Regeling vervallen per 03-06-2013

Gedragscode provinciale infrastructuur in het kader van de Flora- en Faunawet

Geldend van 29-09-2011 t/m 02-06-2013

Intitulé

Gedragscode provinciale infrastructuur in het kader van de Flora- en Faunawet

GEDRAGSCODE PROVINCIALE INFRASTRUCTUUR

in het kader van de Flora- en Faunawet

Definitief d.d. 22 februari 2006

Opgesteld in opdracht van: Interprovinciaal Overleg (IPO) Vakberaad Beheer

Inhoud

VOORWOORD

De twaalf provincies van Nederland zijn vertegenwoordigd in een 'Interprovinciaal Overleg', ofte wel IPO. Het IPO heeft tot doel om daar waar het gaat om dezelfde werkterreinen samen te werken en nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied en de markt te verkennen.

Vanuit het IPO vakberaad Beheer is het initiatief voor de gedragscode 'Provinciale Infrastructuur' ontstaan, waarmee een gezamenlijke aanpak voor alle provincies wordt nagestreefd.

De provincies dragen een hoge maatschappelijke verantwoordelijkheid voor de in beheer zijnde werken, wateren en gronden. Duurzame inrichting en beheer zijn maatschappelijk gezien een belangrijk uitgangspunt. Bovendien vervullen de provincies een voorbeeldfunctie naar lagere overheden en bewoners. Provincies dragen een zorgplicht over het maatschappelijk goed in provinciaal beheer met als leidraad het nationaal beleid, zo ook de Flora- en Faunawet.

De provinciale (vaar)wegen en de bijbehorende bermen worden beheerd door de provincies.

Door het hebben van een gedragscode voor de meest voorkomende werkzaamheden aan deze (vaar)wegen en bermen zorgen de provincies voor een praktische invulling van verplichtingen die de Flora- en Faunawet aan de uitvoering van de werkzaamheden stelt.

SAMENVATTING

De gedragscode 'Provinciale Infrastructuur' is opgesteld door het IPO en treedt in werking na goedkeuring door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De gedragscode is na goedkeuring 5 jaar geldig. Het doel van de gedragscode is om provinciale beheerders gelegenheid te bieden gebruik te maken van de vrijstellingsmogelijkheid die de Flora- en Faunawet biedt voor de overige (tabel 2) en streng (tabel 3) beschermde soorten. De gedragscode spitst zich daarom toe op werkzaamheden uitgevoerd door of in opdracht van de provincies. Dit zijn vooral werkzaamheden in het kader van wegbermen- en waterbeheer.

Het vrijstellingsbesluit bevat vrijstellingen voor drie categorieën van werkzaamheden: bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik, ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen. Bestendig gebruik is niet verder uitgewerkt in deze gedragscode, omdat dit voor provincies niet of nauwelijks van toepassing is. Voor de categorie bestendig beheer en onderhoud is het cruciaal dat de werkzaamheden bestaan uit een voortzetting van een praktijk die is gericht op behoud van de bestaande situatie. Binnen deze gedragscode betreft het de volgende werkzaamheden: maaien en klepelen van bermen, bermverlaging, schonen vaarwegen, watergangen en -partijen, baggeren van waterbodems en herprofilering oevers, snoeien en dunnen van bomen en beplantingen, onderhoud ecologische verbindingszones en faunavoorzieningen, onderhoud wegen en verhardingen, bouw- en kunstwerken en (vaar)wegmeubilair. De categorie ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen betreft werkzaamheden die over het algemeen ingrijpende, functionele of ruimtelijke veranderingen met zich mee brengen voor een gebied. Binnen deze gedragscode betreft het de volgende werkzaamheden: voorbereiding van nieuwe werken, vellen en rooien van bomen en beplantingen, graafwerkzaamheden, afdammen, dempen en graven van wateren, sloop van bouw- en kunstwerken, bouwwerkzaamheden en aanleggen wegen en verhardingen. Tevens worden tien beheertypen onderscheiden, waaronder wegbermen, watergangen inclusief oevers en bomen en beplantingen. De waarnemingenformulieren bevatten de overige en streng beschermde soorten welke zijn ingedeeld naar hun voorkomen in deze beheertypen.

De toepassing van de gedragscode met betrekking tot geldigheid, naleving, handhaving en registratie en onvoorziene omstandigheden is afgekaderd. Zo heeft de gedragscode bijvoorbeeld alleen betrekking op vrijstellingen van artikel 75 van de Flora- en Faunawet en vallen verplichtingen voortkomend uit gebiedsbeschermingswetgeving als Vogel- en Habitatrichtlijngebieden in beginsel buiten de gedragscode. De gedragscode geldt overigens alleen als deze ook daadwerkelijk per uit te voeren werkzaamheid wordt nageleefd, waarbij ook rekening wordt gehouden met de cumulatie. Bovendien dient de gebruiker aan te kunnen tonen dat hij handelt conform de goedgekeurde gedragscode; verslaglegging is zodoende een vereiste. Tot slot gelden er uitzonderingen indien sprake is van onvoorziene omstandigheden: bijvoorbeeld als tijdens het werk, ondanks goede inventarisatie, alsnog beschermde soorten worden aangetroffen of in geval van calamiteiten.

De gedragscode beschrijft de wijze waarop bij deze werkzaamheden wordt omgegaan met de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten: de gedragsregels. Er gelden algemene gedragsregels voor de voorbereiding (gedegen inventarisatie van aanwezige flora en fauna en registratie en verslaglegging volgens waarnemingenformulier) en de uitvoering van de werkzaamheden (te sparen flora- en faunaelementen). De gedragsregels per werkzaamheid geven aan wanneer die werkzaamheid uitgevoerd mag worden en wat gedaan kan worden om de schade aan beschermde soorten tot een minimum te beperken.

Tot slot zijn in een apart document de formulieren ter registratie en een werkzaamhedenkalender opgenomen. De werkzaamhedenkalender biedt inzicht in perioden waarin werkzaamheden het beste uitgevoerd kunnen worden en wanneer ze niet uitgevoerd mogen worden.

Het werken met deze gedragscode zorgt voor een praktische uitvoerbaarheid van werkzaamheden waarbij risico op schade aan beschermde soorten wordt voorkomen of beperkt.

INHOUD

VOORWOORD

SAMENVATTING

1     INLEIDING

1.1  Kader

1.2  Indeling beschermde soorten uit Vrijstellingsbesluit

1.3  Doel van de gedragscode

1.4  Leeswijzer

2     WERKZAAMHEDEN

2.1  Drie categorieën werkzaamheden

2.2  Bestendig beheer en onderhoud

2.3  Bestendig gebruik

2.4  Ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen

3     TOEPASSING GEDRAGSCODE

3.1  Geldigheid gedragscode

3.2  Naleving gedragscode

3.3  Handhaving en registratie

3.4  Onvoorziene omstandigheden

4     GEDRAGSREGELS

4.1  Algemene gedragsregels

4.1.1     Voorbereiding van werkzaamheden

4.1.2     Algemene gedragsregels bij uitvoering

4.2  Gedragsregels bij bestendig beheer en onderhoud

4.2.1     Maaien en klepelen van bermen

4.2.2     Bermverlaging

4.2.3     Schonen vaarwegen, watergangen en -partijen

4.2.4     Baggeren van waterbodems en herprofilering oevers

4.2.5     Snoeien en dunnen van bomen en beplantingen

4.2.6     Onderhoud ecologische verbindingszones en faunavoorzieningen

4.2.7     Onderhoud wegen en verhardingen, bouw- en kunstwerken en (vaar)wegmeubilair

4.3  Gedragsregels bij ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen

4.3.1     Voorbereiding van nieuwe werken

4.3.2     Vellen en rooien van bomen en beplantingen

4.3.3     Graafwerkzaamheden

4.3.4     Afdammen, dempen en graven van wateren

4.3.5     Sloop van bouw- en kunstwerken

4.3.6     Bouwwerkzaamheden en aanleggen wegen en verhardingen

BIJLAGEN

1     Tabellen Vrijstellingsbesluit

2     Achtergronden Flora- en Faunawet en gedragscode

3     Toetsing ontheffingsaanvraag

4     Definities

Losse bijlage: Waarnemingenformulier behorende bij de Gedragscode Provinciale Infrastructuur (d.d. 22 februari 2006)

1, INLEIDING

1.1, Kader

Wijzigingen in de Flora- en Faunawet

De bescherming van planten-en diersoorten is het terrein van de Flora- en Faunawet (zie bijlage 2, Achtergronden Flora- en Faunawet en gedragscode). Iedereen die aan het werk gaat in het stedelijk en het landelijk gebied krijgt te maken met de Flora- en Faunawet. In de praktijk blijken de regels nogal eens te leiden tot administratieve lasten. Bijvoorbeeld doordat voor terugkerende werkzaamheden steeds opnieuw een ontheffing* (zie bijlage 4, 'Definities') van de verbodsbepalingen uit de Flora- en Faunawet moet worden aangevraagd.

Op 23 februari 2005 is de zogenaamde "AMvB art. 75" van de Flora- en Faunawet in werking getreden. Met dit besluit is geregeld dat niet voor alle werkzaamheden een ontheffing hoeft te worden aangevraagd (zie bijlage 3 toetsing ontheffingsaanvraag). Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit geeft geen overzicht van toegestane werkzaamheden, wel wordt aan een ieder de ruimte geboden om met oplossingen te komen die passen bij de situatie. Daarom is in de eerdergenoemde AMvB een nieuw instrument voor de bescherming van soorten geïntroduceerd: de gedragscode.

Met de aangepaste regelgeving is niet langer altijd een ontheffing verplicht voor het uitvoeren van werkzaamheden die schade toebrengen aan beschermde soorten. Voor regulier voorkomende werkzaamheden en ruimtelijke ontwikkelingen geldt in veel gevallen een vrijstellingsregeling. Er zijn twee soorten vrijstellingen*:

-      een algehele vrijstelling voor algemeen beschermde soorten;

-      een vrijstelling op voorwaarde dat wordt gehandeld conform een goedgekeurde gedragscode voor overige beschermde soorten. Daarnaast kan met deze gedragscode in het geval van beheer en onderhoud in sommige gevallen ook een vrijstelling worden verkregen voor streng beschermde soorten.

Waarde van bermen voor flora en fauna

Wegbermen en vaarwegen met hun oevers vormen een belangrijk leefgebied voor planten en dieren. Ze dienen niet alleen als leefgebied, maar ook als verbindingszone tussen verschillende geschikte leefgebieden. De waarde van de bermen voor soorten is afhankelijk van de locatie, waarbij ook het achterliggende landschap erg belangrijk is. Met name broedvogels zijn erg kritisch ten aanzien van de bermen. De soorten die het meeste gebruikmaken van de bermen zijn de kleinere dieren (insecten en kleine zoogdieren) en planten.

Over het algemeen treedt veel verstoring op van planten en dieren in de berm: afgezien van het reguliere gebruik van de (vaar)weg (o.a. licht, geluid en luchtverplaatsing) treedt ook verstoring op door bijvoorbeeld reconstructies, bermverlaging ten behoeve van waterafvoer, gladheidbestrijding, maaien en leggen van kabels en leidingen.

Het ecologische belang van de bermen van provinciale (vaar)wegen wordt door de beheerders vaak goed onderkend en er wordt rekening mee gehouden, onder andere door het afstemmen van de maaiperiode en het materieel op de desbetreffende soorten. Echter, de verkeersveiligheid is de belangrijkste functie van de bermen langs de provinciale wegen. Dit heeft soms consequenties ten aanzien van het beheer en dus effect op de soorten.

Gedragscode 'Provinciale Infrastructuur'

Deze gedragscode geeft invulling aan het begrip 'zorgvuldig handelen'* (artikel 16 b/c Flora- en Faunawet). Indien de regels voor planning en uitvoering uit deze gedragscode worden nageleefd, worden de negatieve effecten van de werkzaamheden voor de beschermde soorten beperkt.

De gedragscode 'Provinciale Infrastructuur' is opgesteld door het Interprovinciaal Overleg (IPO). Bij het opstellen van de gedragscode 'provinciale infrastructuur' zijn de Nederlandse soortenbeschermingsorganisaties geïnformeerd.

De gedragscode 'Provinciale Infrastructuur' spitst zich toe op werkzaamheden uitgevoerd door of in opdracht van alle provincies in Nederland en legt de nadruk op soorten waarvan de duurzame instandhouding van de populatie beïnvloed kan worden door de uitvoering van deze werkzaamheden. Het betreft vooral werkzaamheden in het kader van wegbermenbeheer en waterbeheer.

De gedragscode 'Provinciale Infrastructuur' treedt in werking op de datum van goedkeuring door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en is dan 5 jaar geldig.

Voorafgaand aan het verstrijken van deze termijn zal worden getoetst of het aanpassen van de gedragscode nodig is, bijvoorbeeld naar aanleiding van opgedane ervaringen met het werken volgens de gedragscode. Door aan het einde van de geldigheidsperiode van de gedragscode de opmerkingen en ervaringen per provincie te verzamelen en te beoordelen kunnen de verbeteringen en aanpassingen worden doorgevoerd. Daarna moet de gedragscode opnieuw ter goedkeuring worden aangeboden bij de Minister van LNV.

De goedkeuring van de Minister van LNV geldt voor de gedragscode zoals die wordt ingediend. Andere dan de genoemde gedragsregels om schade aan overige en streng beschermde soorten te voorkomen vallen in principe niet onder de reikwijdte van de goedkeuring. Dat geldt vooral voor aanpassingen die een vermindering van de bescherming van soorten tot gevolg hebben. Tussentijdse aanpassing van de gedragscode kan enkel op redelijk verzoek van de ondertekenende partijen of vanwege ontwikkelingen in de praktijk die aanpassing noodzakelijk maken. Aanpassingen die de verstoring van en schade aan beschermde soorten verminderen vallen wel onder de goedkeuring. Aanpassingen moeten voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de AMvB. Dit houdt onder andere in dat aanpassingen worden opgesteld door ecologische deskundigen met kennis van de desbetreffende soort of soortengroep.

1.2, Indeling beschermde soorten uit Vrijstellingsbesluit

Het Besluit van 10 september 2004, houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en Faunawet en enkele andere wijzigingen, ook wel 'Vrijstellingsbesluit' of 'AMvB art. 75' genoemd, onderscheidt drie categorieën beschermde soorten.

