Verordening MKB Innovatiestimulering Regio en Topsectoren Noord-Nederland

Geldend van 13-06-2015 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 19-05-2015

Intitulé

Verordening MKB Innovatiestimulering Regio en Topsectoren Noord-Nederland

Inhoud

Paragraaf 1, Algemeen

Artikel 1,   Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. groep: een economische eenheid waarin een of meer natuurlijke personen, privaatrechtelijke rechtspersonen of ondernemingen organisatorisch zijn verbonden met een of meer andere natuurlijke personen, privaatrechtelijke rechtspersonen of ondernemingen;

b. adviesorganisatie: een organisatie die deskundigheid heeft op het gebied van het in deze regeling te subsidiëren innovatie-adviesproject;

c. Algemene Groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) nummer 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU, L187);

d. De-minimisverordening: Verordening (EU) nummer 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU, L 352);

e. haalbaarheidsproject: onderzoek naar en de analyse van het potentieel van een project, inclusief trial and error-onderzoek, met als doel de besluitvorming om tot onderzoek of ontwikkeling over te gaan te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en de zwakke punten van een project, de kansen en risico's in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn;

f. innovatie-adviesproject: een activiteit gericht op de totstandkoming van innovaties bij de MKB-onderneming door het omzetten van kennis in een nieuw product, productieproces of dienst of de vernieuwing daarvan;

g. Innovatieprogramma's topsectoren: de thema's zoals omschreven in de innovatieprogramma's voor de topsectoren water, agri & food, tuinbouw & uitgangsmaterialen, hightech systemen & materialen (inclusief ICT), chemie (waaronder bio based economy), life science & health, energie, logistiek en creatieve industrie en zoals deze ter inzage liggen bij het SNN en de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen (en www.rvo.nl);

h. kennisinstelling:

i. onder a, b, c, g of h van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een onder j van de bijlage bij die wet bedoeld academisch ziekenhuis en Nyenrode Business Universiteit;

ii. andere dan de hiervoor sub i bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

iii. geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

1.openbare instelling voor hoger onderwijs of een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als hiervoor bedoeld onder h, sub i;

2.onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

iv. rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als hiervoor bedoeld onder h, sub i, ii en iii, direct of indirect:

1.meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft;

2.volledig aansprakelijk vennoot is; of

3.overwegende zeggenschap heeft;

v. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als hiervoor bedoeld onder h, sub i, ii, iii en iv;

i. MKB-onderneming: kleine onderneming, middelgrote of micro-onderneming in de zin van bijlage I van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening;

j. R&D-samenwerkingsproject: project, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, in daadwerkelijke samenwerking en voor gezamenlijke rekening en risico uitgevoerd door een R&D-samenwerkingsverband;

k. R&D-samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden MKB-ondernemingen, welk verband is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een R&D-samenwerkingsproject;

l. de-minimisverklaring: een verklaring als bedoeld in bijlage I bij deze regeling;

m. SNN: Samenwerkingsverband Noord-Nederland.

Artikel 2, Doel van de regeling

De subsidieregeling heeft als doel innovatie bij het midden- en kleinbedrijf in de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen te stimuleren.

Artikel 3, Subsidiabele activiteiten

1. Subsidie kan worden verstrekt aan een MKB-onderneming die volgens het handelsregister een vestiging heeft in de provincies Drenthe, Fryslân of Groningen en daar ondernemingsactiviteiten uitvoert.

2. Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die passen binnen:

a. Research and Innovation Strategy for Smart Specialization (RIS3) Noord-Nederland en de Noordelijke Innovatie Agenda (NIA); en

b. De innovatieprogramma's topsectoren.

