordening (EEG) nummer 2078/92, betreffende landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming en betreffende natuurbeheer (Pb EG 1992, L 215);

x.   Nationaal Groenfonds: Stichting Groenfonds, gevestigd te ¿s-Gravenhage en kantoorhoudend te Hoevelaken;

y.   landinrichtingsplan: de plannen als bedoeld in de artikelen 73 en 102 van de Landinrichtingswet, zoals die gold tot 1 januari 2007, dan wel een inrichtingsplan als bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied, plan van voorzieningen als bedoeld in artikel 81 van de Reconstructiewet Midden-Delfland, herinrichtingsplan als bedoeld in artikel 16 van de

Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën of reconstructieplan als bedoeld in artikel 11 van de Reconstructiewet concentratiegebieden;

z.   Plan van toedeling: Plan van toedeling als bedoeld in artikel 201 van de Landinrichtingswet, zoals die gold tot 1 januari 2007, als bedoeld in artikel 48, onderdeel b, van de Wet inrichting landelijk gebied, als bedoeld in artikel 81 van de Reconstructiewet Midden-Delfland, als bedoeld in artikel 85 van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën of als bedoeld in artikel 62 van de Reconstructiewet concentratiegebieden;

aa. verdunningsfactor: quotiënt van de oppervlakte van de grond verkregen door hemelsbreed een lijn te trekken om de buitenste hoeken van de buitenste terreinen waarvoor subsidie wordt aangevraagd en de totale oppervlakte van de in dat gebied gelegen terreinen waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

ab. verzamelaanvraag: een aanvraag als bedoeld in artikel 17, eerste lid.

2.   Voor de toepassing van deze regeling wordt onder terrein mede verstaan:

samenstel van terreinen dat door een beheerder als een geheel wordt beheerd.

Artikel 2

1.   GS kunnen aan beheerders en aan anderen dan beheerders als bedoeld in artikel 5 ter bevordering van de duurzame ontwikkeling en instandhouding van bossen en natuurterreinen, mede met het oog op de recreatieve functie daarvan, wegens de waardedaling als gevolg van de omzetting van landbouwgronden naar natuur en bos, alsmede ter bevordering van de duurzame instandhouding van landschappelijke elementen op aanvraag subsidie verstrekken ten behoeve van:

a.   de instandhouding van basis- of pluspakketten, opgenomen in de bijlagen 12 tot en met 41;

b.   de functieverandering van landbouwgronden naar natuur en bos door de ontwikkeling van basis- of pluspakketten.

c.   de ontwikkeling en omvorming van basis- of pluspakketten, onderscheidenlijk de aanleg of het herstel van landschapspakketten, door middel van maatregelen met een eenmalig karakter, die rechtstreeks en direct de fysieke condities of kenmerken van de desbetreffende terreinen wijzigen of door middel van beheer, zonder welke wijzigingen en beheer de daarop volgende instandhouding van basis- of pluspakketten, onderscheidenlijk landschapspakketten, niet mogelijk is;

d.   de instandhouding van het recreatiepakket, opgenomen in bijlage 58; of

e.   de instandhouding van landschapspakketten, opgenomen in de bijlagen 42 tot en met 56.

2.   Op beslissingen omtrent subsidies op grond van deze regeling is de Algemene subsidieverordening Drenthe niet van toepassing.

3.   In afwijking van de Verordening rechtsbescherming (Statenstuk 2006-252,

Provinciaal blad @ van @) vindt de advisering over bezwaar in zijn geheel plaats door Dienst Regelingen.

4.   GS kunnen wijzigingen in de bijlagen aanbrengen.

Artikel 3

1.   Subsidie wordt niet verstrekt aan:

a.   andere publiekrechtelijke rechtspersonen dan aan gemeenten en aan

samenwerkingsverbanden als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, voor zover aan die samenwerkingsverbanden in meerderheid gemeenten deelnemen;

b.   rechtspersonen die als doelstelling de winning van drink- of industriewater hebben, noch

c.   privaatrechtelijke rechtspersonen die kennelijk zijn opgericht ten behoeve van het beheer van grond of water, waarvan de eigendom geheel of ten dele berust bij de in de onderdelen a en b bedoelde rechtspersonen.

2.   Aan gemeenten of samenwerkingsverbanden als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, kan subsidie worden verstrekt overeenkomstig de hoofdstukken 4 en 6, met dien verstande dat het desbetreffende terrein overeenkomstig zijn functie in een goedgekeurd bestemmingsplan is bestemd en gedurende het tijdvak waarvoor subsidie is verleend, deze bestemming niet wordt gewijzigd en dat de beschikking tot subsidieverlening vergezeld gaat van een overeenkomst ertoe strekkende dat alvorens een recht tot eigendom van het terrein gedurende de periode waarover subsidie wordt verleend aan anderen wordt aangeboden, de provincie als eerste in de gelegenheid wordt gesteld dit recht te verwerven.

Artikel 4

Voor zover voor dezelfde of vergelijkbare doeleinden eveneens subsidie wordt verstrekt door GS of andere overheidsorganen en hierdoor het totaal van de overheidsbijdrage meer bedraagt dan de desbetreffende beheersbijdrage opgenomen in de desbetreffende bijlage dan wel, voor zover het inrichtingssubsidie betreft, meer bedraagt dan 95% van de werkelijke kosten, wordt de subsidie op grond van deze regeling zoveel lager vastgesteld dat het totaal van de overheidsbijdragen die beheersbijdrage, onderscheidenlijk die 95%, niet overstijgt.

Artikel 5

1.   Subsidie aan anderen dan beheerders kan worden verstrekt indien op het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag:

a.   tussen de beheerder en de subsidieaanvrager een schriftelijke overeenkomst tot stand is gekomen, bij welke overeenkomst:

1.   de subsidieaanvrager het recht op uitbetaling van subsidies en voorschotten uit hoofde van deze regeling, betrekking hebbend op het desbetreffende terrein, bij voorbaat aan de beheerder overdraagt, en

2.   de beheerder zich bij voorbaat verbindt tot de nakoming van de verplichtingen waartoe de subsidieaanvrager uit hoofde van deze regeling met betrekking tot het desbetreffende terrein gehouden is, zolang de beheerder beschikt over het recht tot gebruik en beheer van het desbetreffende terrein, alsmede zich verbindt, bij overdracht van het desbetreffende gebruiksrecht aan een ander dan het bureau beheer landbouwgronden of de provincie, van de verkrijger daarvan te bedingen dat deze, vanaf het moment van verkrijging, de in deze volzin bedoelde verplichtingen zal nakomen en zulks ook van zijn rechtsopvolger zal bedingen, en

b.   de beheerder jegens de provincie Drenthe schriftelijk heeft verklaard borg te staan voor de terugbetaling van onverschuldigd betaalde subsidies en voorschotten.

2.   Bij het aangaan van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het geven van een schriftelijke verklaring als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt gebruik gemaakt van het model, opgenomen in bijlage 63 van deze regeling.

Artikel 6

1.   GS stellen voor ieder begrotingsjaar een subsidieplafond vast voor de te verstrekken subsidies, bedoeld in artikel 2. Zij kunnen daarbij voor de in dat artikel onderscheiden subsidies, voor de verschillende maatregelen, bedoeld in artikel 2, onderdelen c en d, alsmede per natuurgebied, en voor de verschillende pakketten of voor verschillende categorieën subsidieaanvragen verschillende subsidieplafonds vaststellen.

2.   GS stellen tevens voor ieder begrotingsjaar met inachtneming van de subsidieplafonds, bedoeld in het eerste lid, afzonderlijk subsidieplafonds vast voor subsidie die wordt verstrekt ten behoeve van terreinen waarop de in het natuurgebiedsplan opgenomen doelstellingen, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel b, worden ontwikkeld, onderscheidenlijk in stand gehouden en waarvoor eveneens subsidie functieverandering wordt verstrekt. GS houden daarbij rekening met alle reeds aangegane verplichtingen.

3.   GS verdelen de beschikbare bedragen naar de datum van ontvangst van de subsidieaanvragen. Bij gelijktijdige datum van ontvangst van de subsidieaanvragen wordt de volgorde van behandeling bepaald door loting. Als datum van ontvangst wordt aangemerkt de datum waarop de aanvraag volledig is ontvangen.

4.   GS kunnen voor de verschillende subsidies en voor de verschillende basis-, plus¿, landschaps- en recreatiepakketten of voor verschillende categorieën subsidieaanvragers, verschillende aanvraagperioden instellen.

5.   Aanvragen worden alleen voor die subsidies en basis-, plus-, landschaps-, of

recreatiepakketten of categorieën subsidieaanvragers in behandeling genomen, waarvoor een aanvraagperiode als bedoeld in het vierde lid is ingesteld.

6.   Voor aanvragen wordt gebruikgemaakt van een daartoe vastgesteld aanvraagformulier.

7.   Aanvragen tot subsidieverlening worden beoordeeld aan de hand van natuurgebiedsplannen zoals deze door GS zijn vastgesteld en van kracht zijn uiterlijk 25 dagen voor openstelling van de desbetreffende aanvraagperiode.

Artikel 7

De beheersbijdragen en de recreatiebijdrage van basispakketten, pluspakketten, landschapspakketten en het recreatiepakket en het maximumbedrag aan inrichtingssubsidie worden jaarlijks door GS vastgesteld, gebaseerd op de grondslagen bedoeld in artikel 9.

Artikel 8

Indien beheerssubsidie, onderscheidenlijk inrichtingssubsidie, wordt aangevraagd door een beheerder aan wie, voorafgaand aan de aanvraag, reeds subsidie functieverandering en beheerssubsidie, onderscheidenlijk inrichtingssubsidie, op grond van deze regeling is verstrekt, wordt beheerssubsidie, onderscheidenlijk inrichtingssubsidie, bij voorrang verstrekt, indien hij:

a.   beheerssubsidie, onderscheidenlijk inrichtingssubsidie, aanvraagt voor een basis- of pluspakket dat is opgenomen in het natuurgebiedsplan;

b.   beheerssubsidie, onderscheidenlijk inrichtingssubsidie aanvraagt voor een basis- of pluspakket opgenomen in de bijlagen 20 en 38 ten behoeve van een terrein dat niet is gelegen in een natuurgebied

c.   de ontwikkeling van een in het natuurgebiedsplan opgenomen basis- of pluspakket mogelijk maakt.

Artikel 9

Bij het vaststellen van de beheersbijdrage of recreatiebijdrage van een basis-, plus-, recreatie- of landschapspakket als bedoeld in artikel 7 wordt rekening gehouden met de volgende grondslagen:

a.   vorm van exploitatie,

b.   aan het beheer gerelateerde overheadkosten,

c.   direct aan het beheer toe te rekenen kosten, zoals kosten voor personeel, materieel, monitoring en toezicht, verminderd met opbrengsten die direct met het produceren van het pakket verband houden en

d.   in voorkomende gevallen, transactiekosten.

Artikel 10

1.   Subsidie wordt niet verstrekt aan beheerders ter voldoening aan verplichtingen die op grond van enig ander wettelijk voorschrift zijn voorgeschreven.

2.   Subsidie wordt niet verstrekt indien de subsidie minder dan € 170,¿¿ per jaar bedraagt.

Artikel 11

Indien de aanvrager in een jaar opzettelijk een onjuiste aanvraag tot subsidieverlening op grond van deze regeling of de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister heeft ingediend, wordt geen subsidie verstrekt voor het daaropvolgende jaar.

Artikel 12

1.   GS kunnen beleidsregels vaststellen met betrekking tot het aantal van een planten- en diersoort, bedoeld in de onderscheidene basis-, plus- en landschapspakketten per oppervlaktemaat en de spreiding van de desbetreffende soort binnen de beheerseenheid, onderscheidenlijk de oppervlaktemaat.

2.   Beleidsregels als bedoeld in het eerste lid worden als bijlage bij deze regeling opgenomen.

Hoofdstuk 2, Begrenzing van natuur- en ruilgebieden

HOOFDSTUK 2, BEGRENZING VAN NATUUR- EN RUILGEBIEDEN

Artikel 13

1.   Ten behoeve van de uitvoering van deze regeling worden natuurgebieden begrensd met de vaststelling van natuurgebiedsplannen, die in ieder geval bevatten:

a.   een kaart met een topografische ondergrond op ten hoogste schaal 1 : 25.000, waarin de grenzen van het natuurgebied zijn opgenomen;

b.   een omschrijving van de in het natuurgebied nagestreefde doelstellingen op het gebied van natuur en bos;

c.   de in het desbetreffende natuurgebied om te vormen of te ontwikkelen

basis- of pluspakketten;

d.   de in het desbetreffende natuurgebied aan te leggen, te herstellen of in stand te houden landschapspakketten;

e.   het aantal hectares ten behoeve waarvan in het natuurgebied beheerssubsidie kan worden verleend op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de provincie Drenthe;

f.    een aanduiding waar verwerving van in het natuurgebied gelegen landbouwgronden of andere gronden met het oog op natuurontwikkeling, ten behoeve van een instelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties, dan wel ten behoeve van Staatsbosbeheer niet uitsluitend wordt nagestreefd, en

g.   een aanduiding waar verwerving van in het natuurgebied gelegen landbouwgronden of andere gronden met het oog op natuurontwikkeling, uitsluitend wordt nagestreefd ten behoeve van een instelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties of ten behoeve van Staatsbosbeheer dan wel ten behoeve van een instelling als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van die regeling, doch ten aanzien van deze laatstbedoelde instellingen slechts voor zover die gronden zijn gelegen in een door de minister goedgekeurd begrenzingenplan als bedoeld in het derde lid van dat artikel.

2.   Bij een aanduiding als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, kan worden vastgesteld in welke mate subsidies als bedoeld in artikel 2 ten behoeve van de ontwikkeling of omvorming van basis- of pluspakketten slechts aan instellingen als bedoeld in die onderdelen kunnen worden verstrekt.

3.   In het natuurgebiedsplan kan een ruilgebied worden begrensd waarvan de grenzen op de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde kaart zijn opgenomen.

4.   Voor zover in natuurgebiedsplannen quota zijn opgenomen, wordt met deze

quota geen rekening gehouden bij de beoordeling van subsidieaanvragen.

5.   Voor zover natuurgebiedsplannen voorzien in het aanleggen, herstellen of in stand houden van het landschapspakket dat is opgenomen in bijlage 42, kan in het desbetreffende natuurgebied tevens het landschapspakket dat is opgenomen in bijlage 43 worden aangelegd, hersteld of in stand gehouden.