Tabel 1 - Algemeen beschermde soorten: algemene vrijstelling van ontheffingsplicht

Het betreft een aantal algemeen voorkomende planten- en diersoorten, waarvoor in beginsel een vrijstelling van de ontheffingsplicht geldt indien men voldoende algemene voorzorgsmaatregelen neemt. Deze soorten vallen buiten het bereik van deze gedragscode.

Tabel 2 - Overige beschermde soorten: vrijstelling met gedragscode of ontheffing

Het betreft een aantal minder algemene, veelal zeldzame en/of bedreigde soorten (zie bijlage 1 van deze gedragscode) waarvoor altijd een ontheffing vereist is voor schadelijke ingrepen, tenzij men werkt met behulp van een door de Minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Er geldt alleen een vrijstelling als sprake is van werkzaamheden zoals beschreven in deze gedragscode (bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik, ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen). Er moeten voldoende voorzorgsmaatregelen worden genomen ten behoeve van de instandhouding van deze soorten.

Tabel 3 - Streng beschermde soorten: vrijstelling met gedragscode of ontheffing

Het betreft zeldzame en veelal bedreigde soorten (zie bijlage 1 van deze gedragscode), welke zijn opgenomen in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB. Voor ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen geldt dat wanneer de streng beschermde soorten schade ondervinden van de werkzaamheden, altijd een ontheffing aangevraagd moet worden, er geldt dan geen vrijstelling met gedragscode. Deze gedragscode geldt voor streng beschermde soorten wettelijk alleen voor werkzaamheden die kunnen worden aangeduid als 'bestendig beheer en onderhoud' en 'bestendig gebruik'. De gedragscode is voor streng beschermde soorten derhalve niet van toepassing op werkzaamheden die vallen onder het begrip 'ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen'.

Vogels

De inheemse vogelsoorten van Nederland zijn niet in de tabellen opgenomen. Alle vogels in Nederland zijn in de Flora- en Faunawet opgenomen als overige beschermde soort.

Werkzaamheden of gebruik van ruimte waarbij vogels worden gedood of verontrust, of waardoor hun nesten, eieren of vaste rust- of verblijfplaatsen worden verstoord of vernietigd, zijn verboden. Voor werkzaamheden die zijn opgenomen in deze gedragscode geldt een vrijstelling wanneer wordt gehandeld volgens deze gedragscode. Voor alle andere werkzaamheden moet een ontheffing aangevraagd worden. Voor vogels geldt overigens dat vooral bij uitvoering van werkzaamheden in het broedseizoen (15 maart tot en met 15 juli) sprake zal zijn van verontrusting, doden of verstoren van nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen.

Ongeacht de beschermingsstatus van de soort geldt altijd de algemene zorgplicht*.

Vrijstelling van verbodsbepaling 10 (opzettelijk verontrusten) voor streng beschermde soorten (tabel 3 uit bijlage 1) is voor bestendig gebruik en ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen wettelijk gezien niet mogelijk. Het opzettelijk verontrusten van soorten ten behoeve van bestendig gebruik en ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen is dus niet toegestaan.

Om ervoor te zorgen dat bij werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud geen dieren worden gedood kan het 'opzettelijk verontrusten' als schadebeperkende maatregel worden ingezet. Het mag echter geen vrijblijvendheid worden en alleen worden ingezet als uiterst middel en in bepaalde periodes (bijvoorbeeld buiten het broedseizoen van vogels).

1.3, Doel van de gedragscode

Vrijstellingen

Doel van deze gedragscode is om provinciale beheerders gelegenheid te bieden gebruik te maken van de vrijstellingsmogelijkheid die de Flora- en Faunawet biedt voor de overige (tabel 2) en streng (tabel 3) beschermde soorten. Het werken volgens de gedragscode beperkt de administratieve last rond het aanvragen van ontheffingen, de uitvoeringstijd en kosten van de nodige werkzaamheden. Met deze gedragscode is zodoende gezocht naar een manier om de werkzaamheden van de provinciale beheerders zodanig te plannen en uit te voeren dat voldaan wordt aan de eisen die de Flora- en Faunawet hieraan stelt. De gedragscode maakt duidelijk hoe aan de voorwaarden van de vrijstelling zal worden voldaan en welke maatregelen worden genomen. Het beschrijft een werkwijze waarmee overtredingen van de verbodsbepalingen kunnen worden vermeden.

Intenties intern en extern

Voor het Interprovinciaal Overleg is het van belang dat de Flora- en Faunawet en de gevolgen ervan een vastgestelde status en een draagvlak in alle lagen van de organisatie krijgen. Bovendien is het van belang dat het IPO, naar derden toe (andere overheden, terreinbeherende instanties, belangengroeperingen, particulieren) haar intenties en doelstellingen duidelijk vastlegt en maatschappelijk verantwoordt.

Basis voor de praktijk

Zowel beleidsmatig als operationeel bestaat binnen het IPO een groot besef van het belang van bescherming van flora en fauna. Voor de gedragscode 'Provinciale Infrastructuur' is daarom bewust gekozen voor de praktische uitvoerbaarheid. De praktische uitvoerbaarheid van deze gedragscode uit zich in de haalbaarheid, efficiëntie en de duurzaamheid van de voorgeschreven gedragsregels. Uiteindelijk dient deze gedragscode ervoor te zorgen dat de uitvoerders in het veld, door middel van een praktische en tevens natuurvriendelijke aanpak, aan de slag kunnen. In de toekomst zal hierdoor een evenwicht ontstaan tussen soortenbescherming en praktische uitvoering.

1.4, Leeswijzer

De gedragscode omvat een beschrijving van de wijze waarop bij verschillende werkzaamheden wordt omgegaan met de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten. Omdat de werkzaamheden van de verschillende provincies zeer divers zijn en op velerlei locaties en biotopen plaatsvinden, is de gedragscode opgebouwd vanuit de beheertypen die binnen de provincie worden beheerd en de manier waarop dit beheer plaatsvindt. Dit staat omschreven in hoofdstuk 2: 'Werkzaamheden'.

Aan het verkrijgen van vrijstellingen met deze gedragscodes zijn voorwaarden verbonden, welke zijn opgenomen in hoofdstuk 3: 'Toepassing gedragscode'. Hierin is tevens opgenomen wanneer de gedragscode geen vrijstelling biedt.

De gedragsregels welke bepalend zijn bij de uitvoering van de werkzaamheden zijn opgenomen in hoofdstuk 4: 'Gedragsregels'. Hierbij is per werkzaamheid aangegeven wanneer die werkzaamheid uitgevoerd mag worden en wat gedaan kan worden om de schade aan beschermde soorten tot een minimum te beperken.

Bijlage 4, 'Definities' geeft de definitie van woorden die in de tekst zijn aangeduid met een *.

2, WERKZAAMHEDEN

2.1, Drie categorieën werkzaamheden

Het Vrijstellingsbesluit bevat vrijstellingen voor de volgende drie categorieën van werkzaamheden:

-      Bestendig beheer en onderhoud

-      Bestendig gebruik

-      Ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen

Voor werkzaamheden die niet binnen één van de bovenstaande categorieën vallen, moet ontheffing aangevraagd worden, tenzij men in staat is om het werk uit te voeren zonder dat schadelijke effecten optreden voor overige (tabel 2) of streng (tabel 3) beschermde soorten (zie bijlage 1) op de bewuste locatie.

Beheertypen

Bij werkzaamheden aan de provinciale infrastructuur worden de volgende beheertypen onderscheiden:

-      wegen en verhardingen;

-      wegbermen (bebakeningsstroken, (uit)zichthoeken, overhoeken, onderhoudspaden, dijken, recreatiegras, ruigte, zoomvegetatie, ecologische berm, schraalgrasland, heischrale vegetaties);

-      watergangen inclusief oevers (greppel/droge sloot, sloot, zaksloot, natuurvriendelijke oevers, plas-drasberm, rietland, moeras);

-      waterpartijen inclusief oevers (poelen, vennen, meren);

-      vaarwegen inclusief oevers (kanalen);

-      bomen en beplantingen (struikenrij, struweel, singel, mantel, bos, bosplantsoen, spontane opslag, hakhout, solitaire boom, boomgroep, boomweide, bomenrij, laan, knotbomen, haag);

-      bouw- en kunstwerken (gebouwen, muurvegetaties, kunstwerken, artistieke kunstwerken, viaducten, duikers, oeverconstructies, rotondes, riool);

-      (vaar)wegmeubilair (bebording, reflectorpaaltjes, hectometerpaaltjes, bermplanken, verlichting, geleiderails, geluidswerende voorzieningen).

De beheertypen ecologische verbindingszones en faunavoorzieningen en recreatieve voorzieningen/verzorgingsplaatsen bestaan feitelijk uit een verzameling van bovenstaande beheertypen.

2.2, Bestendig beheer en onderhoud

Bij bestendig beheer en onderhoud is het cruciaal dat de werkzaamheden bestaan uit de voortzetting van een praktijk die is gericht op behoud van de bestaande situatie. Deze werkzaamheden worden al langer op deze manier uitgeoefend en hebben kennelijk niet verhinderd -of er zelfs aan bijgedragen -dat zich beschermde soorten in het gebied hebben gevestigd. Vaak is er een beheers- of onderhoudsplan voor de langere termijn. Voorbeelden zijn het maaien om vegetaties in stand te houden, het maaien van bermen voor verkeersveiligheid en het beheer van waterlopen.

Het element bestendigheid is in dit kader cruciaal. Zodra er grote veranderingen worden doorgevoerd, zoals toepassing van nieuwe technieken of ingrijpende grootschalige maatregelen, is er geen sprake meer van bestendig beheer of onderhoud.

Binnen de gedragscode 'Provinciale Infrastructuur' betreft het de volgende werkzaamheden.

-      Maaien en klepelen van bermen (§ 4.2.1)

-      Bermverlaging (§ 4.2.2)

-      Schonen vaarwegen, watergangen en -partijen (§ 4.2.3)

-      Baggeren van waterbodems en herprofilering oevers (§ 4.2.4)

-      Snoeien en dunnen van bomen en beplantingen (§ 4.2.5)

-      Onderhoud ecologische verbindingszones en faunavoorzieningen (§ 4.2.6)

-      Onderhoud wegen en verhardingen, bouw- en kunstwerken en (vaar)wegmeubilair (§ 4.2.7)

2.3, Bestendig gebruik

Bestendig gebruik omvat jarenlange activiteiten die samenhangen met de functies van een gebied en die daarin zijn ingepast. Hiervoor geldt dat de activiteiten al langer op deze manier plaatsvinden en kennelijk niet hebben verhinderd dat zich beschermde soorten hebben gevestigd. Zodra veranderingen worden aangebracht in frequentie, omvang of intensiteit, en dus duidelijk wordt afgeweken van de gebruikelijke gang van zaken, is niet langer sprake van bestendig gebruik.

Voor de provincies is de verkeersfunctie en het waarborgen van de veiligheid van en op de (vaar)wegen, wegbermen en oevers voor de (vaar)weggebruikers een primaire doelstelling en dit kan bij bestaande (vaar)wegen dus worden aangemerkt als bestendig gebruik.

De wegberm als vluchtzone voor gestrande voertuigen is een vorm van bestendig gebruik. In het kader van de verkeersveiligheid moeten bermen (en dan specifiek de eerste meters) altijd goed begaanbaar zijn voor voertuigen, zodat deze in geval van nood of bij problemen met het voertuig, in veiligheid kunnen worden gesteld. Dit brengt met zich mee dat, naast de capaciteit om het water van het wegdek af te voeren, ook de stabiliteit van de berm voldoende moet zijn.

Ook parkeer- en verzorgingsplaatsen zijn locaties die zijn ingericht voor bestendig gebruik. De provincie heeft daarbij een inrichting voor ogen die verkeersveiligheid (parkeergelegenheid) voorop stelt.

Het gebruik van vaarwegen voor scheep- en pleziervaart is tevens een vorm van bestendig gebruik. De provincie heeft daarbij een inrichting voor ogen die een vlotte en veilige scheepvaart garandeert.

Het Vrijstellingsbesluit biedt de mogelijkheid om middels de gedragscode voor activiteiten in het kader van 'bestendig gebruik' een vrijstelling te krijgen. De provincie verricht geen activiteiten in de rol van gebruiker van terreinen, maar heeft wel terreinen die worden gebruikt voor 'bestendig gebruik'. Omdat provincies (nagenoeg) geen activiteiten verrichten in de rol van gebruiker van terreinen is deze categorie niet nader uitgewerkt in de gedragscode.

2.4, Ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen

Dit is een breed scala van werkzaamheden zoals reconstructies en de aanleg van (vaar)wegen, ecologische verbindingszones en natuurvriendelijke oevers. Het betreft werkzaamheden die over het algemeen ingrijpende, functionele of ruimtelijke veranderingen met zich mee brengen voor een gebied. Hoe groter het betreffende gebied of hoe ingrijpender de werkzaamheden, hoe groter de kans op schade aan overige (tabel 2) en streng (tabel 3) beschermde soorten en de noodzaak een ontheffing aan te vragen. Indien een ontheffing nodig is zal het werken volgens de gedragscode de negatieve effecten verminderen en de kans op het verkrijgen van een ontheffing vergroten.

Binnen de gedragscode 'Provinciale Infrastructuur' betreft het de volgende werkzaamheden.

-      Voorbereiding van nieuwe werken (§ 4.3.1)

-      Vellen en rooien van bomen en beplantingen (§ 4.3.2)

-      Graafwerkzaamheden (§ 4.3.3)

-      Afdammen, dempen en graven van wateren (§ 4.3.4)

-      Sloop van bouw- en kunstwerken (§ 4.3.5)

-      Bouwwerkzaamheden en aanleggen wegen en verhardingen (§ 4.3.6)

3, TOEPASSING GEDRAGSCODE

3.1, Geldigheid gedragscode

De vrijstelling geldt pas wanneer de gedragscode is getoetst en goedgekeurd door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).

De gedragscode geldt niet als vrijstelling voor werkzaamheden die benutting of economisch gewin van flora en/of fauna tot doel hebben. Over het algemeen zullen deze niet door de provincie worden uitgevoerd. De gedragscode geldt evenmin als een vrijstelling voor werkzaamheden in het kader van het beheer en onderhoud door landbouw of bosbouw; voor deze categorie gelden gedeeltelijk andere regels.

