Regeling vervallen per 01-01-2020

Reisregeling provincie Drenthe

Geldend van 01-01-2018 t/m 31-12-2019

Intitulé

Reisregeling provincie Drenthe

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    berekeningsgrondslag: het tot een jaarbedrag herleide salaris in de zin van artikel 1.1, onderdeel bb, van de CAP dat de medewerker geniet op het berekeningstijdstip, vermeerderd met de voorziening als bedoeld in artikel 3.5.2, lid 2, van de CAP en vermeerderd met toelagen als bedoeld in de artikelen 3.3.1 tot en met 3.3.5 van de CAP. Indien de medewerker een toelage als bedoeld in de artikelen 3.3.1 tot en met 3.3.5 van de CAP ontvangt, wordt deze voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag vastgesteld op het bedrag dat de medewerker gedurende de drie kalendermaanden voorafgaande aan het berekeningstijdstip gemiddeld per maand aan deze toelagen heeft ontvangen;

  • b.

    CAP: Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincie Drenthe;

  • c.

    declaratiesysteem: Youforce Self Service;

  • d.

    dienstreis: een in opdracht van de werkgever ten behoeve van de werkgever afgelegde reis niet zijnde woon-werkverkeer, alsmede het daarmee verband houdende verblijf;

  • e.

    eigen huishouding voeren: het zelfstandig bewonen van woonruimte, voorzien van eigen meubilair en stoffering, een en ander ter beoordeling van de werkgever;

  • f.

    fiets: onder fiets wordt mede verstaan een e-bike, een speed pedelec of een e-scooter;

  • g.

    gezinsleden: de echtgenoot of relatiepartner van de medewerker en de kinderen, stief- en pleegkinderen van hemzelf en/of van zijn echtgenoot of relatiepartner, voor zover zij met hem samenwonen;

  • h.

    Individueel Keuze Budget (IKB): een budget in geld, opgebouwd overeenkomstig artikel 3.5.2, lid 2, van de CAP;

  • i.

    medewerker: degene die als ambtenaar door Gedeputeerde Staten is aangesteld om in de openbare dienst van de provincie werkzaam te zijn;

  • j.

    plaats van tewerkstelling: het gebouw, gebouwencomplex of terrein waarin dan wel van waaruit de medewerker gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht;

  • k.

    relatiepartner: degene met wie de niet-gehuwde medewerker samenwoont en - met het oogmerk duurzaam samen te leven - een gemeenschappelijke huishouding voert, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring waarvan het model door de werkgever wordt vastgesteld; tegelijkertijd kan slechts één persoon als relatiepartner worden aangemerkt;

  • l.

    standplaats: de gemeente of het bij name genoemde deel van die gemeente waar de plaats van tewerkstelling van de medewerker is gelegen;

  • m.

    uitruilen kilometers woon-werkverkeer: het uitruilen van het IKB tegen de gericht vrijgestelde reiskosten woon-werkverkeer, die door de werkgever niet worden vergoed;

  • n.

    vervoersmiddel dat door de werkgever ter beschikking is gesteld: het door de werkgever in eigendom zijnde dan wel geleasede vervoermiddel, zoals een personen- of bestelauto, een poolauto of een fiets;

  • o.

    verplaatsen/verplaatsing: veranderen onderscheidenlijk verandering van de standplaats van de medewerker in opdracht van Gedeputeerde Staten;

  • p.

    werkgever: Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe;

  • q.

    woonplaats: de gemeente of het met name bekende afzonderlijk deel van die gemeente waar de medewerker woonachtig is;

  • r.

    woon-werkverkeer: het reizen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling.

HOOFDSTUK 2 REISKOSTEN WOON-WERKVERKEER

Artikel 2 Woon-werkverkeer

  • 1.

    De medewerker ontvangt een vaste vergoeding voor woon-werkverkeer, met een maximum van € 300,-- per jaar. Voor de medewerker met een volledige aanstelling, die op ten minste 128 dagen per jaar naar de vaste werkplek reist, wordt de vaste vergoeding berekend, conform de fiscale regels voor een vaste vergoeding, op basis van 214 werkdagen per jaar en op basis van een vergoeding van € 0,19 per kilometer. Indien de aldus berekende vergoeding lager is dan € 300,--, geldt het lagere bedrag. Anders geldt het bedrag van € 300,--. Het maximum van € 300,-- per jaar geldt niet wanneer aan de vereisten wordt voldaan voor de fietskilometervergoeding, conform artikel 5.