Artikel 14

1.   Natuurgebiedsplannen worden vastgesteld en gewijzigd bij besluit van GS.

2.   Op de voorbereiding van een besluit tot vaststelling of wijziging van een natuurgebiedsplan is de in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

Hoofdstuk 3, Aanvragen van subsidie

HOOFDSTUK 3, AANVRAGEN VAN SUBSIDIE

Artikel 15

1.   Aanvragen tot subsidieverlening uit hoofde van deze regeling worden ingediend bij de directeur van de Dienst Regelingen met gebruikmaking van een daartoe bestemd aanvraagformulier dat verkrijgbaar is bij de directeur van de Dienst

Regelingen.

2.   In de aanvraag tot subsidieverlening wordt in ieder geval aangegeven:

a.   welk basis-, plus-, landschaps- of recreatiepakket, onderscheidenlijk welke basis-, plus-, landschaps- of recreatiepakketten, de aanvraag betreft;

b.   of er sprake is van inrichtingssubsidie;

c.   of er sprake is van subsidie functieverandering;

d.   of er sprake is van landschapssubsidie;

e.   of de subsidieaanvrager beheerder is.

3.   Tegelijkertijd met de aanvraag kan een verzoek tot ontheffing van de verplichting als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel c, worden ingediend op grond van zwaarwegende natuurwetenschappelijke belangen, bescherming van de persoonlijke levenssfeer, en de aard van het terrein.

4.   GS beslissen binnen 45 weken op de aanvraag. De beslissing kan eenmaal met ten hoogste 7 weken worden verdaagd.

Artikel 16

1.   De aanvraag tot subsidieverlening gaat in ieder geval vergezeld van een of meer topografische kaarten met een schaal van 1:10.000 waarop de grenzen van het voor subsidie in aanmerking gebrachte terrein is aangegeven, de in dat terrein gelegen wegen, vaarwegen, waterlopen en paden.

2.   Indien de aanvraag betrekking heeft op meerdere basis-, plus-, landschaps- of recreatiepakketten binnen een terrein worden op de topografische kaart, bedoeld in het eerste lid, tevens de grenzen aangegeven waar de verschillende basis-, plus-, landschaps- of recreatiepakketten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zullen worden in stand gehouden.

3.   Indien de aanvraag betrekking heeft op een of meer pluspakketten, opgenomen in de bijlagen 22 tot en met 31 en 33, gaat deze vergezeld van een kaart waarop ten minste 1 waarnemingslocatie per soort per gridcel is aangegeven.

4.   Indien subsidie wordt aangevraagd op grond van artikel 5, gaat de aanvraag tot subsidieverlening tevens vergezeld van de met betrekking tot het desbetreffende terrein tot stand gekomen overeenkomst, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, alsmede van de met betrekking tot die grond of dat water opgestelde verklaring, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 17

1.   Een verzamelaanvraag voldoet aan de volgende voorschriften:

a.   de aanvraag en de daarbij behorende kaarten worden digitaal ingediend, met gebruikmaking van een daartoe bestemd aanvraagformulier dat verkrijgbaar is bij de directeur van de Dienst Regelingen en dat volledig is ingevuld overeenkomstig de daarbij aangegeven wijze;

b.   de aanvraag heeft betrekking op ten minste 400 hectare waarvan ten minste een deel is gelegen in de provincie Drenthe;

c.   de aanvraag gaat vergezeld van een protocol dat is opgesteld overeenkomstig de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 66, en

d.   de aanvraag gaat vergezeld van een verklaring, overeenkomstig een door de directeur van de Dienst Regelingen te verstrekken model, van een accountant-administratieconsulent of registeraccountant als bedoeld in artikel 2:393, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, waaruit blijkt ten behoeve van welke beheerder of beheerders subsidie wordt aangevraagd.

2.   Ingeval de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend vóór 1 januari 2009, wordt, in afwijking van het eerste lid, onderdeel c, het protocol uiterlijk op 31 december 2008 ingediend bij de directeur van de Dienst Regelingen.

3.   Artikel 16, vierde lid, is niet van toepassing op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 18

Indien er met betrekking tot een terrein meer beheerders zijn, kan door hen gezamenlijk een aanvraag worden ingediend, welke aanvraag, onverminderd de artikelen 15 en 16, vergezeld gaat van een tussen hen gesloten overeenkomst waaruit blijkt dat zij genoegzaam en duurzaam samenwerken inzake het beheer van dat terrein.

Artikel 19

1.   Subsidie wordt niet verstrekt aan een beheerder indien in de 2 jaar voorafgaande aan de aanvraag voor subsidieverlening een verzoek tot intrekking van een subsidieverlening op grond van deze regeling of de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister, voor de desbetreffende beheerseenheid door de beheerder is ingediend en dit verzoek is gehonoreerd.

2.   In afwijking van het eerste lid kan een subsidie worden verstrekt aan een beheerder, die conform een aanduiding als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdelen f of g, de desbetreffende beheerseenheid in de 2 jaar voorafgaand aan de aanvraag heeft verworven, aan wie een inrichtingssubsidie is verleend of die een aanvraag als bedoeld in artikel 17 heeft ingediend.

Hoofdstuk 4, Beheerssubsidie

Indien de subsidieontvanger overeenkomstig deze regeling verplicht is fysieke en administratieve controles door aangewezen toezichthouders of bevoegde controleurs toe te laten en door toedoen van de subsidieontvanger of zijn vertegenwoordiger kunnen een of meer controles niet plaatsvinden, wordt, behoudens overmacht, de subsidieverlening of -vaststelling ingetrokken.

HOOFDSTUK 4, BEHEERSSUBSIDIE

Paragraaf 1, Algemene bepalingen

Artikel 20

Beheerssubsidie wordt verstrekt voor een tijdvak.

Artikel 21

1.   Per terrein kan voor een of meerdere basis- of pluspakketten opgenomen in de bijlagen 12 tot en met 41 beheerssubsidie worden verleend, met dien verstande dat in het terrein niet meerdere basis- of pluspakketten op dezelfde oppervlakte kunnen worden in stand gehouden.

2.   Onverminderd het eerste lid kunnen de landschapspakketten opgenomen in de bijlagen 43, 46, 48 tot en met 50 en 56 op dezelfde oppervlakte worden in stand gehouden als de basis- of pluspakketten opgenomen in de bijlagen 12 tot en met 41.

Artikel 22

Beheerssubsidie ten behoeve van een terrein wordt verstrekt met het oog op de instandhouding van een of meerdere basis- of pluspakketten die op het tijdstip van indiening van de aanvraag voor beheerssubsidie op het terrein zijn ontwikkeld.

Artikel 23

Beheerssubsidie wordt niet verstrekt:

a.   voor de instandhouding van een basis- of pluspakket op een beheerseenheid waarvan de oppervlakte niet ten minste overeenkomt met het aantal hectares dat is opgenomen als minimumoppervlakte in de bijlage waarin het desbetreffende basis- of pluspakket is vermeld;

b.   aan Staatsbosbeheer;

c.   ten behoeve van terreinen waarop verplichtingen van toepassing zijn op grond van:

1.   de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister;

2.   de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe;

3.   de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister;

4.   de Beschikking beheersovereenkomsten 1983;

5.   de Regeling beheersovereenkomsten 1988;

6.   de Regeling beheersovereenkomsten 1993;

7.   de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling;

8.   de regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden;

9.   de Regeling functiebeloning bos en natuurterreinen,

10. de Beschikking ter zake het uit productie nemen van bouwland, of

11. de Beschikking bijdragen probleemgebieden.

Artikel 24

In afwijking van artikel 23, onderdeel a, kan beheerssubsidie worden verstrekt voor de instandhouding van een basis- of pluspakket op een beheerseenheid waarvan de oppervlakte kleiner is dan het aantal hectares dat is opgenomen als minimumoppervlakte in de bijlage waarin het desbetreffende basis- of pluspakket is vermeld, ingeval sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 17.

Artikel 25

Beheerssubsidie wordt niet verstrekt indien voor de desbetreffende beheerseenheid voor de instandhouding van een basis- of pluspakket bijdragen worden genoten door tussenkomst van een subsidieaanvrager als bedoeld in artikel 5.

Artikel 26

1.   Indien op het terrein een basis- of pluspakket in stand wordt gehouden, bedraagt de beheerssubsidie per tijdvak het bedrag dat wordt gevormd door de vermenigvuldiging van de beheersbijdrage opgenomen in de bijlage van het desbetreffende basis- of pluspakket met het getal zes en het aantal hectares waarvoor beheerssubsidie wordt verleend.

2.   Indien op het terrein meerdere basis- of pluspakketten in stand worden gehouden, bedraagt de beheerssubsidie de som van de beheersbijdragen die worden gevormd door de vermenigvuldiging van de beheersbijdragen opgenomen in de bijlagen van elk van de onderscheiden basis- of pluspakketten met het getal zes en het aantal hectares per basis- of pluspakket waarvoor beheerssubsidie wordt verleend.

Paragraaf 2, De subsidieverlening

Artikel 27

Indien beheerssubsidie wordt verleend voor de instandhouding van een of meerdere basis- of pluspakketten op een terrein, vermeldt de beschikking tot subsidieverlening in ieder geval:

a.   de ligging en grootte van het terrein;

b.   het doel, onderscheidenlijk de doelen, van de beheerssubsidie, bestaande uit het gedurende het tijdvak in stand houden van het natuurresultaat beschreven in onderdeel 1 van het desbetreffende basis- of pluspakket, onderscheidenlijk de desbetreffende basis- of pluspakketten;

c.   de mate waarin het terrein dient te worden opengesteld voor publiek;

d.   de datum waarop het tijdvak waarover beheerssubsidie wordt verleend, aanvangt, en

e.   de beheersbijdrage, onderscheidenlijk de beheersbijdragen, en de berekening op basis waarvan het bedrag van de beheerssubsidie zal worden vastgesteld.

Artikel 28

De datum, bedoeld in artikel 27, onderdeel d, waarop het tijdvak waarover beheerssubsidie wordt verleend aanvangt, kan uitsluitend de eerste dag van de onderscheiden maanden zijn.

Paragraaf 3, Voorwaarden en verplichtingen

Artikel 29

1.   De subsidieontvanger is verplicht:

a.   het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde doel onderscheidenlijk doelen, bedoeld in artikel 27, onderdeel b, te realiseren;

b.   de in het betreffende basis- of pluspakket, onderscheidenlijk betreffende

basis- of pluspakketten, opgenomen beheersvoorschriften te treffen of na te leven die zijn vermeld in de bijlage waarin dat basis- of pluspakket is, onderscheidenlijk die basis- of pluspakketten zijn opgenomen;

c.   het terrein ten minste 358 dagen per jaar kosteloos van zonsopgang tot zonsondergang open te stellen, toegankelijk te houden en de openstelling kenbaar te maken door middel van borden;

d.   het terrein niet te bemesten tenzij voor het beheer als bedoeld in de bijlagen 15, 19, 28 of 29 toepassing van ruige mest of kalk noodzakelijk is;

e.   de bestaande waterhuishouding van het terrein te handhaven;

f.    het reliëf van het terrein te handhaven;

g.   geen chemische onkruidbestrijding toe te passen, tenzij voor het beheer een pleksgewijze stobbenbehandeling met glyfosaat van Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik of Robinia noodzakelijk is;

h.   in geval van beweiding of begrazing geen hogere veebezetting toe te passen dan 1,5 GVE op enig moment per hectare;

i.    in het terrein aanwezige paden, wegen, vaarwegen en waterlopen niet te verwijderen of te wijzigen en deze voldoende toegankelijk te houden;

j.    van omstandigheden als gevolg waarvan het redelijkerwijs niet mogelijk is te voldoen aan de verplichting, bedoeld in de onderdelen a of b binnen 2 weken nadat de subsidieontvanger daarvan redelijkerwijs op de hoogte kan zijn aan de directeur van de Dienst Regelingen schriftelijk melding te doen;

k.   uiterlijk drie maanden nadat gehele of gedeeltelijke overdracht van de bevoegdheid tot gebruik en beheer van het betrokken terrein plaatsvindt, dit schriftelijk te melden aan de directeur van de Dienst Regelingen, en

l.    in geval van aan hem subsidie is verstrekt naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in artikel 17 zich te houden aan het protocol, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c van dat artikel.

2.   De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen d tot en met i, gelden voor de periode waarover beheerssubsidie is verleend, met dien verstande dat zij niet gelden voor zover dit in de beschikking tot verlening van beheerssubsidie, dan wel in het basis- of pluspakket anders is bepaald.

Paragraaf 4, Voorschotten

Artikel 30

1.   GS verstrekken binnen 8 weken na afloop van het eerste jaar van het tijdvak een voorschot en vervolgens telkens ten minste 1 jaar later. De hoogte van het voorschot komt overeen met de jaarlijkse beheersbijdrage van elk van de basis- of pluspakketten waarvoor ten behoeve van het desbetreffende terrein voor dat tijdvak subsidie wordt verleend.

2.   In afwijking van het eerste lid wordt in een jaar het voorschot verminderd met 100% als de beheerder in de 2 jaar voorafgaande aan de verstrekking van het voorschot op enig moment niet heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 29, onderdelen b tot en met l, of enig ander voorschrift in de beschikking tot subsidieverlening niet heeft nageleefd, tenzij de aard en de ernst van het niet-nakomen van de genoemde verplichtingen aanleiding geven tot vermindering met een lager percentage.

3.   Per terrein kunnen per tijdvak ten hoogste 5 voorschotten worden verstrekt.

Paragraaf 5, Subsidievaststelling

Artikel 31

1.   Telkens binnen 8 weken na afloop van een tijdvak dient de ontvanger van beheerssubsidie voor het desbetreffende terrein een aanvraag tot subsidievaststelling over dat tijdvak in bij de directeur van de Dienst Regelingen met gebruikmaking van een daartoe bestemd aanvraagformulier dat verkrijgbaar is bij de

directeur van de Dienst Regelingen.

2.   Een subsidieontvanger aan wie subsidie is verleend op grond van een aanvraag als bedoeld in artikel 17, verstrekt bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, een verklaring, overeenkomstig een door de directeur van de Dienst Regelingen te verstrekken model, van een accountant-administratieconsulent of register-accountant als bedoeld in artikel 2:393, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, waaruit blijkt ten behoeve van welke beheerder of beheerders de subsidie is ontvangen.