De verplichtingen die gebiedsbeschermingswetgeving en -beleid stellen, zoals de ruimtelijke veiligstelling en de milieubescherming van de ecologische hoofdstructuur, de beschermde natuurmonumenten en de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, alsmede de Kaderrichtlijn Water, vallen buiten deze gedragscode. Echter, door te handelen volgens deze gedragscode wordt zoveel mogelijk voorkomen dat aan de voor deze natuurgebieden belangrijke natuurwaarden schade wordt toegebracht.

De gedragscode geldt uiteraard niet als vrijstelling voor situaties waarin de Flora- en faunawet niet in een vrijstelling voorziet. Het Vrijstellingsbesluit heeft onder andere geen betrekking op het handelen dat voortvloeit uit zelfstandige (wettelijke) procedures, zoals het operationeel peilbeheer en functietoekenning of -wijziging. De gedragscode heeft overigens alleen betrekking op vrijstellingen van artikel 75 van de Flora- en Faunawet en geldt bijvoorbeeld niet voor plaag- en ongediertebestrijding dat onder artikel 68 (beheer) van de Flora- en Faunawet valt.

Ook artikel 13 'het bemachtigen en elders uitzetten (verplaatsen) van soorten' is niet opgenomen in deze gedragscode. In de gedragsregels is wel op verschillende plaatsen melding gemaakt van het wegvangen en uitzetten van soorten, maar dan gaat het om het uitzetten van soorten in leefgebieden die direct grenzen aan het leefgebied waar de soort is weggevangen en dat het wegvangen en uitzetten onder begeleiding van een ecologisch deskundige is uitgevoerd. Wanneer soorten dus in een nieuw leefgebied worden uitgezet dat ze anders niet op eigen kracht hadden kunnen bereiken, is een vrijstelling middels deze gedragscode niet van toepassing. Er moet dan een ontheffing worden aangevraagd van artikel 13 van de Flora- en Faunawet.

Het vangen van soorten voor onderzoek en monitoring valt ook buiten deze gedragscode.

Wanneer bij onderzoek en monitoring soorten worden gevangen, moet hiervoor voorafgaand aan de werkzaamheden ontheffing worden aangevraagd. Het vangen in het kader van onderzoek en monitoring mag uitsluitend gebeuren door bevoegde personen (gemachtigd met ontheffing). Soms is het mogelijk een ontheffing voor langere duur te krijgen, bijvoorbeeld voor een heel jaar. Bij het vangen wordt gewerkt volgens het DEC-protocol* uit de Wet op het Dierenwelzijn, waarin is vastgelegd aan welke eisen inventarisaties en vangsten moeten voldoen en welke middelen (bijvoorbeeld vallen)

daartoe wel en niet mogen worden gebruikt. De inventarisaties beantwoorden te zijner tijd aan de eisen van het nog te publiceren protocol van het Ministerie van LNV voor monitoring en gegevensverzameling.

3.2, Naleving gedragscode

Het werken op basis van de gedragscode is niet verplicht. Echter wanneer door omstandigheden niet volgens de gedragscode wordt of kan worden gewerkt moet een ontheffing worden aangevraagd voor het overtreden van de betreffende verboden.

De vrijstelling geldt pas wanneer de gedragscode ook daadwerkelijk per uit te voeren werkzaamheid wordt nageleefd, waarbij ook rekening wordt gehouden met de cumulatie: verschillende maatregelen apart hebben wellicht geen effect, maar die maatregelen samen, bijvoorbeeld in tijd of ruimte, hebben misschien wel degelijk effect.

Een vereiste voor de vrijstelling is de verslaglegging welke is omschreven in § 4.1.1.

Aangetoond dient te worden dat volgens de gedragscode wordt en is gewerkt.

De boetes voor het overtreden van de Flora- en Faunawet variëren van het stilleggen van de werkzaamheden tot het opleggen van een geldelijke boete. Daarnaast heeft de Minister van LNV de bevoegdheid tot bestuurlijk handhaven. Meer hierover is terug te vinden in het Handhavingsdocument Flora- en Faunawet van het Openbaar Ministerie (2002).

De beheerder* zorgt op basis van gedelegeerde verantwoordelijkheid voor het naleven van de gedragscode door uitvoerenden* die in opdracht van de beheerder handelen (loonwerkers, aannemers, onderzoekers e.d.). Hiertoe worden door de betrokken partijen

afspraken vastgelegd. Deze afspraken hebben betrekking op de planning van de werkzaamheden en de instructie van het door de uitvoerende in te zetten personeel en onderaannemers. De beheerder controleert de naleving hiervan. De uitvoerende heeft hierin zeer zeker ook een eigen verantwoordelijkheid. Daarnaast kunnen deze zaken ook in het contract opgenomen worden als "contracteis". Bij opdracht aan derden is de beheerder eindverantwoordelijke.

3.3, Handhaving en registratie

Over de handhaving van de Flora- en Faunawet in het algemeen en over de rol van de gedragscode stelt de Toelichting op het Vrijstellingsbesluit:

"De gebruiker dient ten genoegen van de handhaver aan te tonen dat hij handelt conform de goedgekeurde gedragscode. De bewijslast ligt derhalve bij de gebruiker van de vrijstellingen. De gebruiker van de vrijstellingen is vrij om te bepalen hoe hij dit aantoont. Voorts kan het vastleggen van gegevens in bepaalde fasen van de werkprocessen bijdragen aan het voldoen aan de bewijslast, bijvoorbeeld gegevens over de beschermde dieren en planten die zijn aangetroffen bij de inventarisaties."

De gegevens over de aanwezigheid van beschermde soorten én over de werkwijze dienen goed gedocumenteerd te worden. Hiertoe is in de losse bijlage bij deze gedragscode een waarnemingenformulier opgenomen, zodat waarnemingen in het veld en daaruit voortvloeiende maatregelen kunnen worden geregistreerd.

Het waarnemingenformulier is een minimale basis voor de formulieren die per provincie opgesteld kunnen worden. Elke provincie zal eigen waarnemingenformulieren ontwikkelen vanuit deze basis.

3.4, Onvoorziene omstandigheden

Indien ondanks een goede inventarisatie alsnog beschermde soorten worden aangetroffen tijdens het werk is sprake van onvoorziene omstandigheden. Ook calamiteiten en andere 'onvoorziene' zaken vallen hieronder. In geval van onvoorziene omstandigheden, dus wanneer tijdens de werkzaamheden (onverwacht) een overige of streng beschermde soort wordt aangetroffen, heeft dit mogelijk consequenties voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Er wordt dan direct bekeken wat gedaan kan worden om schade aan deze soorten te voorkomen. Geprobeerd zal worden de desbetreffende planten en dieren zonder schade te verplaatsen dan wel door fasering van werkzaamheden of door middel van planwijziging te sparen. Fasering kan door middel van het overslaan van bepaalde locaties of spreiding van de werkzaamheden in de tijd. Indien dit in redelijkheid niet mogelijk is, wordt zo spoedig mogelijk contact opgenomen met de Dienst Regelingen (telefoonnummer 08002233322) om te komen tot een voor de overige en streng beschermde soorten passende werkwijze. Uitgangspunt is dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld inzake veiligheid, voorrang heeft en dat de werkzaamheden geen vertraging oplopen.

Calamiteiten

Er is sprake van een calamiteit wanneer het gaat om:

-      levensbedreigende situaties: bijvoorbeeld door overstromingen, brandgevaar of epidemieën;

-      situaties waarbij ongevallen kunnen ontstaan: bomen en takhout welke elk moment kunnen vallen, bomen en takhout op de rijbaan, stagnerend water op de rijbaan of stagnerend water in watergangen langs de rijbaan waardoor water onvoldoende afgevoerd kan worden;

Acties die hieruit voort komen zijn bijvoorbeeld het ophogen van dijken, het kappen van acuut gevaarlijke bomen, het ruimen van stormhout op wegen, het afvoeren van stagnerend water op de rijbaan en het verwijderen overtollige (water)plantengroei.

4, GEDRAGSREGELS

Deze gedragscode omschrijft op welke wijze werkzaamheden uitgevoerd dienen te worden om voldoende zorgvuldigheid in de omgang met beschermde flora en fauna te garanderen en onnodige overtredingen van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet te beperken.

Hiervoor gelden algemene gedragsregels voor de wijze van uitvoering en gedragsregels die betrekking hebben op specifieke werkzaamheden. De algemene gedragsregels dienen te worden gehanteerd bij alle werkzaamheden waarbij gebruik wordt gemaakt van de vrijstelling vanuit deze gedragscode. De overige gedragsregels zijn enkel van toepassing bij uitvoering van de specifieke maatregelen waarbij deze staan vermeld. De specifieke gedragsregels zijn dus een aanvulling op de algemene gedragsregels.

De algemene gedragsregels hebben betrekking op de voorbereiding van de werkzaamheden, op registratie en verslaglegging van de werkzaamheden en bevindingen (§ 4.1.1) en op algemene gedragsregels bij uitvoering (§ 4.1.2). De gedragsregels die van toepassing zijn op specifieke werkzaamheden zijn verdeeld in werkzaamheden die behoren tot bestendig beheer en onderhoud (§ 4.2) en tot ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen (§ 4.3).

4.1, Algemene gedragsregels

4.1.1, Voorbereiding van werkzaamheden

Bij alle werkzaamheden die uitgevoerd gaan worden moet worden geregistreerd waar overige en streng beschermde soorten aanwezig zijn en welke maatregelen worden genomen om schade aan deze soorten te voorkomen. Voorafgaand aan alle werkzaamheden die uitgevoerd gaan worden, moeten een aantal stappen worden doorlopen.

Tijdens of voor de aanvang van de planvorming en vóór de uitvoering van de maatregelen ten behoeve van bestendig beheer en onderhoud (§ 4.2) en ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen (§ 4.3) moet een gedegen inventarisatie plaatsvinden van de aanwezige overige en streng beschermde soorten, die bij het uitvoeren van de werkzaamheden moeten worden ontzien of beschermd. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen 'bestendig beheer en onderhoud' en 'ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen'.

Inventarisatie ten behoeve van bestendig beheer en onderhoud

-      Inventarisatie vindt periodiek plaats, minimaal eens in de 5 jaar. De inventarisatie bestaat uit een ecoscan, welke bestaat uit een bureauonderzoek waaruit mogelijk aanwezige soorten naar voren komen en een veldbezoek waarin het voorkomen van deze soorten wordt getoetst. Deze inventarisaties worden uitgevoerd door ecologisch deskundigen en worden gedocumenteerd. Dit leidt tot gebiedsdekkende gegevens. Tot het moment dat de inventarisaties zijn uitgevoerd en de gegevens dus voorhanden zijn moet in ieder geval zorgvuldig worden gehandeld en gedaan worden wat in redelijkheid gevergd kan worden.

-      De beheerder, of hoger geplaatste uitvoerenden kennen het gebied en zijn op de hoogte van de soorten die er mogelijk voorkomen, bijvoorbeeld op basis van de gebiedsdekkende gegevens.

-      Voor aanvang van de werkzaamheden wordt het waarnemingenformulier (losse bijlage) ingevuld met de bekende gegevens. Het waarnemingenformulier is het registratiedocument en het document waarin is opgenomen hoe rekening wordt gehouden met aanwezige overige en streng beschermde soorten.

-      Maximaal één week voor aanvang van de werkzaamheden vindt een veldbezoek plaats door de beheerder of uitvoerende die het voorkomen van overige en streng beschermde soorten controleert en registreert aan de hand van het waarnemingenformulier. Hierbij worden alleen die locaties nagelopen die op basis van eerdere inventarisaties als waardevol (dit wil zeggen aanwezigheid van overige en streng beschermde soorten in het verleden) naar voren zijn gekomen. Indien de soorten aanwezig zijn moet hier rekening mee worden gehouden bij het beheer (registratie op het waarnemingenformulier).

Inventarisatie ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen

-      Inventarisatie vindt tijdens de planvorming plaats, maximaal 2 jaar voor aanvang van de werkzaamheden. De inventarisatie bestaat uit een ecoscan, welke bestaat uit een bureauonderzoek waaruit mogelijk aanwezige soorten naar voren komen en een veldbezoek waarin het voorkomen van deze soorten wordt getoetst. Deze inventarisaties worden uitgevoerd door ecologisch deskundigen en worden gedocumenteerd. Deze inventarisaties vormen tevens een aanvulling van de gebiedsdekkende gegevens.

-      Indien de inventarisatie langer dan 2 jaar voor aanvang van de werkzaamheden plaatsvond, dient de inventarisatie herhaald te worden.

-      De gegevens worden meegenomen in de planvorming, dat wil zeggen dat rekening wordt gehouden met het voorkomen van overige en streng beschermde soorten.

-      De inventarisatierapportage is tevens het registratiedocument en het plan waarin is opgenomen hoe hiermee rekening wordt gehouden. Voor aanvang van de werkzaamheden worden de waarnemingenformulieren ingevuld met de bekende gegevens, zodat uitvoerenden kunnen werken volgens een praktische vertaling.

-      Maximaal één week voor aanvang van de werkzaamheden vindt een veldbezoek plaats door de beheerder of uitvoerende die het voorkomen van overige en streng beschermde soorten controleert en registreert aan de hand van het waarnemingenformulier. Hierbij worden alleen die locaties nagelopen die op basis van de eerdere inventarisatie als waardevol (dit wil zeggen aanwezigheid van overige en streng beschermde soorten in het verleden) naar voren zijn gekomen. Indien de soorten aanwezig zijn moet hier rekening mee worden gehouden bij het beheer (registratie op het waarnemingenformulier).

Registratie en verslaglegging

-      De beheerder maakt met de uitvoerende, aanvullend op de gedragsregels uit deze gedragscode, afspraken over de wijze waarop de planning en de uitvoering van de werkzaamheden wordt afgestemd op de aanwezigheid van overige en streng beschermde soorten en flora- en faunaelementen die moeten worden gespaard, ontzien en/of beschermd. Deze afspraken worden vastgelegd op het waarnemingenformulier, dat voor aanvang van het werk door of namens de beheerder en de uitvoerende wordt opgemaakt.

-      De uitvoerende zorgt ervoor dat de werkzaamheden conform de in het waarnemingenformulier vastgelegde afspraken, plaatsvinden en dat zijn personeel daarover wordt geïnstrueerd.

-      De beheerder controleert de naleving hiervan.