  • 2.

    Voor de medewerker die geen volledige aanstelling heeft, wordt de vergoeding, zoals bedoeld in lid 1, naar evenredigheid van de aanstellingsomvang berekend, hetgeen ook geldt voor het maximum van de vergoeding.

  • 3.

    De uitbetaling van de vergoeding op grond van dit artikel geschiedt per maand en de vergoeding per maand is 1/12 van de vergoeding per jaar, zoals genoemd in lid 1. De uitbetaling geschiedt in de regel samen met het salaris en eindigt bij ontslag uit provinciale dienst of bij inactieve dienst.

  • 4.

    De vergoeding woon-werkverkeer is gerelateerd aan de reisafstand van het woonadres van de medewerker naar de plaats van tewerkstelling.

  • 5.

    Bij het bepalen van de reisafstand wordt uitgegaan van de kortste route volgens de ANWB-routeplanner.

Artikel 3 Uitruilen kilometers woon-werkverkeer

  • 1.

    In het geval de berekening volgens artikel 2, lid 1, uitkomt op een hoger bedrag dan het maximum van € 300,-- per jaar of als de berekening volgens artikel 2, lid 2, uitkomt op een hoger bedrag dan het evenredige deel van € 300,-- per jaar, kan de medewerker bij de werkgever een aanvraag indienen voor toekenning van de volledige, ongekorte vergoeding die fiscaal is vrijgesteld, waarbij het meerdere (het deel van de vergoeding dat uitgaat boven het maximum) in mindering wordt gebracht op het IKB.

  • 2.

    Een aanvraag kan worden ingediend in de situatie dat de medewerker (het saldo van) de vergoeding reiskosten woon-werkverkeer nog niet geheel heeft verbruikt of heeft ontvangen.

  • 3.

    De aanvullende kilometervergoeding woon-werkverkeer (het deel van de vergoeding dat uitgaat boven het maximum) heeft betrekking op een heel kalenderjaar en kan maandelijks of aan het einde van een kalenderjaar uitbetaald worden tot maximaal de hoogte van het IKB.

  • 4.

    Voor de berekening van de volledige, ongekorte vergoeding die fiscaal is vrijgesteld, zoals bedoeld in lid 1, wordt de reisafstand van de woning naar de plaats van tewerkstelling gemaximeerd op 75 kilometer enkele reis en dat betekent dat de vergoeding die in aanmerking komt voor een verrekening met het IKB is gemaximeerd op € 5.799,-- (€ 6.099,-- - € 300,--).

Artikel 4 Openbaar vervoer

  • 1.

    Aan de medewerker die ten minste 10% van de werkdagen zakelijk reist (het woon- werkverkeer daaronder begrepen) kan op zijn verzoek een NS-Business Card ter beschikking worden gesteld waarmee hij over het traject van woon-werkverkeer mag reizen.

  • 2.

    De kosten van het ter beschikking gestelde NS-Business Card komen voor rekening van de werkgever.

  • 3.

    De medewerker kan, indien hij geen gebruik maakt van een NS-Business Card voor het voor- en natraject met het openbaar vervoer, desgewenst een aanvraag indienen voor toekenning van een vergoeding voor de kilometers voor het voor- en natraject naar en van het NS station/bushalte en vice versa tot een bedrag van € 0,19 per kilometer, waarbij deze vergoeding dan in mindering wordt gebracht op het IKB.

  • 4.

    Kosten voor openbaar vervoer waarvoor het abonnement niet geldt en die niet gemaakt worden voor dienstreizen komen voor rekening van de medewerker.

  • 5.

    Bij ontslag uit provinciale dienst of bij inactieve dienst levert de medewerker uiterlijk binnen vijf werkdagen na het ontslag of de aanvang van de inactieve dienst het aan hem verstrekte NS-Business Card in bij de Servicedesk. Bij te late inlevering worden de kosten bij de medewerker in rekening gebracht, indien mogelijk door middel van inhouding op het nettoloon.