3.   De ontvanger van beheerssubsidie geeft in de aanvraag aan in hoeverre het doel, bedoeld in artikel 27, onderdeel b, is gerealiseerd.

Artikel 32

1.   GS stellen na ontvangst van de in artikel 31 bedoelde aanvraag de beheerssubsidie telkens vast binnen 13 weken. Deze beslissing kan eenmaal met ten hoogste 13 weken worden verdaagd.

2.   De beheerssubsidie wordt vastgesteld overeenkomstig het bedrag dat bij de beschikking tot subsidieverlening is bepaald

Artikel 33

1.   De subsidie per basis- of pluspakket wordt vastgesteld op het bedrag dat uit de subsidieverlening voor het desbetreffende terrein voortvloeit, verminderd met:

a.   100%, indien niet is voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdelen a of b, tenzij de aard en de ernst van de het niet-nakomen van de genoemde verplichting aanleiding geven tot vermindering met een lager percentage;

b.   100% indien, voor zover van toepassing, niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdelen c tot en met i en l, tenzij de aard en de ernst van het niet-nakomen van de genoemde verplichtingen aanleiding geven tot vermindering met een lager percentage, en

c.   5%, indien niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel j, onderscheidenlijk onderdeel k.

2.   In afwijking van het eerste lid wordt de subsidie vastgesteld op:

a.   de beheersbijdrage, verminderd met 15% indien niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel a, maar wel is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel b, ingeval voor een terrein bij aanvang van een tijdvak subsidie is verleend voor een basispakket;

b.   de beheersbijdrage van het corresponderende basispakket, verminderd met 10%, indien niet is voldaan aan de voorwaarden van het desbetreffende pluspakket, maar wel is voldaan aan de voorwaarden van het corresponderende basispakket, ingeval voor een terrein bij aanvang van een tijdvak subsidie is verleend voor een pluspakket; of

c.   de beheersbijdrage van het in bijlage 34 opgenomen pluspakket soortenrijk weidevogelgrasland, verminderd met 10%, indien niet is voldaan aan de voorwaarden van het in bijlage 35 opgenomen pluspakket zeer soortenrijk weidevogelgrasland, maar wel is voldaan aan de voorwaarden van het in bijlage 34 opgenomen pluspakket soortenrijk weidevogelgrasland, ingeval bij aanvang van een tijdvak subsidie is verleend voor het pluspakket, opgenomen in bijlage 35.

3.   De verminderingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdelen a tot en met c, worden niet toegepast voor zover niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdelen a en b, ten gevolge van overmacht.

4.   De verminderingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden voorts niet toegepast ten aanzien van dat deel van die verminderingen dat het bedrag van de beheerssubsidie te boven gaat.

5.   Indien niet wordt voldaan aan de verplichting, opgenomen in artikel 31, eerste lid, wordt, behoudens overmacht, de subsidie per basis- of pluspakket 15% lager vastgesteld, tenzij de aard en ernst van het niet-nakomen van de genoemde verplichting aanleiding geven tot vermindering met een lager percentage.

Artikel 34

Artikel 34

Hoofdstuk 7, Recreatiesubsidie

HOOFDSTUK 7, RECREATIESUBSIDIE

Paragraaf 1, Algemene bepalingen

Artikel 57

Recreatiesubsidie wordt uitsluitend verstrekt ten behoeve van de instandhouding van een recreatiepakket ten aanzien van terreinen waarvoor tevens beheerssubsidie wordt verstrekt.

Artikel 58

Recreatiesubsidie wordt niet verstrekt ten behoeve van het beheer van terreinen in eigendom van een publiekrechtelijke rechtspersoon, tenzij die publiekrechtelijke rechtspersoon het terrein in gebruik heeft gegeven aan een ander, niet zijnde een publiekrechtelijke rechtspersoon, op basis van een erfpachtovereenkomst met een duur van ten minste 25 jaar.

Artikel 59

Recreatiesubsidie bedraagt per hectare per tijdvak het bedrag dat wordt gevormd door de vermenigvuldiging van de recreatiebijdrage opgenomen in de bijlage van het desbetreffende recreatiepakket met het getal zes.

Artikel 60

Recreatiesubsidie wordt verstrekt voor een tijdvak dat begint op hetzelfde tijdstip als het tijdvak waarvoor beheerssubsidie wordt verstrekt.

Paragraaf 2, De subsidieverlening

Artikel 61

De beschikking tot verlening van recreatiesubsidie vermeldt in ieder geval:

a.   de ligging en grootte van het terrein;

b.   het doel van de recreatiesubsidie, bestaande uit het gedurende het tijdvak op het terrein in stand houden van een recreatiepakket;

c.   de recreatiebijdrage op basis waarvan de recreatiesubsidie zal worden vastgesteld, en

d.   de datum waarop het tijdvak waarover recreatiesubsidie wordt verleend, aanvangt.

Paragraaf 3, Verplichtingen

Artikel 62

De subsidieontvanger is verplicht:

a.   het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde doel, bedoeld in artikel 61, onderdeel b, te realiseren, en

b.   van omstandigheden als gevolg waarvan het redelijkerwijs niet mogelijk is te voldoen aan de verplichting, bedoeld in onderdeel a, binnen twee weken nadat de subsidieontvanger daarvan redelijkerwijs op de hoogte kan zijn aan de directeur van de Dienst Regelingen schriftelijk melding te doen.

Artikel 63

De artikelen 21, 25, 28 tot en met 32 zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 8, Landschapssubsidie

HOOFDSTUK 8, LANDSCHAPSSUBSIDIE

Artikel 64

1.   Landschapssubsidie wordt verstrekt ten behoeve van terreinen gelegen in natuurgebieden voor de instandhouding van een landschapspakket dat is opgenomen in een natuurgebiedsplan waarin het desbetreffende natuurgebied is opgenomen.

2.   Onverminderd het eerste lid, wordt landschapssubsidie verstrekt ten behoeve van terreinen gelegen in bestaande bossen en natuurterreinen.

3.   Landschapssubsidie wordt niet verstrekt ten behoeve van het beheer van terreinen in eigendom van een publiekrechtelijke rechtspersoon, tenzij die publiekrechtelijke rechtspersoon het terrein in gebruik heeft gegeven aan een ander, niet zijnde een publiekrechtelijke rechtspersoon, op basis van een erfpachtovereenkomst met een duur van ten minste 25 jaar.

Artikel 65

Landschapssubsidie wordt verstrekt voor een tijdvak.

Artikel 66

1.   Indien op het terrein een landschapspakket in stand wordt gehouden, bedraagt de landschapssubsidie het bedrag per tijdvak dat wordt gevormd door de vermenigvuldiging van het getal 6 met de beheersbijdrage opgenomen in de bijlagen van het desbetreffende landschapspakket en het aantal hectares, onderscheidelijk meters, onderscheidelijk stuks waarvoor landschapssubsidie wordt verleend.

2.   Indien op het terrein meerdere landschapspakketten in stand worden gehouden bedraagt de landschapssubsidie de som van de beheersbijdragen die worden gevormd door de vermenigvuldiging van het getal 6 met de beheersbijdragen opgenomen in de bijlagen van de desbetreffende landschapspakketten en het aantal hectares, onderscheidelijk meters, onderscheidelijk stuks per landschapspakket waarvoor landschapssubsidie wordt verleend.

Artikel 67

Indien landschapssubsidie wordt verstrekt voor de instandhouding van een of meerdere landschapspakketten binnen een terrein, vermeldt de beschikking tot subsidieverlening in ieder geval:

a.   de ligging en grootte van het terrein;

b.   het doel van de landschapssubsidie, bestaande uit het gedurende het tijdvak op het terrein ontwikkelen of in stand houden van een of meerdere landschapspakketten;

c.   het bedrag, onderscheidenlijk de bedragen, op basis waarvan de landschapssubsidie zal worden vastgesteld, en

d.   de datum waarop het tijdvak waarover landschapssubsidie wordt verleend, aanvangt.

Artikel 68

De subsidieontvanger is verplicht:

a.   het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde doel, bedoeld in artikel 67, onderdeel b, te realiseren;

b.   van omstandigheden als gevolg waarvan het redelijkerwijs niet mogelijk is te voldoen aan de verplichting, bedoeld in onderdeel a, binnen 2 weken nadat de subsidieontvanger daarvan redelijkerwijs op de hoogte kan zijn aan de directeur van de Dienst Regelingen schriftelijk melding te doen, en

c.   uiterlijk 3 maanden nadat gehele of gedeeltelijke overdracht van de bevoegdheid tot gebruik en beheer van het betrokken terrein plaatsvindt, dit schriftelijk te melden aan de directeur van de Dienst Regelingen.

Artikel 69

1.   De artikelen 21, eerste lid, 23, 25, 28, 30, 31, eerste lid, 32, 33, eerste en vijfde lid, en 34 zijn van overeenkomstige toepassing.

2.   Artikel 24 is van overeenkomstige toepassing voor zover subsidie wordt verstrekt voor een landschapspakket opgenomen in de bijlagen 42, 43, 46, 47, 48, 51, 54 en 55.

Hoofdstuk 9, Wijziging en intrekking

HOOFDSTUK 9, WIJZIGING EN INTREKKING

Artikel 70

1.   Een verzoek tot wijziging van de beschikking tot subsidieverlening kan worden gedaan met het oog op het vergroten van het areaal waarvoor subsidie is verleend.

2.   Een verzoek als bedoeld in het eerste lid, kan slechts eenmaal per jaar worden gedaan te rekenen vanaf het jaar waarvoor de subsidie is verleend.

3.   Een verzoek als bedoeld in het eerste lid, wordt slechts in behandeling genomen indien:

a.   op de toe te voegen terreinen hetzelfde basis-, plus- of landschapspakket wordt ontwikkeld, omgevormd of instandgehouden als dat waarvoor reeds subsidie is verleend of

b.   de terreinen waarvoor subsidie wordt verzocht, voldoen aan de voorwaarden die voor de verlening van subsidies als bedoeld in deze regeling gelden.

4.   In het geval, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, zijn bepalingen omtrent minimumoppervlakte of minimumlengten, opgenomen in de basis-, plus-of landschapspakketten, niet van toepassing, voor zover de vergroting van het areaal een beheerseenheid vormt met de beheerseenheid waarvoor subsidie wordt verleend.

5.   De artikelen 1 tot en met 10, eerste lid, 12 en 15 tot en met 19 zijn ten aanzien van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

6.   De subsidie met betrekking tot het vergroten van het areaal, bedoeld in het eerste lid, wordt naar evenredigheid verleend en vastgesteld voor het resterende gedeelte van het tijdvak, bedoeld in artikel 20, waarvoor reeds subsidie was verleend.

7.   Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt afgewezen indien de subsidie door toewijzing van dat verzoek met minder dan € 50,¿¿ per jaar zou toenemen.

Artikel 71

1.   Een verzoek tot wijziging van de beschikking tot subsidieverlening kan worden gedaan met het oog op het verkleinen van het areaal waarvoor subsidie is verleend.

2.   Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan slechts eenmaal per jaar worden gedaan, te rekenen vanaf het jaar waarvoor de subsidie is verleend.

3.   Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt slechts in behandeling genomen indien het verkleinen van het areaal een gevolg is van de uitvoering van een werk ten algemene nutte.

4.   Bepalingen omtrent minimumoppervlakte of minimumlengten opgenomen in de beheerspakketten of landschapspakketten blijven van toepassing.

5.   De subsidie met betrekking tot het verkleinen van het areaal, bedoeld in het eerste lid, wordt naar evenredigheid verleend en vastgesteld voor het resterende gedeelte van het tijdvak, bedoeld in artikel 20, waarvoor reeds subsidie was verleend.

Artikel 72

Ingeval subsidie is verleend met betrekking tot een terrein waarvan de oppervlakte waarop de subsidieverlening betrekking heeft groter is dan de daadwerkelijke oppervlakte wordt de subsidieverlening als volgt gewijzigd:

a.   de subsidieverlening wordt gebaseerd op de daadwerkelijke oppervlakte als de afwijking ten hoogste 3% is;

b.   de subsidieverlening wordt gebaseerd op de daadwerkelijke oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil tussen de oppervlakte waarop de subsidieverlening betrekking heeft en de daadwerkelijke oppervlakte wanneer dit verschil groter is dan 3% of 2 hectare maar niet groter dan 20%;

c.   de subsidieverlening wordt ingetrokken, wanneer het verschil tussen de oppervlakte waarop de subsidieverlening betrekking heeft en de daadwerkelijke oppervlakte groter is dan 20%.

Artikel 73

Ingeval subsidie is verleend ten behoeve van een terrein waarvan het recht tot gebruik en beheer berust bij de subsidieontvanger en dat recht gaat over op een derde gedurende de periode waarover de desbetreffende subsidie is verleend, kan de desbetreffende subsidieverlening worden gewijzigd in een subsidieverlening aan die derde indien deze, uiterlijk 3 maanden na de datum waarop het recht tot gebruik en beheer is overgegaan, bij wege van een aan de directeur van de Dienst Regelingen gericht schriftelijk stuk, verklaart te treden in de aan de subsidieverlening verbonden rechten en plichten, vanaf de datum met ingang waarvan de wijziging uit hoofde van dit lid van kracht zal zijn.

Artikel 74

1.   Ingeval subsidie is verleend op grond van hoofdstuk 4, 6, 7 of 8 met betrekking tot een terrein waarvan het gebruiksrecht berust bij een natuurlijk persoon die overlijdt tijdens de periode waarover subsidie is verleend, wordt de desbetreffende subsidieverlening voor dat terrein ingetrokken met ingang van de dag, volgend op de dag van overlijden, op voorwaarde dat de erfgenamen uiterlijk 3 maanden na het overlijden om deze intrekking verzoeken bij wege van een aan de directeur van de Dienst Regelingen gericht schriftelijk verzoek.

2.   In geval van intrekking uit hoofde van het eerste lid, wordt de subsidie over het tijdvak waarin het overlijden plaatsvond ambtshalve vastgesteld op het bedrag naar evenredigheid ten opzichte van de subsidie zoals die op grond van de subsidieverlening ten hoogste zou kunnen worden vastgesteld.

Artikel 75

1.   Een aanvraag als bedoeld in artikel 17 die wordt ingediend tezamen met een verzoek van een beheerder of een ander dan een beheerder als bedoeld in artikel 5 tot intrekking van een aan hem verleende subsidie voor het terrein waarop die aanvraag betrekking heeft, wordt niet gehonoreerd indien die aanvraag ertoe zou leiden dat minder dan 5 jaar subsidie voor het desbetreffende terrein kan worden verleend.