-      De uitvoerende instrueert zijn personeel en eventuele onderaannemers om naar vermogen alert te zijn op de aanwezigheid van overige en streng beschermde planten- en diersoorten en niet-gemarkeerde elementen, die voor of tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen. En deze te sparen en te ontzien.

-      In het geval van een ruimtelijke ontwikkelingen of inrichtingen dient voor soorten die worden genoemd in tabel 3 (in bijlage 1 van deze gedragscode) in geval van schade aan deze soorten altijd tijdig een ontheffing te worden aangevraagd. De gedragscode geldt hier niet als een vrijstelling. Het werken volgens de gedragsregels vergroot wel de kans op een ontheffing.

4.1.2, Algemene gedragsregels bij uitvoering

In onderhouds- en beheerplannen geeft de beheerder aan hoe voorkomen zal worden dat afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de overige en streng beschermde soorten. Inzicht in de kwetsbaarheid tijdens de periodes van voortplanting, (winter)rust en/of migratie vormt de basis voor de planning van werkzaamheden (zie werkzaamhedenkalender bij waarnemingenformulier). Hierbij streeft de beheerder naar een optimalisatie voor meerdere - soms strijdige - doelen, zowel voor ecologische doelen onderling als ook in samenhang met verkeersveiligheid en waterhuishoudkundige of organisatorische doelstellingen.

Te sparen flora- en faunaelementen

Bij werkzaamheden worden de volgende elementen gespaard.

-      Broedkolonies* en andere vaste nestplaatsen van vogels (o.a. nestholten van ijsvogels en oeverzwaluwen, horsten van roofvogels, holten van spechten).

-      Plaatsen waar overige en streng beschermde vissen en amfibieën paaien, eieren afzetten, opgroeien of overwinteren.

-      Vleermuiskolonies en zomer- en winterverblijfplaatsen in bomen en gebouwen.

-      Broedhopen van ringslangen.

-      Mierenhopen van de rode bosmier.

-      Eekhoornnesten.

-      Dassenburchten.

-      Hamsterburchten.

Als beschadiging van bovenstaande elementen onvermijdelijk is wordt een ontheffing aangevraagd. Zo nodig wordt nader onderzoek verricht om de aanwezigheid van vleermuizen of broedende vogels uit te sluiten.

Het uitsteken van beschermde planten, het vangen van beschermde dieren en het elders terugplaatsen of uitzetten gebeurt in alle gevallen onder begeleiding van en op aanwijzing van een ecologisch deskundig persoon met kennis van de betreffende soorten of soortengroepen. Dit is niet bij alle gedragsregels vermeld, maar wel van toepassing.

4.2, Gedragsregels bij bestendig beheer en onderhoud

4.2.1, Maaien en klepelen van bermen

Het maaien van bermen wordt gecombineerd met het afvoeren van het vrijgekomen materiaal (al dan niet in dezelfde werkgang). Bij klepelen blijft het vrijgekomen materiaal achter in de berm.

Op locaties waar nu klepelbeheer wordt toegepast kan dit worden voortgezet. Het omschakelen van maaien naar klepelen kan alleen wanneer dit geen gevolgen heeft voor de eventueel aanwezige overige en streng beschermde soorten. Dit zal, voor de omschakeling, worden onderzocht door een deskundig ecoloog. Dit om te voorkomen dat geschikt leefgebied voor overige en streng beschermde soorten verloren gaat.

Bermen die momenteel als ecologisch waardevol zijn aangemerkt (ecologische bermen) hebben doorgaans een beheer dat is afgestemd op de soorten die er aanwezig zijn. Dit beheer is zorgvuldig overwogen en voldoet aan de eisen uit deze gedragscode (maaien na zaadzetting, broedseizoen etc).

De doelstelling van het maaien en klepelen is het kort houden van de kruidachtige vegetatie ten einde een stevige grasmat te krijgen en om te voorkomen dat opslag van houtachtige gewassen zich kan ontwikkelen. Dit uit het oogpunt van de verkeersveiligheid (overzicht en zo weinig mogelijk obstakels in de berm). De berm fungeert hier namelijk ook als bergingsplaats.

Beheertypen

Wegbermen:                              bebakeningsstroken, (uit)zichthoeken, overhoeken, onderhoudspaden, dijken, recreatiegras, ruigte, zoomvegetatie, ecologische berm, schraalgrasland, heischrale vegetaties

Watergangen inclusief oevers:     greppel/droge sloot, sloot, zaksloot, natuurvriendelijke oevers, plas-drasberm, rietland, moeras

Vaarwegen inclusief oevers:        kanalen

Planning

Op plaatsen waar overige en streng beschermde soorten aanwezig zijn, wordt de uitvoeringsdatum van deze werkzaamheden afgestemd op de instandhouding van deze soorten. Er wordt gehandeld naar de volgende uitgangspunten.

-      Maaiwerkzaamheden worden uitgevoerd na 15 juli en voor 15 maart. In deze periode vindt geen voortplanting van betekenis plaats van vogels, insecten, amfibieën en reptielen en hebben de meeste planten zaad gezet.

-      Op plaatsen waar broedactiviteiten van laatbroedende vogels (zoals kwartelkoning) worden vermoed, wordt het maaien uitgesteld tot na 15 augustus.

-      Maaiwerkzaamheden mogen alleen vanaf 1 juni worden uitgevoerd, wanneer voorafgaand gecontroleerd is en tijdens de werkgang goed wordt gelet op broedende vogels, hun nesten, eieren en jongen en bloeiende, overige en streng beschermde plantensoorten opdat deze tijdens het maaien gespaard worden.

-      Maaiwerkzaamheden mogen alléén tussen 15 maart en 1 juni plaatsvinden wanneer er geen overige en streng beschermde soorten aanwezig zijn. Indien deze wel aanwezig zijn moet een ontheffing worden aangevraagd voor aanvang van de beoogde werkzaamheden.

-      Maaiwerkzaamheden in bebakeningsstroken en (uit)zichthoeken (op vastgestelde locaties met structureel onderhoud) vinden ten behoeve van de verkeersveiligheid gedurende het gehele jaar door plaats, omdat hier geen overige en streng beschermde soorten te verwachten zijn.

-      Gazons, recreatiegras en andere intensief gebruikte kruidachtige vegetaties (op vastgestelde locaties met structureel onderhoud) mogen jaarrond worden gemaaid, omdat hier geen overige en streng beschermde soorten te verwachten zijn.

Maatregelen en specifieke locaties

In aanvulling op bovenstaande fasering in de tijd, past de beheerder de volgende maatregelen toe.

-      Op de groeiplaats van overige en streng beschermde plantensoorten en waardplanten van beschermde soorten en in ecologische bermen breder dan 5 meter wordt de vegetatie niet of gefaseerd gemaaid. Dit zodat deze plantensoorten zich voldoende kunnen vermeerderen en de functies van het leefgebied van voorkomende beschermde soorten gehandhaafd blijft (bijvoorbeeld voor overwintering van insecten). Dit gebeurt door te maaien na de zaadzetting na 15 juli of door minimaal 25 % van de groeiplaats van deze soort(en) later te maaien of bij toerbeurt over te slaan. Uitzondering hierop zijn plantensoorten die worden aangemerkt als plaagsoorten, zoals distels en brandnetels.

-      Op locaties waar heischrale bermen voorkomen wordt, wanneer uit inventarisaties is gebleken dat hier overige of streng beschermde reptielen aanwezig zijn, gemaaid met wildredders.

-      Wanneer sprake is van de aanwezigheid van vogels, dan worden de vogels, nesten, hun eieren en jongen voor aanvang van de werkzaamheden actief opgespoord en gespaard. Dat betekent dat locaties met nesten niet worden gemaaid en dat bij de maaiwerkzaamheden een afstand van 3 meter wordt aangehouden. Wanneer het nesten van Vogelrichtlijnsoorten of Rode Lijst soorten betreft moet een afstand van 5 meter worden aangehouden.

-      Op locaties waar broedhopen voorkomen waarin zich slangen zouden kunnen bevinden wordt nader geïnventariseerd en bij aanwezigheid van deze soorten worden broedhopen gespaard.

4.2.2, Bermverlaging

Bij bermverlaging/roven/afvlakken (hierna 'bermverlaging' genoemd) wordt de toplaag van de berm (enkele centimeters) verwijderd, zodanig dat de afvoer van water van het wegdek is gegarandeerd. Dit is uit het oogpunt van de verkeersveiligheid noodzakelijk. Het betreft meestal alleen de eerste meter (à 1,5 meter) langs de verharding (bebakeningsstrook).

Deze werkzaamheden vinden plaats op basis van noodzaak (monitoring), maar gemiddeld eenmaal per 8 à 10 jaar.

Beheertypen

Wegbermen:                              bebakeningsstroken, (uit)zichthoeken, recreatiegras, ruigte, ecologische berm, schraalgrasland, heischrale vegetaties

Planning

Op plaatsen waar overige en streng beschermde soorten aanwezig zijn, wordt de uitvoeringsdatum van deze werkzaamheden afgestemd op de instandhouding van deze soorten. Er wordt gehandeld naar de volgende uitgangspunten.

-      Bermverlagingswerkzaamheden welke worden beperkt tot de bebakeningsstroken en (uit)zichthoeken vinden gedurende het gehele jaar plaats, omdat hier geen overige en streng beschermde soorten te verwachten zijn.

-      Bermverlagingswerkzaamheden welke verder reiken dan de bebakeningsstroken en (uit)zichthoeken worden uitgevoerd na 15 juli en voor 15 maart. In deze periode vindt geen voortplanting van betekenis plaats van vogels, amfibieën en reptielen en hebben de meeste planten zaad gezet.

-      Bermverlagingswerkzaamheden welke verder reiken dan de bebakeningsstroken en (uit)zichthoeken mogen vanaf 1 juni worden uitgevoerd, mits voorafgaand gecontroleerd is en tijdens de werkgang goed wordt gelet op broedende vogels en bloeiende, overige en streng beschermde plantensoorten opdat deze tijdens de werkzaamheden gespaard worden.

-      Bermverlagingswerkzaamheden welke verder reiken dan de bebakeningsstroken en (uit)zichthoeken mogen alléén tussen 15 maart en 1 juni plaatsvinden als daar strikte noodzaak voor bestaat. Bijvoorbeeld wanneer er sprake is van stagnerend water op de rijbaan dat gevaar oplevert voor de verkeersveiligheid (calamiteit). Voor de soorten uit tabel 3 geldt daarbij dat sprake moet zijn van een groot openbaar belang en dat er geen alternatieven zijn. Een alternatief kan zijn het graven van ondiepe geulen haaks op de weg om het overtollige water af te voeren. Na 1 juni kunnen de werkzaamheden dan alsnog worden uitgevoerd.

-      Bermverlagingswerkzaamheden op plaatsen waar (zich) overige en streng beschermde amfibieën, reptielen en zoogdieren bevinden, geschieden buiten de overwinteringsperiode (1 november -1 april) van deze soorten.

Maatregelen en specifieke locaties

In aanvulling op bovenstaande fasering in de tijd, past de beheerder de volgende maatregelen toe.

-      Op de groeiplaats van overige en streng beschermde plantensoorten, worden deze soorten onder deskundige begeleiding* uitgestoken, op depot gezet en later weer geplant.

-      Bij bermverlaging binnen het broedseizoen worden, bij aanwezigheid van vogels, de vogels, nesten, hun eieren en jongen onder deskundige begeleiding actief opgespoord en gespaard. Dat betekent dat de berm op locaties met nesten niet wordt verlaagd en dat bij de werkzaamheden een afstand van 5 meter wordt aangehouden. Op basis van de 5jaarlijkse inventarisatie is vooraf bekend waar zulke situaties zich kunnen voordoen. Hier kan de verkeersveiligheid worden behouden door het graven van ondiepe geulen haaks op de weg om het overtollige water af te voeren.

4.2.3, Schonen vaarwegen, watergangen en -partijen

(inclusief het verwijderen van overmatige watervegetatie)

Door het schonen van watergangen en -partijen wordt de functie van de sloot (afvoer van water) veilig gesteld. Hierdoor kan, ook bij overvloedige regenval, de afvoer van regenwater worden gegarandeerd. Dit is in overeenkomst met de schouwplicht vanuit de waterschappen en de met het oogpunt van de verkeersveiligheid. Door het schonen van vaarwegen wordt de functie van de vaarwegen (verbinding over water) veilig gesteld.

Beheertypen

Watergangen inclusief oevers:     greppel/droge sloot, sloot, zaksloot, natuurvriendelijke oevers, plas-drasberm, rietland, moeras

Waterpartijen inclusief oevers:    poelen, vennen, meren

Vaarwegen inclusief oevers:        kanalen

Planning

Op plaatsen waar overige en streng beschermde soorten aanwezig zijn, wordt de uitvoeringsdatum van deze werkzaamheden afgestemd op de instandhouding van deze soorten. Er wordt gehandeld naar de volgende uitgangspunten.

-      Schoningswerkzaamheden worden uitgevoerd in de periode van 15 juli tot 1 november, met een voorkeur voor de maanden september en oktober. Dit is de periode na de voortplanting en voor de winterrust van vissen en amfibieën. Daarnaast hebben in deze periode vrijwel alle water- en oeverplanten zaad gezet.

-      Schoningswerkzaamheden mogen alléén worden uitgevoerd tussen 1 juni en 15 juli, wanneer bij de uitvoering goed wordt gelet op broedende vogels en bloeiende of zaadbevattende overige en streng beschermde planten. Groeiplaatsen van de overige en streng beschermde planten en in gebruik zijnde vogelnesten en een zone van 3 meter rond de nesten worden overgeslagen bij het schonen. Het overgeslagen gedeelte wordt dan later geschoond, waardoor de betreffende soorten uitwijkmogelijkheden krijgen.

-      Schoningswerkzaamheden mogen alléén in de periode tussen 15 maart en 1 juni plaatsvinden als dit vanwege de doorstroming strikt noodzakelijk is en er geen sprake is van achterstallig onderhoud*. Voor de soorten uit tabel 3 geldt dat voor de schoningswerkzaamheden geen alternatieven voorhanden mogen zijn. Wanneer schade aan overige en streng beschermde soorten wordt toegebracht moet een ontheffing worden aangevraagd voor aanvang van de beoogde werkzaamheden.