Artikel 5 Fietskilometervergoeding

De medewerker die meer dan 50% van de werkdagen met de fiets reist in het kader van woon-werkverkeer ontvangt op zijn aanvraag de in artikel 2, lid 1, genoemde vergoeding, zonder dat daarvoor een maximum van € 300,-- geldt.

Artikel 6 Samenloop

  • 1.

    De medewerker die bij indiensttreding of in het begin van het kalenderjaar kiest voor een NS-Business Card zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, komt met betrekking tot de kilometers waarover met de NS-Business Card wordt gereisd niet in aanmerking voor de vergoeding van € 300,--, zoals genoemd in artikel 2.

  • 2.

    De medewerker die een fietskilometervergoeding ontvangt, heeft geen recht op een NS-Business Card en de mogelijkheid voor uitruilen kilometers woon-werkverkeer tegen het IKB als bedoeld in artikel 3.

  • 3.

    Een medewerker die over een NS-Business Card beschikt, heeft geen recht op de fietskilometervergoeding als bedoeld in artikel 5.

Artikel 7 Wijzigingen en keuzes

  • 1.

    De medewerker geeft, voorafgaand aan het kalenderjaar, zijn keuze voor vervoer per auto, openbaar vervoer of fiets aan in het declaratiesysteem. Keuzes hebben uitsluitend betrekking op een heel kalenderjaar. Tussentijds kan een keuze voor vervoer niet wijzigen.

  • 2.

    De medewerker dient wijzigingen in zijn persoonlijke of werksituatie die consequenties hebben voor de reisbewegingen woon-werkverkeer per direct door te geven in het declaratiesysteem.

  • 3.

    De medewerker die onjuiste of onvolledige informatie doorgeeft met betrekking tot zijn reisbewegingen woon-werkverkeer of nalaat informatie door te geven die consequenties heeft voor zijn reisbewegingen woon-werkverkeer, dient de ten onrechte ontvangen vergoeding terug te betalen en kan als sanctie tijdelijk van deze regeling worden uitgesloten.

  • 4.

    Indien mogelijk zal de terugbetaling plaatsvinden door inhouding op het nettosalaris.

  • 5.

    Bij overplaatsing, verhuizing of uitdiensttreding of afwezigheid langer dan zes weken wordt de vergoeding als bedoeld in artikel 2 opnieuw vastgesteld c.q. zo nodig beëindigd.

HOOFDSTUK 3 REISKOSTEN DIENSTREIZEN

Artikel 8 Dienstreizen met openbaar vervoer

  • 1.

    De medewerker maakt voor een dienstreis in beginsel gebruik van het openbaar vervoer op basis van 1e klasse. Kosten van openbaar vervoer die niet middels de door de werkgever verstrekte NS-Business Card kunnen worden voldaan, worden vergoed tegen overlegging van de originele vervoersbewijzen.

  • 2.

    De medewerker kan ter zake van een dienstreis voor het reizen van het NS-station naar de plaats van tewerkstelling en vice versa met de NS-Business Card tevens gebruik maken van de OV-fiets.

  • 3.

    De medewerker die voor het voor- en/of natraject van de dienstreis gebruik maakt van een fiets mag de ten behoeve van deze reis gemaakte stallingskosten declareren onder overlegging van de onderliggende bewijsstukken.

Artikel 9 Dienstreizen anders dan met openbaar vervoer

  • 1.

    Indien het openbaar vervoer door de leidinggevende als niet doelmatig wordt beschouwd, kan de medewerker voor een dienstreis gebruikmaken van een vervoermiddel dat door de werkgever ter beschikking is gesteld.

  • 2.

    De leidinggevende kan de medewerker toestemming verlenen voor het gebruik van een eigen motorvoertuig of een taxi, indien hij van mening is dat reizen per openbaar vervoer of een vervoermiddel dat door de werkgever ter beschikking is gesteld niet doelmatig is of indien de bijzondere omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven.

  • 3.

    De medewerker die toestemming heeft gekregen om voor de dienstreis gebruik te maken van een eigen motorvoertuig ontvangt daarvoor een vergoeding van € 0,37 per kilometer.

  • 4.

