Openstellingsbesluit Samenwerking in het kader van het EIP 2016

Geldend van 15-06-2018 t/m heden

Intitulé

Openstellingsbesluit Samenwerking in het kader van het EIP 2016

Inhoud

Artikel 1. Openstelling en subsidieplafond

1. De maatregel Samenwerking in het kader van het EIP, zoals opgenomen in hoofdstuk 2, paragraaf 8, van de Verordening, wordt opengesteld voor de periode van 1 november 2016 tot en met 20 januari 2017.

2. Het subsidieplafond bedraagt € 600.000,--.

3. Het subsidieplafond bestaat voor € 300.000,-- uit ELFPO-middelen en voor € 300.000,-- uit provinciale middelen.

Artikel 2. Definities

In aanvulling op de definities zoals genoemd in de artikelen 1.1. en 2.8.1. van de Verordening wordt in dit besluit verstaan onder:

1. Veenkoloniën: het grondgebied van de gemeenten Aa en Hunze, Borger-Odoorn, Coevorden, Emmen, Midden-Drenthe, Tynaarlo, Bellingwedde, Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde, Slochteren, Pekela, Stadskanaal, Veendam en Vlagtwedde;

2. Nationaal Landschap Drentsche Aa: het gebied dat gedeeltelijk gelegen is in de gemeenten Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo. De exacte begrenzing van het Nationaal Landschap Drentsche Aa is vastgelegd in de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.

Artikel 3. Subsidiabele activiteit

1. Geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.8.8, tweede lid, van de Verordening.

2. Er wordt alleen subsidie verstrekt voor activiteiten voor zover deze betrekking hebben op de volgende provinciale beleidsdoelen:

a. verduurzaming van de grondgebonden melkveehouderij in Noord-Nederland of

b. het ontwikkelen van een groen economisch verdienmodel waarmee verduurzaming in de Veenkoloniën blijvend kan worden ingevuld óók na 2020 of

c. het versterken van de tuinbouwsector of

d. het ontwikkelen van een economisch verdienmodel voor een duurzame landbouw in het Nationaal Landschap Drentsche Aa of

e. het verwaarden van plantinhoudsstoffen.

Artikel 4. Aanvrager

In afwijking van artikel 1.5 van de Verordening kan ook subsidie worden verleend aan landbouwondernemingen die niet voldoen aan de definitie van kleine, middelgrote of micro-ondernemingen (mkb) zoals opgenomen in bijlage 1 bij Verordening 651/2014 (Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV)).

Artikel 5. Aanvraag

Onverminderd het gestelde onder artikel 2.8.4 van de Verordening geldt:

1. een subsidieaanvraag kan worden ingediend bij Gedeputeerde Staten via het SNN door middel van een daarvoor ontwikkeld webportal dat bereikbaar is via www.snn.eu/pop3;

2. een aanvraag voor subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een door het SNN opgesteld volledig ingevuld format projectplan, vergezeld van de van toepassing zijnde bijlagen. Hiervoor dienen door het SNN verstrekte vaste formats te worden gebruikt.

Artikel 6. Weigeringsgronden

1. Onverminderd de artikelen 1.8 en 2.8.5 van de Verordening wordt subsidie geweigerd indien het project bij de weging op de selectiecriteria zoals opgenomen in bijlage 1 minder dan 22 punten scoort.

2. Onverminderd het vermelde in lid 1 worden projecten geweigerd, die onvoldoende of gering scoren op de selectiecriteria 'Kans op succes'' (bijlage 1, onder b) of 'Mate van innovativiteit' (bijlage 1, onder d).

3. Subsidie wordt geheel of gedeeltelijk geweigerd indien niet wordt voldaan aan het bepaalde in dit openstellingsbesluit en de Verordening.

Artikel 7. Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 2.8.6 van de Verordening wordt subsidie alleen verstrekt voor de volgende kosten voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van het project:

a. kosten van het werven van deelnemers en het schrijven van een projectplan

b. coördinatiekosten voor het samenwerkingsverband

c. de kosten voor het verspreiden van resultaten van het project

d. de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa

e. de kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs

f. adviezen duurzaamheid op milieu- en economisch gebied

g. haalbaarheidsstudies

h. de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware

i. bijdrage(n) in natura, bestaande uit onbetaalde eigen arbeid

j. personeelskosten

k. niet-verrekenbare of niet-compensabele BTW

l. operationele kosten voor het testen en ontwikkelen van een innovatie in de praktijk.

Artikel 8. Hoogte subsidie

Onverminderd het gestelde onder artikel 2.8.8 van de Verordening geldt:

1. de maximale hoogte van de subsidie bedraagt € 120.000,--;

2. geen subsidie wordt verstrekt indien de na beoordeling berekende subsidie lager is dan € 80.000,--.

Artikel 9. Selectiecriteria, weging en selectie

1. Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de criteria zoals opgenomen in bijlage 1.

2. De rangschikking wordt bepaald aan de hand van een combinatie tussen het aantal toegekende punten per project en het beleidsdoel waar het project aan bijdraagt, zoals benoemd in artikel 3, lid 2. Per beleidsdoel komt de aanvraag met de meeste punten van elk beleidsdoel als eerste in aanmerking voor subsidie. Vervolgens wordt gekeken naar de beste nummers 2 per beleidsdoel, totdat het subsidieplafond is bereikt.

3. In aanvulling op artikel 1.15 van de Verordening worden de projecten gerangschikt op volgorde van de meest behaalde punten naar het laagst aantal behaalde punten.

4. In het geval het subsidieplafond zal worden overschreden door een aanvraag waarbij het gevraagde subsidiebedrag hoger is dan het resterende bedrag van het subsidieplafond of indien het subsidiebedrag wordt overschreden door meerdere aanvragen en de onderlinge rangschikking tussen de aanvragen is gelijk, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten dat het subsidieplafond wordt verhoogd met het bedrag dat nodig is om het project dat zorgt/de projecten die zorgen voor de overschrijding van het subsidieplafond te subsidiëren.

5. Gedeputeerde Staten stellen een Adviescommissie POP3 in voor de selectie van projecten. De adviescommissie stelt een prioriteitenlijst op door middel van een rangschikking door het toekennen van punten op grond van de criteria zoals opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

Artikel 10. Verplichtingen aanvrager

1. In afwijking van artikel 1.17, lid 1, onder f, van de Verordening mag de projectduur langer dan drie jaar zijn, maar dient het verzoek tot vaststelling van de subsidie uiterlijk op 31 december 2021 te zijn ingediend.