-      Het verwijderen van overmatige watervegetatie mag alleen plaatsvinden voor 15 augustus als de vegetatie een belemmering voor de afvoer van water veroorzaakt en er geen sprake is van achterstallig onderhoud. Zo wordt rekening gehouden met de functie van planten als waardplanten voor beschermde soorten.

Maatregelen en specifieke locaties

In aanvulling op bovenstaande fasering in de tijd, past de beheerder de volgende maatregelen toe.

-      Het schoonsel wordt direct op de kant (langs de watergang) gedeponeerd en pas na 2 dagen verspreid. Het water en de daarin voorkomende zaden en dieren kunnen terugstromen en terugvluchten naar het water.

-      Het versneld afvoeren van het schoonsel is alleen mogelijk langs watergangen waar overige en streng beschermde plantensoorten staan of waar bermen te smal zijn. Het niet direct afvoeren van schoonsel zou hier namelijk kunnen leiden tot een (ongewenste) verrijking van het leefgebied van overige en streng beschermde plantensoorten of voor onveilige situaties.

-      Op locaties waar waardplanten van overige en streng beschermde soorten groeien wordt minimaal 25% van de watervegetatie en van de waterbodem gespaard, zodat de functies van het leefgebied van aanwezige overige en streng beschermde soorten gehandhaafd blijven. Dit gebeurt door op dergelijke plaatsen bijvoorbeeld het ene jaar de linkeroever en het andere jaar de rechteroever te schonen of door na de schoningswerkzaamheden waardplanten onder deskundige begeleiding terug te zetten.

-      Wanneer op basis van de gebiedsdekkende gegevens sprake is van overige en streng beschermde soorten, waarvoor bovengenoemde maatregelen onvoldoende garantie bieden voor de gunstige staat van instandhouding, wordt direct na het schonen het op de kant gedeponeerd schoonsel gecontroleerd op aanwezigheid van overige en streng beschermde vissen, amfibieën en libellenlarven. Indien dergelijke organismen aanwezig zijn, worden deze teruggezet in het water. Dat geldt ook voor planten of dieren die in symbiose leven met overige of streng beschermde soorten, zoals grote zoetwatermosselen in het leefgebied van de bittervoorn.

4.2.4, Baggeren van waterbodems en herprofilering oevers

Baggeren en herprofileren betreffen maatregelen die een vaarweg, watervoerende watergang of waterpartij weer terugbrengen op het oorspronkelijk profiel. Dit is in overeenkomst met de schouwplicht vanuit het waterschap om de afwaterende capaciteit van de watergang te garanderen. Door het baggeren worden het bergen en afvoeren van water van het wegdek en uit de berm en daarmee de verkeersveiligheid verzekerd. Voor de vaarwegen is baggeren noodzakelijk om een vlotte en veilige scheepvaart te garanderen.

Deze gedragscode biedt geen vrijstelling voor achterstallig baggeren en herprofileren. In dat geval worden deze werkzaamheden aangemerkt als 'ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen'.

Beheertypen

Watergangen inclusief oevers:     sloot, plas-drasberm, zaksloten, greppels

Waterpartijen inclusief oevers:    poelen, vennen, meren

Vaarweg inclusief oevers:            kanalen

Planning

Op plaatsen waar overige en streng beschermde soorten aanwezig zijn, wordt de uitvoeringsdatum van deze werkzaamheden afgestemd op de instandhouding van deze soorten. Er wordt gehandeld naar de volgende uitgangspunten.

-      Baggerwerkzaamheden en herprofilering van watergangen en waterlopen worden uitgevoerd tussen 15 juli en 1 november. Dit is een periode na voortplanting en voor winterrust van vissen, amfibieën en insecten en na de zaadzetting van water- en oeverplanten.

-      Baggerwerkzaamheden en herprofilering van watergangen en waterlopen mogen alleen tussen 15 juni en 15 juli worden uitgevoerd wanneer zoveel van de gebieden worden gespaard als nodig is om de functies van het leefgebied van voorkomende beschermde soorten te behouden (minimaal 25%). Dit kan door middel van fasering in de vorm van het overslaan van watergangen of stukken watergang of het uitvoeren per oever. Dit om overige en streng beschermde vissen en amfibieën gelegenheid te geven om te vluchten.

       Indien dit niet mogelijk is worden deze soorten van tevoren weggevangen en op een geschikte locatie in de directe omgeving uitgezet. Tussen 15 juni en 15 juli worden groeiplaatsen van de overige en streng beschermde planten en in gebruik zijnde vogelnesten en een zone van 3 meter rond de nesten gespaard.

-      Baggerwerkzaamheden en herprofilering van watergangen en waterlopen mogen alléén in geval van calamiteiten en met de nodige voorzorg in de periode van 1 november tot 15 juni worden uitgevoerd. Onder nodige voorzorg wordt onder andere verstaan: het wegvangen of isoleren van beschermde soorten, het nalopen van schoonsel en het terugzetten van soorten. Wanneer schade aan overige en streng beschermde soorten wordt toegebracht moet een ontheffing worden aangevraagd voor aanvang van de beoogde werkzaamheden.

-      Baggerwerkzaamheden in vaarwegen kunnen jaarrond plaatsvinden, mits ondiepe delen in de oeverzone gespaard worden. Dit betekent dat bij het baggeren een afstand van 3 meter tot de oever (gerekend vanuit de waterlijn) wordt ontzien.

Maatregelen en specifieke locaties

In aanvulling op bovenstaande fasering in de tijd, past de beheerder de volgende maatregelen toe.

-      Locaties waar overige en streng beschermde soorten voorkomen, worden zoveel mogelijk gespaard als nodig is om de functies van het leefgebied van voorkomende beschermde soorten te behouden (minimaal 25%). Dit houdt in: gefaseerde uitvoering van de maatregelen (bijvoorbeeld per oever of stukken watergang overslaan) óf de aanwezige overige en streng beschermde soorten tijdelijk isoleren van het deel van de watergang waar de werkzaamheden plaatsvinden.

-      Wanneer op basis van de gebiedsdekkende gegevens sprake is van overige en streng beschermde soorten, waarvoor bovengenoemde maatregelen onvoldoende garantie bieden voor de gunstige staat van instandhouding, wordt op de kant gedeponeerd slib direct gecontroleerd op aanwezigheid van overige en streng beschermde vissen, amfibieën en libellenlarven. Indien dergelijke organismen aanwezig zijn, worden deze teruggezet in het water. Dat geldt ook voor planten of dieren die in symbiose leven met overige of streng beschermde soorten, zoals grote zoetwatermosselen in het leefgebied van de bittervoorn.

-      Wanneer de vervuilingsgraad van het slib te hoog is om op de kant te deponeren wordt deze afgevoerd. Dan moeten voorafgaand aan het baggeren, onder deskundige begeleiding, overige en streng beschermde soorten worden weggevangen en uitgezet in vergelijkbaar leefgebied in de directe omgeving waar geen werkzaamheden plaats gaan vinden.

4.2.5, Snoeien en dunnen van bomen en beplantingen

(inclusief terugzetten, randensnoei, knotten en waterlot verwijderen)

Het snoeien en dunnen van bomen en beplantingen heeft tot doel deze beplantingen veilig en vitaal te houden. Daartoe behoren ook het dunnen in bossen en het vellen en rooien van individuele bomen of struiken in een rij of groep, bijvoorbeeld naar aanleiding van boomveiligheidscontroles. Wanneer bij de werkzaamheden aan de bomen en beplantingen ook het beheertype wegbermen wordt betreden, moet voor die actie rekening worden gehouden met de planning, maatregelen en specifieke locaties die in paragraaf 4.2.1 zijn opgenomen.

Het vellen, rooien of kappen van bomen anders dan uit een oogpunt van beheer en onderhoud van de opstand, valt onder de categorie 'Ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen'. Zo verandert bij de kap van een complete rij bomen of beplantingen het milieu dusdanig dat sprake is van een ruimtelijke ingreep.

Beheertypen

Bomen en beplantingen:             struikenrij, struweel, singel, mantel, bos, bosplantsoen, spontane opslag, hakhout, solitaire boom, boomgroep, boomweide, bomenrij, laan, knotbomen, haag

Planning

Op plaatsen waar overige en streng beschermde soorten aanwezig zijn, wordt de uitvoeringsdatum van deze werkzaamheden afgestemd op de instandhouding van deze soorten. Er wordt gehandeld naar de volgende uitgangspunten.

-      Snoei- en dunningswerkzaamheden aan bomen zonder holen, spleten of rottingsgaten worden uitgevoerd in de periode van 15 juli tot 15 maart, dus buiten het broedseizoen.

-      Snoei- en dunningswerkzaamheden mogen alléén tijdens het broedseizoen (15 maart tot 15 juli) worden uitgevoerd, mits uit controle is komen vast te staan dat zich in de directe omgeving geen broedende vogels, nesten of andere soorten/elementen zoals opgenomen in het waarnemingenformulier, bevinden.

-      Bomen waarin holen, spleten of rottingsgaten zijn vastgesteld worden niet in het broedseizoen (15 maart -15 juli), noch tijdens de winterslaap van overwinterende vleermuizen (1 november -15 maart) geveld in het kader van een dunning. Tenzij onderzoek heeft aangetoond dat deze bomen niet gebruikt worden door overige en streng beschermde fauna.

-      Bomen met 'bewoonde' horsten, holten of nesten en bomen met vaste verblijfplaatsen van vleermuizen mogen niet worden geveld, daar is een ontheffing voor nodig.

-      Vellings- en sleepwerkzaamheden in de buurt van een boom waarin in dat seizoen een vogelnest is vastgesteld, mogen worden uitgevoerd in de periode van 15 maart tot 15 juli, mits 20 meter afstand tot die boom wordt aangehouden om de kans op verstoring van het nest of verontrusting van de vogels tot een minimum te beperken. De velrichting is altijd van zo'n boom afgewend.

-      Vellingswerkzaamheden in de buurt van een boom waarin zich een bewoonde roofvogelhorst of spechtenholte bevindt of waarvan bekend is dat die dient als vaste rusten verblijfplaats van vleermuizen of boommarters, mogen worden uitgevoerd in de periode van 15 maart tot 15 juli, mits 50 meter afstand tot die boom wordt aangehouden. Dit om de kans op verstoring van deze soorten tot een minimum te beperken. De velrichting is altijd van zo'n boom afgewend.

-      Werkzaamheden binnen een straal van 20 meter van een bewoonde dassenburcht mogen alléén plaatsvinden in de periode van 1 oktober tot 1 januari en alléén als daarbij geen gebruik wordt gemaakt van rijdend materieel.

-      Het verwijderen van waterlot en het uitvoeren van de boomveiligheidscontroles mag jaarrond worden uitgevoerd.

-      In geval van iepziekte mogen besmette bomen direct worden verwijderd. Dit om te voorkomen dat andere bomen aangetast worden. Deze ziekte wordt aangemerkt als een calamiteit. Dit wil zeggen: de bomen mogen direct na constatering worden verwijderd.

Maatregelen en specifieke locaties

In aanvulling op bovenstaande fasering in de tijd, past de beheerder de volgende maatregelen toe.

-      Oudere bomen (> 50 jaar) met spleten en holen worden op de aanwezigheid van boommarter, vleermuizen en holenbroedende vogels gecontroleerd. Zo nodig wordt nader onderzoek verricht om de aanwezigheid van vleermuizen of broedende vogels uit te sluiten. Dergelijke bomen en de bomen in de directe omgeving daarvan dienen op zodanige wijze verzorgd te worden dat de verblijfplaatsen in stand blijven en aanwezige dieren niet worden verstoord. Dit vraagt om een juiste en periodieke snoei en het voorkómen van veranderende groeiomstandigheden. Wanneer deze bomen door een verminderde vitaliteit een gevaar voor de verkeersveiligheid dreigen te worden, moeten ze worden verwijderd.

-      Vellingswerkzaamheden en uitsleepwerkzaamheden als gevolg van een dunning binnen één vak worden uitgevoerd in een doorlooptijd die zo kort is als redelijkerwijs mogelijk.

4.2.6, Onderhoud ecologische verbindingszones en faunavoorzieningen

Bij het beheer en onderhoud van ecologische verbindingszones en faunavoorzieningen staat het functioneren als ecologische verbinding en de instandhouding van soorten voorop.

Het beheer en onderhoud dient er toe het functioneren van de verbinding in stand te houden en mogelijk te verbeteren.

Beheertypen

Ecologische verbindingszones en

faunavoorzieningen:                   samenstelling van alle mogelijke beheertypen

Planning, maatregelen en specifieke locaties

Er wordt gehandeld naar de volgende uitgangspunten.

-      Het onderhoud van ecologische verbindingszones en faunavoorzieningen is maatwerk. De werkzaamheden worden afgestemd op het type verbindingszone en faunavoorziening en sluiten aan bij de eisen en periodes die de specifieke doelsoorten stellen aan de voorzieningen. Omdat ecologische verbindingszones en faunavoorzieningen in feite bestaan uit meerdere beheertypen, sluit dit aan bij de gedragsregels zoals omschreven bij andere onderdelen van het bestendig beheer en onderhoud in deze gedragscode.

-      Om onnodige verstoring te voorkomen wordt onderhoud aan verbindingszones en faunavoorzieningen binnen een kort tijdsbestek uitgevoerd.

4.2.7, Onderhoud wegen en verhardingen, bouw- en kunstwerken en (vaar)wegmeubilair

Uit het oogpunt van de verkeersveiligheid is het belangrijk dat verkeersborden en kunstwerken goed zichtbaar zijn en dat water goed kan afstromen van het wegdek.

Hieronder valt dus ook het aanbrengen van een nieuwe asfaltlaag met bijbehorende bermafwerking. Al het niet groene onderhoud valt onder onderhoud van wegen en verhardingen, bouw- en kunstwerken en (vaar)wegmeubilair. Dit omvat tevens het verwijderen van zwerfvuil.

Gladheidsbestrijding mag altijd worden uitgevoerd. Dit uit het oogpunt van de verkeersveiligheid.

Beheertypen

Wegen en verhardingen

Bouw- en kunstwerken:              gebouwen, muurvegetaties, kunstwerken, artistieke kunstwerken, viaducten, duikers, oeverconstructies (inclusief oeverbeschoeiing), rotondes, riool

(Vaar)wegmeubilair:                   bebording, reflectorpaaltjes, hectometerpaaltjes, bermplanken, verlichting, geleiderails, geluidswerende voorzieningen

Planning

Bij deze werkzaamheden worden geen negatieve effecten op overige en streng beschermde soorten verwacht. De kans op aanwezigheid van overige en streng beschermde soorten is hier minimaal. De werkzaamheden kunnen jaarrond plaatsvinden.