2.   Artikel 74, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 76

1.   Ingeval subsidie is verleend op grond van de onderhavige regeling met betrekking tot een terrein dat deel uitmaakt van een gebied waar landinrichting uit kracht van de Landinrichtingswet, zoals die gold tot 1 januari 2007, of uit kracht van de Wet inrichting landelijk gebied geschiedt en het voldoen aan de aan desbetreffende subsidieverlening verbonden verplichtingen na vaststelling van het landinrichtingsplan niet meer mogelijk is, wordt de desbetreffende subsidieverlening ingetrokken met ingang van de dag, waarop in zodanig gebied de kavelovergang plaatsvindt ingevolge de in het plan van toedeling opgenomen bepalingen omtrent de inbezitneming, bedoeld in artikel 196, tweede lid, onderdeel e, van de Landinrichtingswet,zoals die gold tot 1 januari 2007, of als bedoeld in artikel 51 eerste lid, onderdeel f, van de Wet inrichting landelijk gebied.

2.   Artikel 74, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 77

1.   Indien subsidie is verleend met betrekking tot een terrein dat is verworven door Staatsbosbeheer, het Bureau Beheer Landbouwgronden, een instelling als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties of de provincie en het de subsidieontvanger als gevolg van de overdracht aan een van de bedoelde organisaties onderscheidenlijk bestuursorgaan niet meer mogelijk is te voldoen aan de verplichtingen verbonden aan de subsidieverlening, wordt de subsidieverlening ingetrokken met ingang van de dag, waarop de overdracht van het terrein heeft plaatsgevonden.

2.   In geval van intrekking op grond van het eerste lid, wordt de subsidie over het tijdvak waarin de verwerving plaatsvond ambtshalve vastgesteld op een bedrag evenredig met het deel van het tijdvak dat voor de overdracht is verstreken.

Artikel 78

1.   Ingeval subsidie is verleend op grond van de onderhavige regeling met betrekking tot grond die wordt onteigend tijdens de periode waarover subsidie is verleend, wordt de desbetreffende subsidieverlening ingetrokken met ingang van de dag waarop het besluit tot onteigening van de betrokken grond onherroepelijk vaststaat.

2.   Artikel 74, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 79

Onverschuldigd betaalde subsidies en voorschotten worden teruggevorderd, vermeerderd met wettelijke rente. De wettelijke rente wordt berekend over de periode die verstrijkt tussen de kennisgeving van de terugbetalingsverplichting en het moment van terugbetaling of verrekening.

Hoofdstuk 10, Slotbepalingen en Toelichting

HOOFDSTUK 10, SLOTBEPALINGEN

Artikel 80

Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze regeling bepaalde zijn belast de ambtenaren van de Dienst landelijk gebied en de Algemene inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Artikel 81

Natuurgebiedsplannen die zijn vastgesteld in het kader van de Subsidieregeling

natuurbeheer 2000 van de minister blijven van kracht tot zij zijn ingetrokken of vervangen door een natuurgebiedsplan als bedoeld in artikel 13 van deze regeling.

Artikel 82

1.   Subsidies of voorschotten daarop worden verleend onder het voorbehoud van goedkeuring van Commissie van de Europese Gemeenschappen.

2.   De beslissing tot verlening van een subsidie of een voorschot daarop kan worden ingetrokken of gewijzigd ter verkrijging van de goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen voor deze regeling, of wegens het uitblijven daarvan.

Artikel 83

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 84

Deze regeling wordt aangehaald als Subsidieregeling natuurbeheer Drenthe.

TOELICHTING OP DE SUBSIDIEREGELINGEN NATUURBEHEER DRENTHE EN AGRARISCH NATUURBEHEER DRENTHE

1, ALGEMEEN

Positionering van de regeling

De minister van landbouw, natuur en voedselkwaliteit (LNV) draagt bevoegdheden en taken op het gebied van inrichting en beheer van het landelijk gebied over aan de provincie. Deze overdracht heeft ook betrekking op het verstrekken van subsidies ten behoeve van verwerving, inrichting, ontwikkeling en beheer van natuurterreinen, bossen en landschapselementen. De Subsidieregeling natuurbeheer Drenthe is ingesteld om deze subsidies te kunnen verlenen. De Subsidieregelingen natuurbeheer en agrarisch natuurbeheer zijn de belangrijkste uitvoeringsinstrumenten van het zogenaamde Programma Beheer. De gezamenlijke provincies dragen per 1 januari 2007 verantwoordelijkheid voor de uitvoering en ontwikkeling van het Programma Beheer.

Tot nu toe zijn provincies vooral kaderstellend bezig geweest met (agrarisch) natuurbeheer. Met planologische maatregelen worden gebieden aangewezen waar natuurwaarden moeten worden veiliggesteld en ontwikkeld. In natuurgebiedplannen worden maatregelen verbijzonderd. Het Ministerie van LNV baseerde subsidiemaatregelen voor het ondersteunen van het beheer op die begrenzingen. Door overkomst van het Programma Beheer naar de provincies komen kaderstelling en inzetten van subsidiemaatregelen nu in 1 provinciale hand. Het ILG biedt daarbij tevens het instrumentarium voor aankoop en ondersteunende inrichting.

Het Programma Beheer is de verzameling van een groot aantal verschillende subsidiemaatregelen gericht op het stimuleren en ondersteunen van (agrarisch) natuurbeheer. In het programma heeft dat het karakter van verschillende duidelijk beschreven beheerspakketten, waarvoor subsidie wordt verleend. De beheerspakketten worden periodiek opengesteld. (Agrarische) natuurbeheerders vragen bij de openstelling subsidie aan voor het uitvoeren van de maatregelen die in de pakketten zijn vermeld.

De laatste jaren zijn onderdelen van het Programma Beheer die zijn gericht op agrarisch natuurbeheer in aantal en omvang sterk toegenomen. Het programma is tot nu toe grotendeels generiek van karakter: beheerspakketten worden in het gehele land op dezelfde wijze ingezet. In natuurgebiedplannen kunnen provincies overigens nu al aangeven welke pakketten waar mogen worden ingezet.

Door zijn ontstaansgeschiedenis is het Programma Beheer tamelijk technisch van

karakter en weinig transparant. Al lang leeft bij het Ministerie van LNV, de Tweede Kamer, grote terreinbeheerders en de provincies de wens om te komen tot een verandering van het programma. Daarbij wordt gedacht aan vermindering van administratieve lasten door het aanbrengen van vereenvoudigingen en aan het versterken van de effectiviteit van de beheerspakketten. Door opname in het ILG komt daar nu tevens bij het versterken van de samenhang met andere maatregelen die het effectief beheer ondersteunen, zoals planologische regimes, samenhang met aankoop, inrichting, waterbeheer en het inzetten van groene en blauwe diensten. In ILG-kader kan ook de gebiedsgerichte insteek worden versterkt.

In overleg tussen de provincies en LNV is besloten het Programma Beheer niet al bij overgang naar het ILG te veranderen. Besloten is eerst het huidige programma in het ILG te incorporeren om daaraan te werken aan verandering. De provincies gezamenlijk zullen de verantwoordelijkheid nemen om samen met LNV en terreinbeheerders de verandering vorm te geven. In 2007 en 2008 wordt aan de verandering gewerkt. Tot 2009 blijft het programma ongewijzigd. De Dienst Regelingen zal zijn uitvoeringsactiviteiten - maar nu voor de provincies - continueren. Door 2 jaar voor de verandering uit te trekken kan gebruik worden gemaakt van de uitkomsten van evaluaties naar onder meer de ecologische effectiviteit van beheersmaatregelen en kan een betere integratie in de kaders en werkwijzen van het ILG worden bereikt.

Om de overgang goed vorm te geven hanteren de provincies een regeling die door een ILG-projectgroep, waarin alle provincies waren vertegenwoordigd, is opgesteld. Deze modelverordening voor SAN en SN komt in belangrijke mate overeen met de bestaande rijksregelingen. Daarmee is continuïteit in het beheersregime verzekerd en kan ook worden teruggevallen op toetscriteria die in eerdere toelichtingen zijn geëxpliciteerd.

Op een belangrijk punt is er een verschil. De opname in het ILG impliceert dat provincies een (inspannings)verplichting met betrekking tot te realiseren doelen met het Rijk aangaan in samenhang met de middelen die door het Rijk voor 7 jaar beschikbaar worden gesteld. Ter beheersing is het belangrijk om in de provinciale verordening een subsidieplafond aan te geven. Zo¿n plafond is dan ook opgenomen.

De provincies beheersen daarmee met verschillende instrumenten het uitgaven-niveau: van de gebiedsaanwijzingen, via het al dan niet openstellen van pakketten en via het subsidieplafond. Er zal de komende jaren ervaring moeten worden opgedaan met het samenspel tussen die instrumenten.

Met de minister is overigens afgesproken om na 2008 , als alle te verwezenlijken veranderingen zichtbaar zijn te spreken over mogelijke en gewenste  veranderingen in de afspraken over doelen en middelen. De in 2 jaar opgedane ervaringen worden daarvoor benut

De subsidieregeling

De Subsidieregeling natuurbeheer Drenthe komt in de plaats van de van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister van LNV. Om de continuïteit in het beheer te waarborgen komt de provinciale subsidieregeling inhoudelijk sterk overeen met de rijksregeling. De subsidieregeling geldt voor een overbruggingsperiode van 2 jaar. In deze toelichting wordt ingegaan op de wijzigingen die zijn doorgevoerd ten opzichte van de voorloper van deze verordening; de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister van LNV. Voor zover deze verordening gelijk is aan de Subsidieregeling natuurbeheer van de minister wordt verwezen naar de toelichting bij deze regeling. In verband met het grote aantal verwijzingen in de regeling en om vergelijking met de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister te vereenvoudigen is in de Subsidieregeling natuurbeheer Drenthe de nummering van de ministeriële regeling overgenomen.

Op hoofdlijnen verschilt de Subsidieregeling natuurbeheer Drenthe op de volgende onderdelen van de rijkssubsidieregeling.

-     In de rijksregeling wordt op meerdere plaatsen de minister (van LNV) genoemd als bevoegd gezag. In de Subsidieregeling natuurbeheer Drenthe is de minister vervangen door provinciale staten.

-     Artikelen die de relatie tussen minister en de provincie regelen zijn niet overgenomen in de Subsidieregeling natuurbeheer Drenthe. Deze verhouding wordt geregeld in de Wet inrichting landelijk gebied en het bestuursakkoord over het investeringsbudget landelijk gebied.

-     Er zijn bepalingen toegevoegd om de continuïteit ten opzichte van de "oude regelgeving" te waarborgen, bijvoorbeeld "oude" landinrichtingsplannen en gebiedsplannen. Soortgelijke bepalingen uit de rijksregeling zijn niet overgenomen indien die geen betekenis meer hebben.

-     Er is een aantal (kleine) technische correcties doorgevoerd, bijvoorbeeld Afdeling 3.5. Awb is vervangen door 3.4. Awb; waardedaling grond bij functieverandering is geen inkomstenderving (artikel 2 SN) enz.

-     Beslistermijnen zijn geconcretiseerd.

-     Nog onder verantwoordelijkheid van de minister voorbereide wijzigingen zijn overgenomen in de Subsidieregeling natuurbeheer Drenthe.

Het betreft de volgende wijzigingen (zie ook bijlage 1).

-     Inrichting ten behoeve van instandhouding: aan doelen voor inrichtingssubsidie is "instandhouding bestaande natuur" toegevoegd. Het gaat om situaties waar achteruitgang alleen met inrichtingsmaatregelen kan worden gestopt.

-     Aanpassing kwalitatieve verplichting: zwaardere sancties opgenomen bij niet naleven verplichting.

-     Sanctieartikelen aan SN toegevoegd (voor het geval dat geen verzoek tot vaststelling wordt gedaan en in het geval dat een controleur het terrein niet op mag).

-     De kwalitatieve verplichting is aangepast: boete en dwangsombepaling zijn meer in evenwicht gebracht met het mogelijk economisch voordeel bij niet nakomen overeenkomst. Er is geen inspanningsverplichting opgenomen om beheerspakketten daadwerkelijk te realiseren en evenmin is een bepaling opgenomen dat de realisatie van een hoger natuurdoel toestaat (pakketten wijzigen te frequent).

-     Een aantal artikelen is geredigeerd om de leesbaarheid te vergroten

Bijlagen 1 t/m 36

Bijlage 1.         [Vervallen]

Bijlage 2.         [Vervallen]

Bijlage 3.         [Vervallen]

Bijlage 4.         [Vervallen]

Bijlage 5.         [Vervallen]

Bijlage 6.         [Vervallen]

Bijlage 7.         [Vervallen]

Bijlage 8.         [Vervallen]

Bijlage 9.         [Vervallen]

Bijlage 10.       [Vervallen]

Bijlage 11a.      [Vervallen]

Bijlage 11b.      [Vervallen]

Bijlage 11c.      [Vervallen]

Bijlage 12.       Basispakket: Plas en ven

1.   Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water. Ten hoogste 40% van de oppervlakte van de beheerseenheid wordt bedekt door kroossoorten of kroosvaren. De beheerseenheid maakt ten hoogste 90% deel uit van een terrein, waarvan de overige delen voldoen aan een of meer van de andere basis- of pluspakketten in de Bijlagen van deze regeling, met uitzondering van Bijlage 21.

2.   Beheersvoorschriften: regulier onderhoud ten behoeve van de instandhouding van de plas.

3.   Minimumoppervlakte beheerseenheid, behorende bij basispakket Plas en ven: 0,5 hectare.

Bijlage 13.       Basispakket: Moeras

1.   Ten minste 70% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit moeras. Ten hoogste 40% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos of struweel. Ten hoogste 20% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water.

2.   Beheersvoorschriften: Ten minste 60% van de oppervlakte van de beheerseenheid vrijhouden van bos en struweel. Hetzelfde deel van de beheerseenheid wordt nooit in 2 opeenvolgende jaren gemaaid.

3.   Minimumoppervlakte beheerseenheid, behorende bij basispakket Moeras: 0,5 hectare.

Bijlage 14.         Basispakket: Rietcultuur

1    Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met riet. Ten minste 75% van het riet is ten hoogste 1 jaar oud.