Artikel 4, Weigeringsgronden

De subsidie wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht, in ieder geval geweigerd indien:

a. werkzaamheden in het project zijn aangevangen vóór de ontvangst van de aanvraag;

b. het project niet voldoet aan het bepaalde in deze regeling;

c. het project niet in overeenstemming is met het doel van deze regeling;

d. tegen het project anderszins overwegende bezwaren bestaan;

e. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag op de uiterste datum van indiening in het geval van verdeling als bedoeld in artikel 5, vierde en vijfde lid;

f. de aanvrager een ondernemer is tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel a, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening;

g. de onderneming de subsidie wil aanwenden voor een project waarvoor reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt of dat deel uitmaakt van een dergelijk project;

h. aan de aanvrager in hetzelfde kalenderjaar al subsidie is verstrekt op grond van deze verordening of op grond van titel 3.3 of titel 3.4 van de Regeling nationale EZ-subsidies of een andere regionale MI(R)T-verordening.

Artikel 5, Subsidieplafonds

1. Het dagelijks bestuur SNN stelt een subsidieplafond vast voor het verstrekken van subsidie op in een bepaalde periode ontvangen aanvragen voor de subsidiabele activiteiten innovatie-adviesproject en haalbaarheidsproject als genoemd in artikel 10 en 19.

2. Het dagelijks bestuur SNN verdeelt het in het vorige lid bedoelde bedrag op volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat, wanneer de aanvrager met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen, als datum van ontvangst geldt de dag waarop de aanvulling is ontvangen.

3. Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen als bedoeld in het vorige lid, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van loting.

4. Het dagelijks bestuur SNN stelt een subsidieplafond vast voor het verstrekken van subsidie op in een bepaalde periode ontvangen aanvragen voor de subsidiabele activiteiten R&D-samenwerkingsprojecten als genoemd in artikel 27.

5. Het dagelijks bestuur SNN verdeelt het in het vorige lid bedoelde bedrag op volgorde van rangschikking conform artikel 30. Indien het subsidieplafond zou worden overschreden bij subsidieverlening aan meerdere aanvragen die gelijk zijn gerangschikt, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van loting.

Artikel 6, Algemene bepalingen omtrent subsidiabele kosten

Niet subsidiabel zijn:

a. omzetbelasting in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 en vergelijkbare belasting van andere staten;

b. buitenlandse reis- en verblijfkosten;

c. boetes en sancties.

Artikel 7, Algemene bepaling omtrent de hoogte van de subsidie

Het bedrag van de subsidie wordt verlaagd indien de normen van de Europese Commissie daartoe nopen.

Artikel 8, Aanvraagformulier

1. Subsidie wordt aangevraagd door middel van een door het dagelijks bestuur SNN vastgesteld aanvraagformulier. Het formulier vermeldt welke bijlagen bij de aanvraag worden overgelegd.

2. De aanvrager voegt bij de aanvraag in ieder geval een beknopte samenvatting van het project waarvoor de subsidie wordt aangevraagd die kan worden gebruikt in voor een ieder toegankelijke publicaties.

Artikel 9, Bevoorschotting

1. Subsidies tot € 25.000,-- worden binnen 3 weken na de verleningsbeschikking voor 100% bevoorschot.

2. Subsidies vanaf € 25.000,-- kunnen op verzoek worden bevoorschot:

a. nadat het SNN van de subsidieontvanger een schriftelijke verklaring dat met de uitvoering van het project is begonnen heeft ontvangen kan een eerste voorschot van 50% worden verleend;

b.nadat het SNN van de subsidieontvanger een schriftelijke verklaring heeft ontvangen dat het project voor meer dan 50% is uitgevoerd kan een tweede voorschot van 30% worden verleend.

Paragraaf 2, Innovatie-adviesproject

De bepalingen in deze paragraaf gelden alleen voor een innovatie-adviesproject.

Artikel 10, Innovatie-adviesproject

1. Voor subsidie komt in aanmerking een innovatie-adviesproject ten behoeve van een MKB-onderneming.

2. Als subsidiabele kosten komen hierbij in aanmerking de in redelijkheid te maken kosten van het inschakelen van een kennisinstelling of een onafhankelijke adviesorganisatie voor advies al dan niet op basis van te verrichten nader onderzoek. Het advies kan technisch, organisatorisch of economisch van aard zijn.