Maatregelen en specifieke locaties

In aanvulling op bovenstaande fasering in de tijd, past de beheerder de volgende maatregelen toe.

-      Bij onderhoud aan wegverhardingen (inclusief rotondes) en andere verharde oppervlakken worden de in de omgeving aanwezige broedende vogels en andere beschermde planten- en diersoorten niet verstoord. Dit kan door voldoende afstand te bewaren tot de beschermde soorten of door het materieel en materiaal aan te passen in afstemming op de te beschermen soorten. Indien de bermen worden betrokken in de werkzaamheden, moet hier eerst een inventarisatie plaatsvinden.

-      In de directe omgeving van leefgebieden van overige en streng beschermde plantensoorten wordt geen chemische onkruidbestrijding toegepast. Hiervan wordt alléén afgeweken als alternatieven (mechanisch, branden) niet mogelijk zijn.

4.3, Gedragsregels bij ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen

Bij deze werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen moet er rekening mee worden gehouden dat voor streng beschermde soorten (tabel 3 in bijlage 1) geen vrijstelling mogelijk is. Indien sprake is van verboden handelingen ten aanzien van deze soorten moet hiervoor een ontheffing worden aangevraagd. Echter, het naleven van de onderstaande gedragsregels zal de negatieve gevolgen zeker verminderen en de kans op het verkrijgen van een ontheffing vergroten.

Ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen zijn doorgaans niet aan een bepaald beheertype gebonden. Er zijn in deze paragraaf dan ook alleen beheertypen opgenomen wanneer dit voor bepaalde werkzaamheden van toepassing is.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen moet ook rekening worden gehouden met cumulatie: verschillende werkzaamheden apart hebben misschien geen effect, maar die werkzaamheden samen, bijvoorbeeld in tijd of ruimte, hebben misschien wel degelijk effect.

Effecten tijdens de werkzaamheden en effecten van de nieuwe inrichting moeten in beeld worden gebracht voor aanvang van de werkzaamheden. Deze effecten kunnen worden beperkt of voorkomen door een trajectgewijze aanpak of juist door het aanpakken van een compleet traject ineens of het werken met een integraal bestek of een restatiebestek waarbij verantwoordelijkheden voor een belangrijk deel bij de uitvoerende worden neergelegd. Door ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen van te voren goed te concretiseren en onderzoek te doen naar de effecten van de ingreep op de aanwezige overige en streng beschermde soorten kunnen deze gevolgen in een vroeg stadium worden ondervangen en levert het werken volgens de Flora- en Faunawet weinig problemen op.

4.3.1, Voorbereiding van nieuwe werken

Voor overige en streng beschermde planten-en diersoorten worden specifieke schadebeperkende maatregelen in de inrichtingsplannen/projecten opgenomen. Deze maatregelen kunnen betrekking hebben op de locatiekeuze én op de werkwijze. Alleen in uiterste noodzaak worden soorten en hun leefgebieden geschaad en is een ontheffing nodig. De benodigde maatregelen worden door de beheerder in een 'Programma van Eisen' of in besteksvoorschriften ook voorgeschreven aan anderen die werkzaamheden in opdracht van de beheerder uitvoeren. De beheerder houdt hier toezicht op.

Tijdens de werkzaamheden wordt gecontroleerd op het alsnog voorkomen of hervestigen van overige en streng beschermde soorten. Indien dit het geval is worden het plan en/of de werkzaamheden hierop aangepast. Bijvoorbeeld door uitvoering in een andere periode, keuze voor een ander soort werkzaamheden of ander materieel en materiaal. Hoe dit gebeurt hangt af van de soort en de omstandigheden. Soms biedt bijvoorbeeld fasering of het bewaren van afstand een uitkomst, terwijl in andere gevallen soorten onder deskundige begeleiding verplaatst dienen te worden of de geplande inrichting aangepast dient te worden. Hiervoor kan het wel nodig zijn dat een ontheffing van artikel 13 van de Flora- en Faunawet aangevraagd moet worden.

Verboden handelingen ten aanzien van vogels, hun nesten en eieren worden door middel van preventie in alle gevallen voorkómen, bijvoorbeeld door de werkzaamheden buiten het broedseizoen te laten plaatsvinden.

4.3.2, Vellen en rooien van bomen en beplantingen

Beheertypen

Bomen en beplantingen:             struikenrij, struweel, singel, mantel, bos, bosplantsoen, spontane opslag, hakhout, solitaire boom, boomgroep, boomweide, bomenrij, laan, knotbomen, haag

Vellen en rooien van bomen en beplantingen wordt alleen gezien als ruimtelijke ingreep wanneer een complete opstand of rij verdwijnt.

Planning

Op plaatsen waar overige en streng beschermde soorten aanwezig zijn, wordt de uitvoeringsdatum van deze werkzaamheden afgestemd op de instandhouding van deze soorten. Er wordt gehandeld naar de volgende uitgangspunten.

-      De werkzaamheden (vellen of rooien) worden uitgevoerd in de periode van 15 juli tot 15 maart, dus buiten het broedseizoen. De werkzaamheden mogen alléén tijdens het broedseizoen (15 maart tot 15 juli) worden uitgevoerd, mits (vooraf) uit controle is komen vast te staan dat zich in de directe omgeving geen broedende vogels of nesten bevinden en andere soorten/elementen zoals opgenomen in het waarnemingenformulier.

-      Bomen met holen, spleten of rottingsgaten mogen niet worden gekapt, tenzij onderzoek heeft aangetoond dat deze bomen niet gebruikt worden door overige en streng beschermde fauna.

-      Bomen met 'bewoonde' holten, horsten of nesten mogen niet worden geveld, daar is een ontheffing voor nodig.

-      Werkzaamheden binnen een straal van 20 meter van een bewoonde dassenburcht mogen alléén plaatsvinden in de periode van 1 oktober tot 1 januari en alléén als daarbij geen gebruik wordt gemaakt van rijdend materieel.

Maatregelen en specifieke locaties

In aanvulling op bovenstaande fasering in de tijd, past de beheerder de volgende maatregelen toe.

-      Vellingswerkzaamheden en uitsleepwerkzaamheden binnen één vak worden uitgevoerd in een doorlooptijd die zo kort is als redelijkerwijs mogelijk.

-      Vellings- en sleepwerkzaamheden in de buurt van een boom waarin in dat seizoen een vogelnest is vastgesteld, mogen worden uitgevoerd in de periode van 15 maart tot 15 juli, mits 20 meter afstand tot die boom wordt aangehouden om de kans op verstoring van het nest of verontrusting van de vogels tot een minimum te beperken. De velrichting is altijd van zo'n boom afgewend.

-      Vellingswerkzaamheden in de buurt van een boom waarin zich een bewoonde roofvogelhorst of spechtenholte bevindt of waarvan bekend is dat die dient als vaste rusten verblijfplaats van vleermuizen of boommarters, mogen worden uitgevoerd in de periode van 15 maart tot 15 juli, mits 50 meter afstand tot die boom wordt aangehouden.

Dit om de kans op verstoring van deze soorten tot een minimum te beperken. De velrichting is altijd van zo'n boom afgewend.

-      Wanneer een lijnvormig element dat dienst doet als migratieroute voor vleermuizen wordt geveld, moet de lijnvormige structuur hersteld worden. Wanneer deze herplant niet mogelijk is moet vooraf een ontheffing worden aangevraagd.

4.3.3, Graafwerkzaamheden

De graafwerkzaamheden omvatten tevens de werkzaamheden ten aanzien van kabels en leidingen. Het graven van wateren is apart ondergebracht in paragraaf 4.3.4.

Beheertypen

Wegbermen:                              schraalgrasland, ruigte, recreatiegras, zoomvegetatie, dijken, onderhoudspaden, (uit)zichthoeken, bebakeningsstroken, ecologische berm, heischrale vegetaties

Planning

Op plaatsen waar overige en streng beschermde soorten aanwezig zijn, wordt de uitvoeringsdatum van deze werkzaamheden afgestemd op de instandhouding van deze soorten. Er wordt gehandeld naar de volgende uitgangspunten.

-      Graafwerkzaamheden vinden plaats buiten het broedseizoen (15 maart tot 15 juli) van vogels.

-      Graafwerkzaamheden mogen plaatsvinden binnen het broedseizoen van vogels (15 maart tot 15 juli), mits door onderzoek is vastgesteld dat zich op het terrein geen broedende vogels (meer) bevinden.

-      Voorafgaand aan graafwerkzaamheden op groeiplaatsen van overige en streng beschermde planten en waardplanten van overige en streng beschermde soorten worden deze, onder deskundige begeleiding, uitgestoken en op een geschikte locatie zo dicht mogelijk bij het huidige leefgebied teruggeplaatst.

-      Op plaatsen waar zich overige en streng beschermde amfibieën, reptielen en zoogdieren bevinden, geschiedt het verwijderen van vegetatie buiten de overwinteringsperiode (1 november -1 april) van deze soorten. Op plaatsen waar de zandhagedis wordt verwacht vinden geen werkzaamheden plaats tijdens het voortplantingsperiode van de soort.

Maatregelen en specifieke locaties

Wanneer na het graven nog andere werkzaamheden moeten plaatsvinden op de vergraven locatie, dan moeten zo nodig maatregelen genomen worden om te voorkómen dat hervestiging van overige en streng beschermde soorten op het terrein kan optreden.

In aanvulling op bovenstaande fasering in de tijd, past de beheerder de volgende maatregelen toe.

-      Het vrijhouden van het terrein van beplantingen, bijvoorbeeld door het terrein kaal te houden of dagelijks te gebruiken. Dit voorkomt voor een belangrijk deel de kolonisatie van het terrein door overige en streng beschermde soorten.

-      Plaatsen waar de kans bestaat dat overige en streng beschermde amfibieën (bijvoorbeeld rugstreeppad) het bouwrijpe terrein (opnieuw) kunnen koloniseren, worden uitgerasterd (met amfibieënraster). Andere methoden om te zorgen dat beschermde soorten zich niet (opnieuw) vestigen zijn het terrein tijdelijk kaal en vlak houden of dagelijks te verstoren. Verstoren mag alleen worden toegepast ter voorkoming van de vestiging van soorten, maar niet ter bestrijding van al aanwezige soorten.

-      Bij de tijdelijke opslag van grond moet worden voorkomen dat soorten als oeverzwaluw gaan nestelen in de taluds. Dit kan door middel van het toepassen van flauwe taluds (> 1:3).

4.3.4, Afdammen, dempen en graven van wateren

Hieronder vallen alle graafwerkzaamheden aan watergangen, waterpartijen en vaarwegen.

Bij graafwerkzaamheden aan vaarwegen en watergangen is dit inclusief het afdammen, leegpompen en dempen.

Beheertypen

Watergangen inclusief oevers:     greppel/droge sloot, zaksloot, sloot, plas-drasberm, rietland, moeras, natuurvriendelijke oevers

waterpartijen inclusief oevers:     poelen, vennen, meren

vaarweg inclusief oevers:            kanalen

Planning

Op plaatsen waar overige en streng beschermde soorten aanwezig zijn, wordt de uitvoeringsdatum van deze werkzaamheden afgestemd op de instandhouding van deze soorten. Er wordt gehandeld naar de volgende uitgangspunten.

-      Werkzaamheden als het afdammen, leegpompen en dempen of graven van watergangen op plaatsen waar overige en streng beschermde soorten aanwezig zijn, worden uitgevoerd in de periode van 15 juli tot 1 november. Dat wil zeggen na de voortplantingsperiode en vóór de winterslaap van amfibieën en reptielen en na het broedseizoen.

Maatregelen en specifieke locaties

Voorafgaand aan het dempen of vergraven van de watergang wordt deze zoveel mogelijk vrij gemaakt van overige en streng beschermde dieren en planten.

-      Wanneer overige en streng beschermde planten lokaal in hun voorkomen bedreigd worden door de ingreep (voor zover deze ingreep onvermijdelijk is), worden deze onder deskundige begeleiding ruim uitgestoken en op een geschikte locatie zo dicht mogelijk bij het huidig leefgebied teruggeplaatst.

-      Wanneer overige en streng beschermde dieren door de ingreep bedreigd worden, worden deze voorafgaande aan het dempen van de sloot onder deskundige begeleiding weggevangen en teruggeplaatst in geschikte biotopen in de directe omgeving.

In aanvulling op bovenstaande fasering in de tijd, past de beheerder de volgende maatregelen toe.

-      Bij het dempen van een watergang wordt het water één richting uitgedreven naar een naastliggende sloot, opdat aanwezige vissen, amfibieën en libellenlarven kunnen ontsnappen.

-      Wanneer zich overige en streng beschermde soorten bevinden in watergangen/waterpartijen/vaarwegen, worden voor aanvang van de werkzaamheden ten behoeve van het dempen van deze beheertypen eerst de nieuwe watergangen/waterpartijen/vaarwegen gegraven. Opdat soorten meteen kunnen uitwijken naar deze nieuwe plek.

-      Bij leegpompen van een watergang- of waterpartij worden overige beschermde vissen, amfibieën en libellenlarven tijdig weggevangen en in de directe omgeving in een geschikt biotoop uitgezet.

Wanneer het gaat om leefgebieden van streng beschermde soorten (tabel 3 in bijlage 1) wordt voorafgaand aan het dempen van watergangen eerst een ontheffing aangevraagd.

4.3.5, Sloop van bouw- en kunstwerken

Hieronder vallen alle sloopwerkzaamheden aan bouw- en kunstwerken. Werkzaamheden aan (vaar)wegmeubilair, waaronder verkeersborden en verlichting behoren niet tot het slopen van bouw- en kunstwerken. De kans op aanwezigheid van overige en streng beschermde soorten is daarbij namelijk minimaal. Bouw- en kunstwerken kunnen van belang zijn voor de volgende soortengroepen: (muur)planten, (broed)vogels (zoals huismus, uilen en zwaluwen), zoogdieren (vleermuizen en steenmarter), amfibieën en reptielen (muurhagedis). Vooral oude gebouwen vormen een geschikt leefgebied voor deze soorten.