    De medewerker die toestemming heeft gekregen om voor de dienstreis gebruik te maken van een eigen motorvoertuig of een vervoermiddel dat door de werkgever ter beschikking is gesteld mag de ten behoeve van deze reis gemaakte parkeerkosten declareren na overlegging van de originele bescheiden.

  • 5.

    Het aantal kilometers als bedoeld in lid 3 zal worden bepaald met behulp van de ANWB-routeplanner. Uitgangspunt is de kortste route gebaseerd op de adressen waartussen wordt gereisd.

  • 6.

    Bij de berekening van de te vergoeden kilometers worden niet meegenomen de kilometers van de dienstreis die lopen over het traject waarop de medewerker in het kader van woon-werkverkeer met eigen vervoer naar de plaats van tewerkstelling rijdt. Deze kilometers worden op de conform lid 5 berekende kilometers in mindering gebracht.

  • 7.

    Indien naar het oordeel van de leidinggevende het dienstbelang erbij is gebaat dat tijdens een dienstreis naast openbaar vervoer gebruik wordt gemaakt van een taxi, worden de aan dat taxigebruik verbonden kosten volledig vergoed.

Artikel 10 Buitenlandse dienstreizen

  • 1.

    Voor het maken van een buitenlandse dienstreis per vliegtuig heeft de medewerker vooraf toestemming nodig van de werkgever.

  • 2.

    De reis- en verblijfkosten die de medewerker maakt in verband met een met toestemming van de werkgever afgelegde buitenlandse reis, worden vergoed, onder overlegging van de originele bewijsstukken, tot maximaal de bedragen in de Reisregeling buitenland, zoals geldend voor rijksambtenaren, welke regeling overeenkomstig wordt toegepast.

  • 3.

    Een buitenlandse dienstreis, waarbij het reisgedeelte buiten Nederland beperkt is, of waarbij de grensoverschrijding niet noodzakelijkerwijs leidt tot uitgaven voor maaltijden of overnachting in het buitenland, wordt, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, aangemerkt als een dienstreis binnen Nederland. Op deze dienstreis is de Reisregeling binnenland van toepassing, zoals geldend voor rijksambtenaren, welke regeling in deze situatie eveneens overeenkomstig wordt toegepast.

  • 4.

    De medewerker kan voor een buitenlandse dienstreis reizen op basis van 1e klasse per trein en/ of economy class per vliegtuig.

  • 5.

    Met toestemming van de direct leidinggevende kan de buitenlandse dienstreis voor eigen rekening worden verlengd voor privéverblijf.

HOOFDSTUK 4 VERBLIJFKOSTEN DIENSTREIZEN

Artikel 11 Verblijfkosten dienstreizen

  • 1.

    De in verband met een dienstreis noodzakelijk gemaakte verblijfkosten, zoals kosten voor maaltijden, logies en kleine uitgaven, worden vergoed tot een maximum van de bedragen zoals deze zijn of worden vastgesteld in de Reisregeling binnenland, voor zover het een dienstreis binnen Nederland betreft.

  • 2.

    Voor zover het een dienstreis buiten Nederland betreft, worden de in verband met de dienstreis noodzakelijk gemaakte verblijfkosten, zoals kosten voor maaltijden, logies en kleine uitgaven, vergoed tot maximaal de bedragen zoals deze zijn of worden vastgesteld in de Reisregeling buitenland (zie ook artikel 10).

  • 3.

    De aanspraak op de vergoedingen voor maaltijden en logies bestaat slechts indien voor deze verstrekkingen kosten zijn gemaakt.

  • 4.

    Geen aanspraak op vergoeding voor maaltijden bestaat, indien tijdens een dienstreis de gelegenheid bestaat al dan niet tegen betaling maaltijden van overheidswege te ontvangen.

  • 5.

    Geen aanspraak op vergoeding voor logies bestaat, indien kan worden overnacht in een daarvoor door de werkgever ter beschikking gestelde gelegenheid.

Artikel 12 Aanvang en einde dienstreis

Voor de vergoeding van verblijfkosten geldt dat de dienstreis aanvangt op het tijdstip dat de medewerker zijn woonplaats of plaats van tewerkstelling verlaat en eindigt op het tijdstip dat hij daar terugkeert.