2. De subsidieontvanger is verplicht om de resultaten van de activiteit openbaar te maken via het EIP-netwerk (artikel 57, derde lid, van Verordening (EU) nummer 1305/2013) en andere geëigende netwerken.

3. Na afronding van de projectactiviteiten dient de subsidieaanvrager een verklaring af te geven dat het project fysiek is afgerond of dat alle projectactiviteiten volledig ten uitvoer zijn gelegd. De verklaring dient te worden afgegeven in een door het SNN verstrekt format. De verklaring dient bij het verzoek tot vaststelling te worden gevoegd of op verzoek van het SNN eerder te worden overgelegd.

4. In aanvulling op artikel 1.23 van de Verordening kan twee keer per kalenderjaar een aanvraag om een voorschot (deelbetaling) worden ingediend. De hoogte van dit bedrag is in afwijking tot artikel 1.23, lid 4 van de Verordening minimaal € 25.000,--.

Toelichting

op het Openstellingsbesluit Samenwerking in het kader van het EIP

In de periode 2015-2020 wordt het derde Nederlandse 'Plattelandsontwikkelingsprogramma', ofwel POP3, uitgevoerd. Hiervoor zijn projecten en initiatiefnemers nodig en er is subsidie beschikbaar, in totaal ca. € 731 miljoen. Deze middelen zijn bedoeld voor de volgende hoofddoelstellingen:

1. concurrentiekracht en innovatie. Nederland gaat voor een moderne en renderende agrosector in 2020, die schoon en effectief produceert en die in balans is met mens en omgeving;

2. duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen, daarbij inbegrepen water. POP3 richt zich op het bijdragen aan het herstel van natuur- en milieukwaliteit in het licht van de doelstellingen van Europese Richtlijnen;

3. goede conditie van het platteland met kwaliteit van natuur en landschap.

Het gehele Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma is te vinden op http://regiebureau-pop.nl/nederlandse-kaders.

Om het platteland te steunen, heeft Europa onderwerpen benoemd waar subsidie voor gegeven kan worden. Nederland heeft hieruit de mogelijkheden gekozen, die het beste passen bij de doelstellingen en behoeftes van het Nederlandse platteland. De mogelijkheden zijn vertaald in maatregelfiches, ofwel subsidieregelingen, die door provincies worden opengesteld. Initiatiefnemers kunnen op grond van deze openstellingen, door middel van een tenderprocedure, projectvoorstellen indienen voor subsidiëring. De voorstellen worden tijdens de openstelling verzameld en daarna objectief en deskundig beoordeeld, gewogen en wel of niet geselecteerd voor subsidie.

Provincies zijn in de periode 2015-2020 uitvoerende instantie voor de subsidiemaatregelen die vallen onder het POP. Provincies kiezen zelf welke maatregelen zij wel of niet openstellen en hoeveel Europees geld per maatregel beschikbaar wordt gesteld. Provincies verdubbelen, samen met waterschappen en gemeenten, de Europese middelen. Zij stellen de middelen onder voorwaarden ter beschikking aan partijen die willen investeren in de toekomst van het Nederlandse platteland.

Artikel 1. Openstelling en subsidieplafond

Met deze openstelling wordt specifiek invulling gegeven aan de innovatieontwikkeling van de landbouw in het kader van het EIP in Noord-Nederland en in het bijzonder de provincie Drenthe. Projecten dienen daarom in ieder geval in voldoende mate aan te sluiten bij de uitgangspunten zoals beschreven in de AgroAgenda Noord-Nederland en de daaraan verbonden uitwerkingsagenda's.

Op de website www.snn.eu/pop3 is de benodigde beleidsinformatie te vinden. Daar zijn de voor deze maatregel van belang zijnde beleidsdocumenten opgenomen.

Deze openstelling richt zich op het ontwikkelen en valideren van praktische kennis en technologie met een groep van koplopers, die met name resulteert in technische innovatie, productinnovatie, procesinnovatie, organisatie-innovatie, innovatie in business-concepten en/of uiteindelijk in systeeminnovatie. Hierbij dient ook aandacht besteed te worden aan de brede uitrol van de resultaten.

Alleen samenwerkingsvormen van ten minste twee actoren komen in aanmerking voor steun.

De Europese Commissie heeft rond enkele urgente thema's het nieuwe instrument 'Europees Innovatie Partnerschap (EIP)' ontwikkeld. Een van deze thema's is Productiviteit en Duurzaamheid in de Landbouw (EIP Agri). Door wetenschap en praktijkkennis beter met elkaar te verbinden wil de Europese Commissie maatschappelijke opgaven voor landbouw, voedselvoorziening, klimaat en gezondheid sneller aanpakken. Bij de inzet van het EIP wordt nadrukkelijk de verbinding gelegd met inzet van andere Europese fondsen zoals Horizon2020 en de Europese Structuur- en Investeringsfondsen (ESI-fondsen), zoals het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). Ook internationale samenwerking wordt bevorderd. Dit wil zeggen dat de overheid let op complementariteit en samenspel tussen fondsen en projecten en niet dat steun voor initiatieven onder deze maatregel gestapeld kan worden met de andere EU-fondsen.

In het EIP spelen Operationele Groepen (OG's) een essentiële rol. De essentie van het EIP is dat OG's een innovatieopgave omarmen en een (innovatie)proces doorlopen. De oplossing van die innovatieopgave kan resulteren in een vermarktbare en/of toepasbare verbetering in de agrarische bedrijfsvoering. Dat kan betrekking hebben op de primaire productie of elders in de keten, bijvoorbeeld rond voedselvoorziening of de biobased economie. De gevonden innovatieve oplossing wordt, voor zover dat haalbaar en zinvol is, ontwikkeld in een Europees samenwerkingsverband. In dat geval zoekt een OG kennis en partners buiten haar eigen grenzen, zodat Europese praktijkkennisclusters kunnen ontstaan. Het ontwikkelproces kan aanleiding vormen voor een aanvraag om nieuw fundamenteel onderzoek of een aanvraag voor het toepasbaar maken van bestaande onderzoeksresultaten in het kader van Horizon 2020 en de voorgangers daarvan.

De Europese Commissie ondersteunt de bevordering van het EIP-Agri (http://ec.europa.eu/eip/agriculture/) met het EIP-Agri servicepoint (http://ec.europa.eu/eip/agriculture/en/content/EIPAGRISP ). Zij zijn benaderbaar met vragen van de OG's (in wording). Ook kan het Netwerk Platteland (http://netwerkplatteland.nl/) een verbindende rol spelen.