Artikel 11, Subsidiepercentage

De subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten.

Artikel 12, Subsidiehoogte

Het subsidiebedrag bedraagt ten hoogste € 10.000,--.

Artikel 13, Verplichting aanvraag

1. De aanvraag gaat in ieder geval vergezeld van een beknopt projectplan, waarin in ieder geval de adviesvraag en de doelstelling van het innovatie-adviesproject zijn opgenomen, de kennisinstelling of adviesorganisatie worden genoemd waarmee de aanvrager het innovatie-adviesproject gaat uitvoeren, alsmede een offerte.

2. Bij de aanvraag wordt door de aanvrager een de-minimisverklaring overgelegd.

Artikel 14, Subsidieverplichtingen

1. Met de uitvoering van het innovatie-adviesproject wordt gestart binnen 4 maanden na de subsidieverlening.

2. Een innovatie-adviesproject wordt binnen 12 maanden na de start van het innovatie-adviesproject afgerond.

Artikel 15, Meldingsplicht en desgevraagd verantwoorden

De subsidieaanvrager is verplicht:

a. onverwijld een schriftelijke melding te doen zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan;

b. desgevraagd, door middel van een verslag van de uitgevoerde werkzaamheden van de kennisinstelling of de adviesorganisatie en een samenvatting van het project, aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 16, Weigeringsgronden

Subsidie op grond van deze paragraaf wordt in aanvulling op artikel 4 voorts geweigerd indien:

a. ter zake van de subsidiabele kosten vóór ontvangst van de aanvraag verplichtingen zijn aangegaan;

b. niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de de-minimisverordening.

Artikel 17, Beslissen aanvraag

De termijn voor het nemen van een besluit op een subsidieaanvraag wordt gesteld op 8 weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

Artikel 18, Vaststelling

In afwijking van artikel 18 van de Kaderverordening subsidies Samenwerkingsverband Noord-Nederland 2000 wordt de subsidie ambtshalve vastgesteld binnen 19 maanden na de bekendmaking van het besluit tot subsidieverlening.

Paragraaf 3, Haalbaarheidsprojecten

De bepalingen in deze paragraaf gelden alleen voor een haalbaarheidsproject.

Artikel 19, Haalbaarheidsproject

1. Voor subsidie komt in aanmerking een haalbaarheidsproject ten behoeve van een MKB-onderneming.

2. Als subsidiabele kosten komen hierbij de kosten in aanmerking die in redelijkheid zijn toe te rekenen aan het haalbaarheidsproject.

Artikel 20, Subsidiepercentage

De subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten.

Artikel 21, Subsidiehoogte

Het subsidiebedrag bedraagt ten hoogste € 50.000,--.

Artikel 22, Subsidieverplichtingen

1. Met de uitvoering van het haalbaarheidsproject wordt gestart binnen 4 maanden na de subsidieverlening.

2. Het haalbaarheidsproject wordt uitgevoerd binnen 12 maanden na de start van het haalbaarheidsproject.

Artikel 23, Meldingsplicht

De subsidieaanvrager is verplicht onverwijld een schriftelijke melding te doen zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 24, Weigeringsgronden

Subsidie op grond van deze paragraaf wordt in aanvulling op artikel 4 voorts geweigerd indien:

a. de voorgenomen activiteiten waarop het haalbaarheidsproject betrekking heeft in technische of financiële zin onvoldoende risicovol zijn om het haalbaarheidsproject te rechtvaardigen;

b. het haalbaarheidsproject onvoldoende inzicht geeft in het technisch of economisch perspectief en de uitvoerbaarheid van de voorgenomen activiteiten waarop het haalbaarheidsproject betrekking heeft.

Artikel 25, Beslissen aanvraag

De termijn voor het nemen van een besluit op een subsidieaanvraag wordt gesteld op 8 weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

Artikel 26, Vaststelling

1. De subsidieontvanger dient uiterlijk binnen 4 weken na afloop van het project een verzoek tot subsidievaststelling in, waarin de subsidieontvanger door middel van een verslag van de uitgevoerde werkzaamheden of een rapport en een samenvatting van het project aantoont dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

2. De termijn voor het nemen van een besluit op een verzoek tot subsidievaststelling wordt gesteld op 13 weken na de datum van ontvangst van dit verzoek.