Artikel 13 Declaraties

  • 1.

    Het declareren van reis- en verblijfkosten geschiedt in een door de werkgever aangewezen declaratiesysteem onder overlegging van bewijsstukken.

  • 2.

    Reis- en verblijfkosten dienen binnen een periode van drie maanden na de maand waarop de declaratie betrekking heeft gedeclareerd te worden. Declaraties die worden ingediend na de periode van zes maanden worden niet vergoed.

HOOFDSTUK 5 VERHUISKOSTEN

Artikel 14 Aanspraken op verhuiskostenvergoeding

  • 1.

    Aanspraak op verhuiskostenvergoeding bestaat indien de medewerker bij de werkgever in dienst is getreden of op basis van proef voor bepaalde tijd een dienstverband heeft en daarbij, althans binnen één jaar na indiensttreding, schriftelijk de wens te kennen heeft gegeven te willen verhuizen om dichter bij de standplaats te gaan wonen, mits de medewerker zich binnen een afstand van 25 kilometer van de standplaats vestigt en de afstand tussen de oude woning en de standplaats ten minste 75 kilometer bedroeg. De verhuizing dient plaats te vinden binnen twee jaren na het kenbaar maken van de wens tot verhuizing.

  • 2.

    Het berekeningstijdstip voor de verhuiskostenvergoeding is:

    • a.

      de datum waarop de medewerker verhuist;

    • b.

      indien de medewerker verhuist vóór de datum waarop de functie feitelijk wordt vervuld, de datum van indiensttreding.

  • 3.

    De medewerker die in verband met een indiensttreding is verhuisd en aan wie binnen twee jaren na de verhuizing ontslag op verzoek wordt verleend of die ten gevolge van aan hem te wijten feiten of omstandigheden binnen twee jaren na de verhuizing wordt ontslagen, dient de hem toegekende tegemoetkoming in verhuiskosten terug te betalen. De tegemoetkoming in verhuiskosten wordt slechts verleend indien de medewerker schriftelijk heeft verklaard te voldoen aan de terugbetalingsverplichting zoals hierboven bedoeld.

  • 4.

    Een medewerker met een tijdelijk dienstverband heeft geen aanspraak op een verhuiskostenvergoeding.

  • 5.

    De verhuiskostenvergoeding bestaat uit een transportkostenvergoeding, alsmede uit een vergoeding voor de andere uit de verhuizing voortvloeiende kosten.

Artikel 15 Transportkostenvergoeding

  • 1.

    De transportkostenvergoeding voor de medewerker als bedoeld in artikel 14, eerste lid, bestaat uit een bedrag voor de kosten van transport door een door de werkgever aangewezen erkende verhuizer van de inboedel van de medewerker en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning, waaronder begrepen de kosten van het in- en uitpakken van breekbare zaken (transportkosten).

  • 2.

    De werkgever betaalt de transportkosten na overlegging van de originele bescheiden.

Artikel 16 Vergoeding voor de andere uit de verhuizing voortvloeiende kosten

  • 1.

    Indien de medewerker ten tijde van de verhuizing een eigen huishouding voert en deze naar de nieuwe woning meeverhuist, wordt de tegemoetkoming in alle andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten als bedoeld in artikel 14, lid 1, gesteld op 12% van de voor hem geldende berekeningsgrondslag, met inachtneming van een maximum van € 7.750,--.

  • 2.

    Indien het een verhuizing betreft van een gezin, waarin de echtgenoten of relatiepartners beiden medewerkers zijn in de zin van deze regeling, wordt de tegemoetkoming als bedoeld in het vorige lid, berekend over de gezamenlijke berekeningsgrondslag, met dien verstande dat de tegemoetkoming niet meer kan bedragen dan het maximum van € 7.750,--.

  • 3.

    Indien de medewerker geen eigen huishouding voert of deze niet naar de nieuwe woning wordt overgebracht, wordt de vergoeding als bedoeld in artikel 14, lid 1, beperkt tot een tegemoetkoming van 3% van de berekeningsgrondslag.

HOOFDSTUK 6 TEGEMOETKOMING IN PENSIONKOSTEN (tijdelijke huisvesting)

Artikel 17 Aanspraken op pensionkosten

  • 1.