Voor een toekomstbestendige landbouw zijn samenwerkingsvormen nodig die het rendement en het imago van de primaire sector maar ook de leefomgevingskwaliteit verbeteren. Het gaat om innovaties en cross-overs die leiden tot meerwaardecreatie, kostenverlaging en beter risicobeheer en tevens bijdragen aan de realisatie van maatschappelijke opgaven.

Het bekende 'OVO-drieluik' van onderzoek, voorlichting en onderwijs, dat heeft bijgedragen aan een sterke agrarische sector, is doorontwikkeld tot de triple-helix('gouden driehoek')-aanpak voor samenwerking tussen overheden, bedrijfsleven en onderwijs- en kennisinstellingen. Dit kan verder vorm krijgen onder andere door proefprojecten te starten en innovaties van nieuwe producten, praktijken, processen en technologieën te ontwikkelen en breed uit te rollen.

Een subsidieplafond is vastgesteld omdat voor deze maatregel een bepaald budget is geprogrammeerd. Het is zaak om de beschikbare middelen op een zo goed mogelijke wijze te verdelen over de beschikbare projectperiode. Voor deze tender is het plafond relatief hoog gesteld omdat de eerste openstelling van het POP3-programma is verlaat. De verwachting is dat er relatief veel projecten worden ingediend en daar is het besluit zo goed als mogelijk op ingericht. De beschikbare middelen zijn voor 50% afkomstig uit ELFPO-middelen en voor de andere 50% uit provinciale middelen.

Artikel 3. Subsidiabele activiteit

Het EIP voor de bevordering van de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw slaat bruggen tussen kennis en technologie met betrekking tot het meest geavanceerde onderzoek enerzijds en landbouwers, bosbeheerders, plattelandsgemeenschappen, bedrijven, ngo's en adviesdiensten anderzijds. Daarbij gaat het om innovatie en modernisering van de agrarische sector rond de thema's zoals genoemd bij de algemene beschrijving van deze maatregel in artikel 2.8.2, lid 2, van de Verordening. Aanvragers zullen dit moeten aangeven bij de aanvraag.

Om dit te realiseren wordt de oprichting bevorderd van projectgerichte OG's in Nederland die deel uit kunnen gaan maken van het Europese EIP-netwerk voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw. Deze groepen werken vervolgens op projectbasis aan een innovatieopgave die een antwoord moet geven op een concrete vraag of kans of probleem uit de praktijk. Daarbij kunnen twee gescheiden onderdelen of fases worden onderscheiden:

1. de oprichting van een OG met de formulering van een gezamenlijk projectplan om aan een innovatieopgave te werken;

2. de uitvoering van het gezamenlijke innovatieproject door de OG.

De uitvoering van het innovatieproject door de OG's heeft met name betrekking op de activiteiten zoals beschreven in artikel 35, lid 2, a tot en met k, van de Verordening (EU) Nr. 1305/2013.

Het betreft met name het verder ontwikkelen, valideren en verfijnen van kennis en innovaties, met als doel dat die uiteindelijk deel uit gaan maken van een groter ontwikkelingsproces dat gericht is op grootschalige toepassing ervan in de praktijk. Dit proces kan bijvoorbeeld gestart worden door kleine actieve (operationele) groepen (living labs) met een schil van koplopers (early adapters). Zolang de activiteiten nog gericht zijn op het praktijkrijp maken van de kennis en innovatie, vallen ze onder deze maatregel, maar wanneer het gaat om het doelgericht communiceren over en demonstreren van reeds prakrijkrijpe (geheel beproefde) innovaties, vallen ze onder paragraaf 1 van hoofdstuk 2 van de Verordening.

Bottom-up- en prille initiatieven voor innovatie worden met hulp van triple-helix-organisaties (samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid ) en andere onafhankelijke intermediairs op het provinciale niveau geïdentificeerd en zo nodig begeleid bij de aanvraag. Dit gebeurt in afstemming met het landelijk Netwerk Platteland en het landelijk EIP Netwerk. Deze organisaties krijgen enerzijds een laagdrempelige loketfunctie en anderzijds een proactieve rol om in 'het veld' snel de juiste initiatieven te kunnen identificeren en waar nodig te verbinden. Verbindingen worden gezocht met elkaar, met het EIP Servicepoint in Brussel en met relevante buitenlandse OG's. Directe aanmelding van initiatieven is ook mogelijk.

De OG's verspreiden de resultaten van hun project, in het bijzonder via het EIP-netwerk (artikel 57, derde lid, van Verordening (EU) Nr. 1305/2013).

Stapeling van middelen is niet toegestaan; de begunstigde moet daarom aangeven of voor dit project steun is ontvangen in het kader van maatregel 19 (LEADER) of andere maatregelen. Indien dat het geval is, moet aangegeven worden hoeveel steun is ontvangen en voor welke onderdelen steun is gegeven. Ook moet worden aangegeven hoe de afstemming met de LEADER-groep heeft plaatsgevonden.

In dit artikel wordt een kader gegeven voor de activiteiten waarop het innovatieproject betrekking moet hebben. Het gaat dan om innovatieprojecten gericht op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten voor zover deze betrekking hebben op een van de vijf provinciale beleidsdoelen die zijn opgenomen in dit artikel. Gedeputeerde Staten hebben ervoor gekozen om het aantal beleidsdoelen waarop de te subsidiëren activiteiten betrekking mogen hebben te beperken. De beleidsdoelen voor Drenthe zijn:

a. verduurzaming van de grondgebonden melkveehouderij in Noord-Nederland

Hieronder worden onder andere activiteiten verstaan die bijdragen aan het sluiten van nutriëntenkringlopen in de melkveehouderij en het verbeteren en vergroten van de natuurinclusiviteit van de melkveehouderij. De OG zal zich moeten richten op het verdiepen en versterken van netwerken gericht op de kringloopbenadering binnen de melkveehouderijsector in Drenthe. Zij moet een (significante) bijdrage realiseren op het gebied van milieu- en omgevingskwaliteit, verbeteren van de maatschappelijke waardering en het versterken van de concurrentiepositie van de Drentse melkveehouder op de lange termijn.

b. het ontwikkelen van een groen economisch verdienmodel waarmee verduurzaming in de Veenkoloniën blijvend kan worden ingevuld, óók na 2020