Paragraaf 4, R&D Samenwerkingsprojecten

De bepalingen in deze paragraaf gelden alleen voor een R&D-samenwerkingsproject

Artikel 27, R&D-samenwerkingsproject

1. Voor subsidie komt in aanmerking een R&D-samenwerkingsproject dat door een R&D-samenwerkingsverband wordt uitgevoerd.

2. Als subsidiabele kosten komen in aanmerking de kosten bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.

3. Elke deelnemer aan het R&D-samenwerkingsverband neemt niet meer dan 70% van de voor subsidie in aanmerking komende kosten van het R&D-samenwerkingsproject voor zijn rekening.

4. Ten aanzien van het samenwerkingsproject geldt dat minimaal 40% van de subsidiabele kosten gemaakt worden door een deelnemer die is gevestigd in de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen.

Artikel 28, Subsidiepercentage

De subsidie bedraagt ten hoogste 35% van de subsidiabele kosten.

Artikel 29, Subsidiehoogte

1. Voor een klein R&D-samenwerkingsproject bedraagt het subsidiebedrag ten hoogste € 200.000,--, waarbij het subsidiebedrag per deelnemer aan het samenwerkingsverband ten minste € 25.000,-- bedraagt en ten hoogste € 100.000,--.

2. Voor een groot R&D-samenwerkingsproject bedraagt het subsidiebedrag ten minste € 200.000,-- en ten hoogste € 350.000,--, waarbij het subsidiebedrag per deelnemer aan het samenwerkingsverband ten minste € 50.000,-- bedraagt en ten hoogste € 175.000,--.

Artikel 30, Rangschikking

1. Het dagelijks bestuur SNN kent aan een project aan de hand van de volgende criteria een hoger aantal punten toe naarmate:

a. er meer technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaand product, proces of dienst wordt verwacht;

b. er meer economische waarde wordt gecreëerd voor de deelnemers in het R&D-samenwerkingsverband, de sectoren genoemd in de programma's topsectoren of de Noord-Nederlandse economie;

c. de kwaliteit van de R&D samenwerking hoger is, ten minste blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de capaciteiten van de deelnemers en de kwaliteit van de projectorganisatie;

d. er meer sprake is van sectoroverstijgende combinaties en van combinaties van de sectoren genoemd in de programma's topsectoren die niet conventioneel zijn.

2. Het dagelijks bestuur SNN kent voor de onderdelen a, b en c van het eerste lid ten minste 1 en ten hoogste 30 punten toe en voor onderdeel d van het eerste lid ten minste 1 en ten hoogste 10 punten.

3. Het dagelijks bestuur SNN rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger, naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

Artikel 31, Subsidieverplichtingen R&D-project

1. Met de uitvoering van het R&D-samenwerkingsproject wordt gestart binnen 4 maanden na subsidieverlening.

2. Het project wordt uitgevoerd binnen 24 maanden na de start van het project.

3. Bij de subsidieverlening wordt in elk geval de verplichting opgelegd de kosten van de uitvoering van het project op eenduidige wijze in de administratie van de subsidieontvanger weer te geven.

Artikel 32, Beslissen aanvraag

De termijn voor het nemen van een besluit op een subsidieaanvraag wordt gesteld op 13 weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

Artikel 33, Vaststelling

De subsidieontvanger dient binnen 4 weken na afloop van het project een verzoek tot subsidievaststelling in met gebruikmaking van een daartoe ter beschikking gesteld formulier.

Artikel 34, Termijnen

De termijn voor het nemen van een besluit op een verzoek tot subsidievaststelling wordt gesteld op 13 weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

Artikel 35, Bedrag vaststelling

Het subsidiebedrag wordt vastgesteld op basis van de subsidiabele kosten die door de subsidieontvanger zijn gemaakt en betaald ten behoeve van het project.