    De medewerker die bij de werkgever in dienst is getreden of op basis van proef voor bepaalde tijd een dienstverband heeft en daarbij, althans binnen één jaar na indiensttreding, schriftelijk de wens te kennen heeft gegeven te willen verhuizen om dichter bij de standplaats te gaan wonen, heeft gedurende twee jaar aanspraak op een tegemoetkoming in de pensionkosten voor verblijf in een pension in of nabij de standplaats.

  • 2.

    De medewerker die een pension betrekt, heeft op basis van deze regeling aanspraak op een vergoeding, als bedoeld in artikel 3, 4 of 5, van de reiskosten tussen het pensionadres en de standplaats.

  • 3.

    De tegemoetkoming in pensionkosten als bedoeld in het eerste lid bedraagt maximaal € 865,-- per maand.

  • 4.

    De medewerker die in verband met een indiensttreding is verhuisd en aan wie binnen twee jaren na de verhuizing ontslag op verzoek wordt verleend of die ten gevolge van aan hem te wijten feiten of omstandigheden binnen twee jaren na de verhuizing wordt ontslagen, dient de hem toegekende tegemoetkoming in reis- en/of pensionkosten terug te betalen. De tegemoetkoming in reis- en/of pensionkosten wordt slechts verleend indien de medewerker schriftelijk heeft verklaard dat hij zal voldoen aan de terugbetalingsverplichting als hierboven bedoeld.

  • 5.

    Een medewerker met een tijdelijk dienstverband heeft geen aanspraak op een tegemoetkoming in pensionkosten.

  • 6.

    De medewerker als bedoeld in lid 1 die in verband met een indiensttreding niet binnen de termijn van twee jaar is verhuisd, dient de vergoeding van de pensionkosten terug te betalen.

HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN

Artikel 18 Gevolgen wijziging in fiscale regelgeving

Deze regeling kan wijzigen indien de fiscale regelgeving wijzigt.

Artikel 19 Hardheidsclausule

In gevallen waarin deze regeling reisregeling leidt tot onbillijkheden beslist de directeur-secretaris.

Artikel 20 Slotbepalingen

  • 1.

    Deze regeling wordt aangehaald als Reisregeling provincie Drenthe.

  • 2.

    Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2018, nadat zij is bekendgemaakt in het Provinciaal Blad.

  • 3.

    De volgende regelingen worden ingetrokken:

    • a.

      de regeling reiskostenbesluit provincie Drenthe, zoals vastgesteld bij Besluit van Gedeputeerde Staten van Drenthe van 26 augustus 1995, kenmerk POI/1/9513019;

    • b.

      de vergoedingsregeling woon-werkverkeer provincie Drenthe 2007, zoals vastgesteld bij Besluit van Gedeputeerde Staten van Drenthe van 31 oktober 2006 kenmerk, 4.5.12006012753;

    • c.

      de reiskosten voor het bezoeken van de bedrijfsarts;

    • d.

      de artikelen 63 tot en met 65, 65a, 65b, 66 t/m 69, 69a en 69b van het Reglement betreffende de rechtstoestand van de ambtenaren in dienst van de provincie Drenthe.

Toelichting Reisregeling provincie Drenthe

Het college van Gedeputeerde Staten heeft de ambitie er voor te zorgen, dat er meer gebruik gemaakt gaat worden van het openbaar vervoer of de fiets, werknemers waar mogelijk andere werktijden gaan aanhouden of (vaker) kiezen voor thuiswerken. De vernieuwde reisregeling stimuleert medewerkers zowel voor wat betreft het woon-werkverkeer als bij binnenlandse dienstreizen om meer en structureler gebruik te maken van de fiets, e-bike of speed pedelec, dan wel het openbaar vervoer. Ook heeft de provincie als goed werkgever aandacht voor de vitaliteit van de medewerker.

Met één nieuwe regeling wordt het meer overzichtelijk en duidelijker voor de medewerker. Daarnaast vermindert het de regeldruk doordat bepalingen zijn ingetrokken of fiscaal gunstig zijn gewijzigd. Tevens is de regeling ten opzichte van de vorige regelingen opnieuw gestructureerd, zodat deze beter toegankelijk is. Ook is de terminologie in de regelingen gelijkgetrokken.