Beheertype

bouw en kunstwerken:               gebouwen, muurvegetaties, kunstwerken, artistieke kunstwerken, viaducten, duikers, oeverconstructies, rotondes, riool

Planning

Op plaatsen waar overige en streng beschermde soorten aanwezig zijn, wordt de uitvoeringsdatum van deze werkzaamheden afgestemd op de instandhouding van deze soorten. Er wordt gehandeld naar de volgende uitgangspunten.

-      Groeiplaatsen van beschermde muurplanten worden in stand gehouden. Veel muurplanten behoren tot de overige en streng beschermde soorten van tabel 2.

-      Bouw- en kunstwerken worden vóór de ingreep gecontroleerd op het voorkomen van onder meer vogels (bijvoorbeeld uilen, huismussen, (gier)zwaluwen), overwinterende (overige en streng beschermde) amfibieën, reptielen, steenmarters en vleermuizen.

       Wanneer overige of streng beschermde soorten worden aangetroffen worden geen werkzaamheden uitgevoerd tijdens het broed- of nestelseizoen (15 maart -15 juli), noch tijdens de winterslaap van overwinterende vleermuizen (1 november -15 maart).

       Bij aanwezigheid van vleermuizen in bouw- en kunstwerken dient altijd een ontheffing aangevraagd te worden.

Maatregelen en specifieke locaties

In aanvulling op bovenstaande fasering in de tijd, past de beheerder de volgende maatregelen toe.

-      Wanneer vernietiging van groeiplaatsen onvermijdelijk is, worden onder deskundige begeleiding overige en streng beschermde muurplanten en muurvegetaties in bouw- en kunstwerken buiten de bloeitijd uitgestoken en elders in geschikt biotoop teruggeplaatst (eventueel samen met muurstukken, de aanwezigheid van de vegetatie kan namelijk samenhangen met de soort stenen/cement).

-      Bij substantiële aantasting van groeiplaatsen en verblijfplaatsen van overige en streng beschermde soorten worden maatregelen genomen om bij herontwikkeling van de locatie nieuw leefgebied voor de desbetreffende planten en dieren te creëren. Te denken valt aan het gebruik van speciale mortel voor muurplanten, nestgelegenheden voor zwaluwen en holten die als vaste verblijfplaats voor vleermuizen kunnen fungeren. Bij substantiële aantasting moet altijd een ontheffing worden aangevraagd.

-      Wanneer bij verlichting ten behoeve van werkzaamheden in de nabijheid sprake is van een migratieroute van vleermuizen wordt tussen zonsondergang en zonsopkomst de verlichting dusdanig aangepast dat de migrerende vleermuizen hier geen hinder van ondervinden. Dit kan door lagere lichtmasten en door de lampen/armaturen aan de bovenkant af te schermen zodat de verlichting alleen omlaag schijnt.

4.3.6, Bouwwerkzaamheden en aanleggen wegen en verhardingen

Hieronder vallen alle bouwwerkzaamheden aan bouw- en kunstwerken en het aanleggen van wegen en verhardingen. Werkzaamheden aan (vaar)wegmeubilair, waaronder verkeersborden en verlichting behoren niet tot de bouwwerkzaamheden. Bij bouwwerkzaamheden worden op of nabij de bouwplaats broedende vogels, kramende (overige en streng beschermde) zoogdieren en parende en ei-afzettende (overige en streng beschermde) amfibieën in de te hanteren werkwijze ontzien.

Beheertype

bouw en kunstwerken:               gebouwen, muurvegetaties, kunstwerken, artistieke kunstwerken, viaducten, duikers, oeverconstructies, rotondes, riool

Planning

Op plaatsen waar overige en streng beschermde soorten aanwezig zijn, wordt de uitvoeringsdatum van deze werkzaamheden afgestemd op de instandhouding van deze soorten. Er wordt gehandeld naar de volgende uitgangspunten.

-      Bouwwerkzaamheden vinden bij voorkeur plaats in de daglichtperiode, opdat verstoring van de omgeving door verlichting wordt voorkomen. Bij nachtelijke verlichting van de bouwplaats wordt uitstraling naar de omgeving voorkomen. Wanneer de bouwplaats is gelegen in de nabijheid van een migratieroute van vleermuizen, wordt de verlichting dusdanig aangepast dat de migrerende vleermuizen hier geen hinder van ondervinden. Dit kan door lagere lichtmasten en door de lampen/armaturen aan de bovenkant af te schermen zodat de verlichting alleen omlaag schijnt.

-      Werkzaamheden ten behoeve van het bouwrijp maken of het verharden van het terrein, zoals het verwijderden van aanwezige bomen en beplantingen en graafwerkzaamheden, vallen onder de betreffende subparagrafen in deze gedragscode.

Maatregelen en specifieke locaties

In aanvulling op bovenstaande fasering in de tijd, past de beheerder de volgende maatregelen toe.

-      De maatregelen die worden toegepast bij bouwwerkzaamheden en het aanleggen van verhardingen om schade te voorkomen, komen overeen met de maatregelen uit subparagraaf 4.3.3 'Graafwerkzaamheden'.

BIJLAGE 1, TABELLEN VRIJSTELLINGSBESLUIT

Deze gedragscode heeft betrekking op soorten die zijn opgenomen in de tabellen 2 en 3 van de AMvB art. 75 (versie 16 juni 2005). Hierin is tevens de Rode Lijst van 2004 opgenomen (R).

Tabel 2, Overige soorten

Zoogdieren

damhert R                                  Dama dama

edelhert                                     Cervus elaphus

eekhoorn                                   Sciurus vulgaris

grijze zeehond R                         Halichoerus grypus

grote bosmuis R                          Apodemus flavicollis

steenmarter                               Martes foina

wild zwijn                                   Sus scrofa

Reptielen en amfibieën

alpenwatersalamander                Triturus alpestris

levendbarende hagedis               Lacerta vivipara

Dagvlinders

moerasparelmoervlinder R           Euphydryas aurinia

vals heideblauwtje R                    Lycaeides idas

Vissen

bermpje                                    Noemacheilus barbatulus

kleine modderkruiper                  Cobitis taenia

meerval                                     Silurus glanis

rivierdonderpad                         Cottus gobio

Vaatplanten

aangebrande orchis R                  Orchis ustulata

aapjesorchis R                             Orchis simia

beenbreek R                               Narthecium ossifragum

bergklokje                                 Campanula rhomboidalis

bergnachtorchis R                       Platanthera chlorantha

bijenorchis                                 Ophrys apifera

blaasvaren R                               Cystopteris fragilis

blauwe zeedistel                         Eryngium maritimum

bleek bosvogeltje R                     Cephalantera damasonium

bokkenorchis R                           Himantoglossum hircinum

brede orchis R                            Dactylorhiza majalis majalis

bruinrode wespenorchis R            Epipactis atrorubens

daslook                                      Allium ursinum

dennenorchis R                           Goodyera repens

duitse gentiaan R                        Gentianella germanica

franjegentiaan R                         Gentianella ciliata

geelgroene wespenorchis R          Epipactis muelleri

gele helmbloem                          Pseudofumaria lutea

gevlekte orchis R                         Dactylorhiza maculata

groene nachtorchis R                   Coeloglossum viride

groensteel R                               Asplenium viride

grote keverorchis R                     Listera ovata

grote muggenorchis R                  Gymnadenia conopsea

gulden sleutelbloem R                 Primula veris

harlekijn R                                  Orchis morio

herfstschroeforchis R                   Spiranthes spiralis

hondskruid R                              Anacamptis pyramidalis

honingorchis R                            Herminium monorchis

jeneverbes R                              Juniperus communis

klein glaskruid                            Parietaria judaica

kleine keverorchis R                    Listera cordata

kleine zonnedauw R                    Drosera intermedia

klokjesgentiaan R                        Gentiana pneumonanthe

kluwenklokje R                            Campanula glomerata

koraalwortel R                             Corallorhiza trifida

kruisbladgentiaan R                     Gentiana cruciata

lange ereprijs                             Veronica longifola

lange zonnedauw R                     Drosera anglica

mannetjesorchis R                       Orchis mascula

maretak                                     Viscum album

moeraswespenorchis R                Epipactis palustris

muurbloem R                              Erysimum cheiri

parnassia R                                 Parnassia palustris

pijlscheefkelk R                           Arabis hirsuto sagittata

poppenorchis R                           Aceras anthropophorum

prachtklokje                               Campanula persicifolia

purperorchis R                            Orchis purpurea

rapunzelklokje R                         Campanula rapunculus

rechte driehoeksvaren R              Gymnocarpium robertianum

rietorchis                                   Dactylorhiza majalis praetermissa

ronde zonnedauw R                    Drosera rotundifolia

rood bosvogeltje R                      Cephalanthera rubra

ruig klokje                                 Campanula trachelium

schubvaren R                              Ceterach officinarum

slanke gentiaan R                        Gentianella amarella

soldaatje R                                 Orchis militaris

spaanse ruiter R                          Cirsium dissectum

steenanjer R                               Dianthus deltoides

steenbreekvaren                        Asplenium trichomanes

stengelloze sleutelbloem R           Primula vulgaris

stengelomvattend havikskruid R   Hieracium amplexicaule

stijf hardgras R                           Catapodium rigidum

tongvaren                                  Asplenium scolopendrium

valkruid R                                   Arnica montana

veenmosorchis R                         Hammarbya paludosa

veldgentiaan R                            Gentianella campestris

veldsalie R                                  Salvia pratensis

vleeskleurige orchis R                  Dactylorhiza incarnata

vliegenorchis R                            Ophrys insectifera

vogelnestje R                              Neottia nidus-avis

voorjaarsadonis                          Adonis vernalis

wantsenorchis R                          Orchis coriophora

waterdrieblad R                          Menyanthes trifoliata

weideklokje R                             Campanula patula

welriekende nachtorchis R            Platanthera bifolia

wilde gagel R                              Myrica gale

wilde herfsttijloos                       Colchicum autumnale

wilde kievitsbloem R                    Fritillaria meleagris

wilde marjolein                           Origanum vulgare

wit bosvogeltje R                         Cephalanthera longifolia

witte muggenorchis R                  Pseudorchis albida

zinkviooltje R                              Viola lutea calaminaria

zomerklokje R                             Leucojum aestivum

zwartsteel                                  Asplenium adiantum-nigrum

Kevers

vliegend hert                             Lucanus cervus

Kreeftachtigen

rivierkreeft                                 Astacus astacus

Vogels

alle inheemse vogels

Tabel 3, soorten bijlage IV HR/bijlage 1 AMvB

Bijlage 1 AMvB

Zoogdieren

das                                            Meles meles

boommarter R                            Martes martes

eikelmuis R                                 Eliomys quercinus

gewone zeehond R                      Phoca vitulina

veldspitsmuis R                           Crocidura leucodon

waterspitsmuis R                         Neomys fodiens

Reptielen en amfibieën

adder R                                      Vipera berus

hazelworm R                               Anguis fragilis

ringslang R                                 Natrix natrix

vinpootsalamander R                   Triturus helveticus

vuursalamander R                       Salamandra salamandra

Vissen

beekprik R                                  Lampetra planeri

bittervoorn R                              Rhodeus cericeus

elrits R                                       Phoxinus phoxinus

gestippelde alver R                      Alburnoides bipunctatus

grote modderkruiper R                Misgurnus fossilis

rivierprik                                    Lampetra fluviatilis

Dagvlinders

bruin dikkopje R                         Erynnis tages

dwergblauwtje R                         Cupido minimus

dwergdikkopje R                         Thymelicus acteon

groot geaderd witje R                  Aporia crataegi

grote ijsvogelvlinder R                 Limenitis populi

heideblauwtje R                          Plebejus argus

iepepage R                                 Strymonidia w-album

kalkgraslanddikkopje R                Spialia sertorius

keizersmantel R                          Argynnis paphia

klaverblauwtje R                         Cyaniris semiargus

purperstreepparelmoervlinder R   Brenthis ino

rode vuurvlinder R                      Palaeochrysophanus hippothoe

rouwmantel R                             Nymphalis antiopa

tweekleurig hooibeestje R            Coenonympha arcania

veenbesparelmoervlinder R          Bolaria aquilonais

veenhooibeestje R                       Coenonympha tullia

veldparelmoervlinder R                Melitaea cinxia

woudparelmoervlinder R              Melitaea diamina

zilvervlek R                                 Clossiana euphrosyne

Vaatplanten

groot zeegras R                          Zostera marina

Bijlage IV HR

Zoogdieren

baardvleermuis                          Myotis mystacinus

bechstein's vleermuis R               Myotis bechsteinii

bever R                                      Castor fiber

bosvleermuis                              Nyctalus leisleri

brandt's vleermuis R                    Myotis brandtii

bruinvis R                                   Phocoena phocoena

euraziatische lynx                       Lynx lynx

franjestaart R                             Myotis nattereri

gewone dolfijn                            Delphinus delphis

gewone dwergvleermuis              Pipistrellus pipistrellus

gewone grootoorvleermuis          Plecotus auritus

grijze grootoorvleermuis R           Plecotus austriacus

grote hoefijzerneus                    Rhinolophus ferrumequinum

hamster R                                  Cricetus cricetus

hazelmuis R                                Muscardinus avellanarius

ingekorven vleermuis R               Myotis emarginatus

kleine dwergvleermuis                Pipistrellus pygmaeus

kleine hoefijzerneus R                 Rhinolophus hipposideros

laatvlieger                                  Eptesicus serotinus

meervleermuis                           Myotis dasycneme

mopsvleermuis                           Barbastella barbastellus

nathusius' dwergvleermuis          Pipistrellus nathusii

noordse woelmuis R                     Microtus oeconomus

otter R                                       Lutra lutra

rosse vleermuis                          Nyctalus noctula

tuimelaar R                                 Tursiops truncatus

tweekleurige vleermuis               Vespertilio murinus

vale vleermuis R                          Myotis myotis

watervleermuis                           Myotis daubentonii

wilde kat                                    Felis silvestris

witflankdolfijn                             Lagenorhynchus acutus

witsnuitdolfijn                             Lagenorhynchus albirostris

Vissen

houting                                      Conegonus oxyrrhynchus

steur R                                       Acipenser sturio

Reptielen en amfibieën

boomkikker R                             Hyla arborea

geelbuikvuurpad R                      Bombina variegata

gladde slang R                            Coronella austriacus

heikikker R                                 Rana arvalis

kamsalamander R                       Triturus cristatus

knoflookpad R                             Pelobates fuscus

muurhagedis R                           Podarcis muralis

poelkikker R                               Rana lessonae

rugstreeppad                             Bufo calamita

vroedmeesterpad R                     Alytes obstetricans

zandhagedis R                            Lacerta agilis

Dagvlinders

donker pimpernelblauwtje R        Maculinea nausithous

grote vuurvlinder R                     Lycaena dispar

pimpernelblauwtje R                    Maculinea teleius

tijmblauwtje R                            Maculinea arion

zilverstreephooibeestje R             Coenonympha hero

Libellen

bronslibel                                   Oxygastra curtisii

gaffellibel R                                 Ophiogomphus cecilia

gevlekte witsnuitlibel R                Leucorrhinia pectoralis

groene glazenmaker R                 Aeshna viridis

noordse winterjuffer R                 Sympecma paedisca

oostelijke witsnuitlibel R               Leucorrhinia albifrons

rivierrombout R                           Stylurus flavipes

sierlijke witsnuitlibel R                 Leucorrhinia caudalis

Vaatplanten

drijvende waterweegbree R         Luronium natans

groenknolorchis R                       Liparis loeselii

kruipend moerasscherm R           Apium repens

zomerschroeforchis R                  Spiranthes aestivalis

Kevers

brede geelrandwaterroofkever    Dytiscus latissimus

gestreepte waterroofkever          Graphoderus bilineatus

heldenbok                                  Cerambyx cerdo

juchtleerkever                            Osmoderma eremita

Tweekleppigen

bataafse stroommossel R             Unio crassus

BIJLAGE 2, ACHTERGRONDEN FLORA- EN FAUNAWET EN GEDRAGSCODE

De Flora- en Faunawet beoogt de bescherming van in het wild levende planten en dieren.