Hieronder wordt verstaan het ontwikkelen en combineren van een breed scala aan maatregelen op het gebied van bodemvruchtbaarheid, vruchtwisseling, natuurlijke plaagbestrijding, inzet vanggewassen, nieuwe aanvullende teelten, grondbewerking, inzet biodiversiteitsmaatregelen, enz. die er al dan niet in samenhang gezamenlijk voor moeten zorgen dat er op een meer duurzame manier kan worden geteeld wat of terugkomt in een lagere kostprijs en/of een toename van opbrengst (bijvoorbeeld doordat het een groenkeurmerk krijgt of doordat de bodem weerbaarder wordt), terwijl ook de biodiversiteit van deze maatregelen profiteert.

c. het versterken van de tuinbouwsector

Hieronder wordt verstaan de oprichting van een samenwerkingsstructuur met bijbehorend plan en programma voor de Drentse tuinbouwketen, die de verbinding zoekt met de tuinbouwketens in de provincie Groningen en Fryslân, en met nationale en Europese/internationale ontwikkelingen. Dit programma is gericht op samenwerking en kennisontwikkeling in de tuinbouwketen en met andere ketens. Dit met als doel de stimulering van de werkgelegenheid en de versterking van de innovatie in de tuinbouwsector in Noord-Nederland.

d. het ontwikkelen van een economisch verdienmodel voor een duurzame landbouw in het Nationaal Landschap Drentsche Aa

Hieronder wordt verstaan een landbouw die bijdraagt aan de doelstellingen uit het Beheer-, Inrichtings- en Ontwikkelingsplan Drentsche Aa 2.0 (BIO-plan 2012 - 2020). Sinds 2013 hanteert het Overlegorgaan Drentsche Aa als algemeen toekomstbeeld voor het nationaal beek- en esdorpenlandschap Drentsche Aa dat het een duurzaam functionerend beek- en esdorpenlandschap zou moeten zijn. Duurzaam heeft hierin de drieledige betekenis van economisch vitaal, ecologisch houdbaar en sociaal aanvaardbaar. De diverse gebruiksfuncties (natuur, landbouw, recreatie) dienen zich volgens dit orgaan te ontwikkelen in onderlinge samenhang en in overeenstemming met de structuur van het gebied.

e. het verwaarden van plantinhoudsstoffen

Hieronder wordt verstaan het verwaarden van duurzaam geproduceerde plantgerelateerde en plantinhoudstoffen voor toepassingen in agro, food, feed, farma en chemie. En daar waar de reststof voor deze toepassingen niet meer gebruikt kan worden ook in de energieproductie. Om dit alles door middel van een programma met projecten in uitvoering te kunnen brengen, willen Gedeputeerde Staten een groep van bedrijven en kennisinstellingen, door het bedrijfsleven geïnitieerd, stimuleren tot de oprichting van een OG, waarbij de oorsprong ligt in de gemeenten Emmen en Midden-Drenthe. De groep moet zich richten op de transitie naar een biobased economy, met behoud van de bodemkwaliteit. Dit kan op termijn bijdragen aan de versterking van de circulaire-economie in Noord-Nederland.

Ten minste twee organisaties zijn betrokken bij de indiening van de aanvraag, waarbij in ieder geval sprake moet zijn van een of meer agrariërs. De deelnemende partijen mogen bovendien onderling niet met elkaar verbonden zijn. Belangrijk is dat de samenstelling van het samenwerkingsverband maximaal is afgestemd op de innovatieopgave, zowel voor de ontwikkeling als de verspreiding van de innovatie/nieuwe kennis. Voor dat laatste spelen adviseurs een belangrijke rol. Zij moeten tijdens en na de projectperiode de verworven kennis gebruiken in hun dagelijkse werk. Projectaanvragen worden mede beoordeeld op de mate waarin deskundigen zijn of worden toegevoegd aan het samenwerkingsverband. De deskundigen kunnen professionele adviseurs zijn, maar ook publieke adviseurs, ondernemers uit een niet-agrarische bedrijfstak of onderzoekers.

De samenwerkingsverbanden worden opgericht door belanghebbende actoren zoals landbouwers, onderzoekers, onderwijsinstellingen, adviseurs en bedrijven. Het gaat om actoren die betrokken zijn bij de landbouw- en voedingssector, die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de projectaanvraag. Deze actoren zijn de begunstigden van deze maatregel. Het samenwerkingsverband wijst een van de deelnemers als penvoerder aan voor het aanvragen van de subsidie.

De achterliggende beleidsdocumenten waaruit de selectie van beleidsdoelen is geformuleerd zijn: AgroAgenda Noord-Nederland, Versnellingsagenda Melkveehouderij, Ontwikkelagenda Melkveehouderij, Economische Koers Drenthe 2016-2019, Innovatie Veenkoloniën, Omgevingsvisie Drenthe en Beheer-, Inrichtings- en Ontwikkelingsplan Drentsche Aa 2.0 (BIO-plan 2012-2020).

De meeste achtergronddocumenten, waarvan de AgroAgenda Noord-Nederland de belangrijkste is, zijn op een gezamenlijke plaats beschikbaar gesteld voor initiatiefnemers (www.snn.eu/pop3, http://www.greenlincs.nl/agroagenda-noord-nederland-2/, http://www.greenlincs.nl/agroagenda-noord-nederland-2/versnellingsagenda/).

Artikel 5. Aanvraag

Voor het doen van de aanvraag moet gebruik gemaakt worden van een door het SNN verstrekt aanvraagformulier. Dit is te vinden op www.snn.eu/pop3.

Een aanvraag dient (bij voorkeur digitaal) via het SNN ingediend te worden bij de provincie(s) waarop de aanvraag van toepassing is. Daarbij dient de aanvrager, indien van toepassing, in de aanvraag en de begroting duidelijk te maken hoe de activiteiten en kosten worden verdeeld over de betrokken provincies.

Artikel 6. Weigeringsgronden

Om meer zekerheid te hebben dat goede projecten tot uitvoer komen, worden eisen gesteld aan de aanvraag. Zo is er sprake van een subsidiedrempel. Bepaald is dat projecten bij de beoordeling minimaal moeten voldoen aan een aantal inhoudelijke eisen. Op verschillende onderdelen kan een project punten scoren bij de beoordeling. Om in aanmerking te komen voor een subsidiebijdrage moet minimaal een score van 22 punten zijn behaald. Alleen projecten die 22 punten of meer scoren komen in aanmerking voor een positief besluit en doen mee in de projectrangschikking. Met deze eisen wordt getracht de beste en meest kansrijke projecten te kunnen onderscheiden. De uitwerking van de scores is opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

Naast de subsidiedrempel is in dit artikel de voorwaarde opgenomen dat een project op de aspecten 'kans op succes' en 'mate van innovativiteit' (onderdelen b en d in de scoretabel van bijlage 1) niet onvoldoende of gering mag scoren. Ook deze keuze komt voort uit de wens om de beste en meest kansrijke projecten de grootste kans te bieden op het verwerven van subsidie.