De regel dat voor dienstreizen in beginsel gebruik gemaakt moet worden van het openbaar vervoer en wanneer dat niet mogelijk is, dat dan voor de dienstreis gebruik gemaakt kan worden van een dienstauto blijft ongewijzigd. Dat geldt ook voor de regel dat wanneer voor de dienstreis de eigen auto is ingezet, zonder dat daarvoor toestemming is verleend, de medewerker niet voor vergoeding in aanmerking komt. Vanaf de inwerkingtreding van de gewijzigde regeling wordt scherper toegezien op de wijze waarop deze regels door leidinggevenden worden toegepast.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Onder de werkkostenregeling is een aantal vergoedingen gericht vrijgesteld. Deze kunnen effectief onbelast worden betaald. Indien en voor zover de gericht vrijgestelde vergoeding is gemaximeerd, vergoedt de werkgever nooit meer dan het maximum. Dit geldt ook indien de medewerker zijn IKB omruilt voor de vergoeding.

Artikel 2 Woon- werkverkeer

Voltijders ontvangen een vergoeding van maximaal € 300,-- per jaar (deeltijders naar rato). De vergoeding woon-werkverkeer bedraagt € 0,19 per kilometer (= het bedrag dat fiscaal gericht is vrijgesteld en dus onbelast kan worden betaald) met een maximum van € 300,-- per jaar. Om het bedrag fiscaal onbelast te mogen ontvangen, zal de enkele woon-werkafstand van een medewerker 3,9 kilometer of meer moeten zijn. Per week is dit 39 kilometer.

Voor een medewerker die in deeltijd werkt geldt dat ook het maximum naar rato wordt berekend naar het aantal reisbewegingen per week. Voor een medewerker met een aanstelling van 18 uur die 3 dagen per week werkt is het maximum dus € 180,--.

Artikel 3 Uitruilen kilometers woon-werkverkeer

Op grond van fiscale regelgeving mag de werkgever haar medewerkers een gericht vrijgestelde vergoeding voor het woon-werkverkeer betalen van € 0,19 per kilometer. Dit maakt het mogelijk dat de niet door de werkgever vergoede kosten van het woon-werkverkeer tot een bedrag van € 0,19 per kilometer kunnen worden aangewezen als een bestedingsdoel voor de uitwisseling van arbeidsvoorwaarden. Het spreekt vanzelf dat de woon-werkverkeerkilometers waarvoor door de werkgever een vergoeding is betaald niet meer kunnen worden uitgeruild. Dit bedrag wordt verrekend.

Artikel 4 Openbaar vervoer

Aan medewerkers kan op hun verzoek een NS-Business Card voor woon-werkverkeer ter beschikking worden gesteld. Hierdoor hebben zij vervoer vanwege de werkgever en komen zij voor die kilometers niet in aanmerking voor een gericht vrijgestelde kilometervergoeding. De werkgever verstrekt noch vergoedt de kosten van de NS-Business Card.

Artikel 5 Fietskilometervergoeding

In het kader van duurzaamheid vindt de werkgever het belangrijk dat medewerkers zoveel mogelijk met de fiets naar hun werk komen. Medewerkers die voor het woon-werkverkeer gebruik maken van de fiets ontvangen een ongemaximeerde vergoeding van € 0,19 per kilometer. Dit in tegenstelling tot de medewerkers die geen gebruik maken van de fiets. De laatste groep ontvangt een vergoeding van € 0,19 per kilometer met een maximum € 300,--. Daarnaast kan deze groep gebruik maken van de mogelijkheid om het IKB in te zetten voor een fiscaal gunstigere regeling. Het verschil tussen beide is dat de eerste groep de vergoeding netto ontvangt, terwijl de tweede groep brutosalaris omruilt voor de vergoeding en dus effectief slechts een belastingvoordeel geniet.

Artikel 6 Samenloop

Indien en voor zover de medewerker vervoer vanwege de werkgever geniet, zoals het ter beschikking stellen van een NS-Business Card of dienstauto, dan wel een vergoeding voor het woon-werkverkeer ontvangt, kan voor wat betreft deze kilometers geen gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid het IKB om te ruilen voor een vergoeding.