2.   Beheersvoorschriften: Vorming van bos en struweel wordt tegengegaan op de oppervlakte van de beheerseenheid die met riet is bedekt. Maaiwerkzaamheden vinden plaats in de periode tussen 1 september en 15 april. Het maaisel wordt in dezelfde periode afgevoerd.

3.   Minimumoppervlakte beheerseenheid, behorende bij basispakket Rietcultuur: 0,5 hectare.

Bijlage 15.         Basispakket: (Half)natuurlijk grasland

1.   Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit grasland of kwelder. In geval van grasland zijn in het zesde jaar van het eerste tijdvak, alsmede in alle volgende tijdvakken waarvoor subsidie wordt verleend, op de beheerseenheid ten minste 15 inheemse plantensoorten inclusief mossen aanwezig per 25 m2. Ten hoogste 10% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met pijpestrootje of bochtige smele.

2.   Beheersvoorschriften: In geval van grasland ten minste 90% van het gewas jaarlijks afvoeren via maaien of beweiden. In de periode van 1 juli tot 1 april is een veebezetting van ten hoogste 3 GVE per hectare op enig moment toegestaan.

3.   Minimumoppervlakte beheerseenheid, behorende bij basispakket (Half)natuurlijk grasland: 0,5 hectare

Bijlage 16.         Basispakket: Heide

1.   De beheerseenheid bestaat uit bos- of natuurterrein. Ten minste 30% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met een of meer van de volgende struiksoorten: struikhei, dophei, kraaihei, vossebes, rode bosbes of blauwe bosbes. De resterende oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met grassen, kruiden, mossen, korstmossen, stuifzand, struweel, bos of water. Ten hoogste 20% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water. Ten hoogste 25% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos of uit ander struweel dan jeneverbes of gagel.

2.   Beheersvoorschriften: Regulier beheer ten behoeve van de instandhouding van heide.

3.   Minimumoppervlakte beheerseenheid, behorende bij basispakket Heide: 0,5 hectare.

Bijlage 17.       Basispakket: Struweel

1.   De beheerseenheid bestaat uit bos- of natuurterrein. Ten minste 75% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met bomen, struiken of kruid-achtige planten. Ten minste 50% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met inheemse houtachtige gewassen (zie Bijlage 57) met een lengte van ten minste 1 meter en ten hoogste 5 meter. Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit struweel.

2.   Beheersvoorschriften: Regulier beheer ten behoeve van de instandhouding van struweel.

3    Minimumoppervlakte beheerseenheid, behorende bij basispakket Struweel: 0,5 hectare.

Bijlage 18.       Basispakket: Hoogveen

1.   Op ten minste 5% van de oppervlakte van de beheerseenheid komen veenmossoorten voor, niet gedomineerd door waterveenmos (bedekkingsgraad kleiner dan water). Ten hoogste 10% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos of struweel. De overige oppervlakte bestaat uit pijpestrootje of natte heide. De beheerseenheid ligt in de fysisch-geografische regio Heuvelland of Hogere zandgronden.

2.   Beheersvoorschriften: Regulier onderhoud ten behoeve van de instandhouding van hoogveen.

3.   Minimumoppervlakte beheerseenheid, behorende bij basispakket Hoogveen: 0,5 hectare.

Bijlage 19.         Basispakket: Akker

1.   Op de gehele beheerseenheid wordt ten minste 5 van de 6 jaar graan, met uitzondering van maïs, verbouwd.

2.   Beheersvoorschriften: Bemesting met mest van rundvee, schapen of paarden is in ten hoogste 2 jaar van het tijdvak toegestaan. Mechanische onkruidbestrijding is niet toegestaan tussen het zaaien en de oogst.

3.   Minimumoppervlakte beheerseenheid, behorende bij basispakket Akker:

0,5 hectare.

Bijlage 20.       Basispakket: Bos

1.   De beheerseenheid bestaat uit bos- of natuurterrein. Ten minste 75% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit houtopstand waarvoor een herplantplicht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Boswet geldt. De verjongingsvlakten zijn ten hoogste 2 hectare groot.

2.   Beheersvoorschriften: Regulier beheer ten behoeve van de instandhouding van het bos.

3.   Minimumoppervlakte beheerseenheid, behorende bij basispakket Bos:

0,5 hectare.

Bijlage 21.         Basispakket: Natuurlijke eenheid:

A.   zonder begrazing

B.   met begrazing

1.   De beheerseenheid bestaat uit aaneengesloten natuurgebied (land en/of water).

2.   Beheersvoorschriften:

      variant A: Op ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid vindt ongecompartimenteerd waterbeheer plaats.

      variant B: Op ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid vindt begrazingsbeheer plaats.

3.   Minimumoppervlakte beheerseenheid, behorende bij basispakket Natuurlijke eenheid: 0,5 hectare.

Bijlage 22.         Pluspakket: Soortenrijke plas

1.   In de beheerseenheid komen ten minste 7 van de meetsoorten voor uit de lijst A of ten minste 3 uit de lijst B of ten minste 10 uit de lijsten A en C of ten minste 6 uit de lijsten B en C. Ook kunnen voor het resultaat naast de hier genoemde soorten ten hoogste 2 andere soorten uit de lijsten genoemd in Bijlage 62 (rode lijsten) meetellen.

      a.   [flora/zoet] brede waterpest, holpijp, waterviolier, waterdrieblad, krans-vederkruid, groot nimfkruid, spits fonteinkruid, rossig fonteinkruid, plat fonteinkruid, stomp fonteinkruid, langstengelig fonteinkruid, fijne waterranonkel, grote boterbloem, grote waterranonkel, kleine egelskop, krabbenscheer, groot blaasjeskruid, stekelharig kransblad, sterkranswier, bronmos, watergentiaan, glanzig fonteinkruid, lidsteng, ruw kransblad, paarbladig fonteinkruid, blauwe waterereprijs, smalle waterweegbree, slanke waterweegbree, slangenwortel, padderus, gebogen kransblad;

      b.   [flora/brak] lidsteng, zilte waterranonkel, spiraalruppia, snavelruppia, gesteelde zannichellia, groot nimfkruid, ruwe bies, stekelharig kransblad, sterkranswier, gebogen kransblad;

      c.   [fauna] zomertaling, slobeend, krooneend, tafeleend, visdief, zwarte stern, dodaars, bruine korenbout, plasrombout, grote keizerlibel, glassnijder, vroege glazenmaker, groene glazenmaker, rugstreeppad, poelkikker, kamsalamander, knoflookpad, boomkikker, ringslang, waterspitsmuis, franjestaart, gewone grootoorvleermuis, ruige dwergvleermuis, gewone baard- of Brandt¿s vleermuis;

      Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water.

2.   Beheersvoorschriften: Meetsoorten monitoren. Beheer ten behoeve van instandhouding van een soortenrijke plas.

      Corresponderend basispakket: Bijlage 12; Basispakket: Plas en ven.

3.   Minimumoppervlakte beheerseenheid, behorende bij pluspakket Soortenrijke plas: 0,5 hectare.

Bijlage 23.         Pluspakket: Soortenrijk ven

1.   In de beheerseenheid komen ten minste 4 van de meetsoorten voor uit de lijst A of ten minste 8 uit de lijsten A en B. Ook kunnen voor het resultaat naast de hier genoemde soorten ten hoogste 2 andere soorten uit de lijsten genoemd in Bijlage 62 (rode lijsten) meetellen.

a.   [flora] ondergedoken moerasscherm, stijve moerasweegbree, kruipende moerasweegbree, gesteeld glaskroos, moerashertshooi, kleine biesvaren, grote biesvaren, oeverkruid, waterlobelia, waterlepeltje, waterpostelein,

pilvaren, ongelijkbladig fonteinkruid, weegbreefonteinkruid, witte water-ranonkel, vlottende bies, drijvende egelskop, kleinste egelskop, doorschijnend glanswier, moerassmele, duizendknoopfonteinkruid, drijvende waterweegbree, naaldwaterbies, draadzegge;

b.   [fauna] dodaars, geoorde fuut, wintertaling, zwarte stern, speerwaterjuffer, tengere pantserjuffer, venwitsnuitlibel, gevlekte witsnuitlibel, koraaljuffer, bruine winterjuffer, venglazenmaker, kamsalamander, vinpootsalamander, poelkikker, heikikker, boomkikker, ringslang, franjestaart, gewone grootoorvleermuis, ruige dwergvleermuis, gewone baard- of brandt¿s vleermuis;

      Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water.

2.   Beheersvoorschriften: Meetsoorten monitoren. Beheer ten behoeve van instandhouding van een soortenrijke ven.

      Corresponderend basispakket: Bijlage 12; Basispakket: Plas en ven.

3    Minimumoppervlakte beheerseenheid, behorende bij pluspakket Soortenrijk ven: 0,1 hectare.

Bijlage 24.         Pluspakket: Beek en duinrel

1.   In de beheerseenheid komen ten minste 2 van de meetsoorten voor uit de lijst A of 5 uit de lijsten A en B. Ook kunnen voor het resultaat naast de hier genoemde soorten ten hoogste 2 andere soorten uit de lijsten in Bijlage 62 (rode lijsten) meetellen.

a.   [flora] bittere veldkers, verspreidbladig goudveil, paarbladig goudveil, drijvende waterweegbree, groot bronkruid, vlottende waterranonkel, klimopwaterranonkel, grote waterranonkel, haaksterrenkroos, teer vederkruid, beekpunge, bronmos, doorgroeid fonteinkruid, rivierfonteinkruid.

b.   [fauna] ijsvogel, grote gele kwikstaart, waterspreeuw, bosbeekjuffer, beek-oeverlibel, gewone bronlibel, weidebeekjuffer, beekrombout, blauwe breedscheenjuffer, vuursalamander, franjestaart, gewone grootoorvleermuis, gewone baard- of Brandt¿s vleermuis, waterspitsmuis.

      Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit ongekanaliseerde stromende beek of duinrel met een breedte van ten hoogste 25 meter.

2.   Beheersvoorschriften: Meetsoorten monitoren. Beheer ten behoeve van instandhouding van een beek en duinrel.

      Corresponderend basispakket: Bijlage 12; Basispakket: Plas en ven.

3.   Minimumoppervlakte beheerseenheid, behorende bij pluspakket Beek en duinrel: 0,1 hectare.

Bijlage 25.         Pluspakket: Trilveen

1.   Op de beheerseenheid komen ten minste 7 van de volgende meetsoorten voor: [flora] knotszegge, ronde zegge, draadzegge, vleeskleurige orchis, slank wollegras, veenmosorchis, geelhartje, groenknolorchis, rietorchis, waterdrieblad,

parnassia, moeraskartelblad, sierlijke vetmuur, plat blaasjeskruid, klein blaasjeskruid, kleine valeriaan, rood schorpioenmos, groot veenvedermos, echt vetmos. ook kunnen voor het resultaat naast de hier genoemde soorten ten hoogste 2 andere soorten uit de lijsten genoemd in Bijlage 62 (rode lijsten) meetellen.

      Ten minste 70% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit moeras. Ten hoogste 20% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water. Ten hoogste 5% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos of struweel.

2.   Beheersvoorschriften: Jaarlijks wordt in de periode van 15 juni tot en met 15 september gemaaid. Het maaisel wordt in dezelfde periode afgevoerd. Meetsoorten monitoren.

      Corresponderend basispakket: Bijlage 13; Basispakket: Moeras.

3.   Minimumoppervlakte beheerseenheid, behorende bij pluspakket Trilveen: 0,05 hectare.

Bijlage 26.         Pluspakket: Overjarig rietland

1.   Op de beheerseenheid komen ten minste 6 van de volgende meetsoorten voor: [fauna] roerdomp, woudaapje, purperreiger, lepelaar, bruine kiekendief, waterral, porseleinhoen, blauwborst, snor, sprinkhaanzanger, grote karekiet, baardmannetje, rietzanger, vroege glazenmaker, bruine korenbout, ringslang, noordse woelmuis, waterspitsmuis, ruige dwergvleermuis.

      Ook kunnen voor het resultaat naast de hier genoemde soorten ten hoogste 2 andere soorten uit de lijsten genoemd in Bijlage 62 (rode lijsten) meetellen.

Ten minste 80% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met riet, rietgras, mattenbies, ruwe bies, kleine lisdodde, grote lisdodde of zeggen. Ten hoogste 10% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos of struweel.

2.   Beheersvoorschriften: Jaarlijks ten hoogste een derde van de beheerseenheid maaien. In afwijking hiervan is het toegestaan ten hoogste de helft van de beheerseenheid te maaien als dit noodzakelijk is om verbossing tegen te gaan of als de beheerseenheid kleiner is dan 0,75 hectare. Het maaisel afvoeren. Geen werkzaamheden uitvoeren in de beheerseenheid in de periode tussen 1 april en 1 oktober. Meetsoorten monitoren.

      Corresponderend basispakket: Bijlage 13; Basispakket: Moeras.

3.   Minimumoppervlakte beheerseenheid, behorende bij pluspakket Overjarig riet: 0,5 hectare.

Bijlage 27.         Pluspakket: Veenmosrietland en moerasheide

1.   Op de beheerseenheid komen ten minste 5 van de meetsoorten voor uit de lijst A of ten minste 10 uit de lijsten A en B. Ook kunnen voor het resultaat naast de hier genoemde soorten ten hoogste 2 andere soorten uit de lijsten genoemd in Bijlage 62 (rode lijsten) meetellen.

a.   [flora] lavendelhei, struikhei, kraaihei, gewone dophei, grote veenbes, kleine veenbes, rode bosbes, knotszegge, ronde zegge, sterzegge, draadzegge, vleeskleurige orchis, brede en rietorchis, slank wollegras, veenmosorchis, geelhartje, groenknolorchis, waterdrieblad, addertong, parnassia, moeraskartelblad, welriekende nachtorchis, sierlijke vetmuur, plat blaasjeskruid, klein blaasjeskruid, blauwe knoop, ronde zonnedauw, kamvaren, moerasviooltje, tormentil, ruwe bies, welriekende nachtorchis, gevleugeld hertshooi, grote ratelaar, moeraszoutgras, echte koekoeksbloem.

b.   [fauna] Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Kwartelkoning, Waterral, Wulp, St. Jansvlinder, Grote vuurvlinder, Zilveren maan, Groentje, Noordse winterjuffer, Groene glazenmaker, Glassnijder, Gevlekte witsnuitlibel, Poelkikker, Heikikker, Levendbarende hagedis, Ringslang, Franjestaart, Gewone grootoorvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Gewone baard- of Brandt¿s vleermuis, Noorse woelmuis, Waterspitsmuis.