Artikel 7. Subsidiabele kosten

Voor de subsidiabele kosten worden de daarvoor bedoelde artikelen in de Verordening gevolgd, waarbij met een bijdrage in natura wordt bedoeld ‘onbetaalde eigen arbeid' zoals verwoord in artikel 1.11, lid 7, van de Verordening. Met personeelskosten wordt bedoeld personeelskosten zoals verwoord in artikel 1.9 van de Verordening. In aanvulling op wat in de Verordening is opgenomen zijn ook de niet-verrekenbare of niet-compensabele btw-kosten subsidiabel.

Op grond van de Verordening zijn voorbereidingskosten uitgesloten van de mogelijkheid om subsidie voor te ontvangen. Met voorbereidingskosten wordt bedoeld voorbereidingskosten zoals verwoord in artikel 1.12, lid 3, van de Verordening. Dit betekent dat kosten waarvoor verplichtingen zijn aangegaan vóór het indienen van de subsidieaanvraag, in geen geval subsidiabel zijn.

Artikel 8. Hoogte subsidie

Projecten moeten een bepaalde (financiële) omvang hebben om de administratieve kosten (per project) beheersbaar te houden. Vandaar dat een drempelbedrag is vastgesteld. Het doel is om zo veel mogelijk subsidiegeld te laten landen daar waar het behoort te landen. Aan de andere kant is het ook van belang dat voldoende initiatiefnemers kunnen worden beloond, waardoor er ook een maximumomvang van de subsidie is vastgesteld.

In artikel 2.8.8. van de Verordening wordt in lid 1, onder b, het begrip niet-productieve investeringen genoemd. Een niet-productieve investering is gedefinieerd in artikel 1.1, sub g, van de Verordening POP3 en heeft betrekking op natuur, landschap, water, milieu, klimaat. Niet-productieve investeringen zijn die investeringen die geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van het landbouwbedrijf tot gevolg hebben. Niet-productieve investeringen dragen bijvoorbeeld bij aan het milieu en ondersteunen aanpassing aan klimaatverandering (zoals regenwaterbuffers, stuwen, inrichting landschapselementen). In het geval een investering een onrendabele top heeft zal nog wel gemotiveerd moeten worden waarom het een productieve dan wel niet-productieve investering betreft. Een investering die gedaan wordt door een onderneming die daar ofwel meer inkomsten mee behaalt ofwel minder kosten gaat maken, heeft betrekking op een productieve investering. Het verhoogt de rentabiliteit van de onderneming en/of de waarde.

Ten aanzien van een beoogde investering binnen deze maatregel Samenwerking in het kader van het EIP zal door een aanvrager goed gemotiveerd moeten worden waarom het een productieve dan wel een niet-productieve investering is.

Artikel 9. Selectiecriteria, weging en selectie

De selectiecriteria zijn een belangrijk sturingsinstrument waarmee in het POP3- accenten kunnen worden aangebracht om in te spelen op de regionale en lokale context. De selectiecriteria zijn meetbaar en verifieerbaar en garanderen een gelijke en transparante behandeling van aanvragen. De criteria dragen bij aan een zo goed mogelijk gebruik en doelbereik van de beschikbare financiële middelen. Bij de vaststelling en toepassing van de selectiecriteria is het evenredigheidsbeginsel toegepast en zijn onnodige drempels voor aanvragers vermeden, met als doel om kansen zo goed mogelijk te benutten.

De aanvragen worden geselecteerd op basis van diverse categorieën van criteria. Deze criteria zijn opgenomen in de scoretabel van bijlage 1 en zijn voorzien van een eigen toelichting. Op basis van de gescoorde punten worden projecten gerangschikt. Projecten die scoren beneden de drempel van 22 punten worden niet gehonoreerd (zie artikel 5). Projecten die meer dan 22 punten scoren zijn subsidiabel. Of alle projecten die hoger scoren dan 22 punten subsidie ontvangen is afhankelijk van het beschikbare budget.

Bij het rangschikken wordt in eerste instantie naar het beleidsdoel gekeken, om te zorgen dat zo mogelijk op alle beleidsdoelen activiteiten gaan plaatsvinden en er op één beleidsdoel niet te veel activiteiten plaatsvinden. Het kan voorkomen dat een aanvraag die de beste nummer 2 is op een beleidsdoel meer punten heeft dan een nummer 1 op een ander beleidsdoel, maar niet in aanmerking komt voor subsidie, omdat het plafond dan al bereikt kan zijn. In onderstaand voorbeeld: rangnummer 4 heeft minder punten dan rangnummer 5 maar is de beste op dat specifieke beleidsdoel en rangnummer 5 is tweede beste op dat specifieke beleidsdoel.

Voorbeeld rangschikking

Beleidsdoel

a

b

c

d

e

#punten

Rangnummer

Aanvraag 1

X

24

8

Aanvraag 2

X

29

6

Aanvraag 3

X

35

2

Aanvraag 4

X

25

Aanvraag 5

X

38

1

Aanvraag 6

X

26

4

Aanvraag 7

X

34

5

Aanvraag 8

X

32

3

Gezien de aard en de uitwerking van de AgroAgenda Noord-Nederland ligt het voor de hand om samenwerking over provinciegrenzen heen te stimuleren. In de beoordeling van projecten wordt hier rekening mee gehouden (zie bijlage 1, selectiecriteria).

De beoordeling van projecten aan de hand van de scoretabel wordt gedaan door een onafhankelijke Adviescommissie POP3, ingesteld door Gedeputeerde Staten.

Bijlage 1 Scoretabel samenwerking in het kader van het EIP

a. Kosteneffectiviteit

Kosteneffectiviteit wordt bepaald door de totaal aangevraagde subsidiabele kosten te relateren aan het effect op of de mate waarin de doelstelling(en) zoals beschreven in de openstelling worden behaald. Hierbij wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:

1. hoogte kosten versus prestatie/redelijkheid van kosten - staat de begroting (uren en tarieven) in een reële verhouding tot de geplande prestatie? Hoe is dit aannemelijk gemaakt? Hierbij wordt gelet op:

- de omvang van de totale subsidiabele projectkosten in relatie tot de innovatieopgave;

- het potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector;

2. relevantie van de kosten - wordt de gevraagde bijdrage aan de juiste zaken besteed?

3. efficiënt gebruik van kennis en arbeid - in hoeverre wordt bestaande kennis goed benut, staat de overhead van het project in redelijke verhouding tot de prestatie?