Artikel 9 Dienstreizen anders dan met openbaar vervoer

Met lid 6 wordt bedoeld dat indien tijdens de dienstreis de plaats van tewerkstelling wordt aangedaan, met andere woorden de medewerker reist via kantoor, de woon-werkkilometers op het totaal van de conform lid 5 berekende kilometers in mindering worden gebracht. Dit geldt ook indien tijdens de dienstreis de plaats van tewerkstelling alleen op de heen- dan wel alleen op de terugreis wordt aangedaan.

Artikel 11 Verblijfkosten dienstreizen

Met deze bepaling wordt aansluiting gezocht bij de rijksregeling. Voor de vergoeding wegens verblijfkosten wordt een onderscheid gemaakt tussen een dag-, avond-, ontbijt-, lunch-, diner- en logiescomponent. Bij elke component hoort een normbedrag, dat gebaseerd is op de rijksregeling. Dit bedrag geldt tevens als maximaal vergoedingsbedrag.

Artikel 13 Declaraties

Declaraties van alle kosten voor reizen per openbaar vervoer of verblijfkosten worden ingediend door middel van het daarvoor ontworpen digitale reisdeclaratieformulier dat door de direct leidinggevende is ondertekend. Hierbij dienen de originele betaalbewijzen te worden gevoegd. Het recht op vergoeding van verblijfkosten ontstaat nadat de medewerker kan aantonen dat er kosten zijn gemaakt in een daarvoor bestemde gelegenheid. Bij de leidinggevende ligt de beoordeling of er van het laatste sprake is.

Artikel 14 Aanspraken op verhuiskostenvergoeding

In dit artikel is de aanspraak op tegemoetkoming in verhuiskosten geregeld voor een medewerker die heeft aangegeven (vrijwillig) dichter bij zijn plaats van tewerkstelling te komen wonen. Het eerste lid is van belang als instrument om een tegemoetkoming in verhuiskosten te kunnen verlenen als de medewerker bij indiensttreding heeft aangegeven dichter bij de standplaats te willen gaan wonen. In het algemeen zal dat het geval zijn als de afstand tussen de woning en het werk van de medewerker en daarmee ook de reistijd door de verhuizing aanzienlijk is verkort. De werkgever hanteert hiervoor als criterium dat een reisafstand van ten minste 75 kilometer wordt verkleind naar minder dan 25 kilometer.

De fiscale voorwaarden zijn dat de werknemer verhuist binnen twee jaar na de aanvaarding van de nieuwe dienstbetrekking of overplaatsing binnen een bestaande dienstbetrekking, waarbij de afstand tussen zijn woning en de plaats van de dienstbetrekking met ten minste 60% wordt verkleind en tot die verhuizing de afstand tussen de woning en de plaats van de dienstbetrekking ten minste 25 kilometer bedroeg. De afstand wordt gemeten langs de meest gebruikelijke weg.

Artikel 16 Vergoeding voor de andere uit de verhuizing voortvloeiende kosten

De hoogte van de door de werkgever betaalde verhuiskostenvergoeding is afhankelijk van de berekeningsgrondslag en gemaximeerd tot € 7.750,--. Indien de door de werkgever berekende vergoeding lager is dan het maximum, kan de medewerker voor het verschil zijn IKB inzetten.

Artikel 17 Aanspraken op pensionkosten

Dit bedrag is gebaseerd op een normprijs van € 60,-- per overnachting. De vergoeding voor pensionkosten is € 865,-- per maand en wordt verrekend op vertoon van bewijzen van huurovereenkomsten/maandfacturen achteraf (exclusief gas, water en licht).

Artikel 19 Hardheidsclausule

Indien onverkorte toepassing van het bepaalde in deze reisregeling leidt tot onbillijkheden, is de Directeur-secretaris bevoegd om de afwijking c.q. het buiten toepassing laten van de desbetreffende bepaling in deze reisregeling te accorderen. De directeur-secretaris kan deze bevoegdheid mandateren. Indien het de directeur-secretaris zelf betreft, heeft de commissaris van de Koning de bevoegdheid hiertoe.

Ondertekening