      Ten minste 20% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met veenmossoorten. Ten minste 70% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit moeras. Ten hoogste 20% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water. Ten hoogste 5% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos of struweel.

2.   Beheersvoorschriften: Op 80% van de oppervlakte het gewas jaarlijks maaien en afvoeren. Meetsoorten monitoren.

      Corresponderend basispakket: Bijlage 13; Basispakket: Moeras.

3.   Minimumoppervlakte beheerseenheid, behorende bij pluspakket Veenmosrietland en moerasheide: 0,05 hectare.

Bijlage 28.         Pluspakket: Nat soortenrijk grasland

1.   Op de beheerseenheid komen ten minste 5 van de volgende meetsoorten voor uit de lijst A of ten minste 4 uit de lijst B of ten minste 5 uit de lijst C of ten minste 3 uit de lijst D of ten minste 7 uit de lijst E of ten minste 8 uit de lijsten A en F of ten minste 8 uit de lijsten B en F of ten minste 8 uit de lijsten C en F of ten minste 7 uit de lijsten D en F of ten minste 10 uit de lijsten E en F. Ook kan van de genoemde aantallen bij de lijsten A tot en met C en E ten hoogste 1 soort uit 1 van de andere lijsten A tot en met E meetellen voor het resultaat. Ook kunnen voor het resultaat naast de hier genoemde soorten ten hoogste 2 andere soorten uit de lijsten genoemd in Bijlage 62 (rode lijsten) meetellen.

a.   [flora/dotterbloemhooiland]: trosdravik, moesdistel, wilde herfsttijloos, moerasstreepzaad, vleeskleurige orchis, brede en rietorchis, addertong, harlekijn, adderwortel, slanke sleutelbloem, knolsteenbreek, echte koekoeksbloem, gewone dotterbloem, grote ratelaar, gevleugeld hertshooi, waterkruiskruid, kleine valeriaan, moeraskartelblad, welriekende nachtorchis, bevertjes.

b.   [flora/nat schraalland]: tweehuizige zegge, blonde zegge, vlozegge, Spaanse ruiter, gevlekte orchis, moeraswespenorchis, breed wollegras, klokjesgentiaan, draadrus, parnassia, vetblad, welriekende nachtorchis, klein glidkruid, zaagblad, kleine valeriaan, melkviooltje, schildereprijs, sterzegge, brede en rietorchis, vleeskleurige orchis, blauwe knoop.

c.   [flora/natte duinvallei]: dwergbloem, teer guichelheil, zomer- en herfstbitterling, platte bies, vleeskleurige orchis, armbloemige waterbies, moeraswespenorchis, bonte paardenstaart, grote muggenorchis, slanke gentiaan, honingorchis, groenknolorchis, parnassia, knopbies, moerasgamander, drienervige zegge, geelgroene en dwergzegge, gevlekte orchis, sierlijke vetmuur, geelhartje.

d.   [flora/nat uiterwaardhooiland]: trosdravik, wilde kievitsbloem, genadekruid,

Engelse alant, polei, rode ogentroost, gulden boterbloem, weidekervel, grote pimpernel, noords walstro, echte koekoeksbloem, gewone dotterbloem, draadrus.

e.   [flora/brak grasland]: aardbeiklaver, moeraszoutgras, schorrenzoutgras, selderij, kruipend moerasscherm, zulte, zilte zegge, zilte rus, melkkruid, rode ogentroost, fraai duizendguldenkruid, zeeweegbree, behaarde boterbloem, knolvossenstaart, zilt torkruid, zilte schijnspurrie, gerande schijnspurrie, kwelderzegge, veldgerst, zeekraal.

f.    [fauna] zomertaling, slobeend, kwartelkoning, kemphaan, watersnip, grutto, tureluur, gele kwikstaart, grauwe klauwier, zilveren maan, aardbeivlinder, bruine vuurvlinder, groot dikkopje, bruin zandoogje, rugstreeppad, ringslang, kamsalamander, poelkikker, noordse woelmuis, ondergrondse woelmuis, veldspitsmuis, ruige dwergvleermuis, gewone baard- of Brandt¿s vleermuis.

      Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit grasland. Het grasland bevindt zich binnendijks ten opzichte van zeewerende dijken.

2.   Beheersvoorschriften: Op ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid wordt het gewas jaarlijks vóór 1 november afgevoerd via maaien of beweiden. In de periode van 1 juli tot 1 april is een veebezetting van ten hoogste 3 GVE per hectare op enig moment toegestaan. Meetsoorten monitoren. Voor instandhoudingsbemesting is toestemming van de Dienst Regelingen vereist.

      Corresponderend basispakket: Bijlage 15; Basispakket: (Half)natuurlijk grasland.

3.   Minimumoppervlakte beheerseenheid, behorende bij pluspakket Nat soortenrijk grasland: 0,5 hectare.

Bijlage 29.         Pluspakket: Droog soortenrijk grasland

1.   Op de beheerseenheid komen ten minste 4 van de meetsoorten voor uit de lijst A of ten minste 5 uit de lijst B of ten minste 5 uit de lijst C of ten minste 5 uit de lijst D of ten minste 8 uit de lijsten A en E of ten minste 9 uit de lijsten B en E of ten minste 9 uit de lijsten C en E of ten minste 9 uit de lijsten D en E. Ook kan van de genoemde aantallen bij de lijsten A tot en met D ten hoogste 1 soort uit een van de andere lijsten A tot en met D meetellen voor het resultaat. Ook kunnen voor het resultaat naast de hier genoemde soorten ten hoogste 2 andere soorten uit de lijsten genoemd in Bijlage 62 (rode lijsten) meetellen.

a.   [heischraal grasland]: rozenkransje, valkruid, gelobde maanvaren, stijve ogentroost, klokjesgentiaan, addertong, heidekartelblad, liggende vleugeltjesbloem, blauwe knoop, harlekijn, hondsviooltje, betonie, herfstschroef-orchis, groene nachtorchis, welriekende nachtorchis, veldgentiaan.

b.   [kalkgrasland]: poppenorchis, hondskruid, aarddistel, kalkwalstro, franjegentiaan, Duitse gentiaan, grote muggenorchis, geel zonneroosje, beemdhaver, honingorchis, tengere veldmuur, bijenorchis, vliegenorchis, soldaatje, aapjesorchis, bergnachtorchis, kuifvleugeltjesbloem, gulden sleutelbloem, harige ratelaar, grote centaurie, trosgamander, echte gamander, berggamander, driedistel, duifkruid, ruige scheefkelk, breed fakkelgras.

c.   [stroomdalgrasland]: wilde averuit, voorjaarszegge, vroege zegge, kleine steentijm, steenanjer, zandwolfsmelk, sikkelklaver, walstrobremraap, rode bremraap, voorjaarsganzerik, veldsalie, tripmadam, zacht vetkruid, kleine ruit, grote tijm, gestreepte klaver, brede ereprijs, liggende ereprijs, smal fakkelgras, duifkruid, overblijvende hardbloem.

d.   [bloemdijk]: gewone agrimonie, moeslook, kluwenklokje, rapunzelklokje, grote centaurie, wollige distel, ruige anjer, beemdkroon, aardaker, glad

parelzaad, klavervreter, wilde peterselie, karwijvarkenskervel, grote bevernel, ruige weegbree, kleine ratelaar, veldsalie, knopig doornzaad, groot streepzaad, kattendoorn, wilde marjolein, echte kruisdistel, grote leeuwenklauw, bevertjes, zeegroene zegge, gewone bermzegge, knoopkruid, geel walstro, blauw walstro, fijne ooievaarsbek, veldgerst, donderkruid, glad

parelzaad, mantelanjer, kleinbloemige salie, akkerdoornzaad, goudhaver,

ijzerhard.

e.   [fauna]: kwartel, patrijs, grauwe klauwier, geelgors, roodborsttapuit, steenuil, oranje zandoogje, bruin dikkopje, icarusblauwtje, hooibeestje, kleine vuurvlinder, argusvlinder, bruin blauwtje, grashommel, boomkikker, kam-salamander, levendbarende hagedis, ondergrondse woelmuis, veldspitsmuis.

      Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit grasland. Ten hoogste 20% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit struweel.

2.   Beheersvoorschriften: Ten minste 90% van het gewas jaarlijks afvoeren via maaien of beweiden. In de periode van 1 juli tot 1 april is een veebezetting van ten hoogste 3 GVE per hectare op enig moment toegestaan; Bij beheer met een gescheperde schaapskudde is een hogere veebezetting dan 3 GVE op enig moment toegestaan. Meetsoorten monitoren.

      Corresponderend basispakket: Bijlage 15; Basispakket: (Half)natuurlijk grasland.

3.   Minimumoppervlakte beheerseenheid, behorende bij pluspakket Droog soortenrijk grasland: 0,5 hectare.

Bijlage 30.         Pluspakket: Soortenrijk stuifzand

1.   Op de beheerseenheid komen ten minste 4 van de volgende meetsoorten voor: [fauna] nachtzwaluw, draaihals, boomleeuwerik, duinpieper, gekraagde roodstaart, tapuit, klapekster, geelgors, kleine heivlinder, kommavlinder, heivlinder. Ook kunnen voor het resultaat naast de hier genoemde soorten ten hoogste 2 andere soorten uit de lijsten genoemd in Bijlage 62 (rode lijsten) meetellen. Ten minste 50% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit levend stuifzand. Ten minste 10% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met buntgras of korstmos. Ten hoogste 30% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit heide. Ten hoogste 20% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit struweel of bos.

2.   Beheersvoorschriften: Regulier beheer ten behoeve van de instandhouding van soortenrijk stuifzand. Meetsoorten monitoren.

      Corresponderend basispakket: Bijlage 21; Basispakket: Natuurlijke Eenheid: Variant A: zonder begrazing.

3.   Minimumoppervlakte van de beheerseenheid behorende bij pluspakket Soortenrijk stuifzand: 0,5 hectare.

Bijlage 31.         Pluspakket: Soortenrijke heide

1.   Op de beheerseenheid komen ten minste 5 van de meetsoorten voor uit lijst A of ten minste 11 uit de lijsten A en B. Ook kunnen voor het resultaat naast de hier genoemde soorten ten hoogste 2 andere soorten uit de lijsten in Bijlage 62 (rode lijsten) meetellen.

a.   [flora] heidezegge, stekelbrem, Duitse brem, kruipbrem, dennenwolfsklauw, grondster, grote wolfsklauw, kleine schorseneer, klein warkruid, rode dophei, kleine wolfsklauw, verfbrem, draadgentiaan, gevlekte orchis, kleine zonnedauw, ronde zonnedauw, klokjesgentiaan, moeraswolfsklauw, beenbreek, heidekartelblad, witte snavelbies, bruine snavelbies, gewone en Noordse veenbies, wijdbloeiende rus, koprus, dwergrus, borstelgras, buntgras, pilzegge, tormentil, rond wintergroen, bronsmos, rode en dove heidelucifer, rood bekermos, rendiermossen.

b.   [fauna] watersnip, grutto, tureluur, wulp, korhoen, patrijs, nachtzwaluw, draaihals, boomleeuwerik, blauwborst, paapje, roodborsttapuit, tapuit, grauwe klauwier, klapekster, geelgors, heidegentiaanblauwtje, heideblauwtje, groentje, heivlinder, kommavlinder, bruine vuurvlinder, kleine vuurvlinder, hooibeestje, zandhagedis, levendbarende hagedis, gladde slang, adder, ringslang, heikikker, venwitsnuitlibel, Noordse witsnuitlibel, tengere pantserjuffer, ruige dwergvleermuis, gewone baard- of Brandt¿s vleermuis.

      Ten minste 20% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met een of meer van de volgende heidesoorten: struikhei, dophei, kraaihei.

      De resterende oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met grassen, kruiden, mossen, korstmossen, stuifzand, struweel, bos, water. Ten hoogste 60% is bedekt met grassen. Ten hoogste 20% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water. Ten hoogste 20% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos of uit ander struweel dan jeneverbes of gagel.

2.   Beheersvoorschriften: Op ten minste 50% van de oppervlakte van de beheerseenheid wordt vergrassing bestreden door middel van begrazen. Bij beheer met een gescheperde schaapskudde is een hogere veebezetting dan 1,5 GVE op enig moment toegestaan. Of in het tijdvak wordt op ten minste 10% van de oppervlakte van de beheerseenheid waar vergrassing optreedt, vergrassing bestreden door middel van plaggen, chopperen, maaien en afvoeren. Meetsoorten monitoren.

      Corresponderend basispakket: Bijlage 16; Basispakket: Heide.

3.   Minimumoppervlakte beheerseenheid, behorende bij pluspakket Soortenrijke heide: 0,5 hectare.

Bijlage 32.       [Vervallen]

Bijlage 33.         Pluspakket: Levend hoogveen

1.   Op de beheerseenheid komen ten minste 4 van de meetsoorten voor uit de lijst A of ten minste 11 uit de lijsten A en B. Ook kunnen voor het resultaat naast de hier genoemde soorten ten hoogste 2 andere soorten uit de lijsten in Bijlage 62 (rode lijsten) meetellen.

a.   [flora]: lavendelhei, eenarig wollegras, kleine veenbes, witte snavelbies, veenbloembies, lange zonnedauw, ronde zonnedauw, geoord veenmos, rood veenmos, wrattig veenmos, hoogveen-veenmos, slijkzegge, beenbreek.

b.   [fauna]: dodaars, geoorde fuut, wintertaling, blauwe kiekendief, korhoen, kemphaan, watersnip, grutto, wulp, tureluur, zwarte stern, nachtzwaluw, gele kwikstaart, blauwborst, paapje, roodborsttapuit, grauwe klauwier, klapekster, kraanvogel, veenhooibeestje, veenbesparelmoervlinder, veenbesblauwtje, groot dikkopje, hoogveenglanslibel, Noordse glazenmaker, tengere pantserjuffer, koraaljuffer, Noordse witsnuitlibel, heikikker, levendbarende hagedis, adder, gladde slang, ringslang, ruige dwergvleermuis, gewone baard- of Brandt¿s vleermuis, franjestaart, gewone grootoorvleermuis.

      Ten minste 5% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met veenmos, waaronder ten minste 1 van de volgende soorten: wrattig veenmos, hoogveen-veenmos, rood veenmos. En ten hoogste 30% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit water. Ten hoogste 20% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit bos. De overige oppervlakte bestaat uit pijpestrootje of natte heide. De beheerseenheid ligt in de fysisch-geografische Regio Heuvelland of Hogere zandgronden.