Maximale score: 4

1 punt wordt behaald indien de kosteneffectiviteit gelet op genoemde aspecten onvoldoende is.

2 punten worden behaald indien de kosteneffectiviteit gelet op genoemde aspecten gemiddeld is.

3 punten worden behaald indien de kosteneffectiviteit gelet op genoemde aspecten goed is.

4 punten worden behaald indien de kosteneffectiviteit gelet op genoemde aspecten zeer goed is.

Wegingsfactor: 3

Totaal maximaal 12 punten

b. Kans op succes

De 'kans op succes' wordt gedefinieerd als de kans dat de partijen erin slagen het innovatie-idee uit te werken. Dit betekent niet dat het innovatieproject ook moet slagen. Activiteiten betreffen uitwerking naar technische specificaties, bouwen, uitwerken businessplan, proefopstelling;

Bij dit criterium wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten.

1. Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of ontwikkeling innovatie - zijn alle randvoorwaarden goed in beeld gebracht en vertaald naar beheermaatregelen, is er goed nagedacht over ruimte voor procesmanagement, is goed nagedacht over risicomanagement, zijn er goede kwaliteitseisen gesteld aan de trekker van het project?

2. Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid en voorhanden kennis - geeft de groep er blijk van zich te hebben georiënteerd of te gaan oriënteren op bestaande kennis, aanbevelingen, best practices en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel?

3. Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel - heeft de groep de probleemstelling of kans die ten grondslag ligt aan de beoogde innovatie scherp voor ogen en kijken de aanvragers naar hoe de innovatie in praktijk gebracht kan worden?

4. Kwaliteit in relatie tot breedte samenstelling, kennisniveau en werkafspraken samenwerkingsverband - past de samenstelling van de groep bij de ambitie?

5. Kennisdeling - zegt de groep toe kennis uit te wisselen met het EIP-netwerk en is er blijk van een actieve opstelling hierbij, bijvoorbeeld is er de bereidheid een buitenlandse presentatie te verzorgen of een buitenlandse groep belangstellenden te ontvangen?

Maximale score: 4

1 punt wordt behaald indien de haalbaarheid gelet op genoemde aspecten onvoldoende is.

2 punten worden behaald indien de haalbaarheid gelet op genoemde aspecten gemiddeld is.

3 punten worden behaald indien de haalbaarheid gelet op genoemde aspecten goed is.

4 punten worden behaald  indien de haalbaarheid gelet op genoemde aspecten zeer goed is.

Wegingsfactor: 3

Totaal maximaal 12 punten

c. Effectiviteit/impact van de activiteit

Met effectiviteit van de activiteit wordt bedoeld de mate waarin wordt bijgedragen aan het doel van de openstelling (‘wat voegt dit project toe'). In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

1. meerwaarde beoogde innovatie voor doel innovatiethema/urgentie - betreft de aanvraag een goede oplossing voor het behalen van de gestelde doelen?

2. bijdrage project aan duurzame nieuwe samenwerkingsverbanden - heeft het project voorbeeldwerking, levert het ervaringen op waarmee andere groepen hun voordeel kunnen doen?

3. mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor brede toepasbaarheid/uitrol - is er goede kans op snelle vertaling naar de praktijk?

4. kwaliteit communicatieplan ten behoeve van kennisdeling tijdens het innovatietraject en ten behoeve van verspreiding van de resultaten - is er blijk van actieve beoogde koppeling van wetenschappelijke en praktijkkennis, bevat de begroting ruimte voor actieve kennisdeling?

Maximale score: 4

1 punt wordt behaald als de activiteit onvoldoende mate bijdraagt aan het thema en/of onvoldoende doorwerking heeft.

2 punten worden behaald indien de mate waarin de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd bijdraagt aan het thema voldoende/gemiddeld is.

3 punten worden behaald indien de mate waarin de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd bijdraagt aan het thema goed is.

4 punten worden behaald indien de mate waarin de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd bijdraagt aan het thema zeer goed is.

Wegingsfactor: 2

Totaal maximaal 8 punten

d. Mate van innovativiteit

Met innovativiteit kan gedoeld worden op het samenwerkingsproces als zodanig, op het onderwerp van de samenwerking of op beide. In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

1. technisch of sociaal grensverleggend karakter van het innovatie-idee (product, procedé, techniek, concept, aanpak) - hoe bijzonder is het idee?

2. transitiekarakter van de innovatie - draagt de innovatie bij aan realisatie van de toekomstbestendige 'duurzame landbouw', dat wil zeggen inzet op beoogde transitie van benadering kostenreductie en/of verhoogde volumes naar benadering meerwaardecreatie, circulairebedrijfsvoering/productie en/of sectoroverstijgende toepassing (cross-over)?

3. innovatieve waarde van het samenwerkingsverband - ontstaat er nieuwe ketensamenwerking of cross-over-samenwerking?

4. toepassingsgebied - is er al een oplossing maar wordt deze niet toegepast en is het project erop gericht om belemmeringen weg te nemen ?

5. innovatie infrastructuur - waar wordt de innovatie feitelijk ontwikkeld, geproduceerd en gereedgemaakt voor installatie? Zijn hierbij de ondernemers uit eigen regio/land aan zet? Beogen zij de leiding te nemen bij uitrol elders?

Maximale score: 4

1 punt wordt toegekend indien de score op genoemde aspecten in samenhang bezien gering is.

2 punten worden toegekend indien de score op genoemde aspecten in samenhang bezien voldoende is.

3 punten worden toegekend indien de score op genoemde aspecten in samenhang bezien goed is.

4. punten worden toegekend indien de score op genoemde aspecten in samenhang bezien zeer goed is.

Wegingsfactor: 2

Totaal maximaal 8 punten

In totaal maximaal 40 punten te behalen. Ondergrens (minimale score) is 22 punten (55%).

Toelichting op de scoretabel samenwerking in het kader van het EIP

Deze toelichting is richtinggevend bedoeld en niet uitsluitend. In het navolgende zal worden aangegeven waaraan gedacht kan worden bij het opstellen van de projectplannen. Het is aan de initiatiefnemers om na te gaan op welke wijze zij er uiteindelijk invulling aan geven.

A.         Kosteneffectiviteit

B.         Kans op succes/Haalbaarheid

C.         Effectiviteit/impact

D.        Innovativiteit

A. Kosteneffectiviteit

De kosten van ieder project moeten realistisch zijn en de middelen moeten ook effectief worden ingezet voor de geplande innovatieopgave.