Dit gebeurt onder meer door middel van:

-      enkele verbodsbepalingen

-      een algemene zorgplicht

Voor de verbodsbepalingen kent de Flora- en Faunawet zowel vrijstellingsmogelijkheden als een ontheffingsplicht. Ontheffingen en vrijstellingen worden alleen verleend indien werkzaamheden geen afbreuk doen aan de duurzame instandhouding van de onderhavige planten- of dierpopulatie(s). Voor soorten uit tabel 3 (bijlage IV van de Habitatrichtlijn en de bij Algemene Maatregel van Bestuur aangewezen soorten) gelden daarnaast verzwaarde eisen.

Verbodsbepalingen

Door de combinatie van een activiteit en soorten uit een bepaald beschermingsregime en een beheertype kan worden bepaald welke verbodsbepalingen uit de Flora- en Faunawet worden overtreden door de werkzaamheden. Onderstaand overzicht geeft een beeld van de belangrijkste verbodsbepalingen uit de Flora- en Faunawet.

Artikel 8.

Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen.

Artikel 9.

Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.

Artikel 10.

Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.

Artikel 11.

Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.

Artikel 12.

Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen.

Artikel 13.

Het is verboden inheemse en uitheemse beschermde plant- en diersoorten in en uit te voeren, te verhandelen of in het bezit te hebben.

Voor de overige (tabel 2) en streng (tabel 3) beschermde soorten geldt een vrijstelling van de verboden 8, 9, 11 en 12 mits gehandeld wordt volgens een door de Minister goedgekeurde gedragscode.

Vrijstelling van verbodsbepaling 10 (opzettelijk verontrusten) voor de soorten van bijlage 1 van het Vrijstellingsbesluit en bijlage IV van de Habitatrichtlijn (m.a.w. streng beschermde soorten) is niet opgenomen. Dit heeft voornamelijk een wetstechnische achtergrond.

Opzettelijke verontrusting van dieren van die soorten is dus niet toegestaan. Om zoveel mogelijk te waarborgen dat geen opzettelijke verontrusting kan plaatsvinden bij de werkzaamheden, besteedt deze gedragscode bijzondere aandacht aan het zorgvuldig handelen met betrekking tot de betreffende soorten.

Algemene zorgplicht

De Flora- en Faunawet spreekt daarnaast, voor alle planten en dieren van een 'algemene zorgplicht' (artikel 2). In artikel 2 van de Flora- en Faunawet wordt de zorgplicht als volgt omschreven.

1.    Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

2.    De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

BIJLAGE 3, TOETSING ONTHEFFINGSAANVRAAG

Een ingediende ontheffing wordt getoetst aan de hand van de onderstaande wettelijke regimes.

Regime ten aanzien van overige beschermde soorten (tabel 2 in bijlage 1)

Wanneer werkzaamheden worden ondernomen die zijn te kwalificeren als 'bestendig beheer en onderhoud' of 'bestendig gebruik' of 'ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen', geldt een vrijstelling voor overige beschermde soorten voor artikel 8 t/m 12 van de Flora- en Faunawet, mits werkzaamheden worden uitgevoerd op basis van een door de Minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Hetzelfde geldt voor alle in het wild levende vogelsoorten.

Voor andere werkzaamheden dan hierboven genoemd is voor overige beschermde soorten een ontheffing nodig. Een ontheffingaanvraag voor deze soorten wordt getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.

Regime ten aanzien van streng beschermde soorten (tabel 3 in bijlage 1)

Wanneer werkzaamheden worden ondernomen die zijn te kwalificeren als 'bestendig beheer en onderhoud' of 'bestendig gebruik', geldt een vrijstelling voor streng beschermde soorten voor artikel 8 t/m 12 van de Flora- en Faunawet, mits werkzaamheden worden uitgevoerd op basis van een door de Minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Deze vrijstelling is enigszins beperkt; voor werkzaamheden die zijn te kwalificeren als 'bestendig beheer en onderhoud in de landbouw en bosbouw' en 'bestendig gebruik' geldt géén vrijstelling voor artikel 10 van de Flora- en Faunawet (opzettelijke verstoring), ook niet op basis van een gedragscode. Voor streng beschermde soorten moet voor deze werkzaamheden voor artikel 10 een ontheffing aangevraagd worden.

Als iemand werkzaamheden onderneemt die zijn te kwalificeren als 'ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen' geldt voor streng beschermde soorten géén vrijstelling voor overtreding van de artikelen 8 t/m 12, ook niet op basis van een gedragscode. Voor deze situaties dient een ontheffing te worden aangevraagd.

Een ontheffingaanvraag voor streng beschermde soorten wordt getoetst aan drie criteria.

1.    Er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang (een dwingende reden van groot openbaar belang).

2.    Er is geen alternatief (de ingreep kan niet op een andere, minder schadelijke wijze of op een andere locatie plaatsvinden).

3.    De overtreding doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Deze drie criteria vormen de zogenaamde uitgebreide toets. De drie criteria staan naast elkaar en niet na elkaar (aan alle drie moet voldaan zijn).

Onder een in of bij de Wet genoemd belang wordt verstaan:

-      onderzoek en onderwijs

-      repopulatie en herintroductie

-      bescherming van flora en fauna

-      veiligheid van het luchtverkeer

-      volksgezondheid of openbare veiligheid

-      dwingende redenen van openbaar belang

-      het voorkomen van ernstige schade aan vormen van eigendom

-      belangrijke overlast veroorzaakt door dieren

-      uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud in de landbouw en bosbouw

-      bestendig gebruik

-      uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen of inrichtingen

Indien de Wet verplicht tot compensatie van leefgebieden, worden nieuwe leefgebieden aangelegd voor de betreffende soorten, waarbij:

-      de oppervlakte van het nieuw in te richten terrein voldoende groot en voldoende geschikt is om de betreffende soort(en) te handhaven;

-      het nieuwe terrein deel uitmaakt van een samenhangend ruimtelijk netwerk van geschikte leefgebieden voor de betreffende soorten;

-      het nieuwe terrein tijdig voor de aanvang van de ingreep gereed is en geschikt is voor het herbergen van de desbetreffende soort(en).

BIJLAGE 4, DEFINITIES

Achterstallig onderhoud

Er is sprake van achterstallig onderhoud wanneer werkzaamheden niet volgens de gebruikelijke en noodzakelijke frequentie zijn uitgevoerd.

Actieradius

De maximale afstand die een dier zich dagelijks verplaatst van zijn nest- of rustplaats. Er wordt ook de maximale afstand onder verstaan die de grote meerderheid van individuen van een diersoort kan afleggen op zoek naar een nieuw leefgebied.

Bebakeningsstrook

Strook van 1 à 1,5 meter direct grenzend aan de verharding welke intensiever wordt onderhouden ten einde te zorgen voor een goede afvoer van water van het wegdek en een goed zicht op bebordingen en bewegwijzering.

Beheerder

Verantwoordelijke partij voor werkzaamheden in het kader van 'bestendig beheer en onderhoud' en 'ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen'.

Broedgeval

Iedere locatie waar een bewoond nest is vastgesteld of waarvan op basis van het vastgestelde territorium moet worden aangenomen dat er een bewoond nest aanwezig is.

Broedkolonie (vogels)

Een kolonie kan worden omschreven als een groep nesten van één soort vogels bij elkaar. De omvang kan variëren van enkele nesten vlak bijeen tot vele duizenden verspreid over een groot gebied. Gemakshalve wordt ook een solitair nest van een kolonievormende vogel als kolonie aangemerkt. Kolonies zijn meestal gemakkelijk te onderscheiden (bosje, ven, eiland, zandafgraving) en zijn vaak jarenlang op dezelfde plaats aanwezig. (bron: de nieuwe Handleiding LSB, Sovon). Het gaat om de volgende soorten: aalscholver, zwartkopmeeuw, grote stern, oeverzwaluw, blauwe reiger, kokmeeuw, visdief, huiszwaluw, purperreiger, stormmeeuw, noordse stern, roek, lepelaar, kleine mantelmeeuw, dwergstern, zilvermeeuw, zwarte stern, kleine zilverreiger.

DEC-protocol

Richtlijnen over hoe te handelen bij het vangen van (zoog)dieren.

Deskundige begeleiding

Onder toezicht van een ecoloog of iemand met voldoende kennis van de uit te voeren werkzaamheden en de betrokken soorten.

Ecologische verbindingszone

Landschappelijk element van per diersoort of ecosysteemtype verschillend formaat, vorm en vegetatietype dat verbindingen in het landschap voor die diersoort of dat ecosysteemtype behoudt of verbetert.

Effect op populatie

Op welk niveau gekeken moet worden hangt weer af van de zeldzaamheid van de soort. Een zeer zeldzame soort zal op lokaal niveau bezien moeten worden. Een zeer algemene soort kan op Europees niveau bekeken worden.

Faunavoorziening

Voorziening bij een infrastructureel werk om de uit dat werk voortvloeiende negatieve gevolgen voor de fauna zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Lichte toets

Voor soorten van tabel 1 en tabel 2 is de lichte toets van toepassing. Deze toets houdt in dat de werkzaamheden het voortbestaan van de soort niet in gevaar mogen brengen.

Uitgebreide toets

Voor soorten van tabel 3 en vogelsoorten is de uitgebreide toets van toepassing. Deze toets houdt in dat de werkzaamheden het voortbestaan van de soort niet in gevaar mogen brengen, dat er geen alternatief is voor de activiteit en dat de activiteit past binnen een bepaald belang (zie bijlage 3).

In sommige gevallen gelden bovendien aanvullende toetsingscriteria. Als het gaat om een ontheffingaanvraag in het kader van bestendig beheer en onderhoud in landbouw of bosbouw, of bestendig gebruik, of ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen én het gaat om soorten van tabel 3 of vogelsoorten, dan wordt extra getoetst op het volgende criterium: de werkzaamheden moeten zodanig uitgevoerd worden dat er sprake is van 'zorgvuldig handelen'.

Uitvoerende(n)

Door beheerder aangewezen partij voor uitvoering van werkzaamheden in het kader van 'bestendig beheer en onderhoud' en 'ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen'.

Vrijstelling of ontheffing

Het verschil tussen vrijstelling en ontheffing is van wetstechnische aard. Een vrijstelling is een algemeen geldende uitzondering op een wettelijk verbod voor een (bepaalde) categorie van gevallen. Een ontheffing is een besluit waarbij in een individueel concreet geval een uitzondering op een wettelijk verbod wordt gemaakt.

Wezenlijke invloed

Hiermee wordt gedoeld op wezenlijke negatieve invloed op de soort. Of sprake is van wezenlijk negatieve invloed op de soort hangt af van de lokale, regionale, landelijke en Europese stand van de soort. Bij activiteiten waarbij bijvoorbeeld enkele dieren van een soort geschaad dreigen te worden, moet worden bekeken welk effect dit heeft op de populatie: de stand van de soort op lokaal, regionaal, landelijk of Europees niveau.

Daarnaast is het van belang of de populatie een negatief effect zélf teniet kan doen. Als het negatieve effect van tijdelijke aard is, kan de betreffende populatie van de soort zich gemakkelijker herstellen dan wanneer het gaat om een aanhoudend negatief effect.

Over het algemeen is eerder sprake van wezenlijke invloed op een soort bij zeldzame soorten dan bij algemene soorten.

Dit negatief effect kan teniet worden gedaan doordat er bijvoorbeeld voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders. Bij soorten die zich niet over grote afstanden kunnen verplaatsen, dus waarvan de uitwijkmogelijkheid gering is, zoals amfibieën, reptielen en veel soorten insecten en planten, is eerder sprake van wezenlijke invloed dan bij soorten die zich over grotere afstanden kunnen verplaatsen. Zo hebben de vlindersoort pimpernelblauwtje en de kamsalamander een actieradius van 0-1 kilometer, de zandhagedis heeft een actieradius van 1-3 kilometer en de bever heeft een actieradius van 15-25 km.

Zorgvuldig handelen of algemene zorgplicht

Zorgvuldig handelen houdt o.a. in dat er geen "wezenlijke invloed" is op beschermde soorten en dat schade aan soorten zo veel mogelijk wordt voorkomen. Het begrip 'zorgvuldig handelen' in de AMvB moet onderscheiden worden van de algemene zorgplicht.

De algemene zorgplicht houdt een algemeen beschaafd en fatsoenlijk handelen in. Zorgvuldig handelen gaat verder: de aanvrager moet actief optreden om alle mogelijke schade aan de soort te voorkomen. Wat dat in de praktijk betekent verschilt van geval tot geval. De werkwijze kan bijvoorbeeld worden aangepast (bijv. van binnen naar buiten maaien of een talud afdekken) of er worden compenserende maatregelen genomen.