2.   Beheersvoorschriften: Meetsoorten monitoren. Beheer ten behoeve van instandhouding van levend hoogveen.

      Corresponderend Basispakket: Bijlage 16; Basispakket: Hoogveen.

3.   Minimumoppervlakte beheerseenheid, behorende bij pluspakket Levend hoogveen: 0,5 hectare.

Bijlage 34.         Pluspakket: Soortenrijk weidevogelgrasland

1.   Op de beheerseenheid komen ten minste 75 broedparen per 100 hectare voor van een of meer van de volgende meetsoorten: grutto, kievit, scholekster, tureluur, watersnip, kemphaan, slobeend, zomertaling, veldleeuwerik, wulp, kluut, krakeend, kuifeend, wintertaling, graspieper,gele kwikstaart, waarvan ten minste 35 broedparen van de soorten grutto, tureluur, watersnip, kemphaan, slobeend, zomertaling, veldleeuwerik, wulp, kluut, krakeend, kuifeend, winter-taling, graspieper, gele kwikstaart.

      Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit grasland. De beheerseenheid ligt binnen een gebied met een oppervlakte van ten minste 25 hectare waar in een Natuurgebiedsplan het pluspakket Soortenrijk weidevogelgrasland of het pluspakket Zeer soortenrijk weidevogelgrasland is opengesteld.

2.   Beheersvoorschriften: Ten minste 3% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit vluchtstroken [verspreid liggende gronden met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 die niet eerder dan 22 mei worden gemaaid of beweid en in ieder geval steeds ten minste 2 weken later dan de datum waarop omliggende gronden zijn gemaaid of voor het eerst worden beweid] of slootranden met een breedte van ten minste 2 meter en ten hoogste 5 meter en een lengte van ten minste 200 meter die niet worden bemest. Ten minste 25% van de oppervlakte van de beheerseenheid in de periode van 1 april tot 8 juni vrijwaren van beweiding, maaien, rollen, slepen, inzaaien, doorzaaien en bemesting. Met inachtneming van voornoemde beheersvoorschriften is bemesting toegestaan en is een hogere veebezetting dan 1,5 GVE per hectare toegestaan. Meetsoorten monitoren.

      Corresponderend basispakket: Bijlage 21; Basispakket: Natuurlijke Eenheid: Variant A: zonder begrazing of Variant B: met begrazing.

3.   De beheerseenheden hebben een gezamenlijke oppervlakte van ten minste 5 hectare binnen een gebied dat met een verdunningsfactor van ten hoogste 3 bij de beschikking tot subsidieverlening in aanmerking wordt genomen.

Bijlage 35.         Pluspakket: Zeer soortenrijk weidevogelgrasland 

1.   Op de beheerseenheid komen ten minste 100 broedparen per 100 hectare voor van een of meer van de volgende meetsoorten: grutto, kievit, scholekster, tureluur, watersnip, kemphaan, slobeend, zomertaling, veldleeuwerik, wulp, kluut, krakeend, kuifeend, wintertaling, graspieper, gele kwikstaart, waarvan ten minste 50 broedparen van de soorten grutto, tureluur, watersnip, kemphaan, slobeend, zomertaling, veldleeuwerik, wulp, kluut, krakeend, kuifeend, wintertaling, graspieper, gele kwikstaart.

      Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit grasland. De beheerseenheid ligt binnen een gebied met een oppervlakte van ten minste 25 hectare waarvoor een Natuurgebiedsplan het pluspakket Soortenrijk weidevogelgrasland of het pluspakket Zeer soortenrijk weidevogelgrasland toestaat.

2.   Beheersvoorschriften: Ten minste 4% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit vluchtstroken [verspreid liggende gronden met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 die niet eerder dan 22 mei worden gemaaid of beweid en in ieder geval steeds ten minste 2 weken later dan de datum waarop omliggende gronden zijn gemaaid of voor het eerst worden beweid] of slootranden met een breedte van ten minste 2 meter en ten hoogste 5 meter en een lengte van ten minste 200 meter die niet worden bemest. Ten minste 30% van de oppervlakte van de beheerseenheid in de periode van 1 april tot 8 juni vrijwaren van beweiding, maaien, rollen, slepen, inzaaien, doorzaaien en bemesting. Met inachtneming van voornoemde beheersvoorschriften is bemesting toegestaan en is een hogere veebezetting dan 1,5 GVE per hectare toegestaan. Meetsoorten monitoren.

      Corresponderend basispakket: Bijlage 21; Basispakket: Natuurlijke Eenheid: Variant A: zonder begrazing of Variant B: met begrazing.

3.   De beheerseenheden hebben een gezamenlijke oppervlakte van ten minste 5 hectare binnen een gebied dat met een verdunningsfactor van ten hoogste 3 bij de beschikking tot subsidieverlening in aanmerking wordt genomen.

Bijlage 36.       Pluspakket: Wintergastenweide

1.   In de beheerseenheid komt ten minste een van de volgende meetsoorten voor: wilde zwaan, kleine zwaan, brandgans, grauwe gans, kleine rietgans, kolgans,  taiga-rietgans, toendra-rietgans, gewone rotgans, smient.

      Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit grasland; Op ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid is op

1 oktober een grasmat aanwezig met een voedingswaarde van ten minste 500 kVEM per ha. De beheersvoorschriften vermeld onder 2 worden nageleefd.

2.   Beheersvoorschriften: Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid jaarlijks ten minste een maal bemesten in de periode van 1 september tot 1 oktober, met ten minste 50 kilogram zuivere Stikstof per hectare. De beheerseenheid eenmaal maaien in de periode van 1 september tot 1 oktober. In de

periode van 1 oktober tot 1 juni, of zoveel eerder als de onder 1 genoemde soorten vertrokken zijn, geen handelingen verrichten of laten verrichten in de beheerseenheid. De onder 1 genoemde soorten niet opzettelijk verstoren, bejagen of verjagen. Met inachtneming van voornoemde beheersvoorschriften is een hogere veebezetting dan 1,5 GVE per hectare toegestaan. Meetsoorten monitoren.

      Corresponderend basispakket: Bijlage 21; Basispakket: Natuurlijke eenheid: Variant A: zonder begrazing of Variant B: met begrazing.

3.   Minimumoppervlakte van een beheerseenheid, behorende bij het pluspakket Wintergastenweide: 100 ha.

Bijlagen 37 t/m 66

Bijlage 37.       [Vervallen]

Bijlage 38.         Pluspakket: Bos met verhoogde natuurwaarde

1.   De beheerseenheid bestaat uit bos- of natuurterrein. Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit houtopstand waarvoor een herplantplicht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Boswet geldt. De beheerseenheid bevat per hectare ten minste 2 inheemse boomsoorten (zie Bijlage 57), waarbij er van elke inheemse boomsoort gemiddeld ten minste 15 exemplaren met een hoogte van ten minste 5 meter per hectare aanwezig zijn; En verjongingsvlakten zijn ten hoogste 2 hectare groot. Monoculturen van niet-inheemse bomen (aaneengesloten deel van de beheerseenheid met minder dan 30 inheemse bomen met een hoogte van ten minste 5 meter per hectare) zijn ten hoogste 2 hectare groot; En de beheerseenheid bevat per hectare bos ten minste 3 staande of liggende dode bomen met een stamdiameter van ten minste 30 centimeter of indien het een bos is op grondwatertrap Gt I of II ten minste 15 centimeter.

2.   Beheersvoorschriften: Regulier beheer ten behoeve van de instandhouding van bos met verhoogde natuurwaarde.

      Corresponderend basispakket: Bijlage 20; Basispakket: Bos.

3.   Minimumoppervlakte van een beheerseenheid, behorende bij het pluspakket Bos met verhoogde natuurwaarde: 5 hectare.

Bijlage 39.       Pluspakket: Natuurbos

1.   De beheerseenheid bestaat uit bos- of natuurterreinTen minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit houtopstand waarvoor een herplantplicht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Boswet geldt. De beheerseenheid bevat per hectare ten hoogste 10 niet-inheemse bomen (bomen die niet zijn opgenomen in Bijlage 57) met een stamdiameter van ten minste 20 centimeter, gemeten op 1,30 meter boven het maaiveld. De beheerseenheid bevat per hectare bos ten minste 40 levende bomen met een stamdiameter van ten minste 15 centimeter voor bos op veengrond en op grondwatertrap Gt I of II en ten minste 30 centimeter voor bos op overige grondsoorten, gemeten op 1,30 meter boven het maaiveld; En de beheerseenheid bevat per hectare bos ten minste 3 staande of liggende dode bomen met een stamdiameter van ten minste 30 centimeter of indien het een bos is op grondwatertrap Gt I of II ten minste 15 centimeter.

2.   Beheersvoorschriften: Het is niet toegestaan bomen of struiken of delen daarvan uit de beheerseenheid te verwijderen. Regulier beheer ten behoeve van de instandhouding van natuurbos.

      Corresponderend basispakket: Bijlage 20; Basispakket: Bos.

3.   Minimumoppervlakte van een beheerseenheid, behorende bij het pluspakket

Natuurbos: 5 hectare.

Bijlage 40.         Pluspakket: Hakhout en griend

1.   Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit hakhout, waarbij ten minste 60% van de hakhoutstoven ouder is dan 25 jaar. Ten minste 80% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bezet met inheemse boomsoorten (zie Bijlage 57). De diameter van de staken is ten hoogste 15 centimeter, gemeten op 50 centimeter boven de stoof.

2.   Beheersvoorschriften: Verjonging vindt vlaksgewijs plaats op vegetatieve wijze door middel van stronkopslag of door vervanging van dode stoven door jonge staken. Afgezette staken afvoeren.

      Corresponderend basispakket: Bijlage 20; Basispakket: Bos.

3.   Minimumoppervlakte van een beheerseenheid, behorende bij het pluspakket Hakhout en griend: 0,5 hectare.

Bijlage 41.         Pluspakket: Middenbos

1.   Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid is een bestaand of voormalig middenbos [middenbos is opgaand bos met een ondergroei van hakhout]. Ten minste 60% van de hakhoutstoven is ouder dan 25 jaar. Ten minste 70% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bezet met inheemse boomsoorten (zie Bijlage 57). De diameter van de staken is ten hoogste 15 centimeter, gemeten op 50 centimeter boven de stoof. Op de beheerseenheid staan per hectare ten minste 25 overstaanders met een hoogte van ten minste 15 meter.

2.   Beheersvoorschriften: Verjonging van het hakhout vindt vlaksgewijs plaats op vegetatieve wijze door middel van stronkopslag of door vervanging van dode stoven door jonge staken. Afgezette staken afvoeren.

      Corresponderend Basispakket: Bijlage 20; Basispakket: Bos.

3.   Minimumoppervlakte van een beheerseenheid, behorende bij het pluspakket Middenbos: 0,5 hectare.

Bijlage 42.         Landschapspakket: Houtkade, houtwal, haag en singel

1.   Worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april. Het is een vrijliggend lijnvormig landschapselement met opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken met een bedekking van minimaal 90% (zie Bijlage 57).

2.   Het element is ten minste 50 meter lang en ten hoogste 20 meter breed.

3.   Het element bestaat uit hakhout met een bedekking van ten minste 60% en mag overstaanders bevatten.

4.   Het actief beheren van het element: periodiek onderhoud uitvoeren; het element vrijwaren van beschadiging door vee; geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruiken, tenzij voor het beheer een pleksgewijze stobbenbehandeling met glyfosaat van Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik of Robinia noodzakelijk is, geen meststoffen gebruiken en niet branden in of in directe omgeving van het element;

5.   Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april.

Bijlage 43.       Landschapspakket: Bomenrij

1.   Het is een vrijliggend lijnvormig landschapselement met opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken, met uitzondering van wilgsoorten en populieren, met een bedekking van minimaal 90% (zie Bijlage 57).

2.   Het element bestaat uit ten hoogste 2 rijen van opgaande bomen.

3.   Het element is ten minste 50 meter lang en ten hoogste 10 meter breed.

4.   Het actief beheren van het element: periodiek onderhoud uitvoeren, geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element, geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruiken, tenzij voor het beheer een pleksgewijze stobbenbehandeling met glyfosaat van Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik of Robinia noodzakelijk is, geen meststoffen gebruiken en niet branden in of in

directe omgeving van het element, het element vrijwaren van beschadiging door vee.

5.   Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 15 juni en 15 maart.

Bijlage 44.       [Vervallen]

Bijlage 45.       [Vervallen]

Bijlage 46.         Landschapspakket: Elzensingel

1.   Het is een vrijliggend landschapselement met opgaande begroeiing van inheemse bomen of struiken met een bedekking van ten minste 90% met voor ten minste 50% opgaande begroeiing van zwarte els.

2.   Het element is ten minste 50 meter lang.

3.   Het element bestaat uit hakhout met een bedekking van ten minste 60% en mag overstaanders bevatten.

4.   Het actief beheren van het element: periodiek onderhoud uitvoeren, het element vrijwaren van beschadiging door vee, geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element, geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruiken, tenzij voor het beheer een pleksgewijze stobbenbehandeling met glyfosaat van Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik of robinia noodzakelijk is, geen meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element.

5.   Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april.

Bijlage 47.         Landschapspakket: Geriefhoutbosje

1.   Het is een vrijliggend landschapselement met opgaande begroeiing.

2.   Het element is ten minste 5 en ten hoogste 50 are groot.

3.   Het element bestaat uit hakhout met een bedekking van ten minste 60% en mag overstaanders bevatten.

4.   Het element is begroeid met inheemse bomen en struiken (zie Bijlage 57).

5.   Het actief beheren van het element: periodiek onderhoud uitvoeren, geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element, geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruiken, tenzij voor het beheer een pleksgewijze stobbenbehandeling met glyfosaat van Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik of robinia noodzakelijk is, geen meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element.

6.   Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april.

Bijlage 48.         Landschapspakket: Knip- en scheerheg

1.   Het is een vrijliggend lijnvormig landschapselement met aaneengesloten opgaande begroeiing van struikvormende soorten.

2.   Het element is ten minste 50 meter lang.

3.   Het actief beheren van het element: periodiek dubbelzijdig onderhoud uitvoeren, het element vrijwaren van beschadiging door vee, geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element, geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruiken, tenzij voor het beheer een pleksgewijze stobbenbehandeling met

glyfosaat van Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik of robinia noodzakelijk is, geen meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element.