Omdat de beschikbare budgetten beperkt zijn, is dit een belangrijke factor om rekening mee te houden. Om die reden is aan dit criterium een wegingsfactor 3 toegekend.

Hulpvragen

a) In welke verhouding staat de gevraagde projectsubsidie tot de totale projectinvestering en tot de projectdoelen? Bij kennisoverdrachtsprojecten gaat het bijvoorbeeld om het aantal deelnemers, momenten van kennisoverdracht en de intensiteit ervan (van folder tot workshop).

b)Wat is de financiële omvang van het project en hoe staat dit in verhouding tot de uitvoeringskosten?

c) Welke informatie, netwerken, faciliteiten, proeflocaties en kennisplatforms zijn al beschikbaar waar gebruik van gemaakt kan worden? Op welke manier wordt met een nieuwe structuur aangesloten bij bestaande netwerken? In de provincie Drenthe zijn bijvoorbeeld twee proeflocaties beschikbaar (Rolde en Valthermond). Ook proefbedrijf Op de Es is een bestaande faciliteit die kan worden benut om proeven aan te leggen of demonstraties te verzorgen. In de afgelopen jaren zijn ook diverse netwerken binnen Drenthe en Noord-Nederland actief (geweest). In het algemeen is hier veel kennis aanwezig en is het efficiënt en effectief om deze kennis en ervaring te benutten bij het uitvoeren van het project. Voorbeelden hiervan zijn het Drents Agrocluster, de Praktijknetwerken Veenkoloniën, diverse studieclubs, waaronder die van de Stichting Veldleeuwerik etc.

B. Kans op succes

De 'kans op succes' kan op twee manieren worden gedefinieerd.

A. Oprichting samenwerkingsverband of operationele (EIP) groep en de ontwikkeling van een projectplan

In deze fase wordt de 'kans op succes' gedefinieerd als de kans dat de partijen erin slagen een werkbare en vruchtbare samenwerking tot stand te brengen. Hierbij gaat het over goede afspraken over taken en verantwoordelijkheden en over lasten en lusten met betrekking tot de beoogde innovatie, maar ook over het erin slagen om de beoogde innovatie goed scherp geformuleerd te krijgen in termen van technische en organisatorische haalbaarheid en in termen van marktmogelijkheden (behoefte). Of hierover goed is nagedacht blijkt uit de kwaliteit van het projectplan en van het beoogde samenwerkingsverband zelf: het aantal deelnemers dat (actief) aan de samenwerking meewerkt, de verdeling van die deelnemers over de verschillende ketenpartijen, de ‘kwaliteit' van de deelnemers in relatie tot het innovatie-idee. Deze onderdelen worden in onderlinge samenhang bezien.

B. Ontwikkelen innovatie

De 'kans op succes' kan in deze fase worden gedefinieerd als de kans dat de partijen erin slagen het innovatie-idee uit te werken. Dit betekent niet dat het innovatieproject ook moet slagen. Voor een geïdentificeerde, haalbare innovatie kunnen activiteiten onder andere bestaan uit uitwerking naar technische specificaties, bouwen, uitwerken businessplan, proefopstelling. Ook onderdelen die betrekking hebben op inrichting van een demonstratie-inrichting en/of activiteiten kennisoverdracht en/of marktintroductie (eerste uitrol) kunnen onderdeel zijn van de aanvraag. De aanvrager levert een goed onderbouwd plan van aanpak hiervoor. In de fase 'ontwikkelen innovatie' mag men resultaten van voorwerk verwachten.

In het geval van een gecombineerde aanvraag, zal in de aanvraag een go-/no go-moment moeten worden opgenomen voor de ontwikkelfase.

Voor Noord-Nederland geldt dat de kans op succes bij een innovatie groter wordt als de aansluiting bij de bestaande trajecten binnen de AgroAgenda Noord-Nederland beter is. Ingediende projecten zullen dan ook beter scoren als de aansluiting bij doelen van en trajecten binnen de AgroAgenda Noord- Nederland goed is uitgewerkt. Daarbij speelt ook de verspreiding over de drie provincies een belangrijke rol.

Het is van belang dat de innovatie waarvoor een aanvraag wordt ingediend niet alleen bestemd blijft voor degene die de aanvraag doet, maar juist dat de innovatie breed beschikbaar is, komt of wordt gemaakt voor de agrosector als geheel. Dat betekent dat onder andere samenwerking en communicatie van groot belang zijn voor het kunnen slagen van een project. Het is dan ook zaak dat aanvragers van tevoren goed nadenken over de wijze waarop zij dit vormgeven binnen hun project.

Hulpvragen

a) In hoeverre zijn de projectdoelen voldoende realistisch en sluiten deze aan bij de doelen van de AgroAgenda Noord-Nederland en de daartoe behorende uitvoeringsagenda's en het Icoonprogramma bodem?

b)Als de slagingskans laag is maar daar een potentiële 'doorbraakinnovatie' tegenover staat, hebben de initiatiefnemers voldoende aangegeven hoe zij te werk willen gaan om de slagingskans zo hoog mogelijk te maken?

c) Is het team dat het project uitvoert goed en voldoende breed samengesteld? Is het samenwerkingsverband compleet of is completering als tussenresultaat opgenomen?

d)Is er sprake van een open, interactief innovatieproces; is de mogelijkheid meegenomen dat er van buiten het samenwerkingsverband bijdrage(n) worden geleverd aan het proces?

e) Heeft het samenwerkingsverband afspraken over de verdeling van lasten, lusten, taken en verantwoordelijkheden gemaakt of gepland?

f) In hoeverre zijn de projectuitvoerders (deelnemers) capabel? Denk hierbij aan mate van kennis, ervaring en motivatie?

g)Is ruimte ingebouwd voor taken van een procesleider of innovatiemakelaar?

h) In hoeverre vertegenwoordigt de aanvrager de belangen van de doelgroep? De aanvrager kan de uitvoerder zijn, anders kan de aanvrager door zijn deskundigheid, netwerk en rol in het project een belangrijke bijdrage leveren aan de slagingskans van het project.

i) In hoeverre is de planning voldoende uitgewerkt en realistisch?

j) Bevat het projectplan een visie op toepassing, uitrol en vermarkting van een innovatie?

k) Bestaat er een verbinding met andere (wetenschappelijke) onderzoeksprogramma's, zoals Horizon 2020 en Topsectorenbeleid?

l) Hoe snel kan een project van start gaan en wat is de projectduur? Voor sommige tenders kan het nuttig zijn om voorrang te geven aan projecten die bijna uitvoeringsgereed (qua voorbereidingen) zijn en een korte uitvoeringscyclus kennen. Bij uitvoeringsgereedheid kan men denken aan de mate waarin aan de randvoorwaarden is voldaan zoals: concrete afspraken binnen de projectcontext (partners), toezegging andere financiers en stand van zaken vergunningstrajecten.