Paragraaf 5, Slotbepalingen

Artikel 36, Toezicht

1. Ten behoeve van de uitvoering van deze regeling kunnen toezichthouders als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht worden aangewezen.

2. De in het eerste lid bedoelde toezichthouders zijn belast met het toezicht op de naleving van de in of krachtens de Algemene wet bestuursrecht en in of krachtens deze regeling gegeven voorschriften.

Artikel 37, Bekendmaking en inwerkingtreding

1. Deze verordening wordt bekendgemaakt in het Provinciaal blad en treedt in werking met ingang van 19 mei 2015.

2. Deze verordening werkt terug tot en met 19 mei 2015, voor zover de bekendmaking plaatsvindt na 19 mei 2015.

Artikel 38, Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als MI(R)T Noord-Nederland.

Toelichting

Inleiding

In 2014 zijn er door het Rijk en de 12 provincies (georganiseerd in 5 landsdelen) afspraken gemaakt over harmonisering van het voor het midden- en kleinbedrijf beschikbare instrumentarium voor innovatieondersteuning.

Een van de eerste stappen die richting harmonisering is gezet, is de ontwikkeling van een gezamenlijke instrumentenkoffer. De inhoud van de koffer is gebaseerd op het de bestaande regeling 'MKB-innovatiestimulering Regio en Topsectoren (MI(R)T)' van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Voor 2015 is de koffer gevuld met 5 instrumenten, waarvan het SNN er in Noord-Nederland 2 uitvoert: een subsidieregeling voor haalbaarheidsprojecten en voor innovatie-adviesprojecten. Van de andere 3 instrumenten worden er 2 (landelijk) door RVO uitgevoerd: regelingen voor kennisvouchers en (grote) R&D-samenwerkingsprojecten. Een regionaal instrument voor kleine samenwerkingsprojecten behoort ook tot de koffer. In 2015 wordt dit instrument in Noord-Nederland echter niet opengesteld. Ondernemers kunnen voor ondersteuning van de onder dit instrument vallende activiteiten terecht bij de tenders Valorisatie van het Operationeel programma EFRO 2014-2020 voor Noord-Nederland.

Overheden mogen op grond van de Europese staatssteunregels geen steun geven aan ondernemingen, tenzij (kort samengevat) is bepaald dat dat wel mag. De MI(R)T-regeling is deels gebaseerd op de De-minimisverordening, namelijk voor het onderdeel innovatie-adviesproject.

Voor de onderdelen haalbaarheidsproject en R&D-samenwerkingsproject is de verordening gebaseerd op de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.

In artikel 5 wordt benoemd dat er subsidieplafonds voor de verschillende onderdelen zullen worden vastgesteld.

Per tijdvak besluit het dagelijks bestuur SNN welke onderdelen voor dat tijdvak opengesteld worden. Indien in een bepaalde periode geen subsidie gegeven kan worden voor een bepaald onderdeel, zal het subsidieplafond daarvoor op €0,-- gesteld worden.

In het jaar 2015 zal één subsidieplafond gelden voor het innovatie-adviesproject en het haalbaarheidsproject en is het subsidieplafond voor het R&D-samenwerkingsproject op € 0,-- gesteld.

Artikelsgewijze toelichting

Vastgesteld door het dagelijks bestuur van het SNN op 31 maart 2015

Artikel 1

Sub i

Conform bijlage 1 van de verordening (EG) nummer 651/2014 van de commissie van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met interne markt verenigbaar worden verklaard ("de algemene groepsvrijstellingsverordening"), vastgestelde definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (KMO's) behoren tot de categorie KMO's, ondernemingen waar minder dan 250 fte werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet € 50 miljoen of het jaarlijkse balanstotaal € 43 miljoen niet overschrijdt. Deze normen worden verder aangehaald als MKB-normen.