4.   Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 juli en 1 april.

5.   Het element wordt ten minste eenmaal per 2 jaar geknipt.

Bijlage 49.       [Vervallen]

Bijlage 50.         Landschapspakket: Knotbomen

1.   Het is een vrijliggend landschapselement, bestaande uit een rij van ten minste 10 bomen of een groep van ten minste 10 bomen en ten hoogste 20 bomen, waarvan de stam is afgezet op een hoogte van ten minste 1 meter.

2.   De onderlinge afstand van de bomen is ten minste 3 meter en ten hoogste 20 meter.

3.   De onderlinge afstand tussen de parallelle rijen op een perceel is ten minste 20 meter.

4.   Het actief beheren van het element: periodiek onderhoud uitvoeren, het element vrijwaren van beschadiging door vee, geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element, geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element.

5.   Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april.

Bijlage 51.         Landschapspakket: Grubbe en holle weg

1.   Het is een smal, diep ingesneden dal met steile, begroeide wanden.

2.   Het element is ten minste 50 meter lang.

3.   In geval van opgaande begroeiing dient sprake te zijn van inheemse bomen of struiken (zie Bijlage 57).

4.   Het actief beheren van het element: periodiek onderhoud uitvoeren, het element vrijwaren van beschadiging door vee, geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element, geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruiken, tenzij voor het beheer een pleksgewijze stobbenbehandeling met glyfosaat van Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik of robinia noodzakelijk is, geen meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element.

5.   Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april.

6.   De begroeiing van de taluds wordt jaarlijks gemaaid (maaisel afvoeren) indien de begroeiing bestaat uit grasachtige of kruidige vegetaties.

Bijlage 52.         Landschapspakket: Hoogstamboomgaard

1.   Het is een boomgaard met fruit- of notenbomen (appel, peer, pruim, kers, walnoot). Het aantal walnotenbomen is ten hoogste 10% van het totaal aantal bomen in de boomgaard.

2.   De boomgaard heeft een oppervlakte van ten minste 25 are, met een dichtheid van ten minste 50 en ten hoogste 200 bomen per hectare.

3.   Volgroeide bomen zijn ten minste 4 meter hoog.

4.   Het actief beheren van het element: periodiek onderhoud uitvoeren, geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element, geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element. Voor instandhoudingsbemesting is uitsluitend het gebruik van ruige mest, uitgezonderd pluimveemest, of kalk toegestaan.

5.   Boomgaard jaarlijks maaien of begrazen.

6.   Indien het appel of peer betreft worden de fruitbomen ten minste eenmaal per 2 jaar gesnoeid.

Bijlage 53.         Landschapspakket: Eendenkooi

-     Het is een installatie die als eendenkooi is geregistreerd in de Openbare

Registers, bestaande uit een kooiplas en omringend struweel of bos.

-     Instandhouden van het element als vanginstallatie voor eendachtigen.

-     De beheerseenheid is maximaal 4 hectare groot.

-     Pleksgewijze stobbenbehandeling met glyfosaat van Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik of robinia is toegestaan.

Bijlage 54.         Landschapspakket: Poel

1.   Ten minste 80% van de oppervlakte van het element bestaat uit open water.

2.   Het element heeft een oppervlakte van ten minste 0,5 en ten hoogste 50 are, tenzij het een voortplantingspoel voor amfibieën in het heuvelland betreft.

3.   De waterdiepte in de diepste delen is in de periode van 1 oktober tot 1 april ten minste 0,5 meter.

4.   Het actief beheren van het element: het element vrijwaren van beschadiging door vee, geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element, geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element.

5.   Geen water onttrekken aan het element anders dan voor het drenken van vee dat de aan het element grenzende percelen beweidt.

6.   Schoningswerkzaamheden, voor zover nodig, alleen verrichten in de periode tussen 1 september en 15 oktober.

Bijlage 55.         Landschapspakket: Rietzoom en klein rietperceel

1.   De begroeiing van het element bestaat voor ten minste 90% uit riet.

2.   Het element is ten minste 5 en ten hoogste 50 are groot.

3.   Ten minste 10 en ten hoogste 20% riet is tussen een en 2 jaar oud.

4.   Het actief beheren van het element: het element vrijwaren van beschadiging door vee, geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element, geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element,

5.   Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april.

6.   Ten minste 80 en ten hoogste 90% van het riet wordt jaarlijks gemaaid.

Bijlage 56.         Landschapspakket: Raster

1.   Het is een permanent veekerend raster ten behoeve van een landschapselement.

2.   Er is sprake van een beschikking landschapssubsidie voor het landschapselement voor een of meer van de landschapspakketten in de Bijlagen 42 tot en met 51 en 53 tot en met 55.

3.   Het raster bevindt zich op zodanige afstand van het landschapselement, dat schade door vraat of betreding wordt voorkomen.

4.   Instandhouden van een veekerend raster.

5.   Jaarlijks worden zo nodig overhangende takken, die de instandhouding van het raster bedreigen, verwijderd.

Bijlage 57.         Inheemse boom- en struiksoorten

Aalbes, amandelwilg, appel, bastaardbosbes, beredruif, beuk, bezemdophei, bittere wilg, bitterzoet, blauwe bosbes, bosrank, bosroos, boswilg, braamsoorten, brem, duindoorn, duinroos, kruising van eenstijlige en tweestijlige meidoorn, eenstijlige meidoorn, egelantier, fladderiep, framboos, gagel, gladde iep, gaspeldoorn, Gelderse roos, gele kornoelje, geoorde wilg, gewone dophei, gewone es, gewone esdoorn, gewone vlier, grauwe abeel, kruising van grauwe en geoorde wilg, grauwe wilg, grove den, haagbeuk, hazelaar, heggeroos, Hollandse linde, hondsroos, hulst, jeneverbes, katwilg, kruising van katwilg en grauwe wilg, kleinbloemige roos, klimop, kruising van koraalmeidoorn en tweestijlige meidoorn, koraalmeidoorn, kraagroos, kraaihei, kraakwilg, krent, kruipbrem, kruipwilg, kruisbes, laurierwilg, lavendelhei, maretak, mispel, peer, ratelpopulier, rijsbes, rode bosbes, rode dophei, rode kamperfoelie, rode kornoelje, rode paardekastanje, rood peperboompje, rossige wilg, ruwe berk, ruwe iep, kruising van schietwilg en kraakwilg, schietwilg, sleedoorn, Spaanse aak, sporkehout, stekelbrem, struikhei, tamme kastanje, taxus, trosbes, trosvlier, tweestijlige meidoorn, verfbrem, viltroos, vogelkers, wegedoorn, wilde kamperfoelie, wilde kardinaalmuts, wilde liguster, wilde lijsterbes, wilde peer, kruising van wintereik en zomereik, wintereik, winterlinde, witte els, witte paardekastanje, wollige sneeuwbal, zachte berk, zoete kers, zomereik, zomerlinde, zuurbes, zwarte bes, zwarte els, zwarte populier.

Bijlage 58.         Recreatiepakket

1.   Voor openstelling van het terrein is geen ontheffing verkregen als bedoeld in artikel 15, derde lid.

2.   Het terrein is voldoende toegankelijk en bevat voldoende wegen, vaarwegen en paden, die recreatief gebruik mogelijk maken.

3.   Voor de in het tweede lid genoemde wegen, vaarwegen en paden heeft de beheerder een onderhoudsplicht.

4.   De beheerder dient - indien van toepassing - medewerking te verlenen aan de aanleg, de markering en het beheer van doorgaande routes voor wandelen en fietsen in het kader van de landelijke afstandswandelpaden (LAW¿s) en lange fietsroutes (LF).

Bijlage 59.         [Vervallen]

Bijlage 60.         [Vervallen]

Bijlage 61.         [Vervallen]

Bijlage 62.         Flora en fauna van de rode lijsten als meetsoort

Voor het bereiken van het natuurresultaat bij de pluspakketten in de Bijlagen 22 tot en met 31 en 33 kunnen, naast de in de Bijlagen specifiek genoemde meetsoorten, ook soorten meetellen die zijn genoemd in de categorieën Verdwenen uit Nederland, In het wild verdwenen uit Nederland, Ernstig bedreigd, Bedreigd of Kwetsbaar van de Rode lijst zoogdieren, de Rode lijst reptielen, de Rode lijst amfibieën, de Rode lijst dagvlinders, de Rode lijst libellen of de Rode lijst vaatplanten, die zijn opgenomen in de Bijlage bij het besluit Rode lijsten flora en fauna.

Bijlage 63.         Overeenkomst tussen de beheerder, de subsidieaanvrager en de provincie Drenthe ter uitvoering van artikel 5 van Subsidieregeling natuurbeheer 2000

Hierbij komen:

-     ondergetekende sub 1, [naam, voorletters], [woonachtig/gevestigd] [straatnaam, huisnummer] te [postcode, woonplaats], hierna te noemen de beheerder,

-     ondergetekende sub 2, [naam, voorletters], [woonachtig/gevestigd] [straatnaam, huisnummer] te [postcode, woonplaats], hierna te noemen de subsidieaanvrager en

-     de provincie Drenthe, hierin vertegenwoordigd door de Dienst Regelingen,

ter uitvoering van het bepaalde in artikel 5 van de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000 in verband met de beschikking tot subsidieverlening van [datum] onder [nummer] aan de subsidieaanvrager overeen dat:

-     de subsidieaanvrager hierbij het recht op uitbetaling van subsidies en voorschotten, die in verband met voornoemde beschikking zijn of worden verleend, bevoorschot of vastgesteld aan de beheerder overdraagt;

-     de beheerder zich verbindt tot de nakoming van de verplichtingen waartoe de subsidieaanvrager is gehouden;

-     de beheerder zich verbindt bij overdracht van het gebruiksrecht van de verkrijger te bedingen dat deze, vanaf het moment van verkrijging, de verplichtingen nakomt waartoe de subsidieaanvrager is gehouden en zulks ook van zijn rechtsopvolger zal bedingen;

-     de beheerder zich borgstelt jegens de provincie Drenthe voor de terugbetaling van onverschuldigd betaalde subsidies en voorschotten in verband met voornoemde beschikking tot subsidieverlening.

Deze overeenkomst wordt na ondertekening door de ondergetekenden sub 1 en sub 2 toegezonden aan de Dienst Regelingen als vertegenwoordiger van de provincie Drenthe. De Dienst Regelingen draagt er zorg voor dat de beheerder en de subsidieaanvrager een afschrift ontvangen.

Gedaan te [woonplaats] op [datum]

De beheerder,

[naam]

[handtekening]

De subsidieaanvrager,

[naam]

[handtekening]

de provincie Drenthe

voor deze,

de teammanager van de Dienst Regelingen

[naam]

[handtekening]

Bijlage 64.         [Vervallen]

Bijlage 65.         Objectivering doelpakketten, versie 2008

Dit "objectiveringsdocument", dat overigens identiek is aan bijlage 51 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Drenthe 2008, is wegens omvang hier niet opgenomen. De laatst vastgestelde versie door provinciale staten is geldend tot wijziging of intrekking en op te vragen bij de provincie en de Dienst Regelingen.

Bijlage 66.         Voorschriften met betrekking tot het protocol, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel c

I.    Het protocol, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel c, wordt opgesteld door degene die een aanvraag als bedoeld in artikel 17 indient.

II.  Degene die een aanvraag als bedoeld in artikel 17 indient, neemt de volgende gegevens op in het protocol.

1.   Gegevens met betrekking tot door hem te verrichten controles van de beheerseenheden, te weten:

a.   de kwaliteitseisen die gelden per beheerseenheid of groep van beheerseenheden;

b.   de wijze van controle;

c.   de frequentie van de controles, waarbij alle beheerseenheden minimaal 1 keer in het tijdvak worden gecontroleerd, en

d.   de wijze waarop de aanvrager de uit de controles verkregen gegevens vastlegt en verstrekt aan de directeur van de Dienst Regelingen.

2.   Gegevens met betrekking tot door hem te verrichten monitoring van de beheerseenheden, te weten:

a.   gegevens met betrekking tot de per beheerseenheid of groep van beheerseenheden opgestelde monitoringsplannen;

b.   de wijze van monitoring, waarbij afwijking van de monitoringssystematiek die is beschreven in Bijlage 65 slechts is toegestaan als de voorgestane systematiek een naar het oordeel van Gedeputeerde Staten nauwkeuriger systematiek betreft;

c.   de frequentie van de monitoring, waarbij in ieder geval ten aanzien van pluspakketten monitoring in het derde, vierde of vijfde jaar van het tijdvak plaatsvindt, en

d.   de wijze waarop hij de uit de monitoring verkregen gegevens vastlegt, en verstrekt aan de directeur van de Dienst Regelingen.

3.   Gegevens met betrekking tot een door hem te laten verrichten audit in het zesde jaar van het tijdvak, te weten:

a.   de wijze waarop de opdracht voor de audit zal worden verstrekt;

b.   de wijze waarop hij waarborgt dat de audit wordt uitgevoerd door een derde die onafhankelijk van hem opereert, en

c.   de wijze waarop de audit wordt uitgevoerd, waarbij in elk geval is voldaan aan de volgende criteria:

c1.  in het kader van de audit wordt ten minste 10% van de terreinen waarop de aanvraag, bedoeld in artikel 17, betrekking heeft steekproefsgewijs gecontroleerd, en

c2.  de controle betreft de wijze waarop de afspraken overeenkomstig dit protocol zijn uitgevoerd.

III.

1.   Goedkeuring van gedeputeerde staten behoeven:

a.   het protocol, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel c;

b.   een eventuele herziening van het protocol, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel c, en

c.   de opdracht voor de audit, bedoeld in onderdeel II, derde lid.

2.   Het voornemen tot verstrekking van de opdracht voor de audit, bedoeld in onderdeel II, derde lid, wordt uiterlijk 1 maand voor het beoogde aanvangstijdstip van de audit gemeld aan de directeur van de Dienst Regelingen.

IV.

1.   Degene aan wie subsidie is verleend als gevolg van een aanvraag, bedoeld in artikel 17, maakt bij een aanvraag tot subsidievaststelling gebruik van de resultaten van de controles, de monitoring en de audit.

2.   In voorkomend geval maakt degene aan wie subsidie is verleend als gevolg van een aanvraag, bedoeld in artikel 17, bij een aanvraag voor subsidie voor een nieuw tijdvak gebruik van de resultaten van de controles en de monitoring.