De partners in het project hebben allemaal ook hun eigen dagelijkse verantwoordelijkheden. Zo is bijvoorbeeld een bedrijfsadviseur iedere dag bezig om voor zijn of haar klant(en) het beste advies te verzorgen. Het is van belang dat de kennis en ervaringen die binnen de POP-projecten worden opgedaan worden meegenomen in de adviezen die dagelijks worden uitgebracht. De dagelijkse werkzaamheden van de adviseur in dit voorbeeld kunnen daarmee bijdragen aan het versneld bekend worden van het project en onderdelen en resultaten daarvan. Door op deze wijze in het project te staan geven initiatiefnemers er blijk van dat ze de informatie actief willen verspreiden en delen. Dat is van wezenlijk belang voor het slagen van het project, maar ook voor het slagen van de innovatie in de verdere praktijk.

De actieve rol van partners kan op verschillende manieren worden vormgegeven. Naast de hierboven beschreven rol van de adviseur valt bijvoorbeeld te denken aan opname in het curriculum van een opleiding, verankering via erfbetreders, die de kennis verder kunnen brengen of een specifieke cursus voor boeren die niet actief aan de samenwerking hebben deelgenomen, maar wel gebruik willen en moeten kunnen maken van de kennis.

N.B. Definitie 'geslaagde innovatie'. Bij innoveren is niet-slagen onvermijdelijk en normaal. Een 100% geslaagde innovatie ('idee dat met succes in praktijk is gebracht') is niet zelden een resultaat van een serie van eerdere niet of slechts deels geslaagde pogingen. Het innovatieproces gedijt niet bij risicomijdend gedrag. Een goed doordachte en serieus uitgevoerde poging rond een bijzonder idee.

Voor het goed inzetten van het beschikbare budget vinden Gedeputeerde Staten het van belang om vooral projecten met een grote kans op succes te stimuleren. Daarom is ervoor gekozen om dit criterium relatief zwaar mee te laten tellen en daaraan een wegingsfactor 3 toe te kennen.

C. Mate van effectiviteit

Voor een succesvolle innovatie is het van belang dat in een project een goede verbinding wordt gelegd met andere onderdelen van het krachtenveld van de agrofoodketen. Ook de eerder genoemde aansluiting bij de activiteiten van de AgroAgenda Noord-Nederland. De innovatie moet, vanuit de vragen die boeren hebben, zo goed mogelijk in de keten kunnen worden ingepast.

Continuïteit in de vermarkting en communicatie, ook nadat de bijdrage vanuit het POP3 stopt, is daarbij van groot belang.

Uiteindelijk moet een project een bijdrage leveren aan de verduurzaming van de agrosector als geheel.

Hulpvragen

a) In hoeverre sluit de beoogde verandering aan op de behoefte vanuit de bedrijfspraktijk?

b)Leidt de beoogde innovatie tot nieuwe bedrijfs- en marktconcepten en verdienmodellen, die ervoor zorgen dat het project na de subsidieperiode op eigen benen kan staan?

c) In hoeverre zijn de verschillende actoren in het project betrokken? Dit geldt met name bij samenwerkingsprojecten waar betrokkenheid van deelnemers uit de hele agrofoodketen en eventueel andere sectoren/domeinen van belang zijn. Wordt een verbinding gelegd met andere onderdelen van de keten?

d)Wordt een verbinding gelegd met de doelen in de AgroAgenda Noord-Nederland en wordt het samenwerkingsverband ook geografisch breed opgezet (in meerdere provincies)?

e) Bevat de aanvraag een goed communicatieplan? Denk hierbij bijvoorbeeld aan communicatie voor draagvlak bij stakeholders en betrokkenheid van actoren bij inrichtingsprojecten en aan het actief communiceren van een innovatie naar derden voor opschaling en uitrol. Zijn hierin ook de communicatie en vermarkting na afloop van het project betrokken?

f) Hoe aannemelijk is de continuïteit van het veranderingsproces na beëindiging van het project (bevat de aanvraag een aannemelijke onderbouwing hiervoor)?

D. Mate van innovativiteit

Innovatie kan in dit geval gaan over techniek of over het samenwerkingsproces op zichzelf. Bij de beoordeling van de innovativiteit van het samenwerkingsproces wordt gekeken in hoeverre de voorgestelde samenwerking nieuwe verbanden/verbintenissen tot stand brengt. Hoe meer gangbaar  de samenwerking tussen de partijen is, hoe minder punten zullen worden toegekend.

Voor de beoordeling van het onderwerp van de samenwerking/de beoogde innovatie zelf geldt: het gaat om de meerwaarde die de innovatie heeft, in de zin dat het gaat om het verschil dat het product zelf teweeg kan brengen. Betreft de beoogde innovatie slechts een geringe aanpassing van een bestaand product (of dienst, proces, procedé etc.), dan wordt er 1 punt toegekend. Betreft de beoogde innovatie een geheel of vrijwel geheel nieuw product, dan worden 4 punten toegekend.

Om de innovaties goed vorm te kunnen geven moet in ieder geval een verbinding worden gemaakt tussen praktijk en onderzoek/kennis. Ook hier geldt dat waardevolle innovaties kunnen voortkomen uit onverwachte verbindingen en het gebruik van nieuwe, nog niet eerder toegepaste, kennis uit andere sectoren.

Hulpvragen

a) Is er sprake van een voor Nederland en de EU uniek samenstel van kennis, ervaring en innovatie? Heeft het project voldoende vernieuwende aspecten, is er in potentie sprake van een baanbrekende innovatie?

b)Worden er in of met het project nieuwe functionele verbindingen gevormd die kunnen bijdragen aan de verduurzaming van de agrarische sector?

c) Welke rol speelt kennis in het project? Wordt er gebruikgemaakt van bestaande kennis en worden praktijk, kennis en onderzoek verbonden?

d)Wordt kennis vanuit andere sectoren op een nieuwe manier toegepast voor de agrarische sector?

In het kader van de AgroAgenda Noord-Nederland is het ontwikkelen van innovaties en nieuwe verbindingen een belangrijk aspect, maar de uitrol van een aantal bestaande zaken naar een brede groep is minstens zo belangrijk. Daarom is ervoor gekozen om voor dit criterium een wegingsfactor 2 aan te houden.