Gevolg van deze Europese regelgeving is dat voor het bepalen of de aanvragende onderneming een KMO is, gekeken dient te worden naar het gehele verband van ondernemingen waartoe de aanvragende onderneming behoort. Denk bijvoorbeeld aan moedermaatschappijen, zusterondernemingen en dochterondernemingen. Indien de aanvragende onderneming direct of indirect voor 25% of meer en minder dan 50% qua aandelenkapitaal en/of zeggenschapsrelaties heeft met andere ondernemingen, wordt voor het bepalen of de aanvragende onderneming een KMO is het aantal werkzame personen, de jaaromzet en het balanstotaal van die ondernemingen naar rato meegenomen. Dit geldt ook indien een andere onderneming 25% of meer aandelen in de aanvragende onderneming heeft.

Indien de aanvragende onderneming op een andere onderneming of een andere onderneming op de aanvragende onderneming overheersende invloed kan uitoefenen of een andere invloed heeft als genoemd in de definitie van een KMO, dienen voor het bepalen of de aanvragende onderneming een KMO is, het aantal fte, de jaaromzet en het balanstotaal van die ondernemingen volledig meegenomen te worden.

Indien een of meer overheidsinstanties of openbare lichamen gezamenlijk direct of indirect zeggenschap heeft of hebben over 25% of meer van het kapitaal of de stemrechten van de aanvragende onderneming, kan de aanvragende onderneming (behoudens de uitzonderingen die in de definitie zijn genoemd) niet als een KMO worden aangemerkt.

Artikel 3

Eerste lid

Aan natuurlijke personen kan geen subsidie worden verleend.

Tweede lid, sub a

De Research and Innovation Strategy for Smart Specialisation (RIS3) Noord-Nederland is de strategie voor:

1. het benutten van onderzoek voor

2. het realiseren van innovaties en

3. het stimuleren van ondernemerschap.

Vier grote maatschappelijke uitdagingen vormen de inhoudelijke focus van de RIS3. Dit zijn:

1. gezondheid, demografie en welzijn

2. voedselzekerheid, duurzame landbouw en bio-economie

3. zekere, schone en efficiënte energie

4. schone, veilige watervoorziening

Het doel is te komen tot meer economische groei in Noord-Nederland en bijdragen aan de maatschappelijke uitdagingen. Kortom, innovaties met economisch én maatschappelijk rendement.

De RIS3 Noord-Nederland is vastgesteld door het dagelijks bestuur van het SNN op 14 mei 2013 en is te vinden op http://www.snn.eu/ris3.

De RIS3 is nader uitgewerkt in een Noordelijke Innovatieagenda. Op basis van verschillende sessies, waarin het bedrijfsleven samen met de kennisinstellingen in de lead zijn geplaatst, is in de NIA een aantal eerste oplossingsrichtingen voor maatschappelijke uitdagingen opgenomen.

De agenda is uitgewerkt langs 3 investeringslijnen:

1. krachtig MKB: ondernemend, innovatie en internationaal;

2. Noord-Nederlandse oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen;

3. vernieuwen innovatie-ecosysteem.

In de NIA wordt ingezet op verbreding en verbinding in ketens en tussen sectoren en technologieën om zo een hoger rendement op onze gezamenlijke investeringen te behalen.

De Noordelijke Innovatieagenda is niet in beton gegoten. Het is een dynamische en open agenda, waarmee Noord-Nederland snel en adequaat kan inspelen op nieuwe (markt)omstandigheden.

De inhoud van de Noordelijke Innovatieagenda 2014-2020 is vastgesteld door het dagelijks bestuur van het SNN op 3 maart 2015 en is te vinden op http://www.snn.eu/noordelijke-innovatieagenda.

Artikel 8

Tweede lid

De samenvatting van het beoogde project is bedoeld voor het overzicht van het type vragen dat uitgezet wordt. Uitdrukkelijk is niet de bedoeling dat concurrentiegevoelige informatie extern wordt gedeeld.

De verantwoordelijkheid voor de samenvatting ligt bij de aanvrager.

Artikel 10

Bij een innovatie-adviesproject gaat het er om dat een MKB-onderneming, al dan niet op basis van te verrichten nader onderzoek, advies kan krijgen van een kennisinstelling of een adviesorganisatie.

Het gaat er om dat de kennis die bij een MKB-onderneming aanwezig is daadwerkelijk wordt omgezet in nieuwe producten, productieprocessen of diensten dan wel de vernieuwing van producten, productieprocessen of diensten.

Uitgangspunt is dat het advies bijdraagt aan de totstandkoming van innovaties. Innovaties zijn activiteiten die leiden tot duurzame economische toegevoegde waarde voor de onderneming.

Artikel 10

Tweede lid

De loonkosten van de kennisinstelling of de adviesorganisatie kunnen ook subsidiabel zijn.

De adviesorganisatie dient onafhankelijk te zijn van de aanvragende onderneming.

In dat kader wordt onder andere in de volgende situaties geoordeeld dat er geen sprake is van onafhankelijkheid:

- als de adviesorganisatie een (financieel) belang in de aanvragende onderneming heeft;

- als de aanvragende onderneming een (financieel) belang heeft in de onderneming van de adviesorganisatie;

- als de directeur van de aanvragende onderneming ook de directeur van de adviesorganisatie is;

- in het geval er sprake is van familierelaties in de eerste en tweede graad (ouder/kind/broer/zuster).

Deze opsomming is niet limitatief.

Artikel 16

Sub a

Artikel 16 vult de weigeringsgronden van artikel 4 aan voor het innovatie-adviesproject.

Artikel 4 van de verordening bepaalt onder meer dat subsidie wordt geweigerd indien de werkzaamheden in het project zijn aangevangen vóór de ontvangst van de aanvraag. Artikel 16, sub a, voegt daar aan toe dat ook geen verplichtingen mogen zijn aangegaan ter zake van de subsidiabele kosten vóór ontvangst van de aanvraag.

Onder het aangaan van verplichtingen wordt bijvoorbeeld verstaan het (mondeling) bevestigen van een opdracht aan een deskundige of een ondertekening voor akkoord van een offerte. Indien een verplichting is aangegaan vóór ontvangst van de aanvraag wordt géén subsidie verleend.

In het geval er voor een deel van de opgevoerde projectkosten de verplichting vóór ontvangst van de aanvraag is aangegaan, zal de gehele aanvraag worden afgewezen.

Sub b

De De-minimisverordening is van toepassing op steun die aan ondernemingen wordt verleend in alle sectoren, met uitzondering van:

a. steun verleend aan in de sector visserij en aquacultuur actieve ondernemingen voor zover die onder Verordening (EG) nummer 104/2000 van de Raad (1) vallen;

b. steun verleend aan in de primaire productie van landbouwproducten actieve ondernemingen;

c. steun verleend aan in de sector verwerking en afzet van landbouwproducten actieve ondernemingen, in de volgende gevallen:

i. wanneer het steunbedrag wordt vastgesteld op basis van de prijs of de hoeveelheid van dergelijke van primaire producenten afgenomen producten die door de betrokken ondernemingen op de markt worden gebracht;

ii. wanneer de steun afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat deze steun geheel of ten dele aan primaire producenten wordt doorgegeven.

Artikel 36

In de artikelen 5:11 en volgende van de Algemene wet bestuursrecht is opgenomen wie toezichthouders zijn en wat hun bevoegdheden zijn. Verder is in artikel 5:20 van die wet voorzien dat iedereen verplicht is om medewerking te verlenen aan een toezichthouder in functie, tenzij de betrokkenen uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift daarvan zijn vrijgesteld.

Er worden toezichthouders aangewezen. De toezichthouders beschikken over een legitimatiebewijs dat zij op verzoek moeten tonen. Toezichthouders zijn bevoegd tot het betreden van elke plaats met medeneming van de benodigde apparatuur, tot het vorderen van inlichtingen, tot het vorderen van inzage in zakelijke gegevens en het maken van kopieën daarvan en tot het onderzoeken van zaken, die zaken aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen.