Regeling vervallen per 02-06-2020

Bedrijvenregeling Dutch TechZone

Geldend van 07-06-2018 t/m 01-06-2020

Intitulé

Bedrijvenregeling Dutch TechZone

Besluit van Gedeputeerde Staten van Drenthe van 29 mei, kenmerk 5.4/2018001372, team Economie, tot bekendmaking van hun besluit tot vaststelling van de Bedrijvenregeling Dutch TechZone

Gedeputeerde Staten van Drenthe;

gelet op de Algemene subsidieverordening Drenthe 2017 (ASV 2017), de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Provinciewet en de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV);

gelet op de Algemene wet bestuursrecht, artikel 145 van de Provinciewet en artikel 1.3 van de Algemene subsidieverordening Drenthe 2017;

gelet op het Economisch Programma 2017-2021 'Voor een sterke en innovatieve regio Vierkant voor Werk' van de Commissie Vollebregt – Alberda van Ekenstein (1 juli 2016) en de daaruit voortvloeiende samenwerkingsovereenkomst Vierkant voor Werk (juli 2016) tussen het Ministerie van Economische Zaken, de provincie Drenthe, de gemeente Coevorden, de gemeente Emmen, de gemeente Hoogeveen en de gemeente Hardenberg, waarin afspraken zijn gemaakt over de gezamenlijke ontwikkeling en financiering van een bedrijvenregeling;

gelet op artikel 13,14,17 en 25 van Verordening nr. 651/2014 van de Europese Commissie van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard de Algemene Groepsvrijstellingsverordening);

gelet op Verordening (EU) 2017/1084 van de Europese Commissie van 14 juni 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014 wat betreft steun voor haven- en luchthaveninfrastructuur, aanmeldingsdrempels voor steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed en voor steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur, en regelingen inzake regionale exploitatiesteun voor ultraperifere gebieden, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 702/2014 wat betreft de berekening van de in aanmerking komende kosten;

gelet op de Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (de De-minimisverordening);

gelet op de Steunmaatregel SA.39108 (2014/N) van de Europese Commissie van 16 september 2014 betreffende de Regionale steunkaart 2014-2020 voor Nederland (de Steunkaart);

BESLUITEN:

met instemming van de partners van Dutch TechZone, de Bedrijvenregeling Dutch TechZone vast te stellen.

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na publicatie in het Provinciaal Blad en vervalt van rechtswege op 1 januari 2021

Gedeputeerde Staten voornoemd,

mevrouw drs. J. Klijnsma, voorzitter

mr. L. Maarleveld, secretaris a.i.

Uitgegeven 5 juni 2018

Bedrijvenregeling Dutch TechZone

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvang van de werkzaamheden: aanvang van de werkzaamheden als bedoeld in artikel 2, onder 23, van de AGVV;

  • b.

    adviescommissie: de door Gedeputeerde Staten ingestelde Beoordelingscommissie Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk nu, geheten Dutch TechZone;

  • c.

    AGVV: de Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (Pb EU 2014, L 187/1), ook wel aangeduid als de AGVV, alsmede Verordening (EU) 2017/1084 van de Europese Commissie van 14 juni 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014;

  • d.

    arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst of arbeidscontract is een afspraak tussen werkgever en werknemer, waarbij de werknemer zich verplicht werk te verrichten gedurende een aantal uren per week in dienst van de werkgever. Belangrijke aspecten in de overeenkomst zijn de betaling en hoogte van het loon, de omschrijving van de functie en de gezagsverhouding. Deze aspecten zijn verplicht om in een arbeidscontract op te nemen. Een stagecontract wordt niet gezien als arbeidsovereenkomst;

  • e.

    arbeidsplaats: een op jaarbasis structurele functie van 32 uren per werkweek die wordt vervuld door een persoon op basis van een arbeidsovereenkomst;

  • f.

    ASV: de Algemene subsidieverordening Drenthe 2017 (citeertitel);

  • g.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • h.

    capaciteit: het door de duurzame bedrijfsuitrusting bepaalde, technisch maximale vermogen tot produceren per tijdseenheid;

  • i.

    chemie: de topsector chemie, zoals benoemd op www.topsectoren.nl;

  • j.

    concern: een economische eenheid waarin organisatorisch zijn verbonden:

    • 1.

      een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon die direct of indirect:

      • meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan; of

      • volledig aansprakelijk vennoot is van; of

      • overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen, en

    • 2.

      laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;

  • k.

    De-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb EU L 352/9 van 24 december 2013, met inbegrip van eventueel in de toekomst vast te stellen wijzigingen;

  • l.

    de-minimisverordening: de Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb EU L 352/9 van 24 december 2013;

  • m.

    'dezelfde of vergelijkbare activiteit': activiteiten als bedoeld in artikel 2, onder 50, van de AGVV; dit zijn activiteiten die behoren tot dezelfde klasse (viercijferige code) van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2, zoals vastgesteld in de Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30 december 2006, bladzijde 1);

  • n.

    diversificatieproject: een project inhoudende de diversificatie van de activiteit van een vestiging van een onderneming, waarbij de nieuwe activiteit niet 'dezelfde of vergelijkbare activiteit' is als de activiteit die voordien in die vestiging werd uitgeoefend;

  • o.

    duurzame bedrijfsuitrusting: een investering die wordt geactiveerd op de balans van de onderneming en die niet binnen twee jaar wordt afgeschreven, tenzij de bedrijfsuitrusting willekeurig kan worden afgeschreven op grond van fiscale regelgeving;

  • p.

    energie: de topsector Energie, zoals benoemd op www.topsectoren.nl;

  • q.

    fte: full time equivalent, met als basis 32 uur per week;

  • r.

    fundamenteel wijzigingsproject: een project inhoudende een fundamentele wijziging van het volledige productieproces van een kleine of middelgrote onderneming;

  • s.

    grote onderneming: een onderneming die niet voldoet aan het gestelde in bijlage 1 van de AGVV;

  • t.

    hoofdkantoor: een kantoor van een concern waarin de centrale leiding of een zelfstandig onderdeel van de centrale leiding is gehuisvest;

  • u.

    HTSM: hoogtechnologische maakindustrie zoals benoemd op www.topsectoren.nl;

  • v.

    immateriële activa: immateriële activa zoals bedoeld in artikel 2, onder 30, van de AGVV; initiële investering: een investering in materiële en immateriële activa, dan wel een investering in overname van activa, als bedoeld in artikel 2, onder 49, onderdeel a en onderdeel b, van de AGVV;

  • w.

    initiële investering ten behoeve van nieuwe economische activiteiten: een investering in materiële en immateriële activa, dan wel de overname van activa, als bedoeld in artikel 2, onder 51, onderdeel a en onderdeel b, van de AGVV;

  • x.

    innovatieproject: een project gericht op bedrijfsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling voor het ontwikkelen van producten, diensten of procedés die in technologisch opzicht nieuw zijn of een wezenlijke verbetering inhouden ten opzichte van de huidige stand van de techniek in de desbetreffende sector, en die een risico op technologische of industriële mislukking inhouden;

  • y.

    kleine onderneming: een ondernemingen waar minder dan 50 fte's werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal € 10 miljoen niet overschrijdt; als bedoeld in bijlage 1 van de AGVV;

  • z.

    laboratorium: een niet zelfstandig onderdeel van een onderneming of een concern, op het gebied van technisch of fysisch onderzoek dat een belangrijke functie vervult voor de ontwikkeling van nieuwe producten voor de onderneming of het concern;

  • aa.

    leegstaand pand: een pand dat tenminste één jaar heeft leeggestaan;

  • ab.

    looptijd: periode voor indiening van aanvragen zoals opgenomen bij publicatie van het subsidieplafond;

  • ac.

    logistiek: topsector logistiek, zoals benoemd op www.topsectoren.nl;

  • ad.

    materiële activa: materiële activa zoals bedoeld in artikel 2, onder 29, van de AGVV;

  • ae.

    middelgrote onderneming: een onderneming vanaf 50 fte's tot 250 fte's en waarvan de omzet in de bandbreedte zit vanaf € 10 miljoen tot en met € 50 miljoen en het balanstotaal in de bandbreedte zit vanaf € 10 miljoen tot en met € 43 miljoen;

  • af.

    mkb: kleine of middelgrote onderneming, als bedoeld in bijlage 1 van de AGVV; een onderneming waar minder dan 250 fte's werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet € 50 miljoen en/of het jaarlijkse balanstotaal € 43 miljoen niet overschrijdt;

  • ag.

    project: een technisch, functioneel en in de tijd samenhangend geheel van investeringen, waarbij de activiteiten waarvoor de investeringen worden gedaan een samenhangend geheel moeten vormen. De investeringen in duurzame bedrijfsuitrusting moeten in redelijke verhouding staan tot het totale investeringsbedrag;

  • ah.

    SBI-bedrijfsgroep: een bedrijfsgroep op viercijferniveau als bedoeld in de Standaardbedrijfsindeling 2008 van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS);

  • ai.

    stimulerend effect: stimulerend effect als bedoeld in artikel 6 van de AGVV;

  • aj.

    steungebied: dat deel van het werkingsgebied dat op grond van de artikelen 13 en 14 van de AGVV is aangewezen als steungebied (zie bijlage 4). Voor Nederland is de aanwijzing van steungebieden vastgelegd in de Regionale Steunkaart Nederland 2014-2020 (Steunmaatregel SA.39108 (2014/N);

  • ak.

    uitbreidingsproject: een project inhoudende de uitbreiding van de capaciteit van een kleine of middelgrote onderneming, hoofdkantoor van een kleine of middelgrote onderneming of laboratorium van een stuwende kleine of middelgrote onderneming in dezelfde gemeente als waarin reeds een bedrijf van de ondernemer of een bedrijf van een tot hetzelfde concern behorende ondernemer is gevestigd;

  • al.

    vestigingsproject: een project, niet zijnde een uitbreidingsproject, inhoudende

    • a.

      het stichten van een onderneming, een hoofdkantoor of een laboratorium;

    • b.

      het nieuw vestigen van een locatie van een in onderdeel a genoemd bedrijf;

  • am.

    werkingsgebied: het grondgebied van de gemeenten Coevorden, Emmen en Hoogeveen.

Artikel 1.2 Toepassing ASV 2017

Met uitzondering van artikel 1.3, vierde lid, is de ASV op het verstrekken van subsidies op grond van deze regeling van toepassing.

Paragraaf 2 Deelregeling Regionale Investeringssteun Drenthe (RID)

Artikel 2.1 Doel en reikwijdte

  • 1.

    Deze deelregeling heeft tot doel regionale investeringssteun te verlenen aan ondernemingen die projecten uitvoeren in het werkingsgebied.

  • 2.

    In het steungebied komen projecten van ondernemingen, zowel midden- en kleinbedrijf (mkb) als grote ondernemingen, voor een subsidie in aanmerking. In het overige deel van het werkingsgebied komen alleen projecten van mkb-ondernemingen in aanmerking voor subsidie.

  • 3.

    Voor het mkb komen de navolgende projecten tot initiële investering en/of tot initiële investering ten behoeve van een nieuwe economische activiteit in aanmerking:

    • a.

      een vestigingsproject van een kleine onderneming waarvan de subsidiabele kosten € 350.000,-- of meer bedragen;

    • b.

      een vestigingsproject van een middelgrote onderneming waarvan de subsidiabele kosten € 500.000,-- of meer bedragen

    • c.

      een fundamenteel wijzigingsproject van een kleine onderneming waarvan de subsidiabele kosten € 350.000,-- of meer bedragen;

    • d.

      een fundamenteel wijzigingsproject van een middelgrote onderneming waarvan de subsidiabele kosten € 500.000,-- of meer bedragen;

    • e.

      een uitbreidingsproject van een kleine onderneming waarvan de subsidiabele kosten € 350.000,-- of meer bedragen;

    • f.

      een uitbreidingsproject van een middelgrote onderneming, waarvan de subsidiabele kosten € 500.000,-- of meer bedragen;

    • g.

      een diversificatieproject van een kleine onderneming waarvan de subsidiabele kosten € 350.000,-- of meer bedragen;

    • h.

      een diversificatieproject van een middelgrote onderneming waarvan de subsidiabele kosten € 500.000,-- of meer bedragen.

  • 4.

    Voor grote ondernemingen komen de navolgende projecten tot initiële investering ten behoeve van een nieuwe economische activiteit in aanmerking:

    • a.

      een vestigingsproject waarvan de subsidiabele kosten € 1.000.000,-- of meer bedragen. Het moet hierbij gaan om een vestiging van een onderneming van buiten het werkingsgebied;

    • b.

      een diversificatieproject waarvan de subsidiabele kosten € 1.000.000,-- of meer bedragen;

  • 5.

    Bij een fundamenteel wijzigingsproject zijn de subsidiabele kosten hoger dan de in de drie voorgaande belastingjaren doorgevoerde afschrijving voor de, met de te moderniseren activiteit verband houdende, activa.

  • 6.

    Bij een diversificatieproject zijn de subsidiabele kosten ten minste 200% hoger dan de boekwaarde van de activa die opnieuw worden gebruikt, zoals die in het belastingjaar voorafgaand aan de aanvang van de werkzaamheden is geboekt.

Artikel 2.2 Beperking van doel en reikwijdte

  • 1.

    Niet subsidiabel zijn activiteiten tot het vestigen van een elektriciteitsproductie-installatie met een vermogen van meer dan 100 MW (input thermisch).

  • 2.

    Niet subsidiabel zijn activiteiten tot het plaatsen van niet-thermische installaties voor energieproductie.

  • 3.

    Geen subsidie wordt verstrekt aan:

    • a.

      ondernemingen die behoren tot een of meer van de sectoren die staan genoemd in artikel 1, onder 3, van de AGVV;

    • b.

      ondernemingen in moeilijkheden, zoals gedefinieerd in artikel 2, onder 18, van de AGVV;

    • c.

      ondernemingen die dezelfde of een vergelijkbare productieactiviteit in de Europese Economische Ruimte (EER) hebben gesloten in een periode van twee jaar vóór hun aanvraag voor regionale investeringssteun of die, op het tijdstip van de steunaanvraag, concrete plannen hebben om dit soort activiteit te sluiten in een periode van twee jaar nadat de initiële investering waarvoor steun wordt gevraagd, is voltooid (zoals genoemd in artikel 13, onder d, van de AGVV);

    • d.

      activiteiten in:

      • i.

        de ijzer- en staalindustrie

      • ii.

        de kolenindustrie

      • iii.

        de scheepsbouw

      • iv.

        de synthetische vezelindustrie

      • v.

        de vervoerssector en de daarmee verband houdende infrastructuur

      • vi.

        de energieproductie, -distributie en –infrastructuur

    • e.

      ondernemingen die voor hetzelfde project subsidie hebben aangevraagd in het kader van de bedrijvenregeling Dutch TechZone, deelregeling MKB Arbeidsplaatsenregeling (APR).

  • 4.

    In aanvulling op lid 1 tot en met lid 3 wordt geen subsidie verstrekt indien het project een verplaatsing van bedrijfsactiviteiten inhoudt van:

    • a.

      een gemeente in de provincie Drenthe of de gemeente Hardenberg naar een gemeente in het werkingsgebied of

    • b.

      een gemeente in het werkingsgebied naar een andere gemeente in het werkingsgebied.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten kunnen gemotiveerd afwijken van de in lid 4 genoemde beperking.

Artikel 2.3 Omvang van het subsidiebedrag

  • 1.

    De subsidie voor een mkb-onderneming bedraagt een percentage van de subsidiabele kosten, zoals die wordt bepaald op grond van de artikelen 2.4, 2.5 en 2.6. Het maximale steunpercentage is:

    • a.

      voor ondernemingen die een project uitvoeren in het steungebied:

      • i.

        voor kleine ondernemingen: 30%

      • ii.

        voor middelgrote ondernemingen: 20%

    • b.

      voor ondernemingen die een project uitvoeren in het overige deel van het werkingsgebied:

      • i.

        voor kleine ondernemingen: 20%

      • ii.

        voor middelgrote ondernemingen: 10%

  • 2.

    De maximale subsidie voor een project bedraagt:

    • a.

      voor ondernemingen die een project uitvoeren in het steungebied:

      • i.

        voor kleine ondernemingen: € 500.000,--

      • ii.

        voor middelgrote ondernemingen: € 500.000,--

    • b.

      voor ondernemingen die een project uitvoeren in het overige deel van het werkingsgebied:

      • i.

        voor kleine ondernemingen € 500.000,--

      • ii.

        voor middelgrote ondernemingen: € 500.000,--

De subsidie voor grote ondernemingen die een project uitvoeren in het werkingsgebied bedraagt een percentage van de subsidiabele kosten, zoals die worden bepaald op grond van de artikelen 2.4, 2.5 en 2.6. Het steunpercentage is afhankelijk van de hoogte van de subsidiabele kosten, waarbij de subsidiabele kosten op grond van artikel 2.1 minimaal € 1.000.000,-- moeten bedragen. De subsidie en het subsidiepercentage worden als volgt berekend.

Subsidiabele kosten

Subsidiepercentage

Maximale subsidie

Vanaf € 0,-- tot en met € 1.000.000,--

10

€ 100.000,--

Meer dan € 1.000.000,-- tot en met € 2.000.000,--

7,5

€ 175.000,--

Meer dan € 2.000.000,-- tot en met € 4.000.000,--

5

€ 275.000,--

Meer dan € 4.000.000,--

2,5

€ 400.000,--

  • 3.

    Indien de subsidiabele kosten van een project meer bedragen dan € 100.000.000,--, bedraagt de subsidie niet meer dan het bijgestelde steunbedrag dat op grond van de formule in artikel 2, onder 20, van de AGVV wordt berekend.

  • 4.

    Cumulering van subsidie onder deze deelregeling met andere steun is toegestaan, mits wordt voldaan aan de bepalingen van artikel 8 van de AGVV.

Artikel 2.4 Subsidiabele kosten bij uitgaven aan investeringen

  • 1.

    Voor subsidie komen in aanmerking gemaakte en betaalde kosten voor investeringen in bedrijfsgebouwen, waarbij de investeringen in een leegstaand pand voor 75% in aanmerking komen en de investeringen in nieuwbouw en investeringen in een bestaand pand dat niet wordt aangemerkt als leegstaand pand voor 50% in aanmerking komen;

  • 2.

    Voor subsidie komen in aanmerking gemaakte en betaalde kosten voor investeringen in duurzame bedrijfsuitrusting;

  • 3.

    Kosten van verkrijging van gebruikte bedrijfsgebouwen en gebruikte duurzame bedrijfsuitrusting komen in aanmerking voor subsidie, mits:

    • a.

      de subsidie wordt verleend aan een mkb-onderneming; of

    • b.

      de subsidie wordt verleend voor de overname van een bedrijfsvestiging die langer dan één jaar vóór de ontvangst van de subsidieaanvraag is gesloten.

  • 4.

    De subsidiabele kosten van projecten in het steungebied worden berekend in overeenstemming met de bepalingen van artikel 14 van de AGVV.

  • 5.

    De subsidiabele kosten van projecten in het werkingsgebied, doch buiten het steungebied, worden berekend in overeenstemming met de bepalingen van artikel 17 van de AGVV.

Artikel 2.5 Subsidiabele kosten met betrekking tot geactiveerde uitgaven aan investeringen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 2.4 komen voor subsidie de volgende kosten in aanmerking, voor zover zij geactiveerd zijn op de fiscale balans, de taxatiewaarde niet te boven gaan en, tenzij het duurzame bedrijfsuitrusting betreft die met toepassing van de artikelen 3.31 tot en met 3.35 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 is aangewezen, niet binnen twee jaar worden afgeschreven:

    • a.

      wat betreft bedrijfsgebouwen en de daartoe te rekenen centrale voorzieningen:

      • i.

        de koopsom en de overdrachtskosten of de aan derden verschuldigde bouwkosten, exclusief de financieringskosten en de overdrachtsbelasting;

      • ii.

        in geval van huurkoop of financial lease de aanschafwaarde dan wel, indien deze niet kan worden bepaald, de contante waarde van de in totaal verschuldigde leasetermijnen inclusief kosten, verdisconteerd op jaarbasis tegen het door de Europese Commissie vastgestelde percentage dat geldt op het moment van subsidieverlening;

    • b.

      wat betreft duurzame bedrijfsuitrusting:

      • i.

        de koopsom;

      • ii.

        in geval van huurkoop of financial lease de aanschafwaarde dan wel, indien deze niet kan worden bepaald, de contante waarde van de in totaal verschuldigde leasetermijnen inclusief kosten, verdisconteerd op jaarbasis tegen het door de Europese Commissie vastgestelde percentage dat geldt op het moment van subsidieverlening.

  • 2.

    De subsidiabele kosten van projecten in het steungebied worden berekend in overeenstemming met de bepalingen van artikel 14 van de AGVV.

  • 3.

    De subsidiabele kosten van projecten in het werkingsgebied, doch buiten het steungebied, worden berekend in overeenstemming met de bepalingen van artikel 17 van de AGVV.

Artikel 2.6 Vermindering van subsidiabele kosten

  • 1.

    De in de artikelen 2.4 en 2.5 bedoelde subsidiabele kosten worden verminderd overeenkomstig de volgende leden van dit artikel.

  • 2.

    Een vermindering wordt toegepast indien:

    • a.

      de door realisering van het project verworven of tot stand gebrachte bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting op het tijdstip waarop het project is uitgevoerd zijn afgestoten of buiten gebruik gesteld;

    • b.

      de realisering van het project geschiedt in een bedrijfsgebouw of door aanschaf van vaste installaties in de open lucht, waarin of waarmee grotendeels activiteiten worden verricht die behoren tot dezelfde SBI-bedrijfsgroep als minder dan één jaar voor de indiening van de aanvraag reeds geschiedde;

    • c.

      de realisering van het project geschiedt door de verzelfstandiging van een in Nederland gevestigd bedrijf en de daarin verrichte activiteiten blijven behoren tot dezelfde SBI-bedrijfsgroep;

    • d.

      gebouwen en/of duurzame bedrijfsuitrusting zijn verkregen van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die tot hetzelfde concern behoort;

    • e.

      duurzame bedrijfsuitrusting niet permanent op de bedrijfslocatie aanwezig is.

  • 3.

    Een vermindering wordt toegepast indien bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting worden afgestoten of buiten gebruik worden gesteld, binnen een periode van één jaar voorafgaand aan ontvangst van de aanvraag tot en met de datum waarop het project is uitgevoerd. De vermindering geldt voor bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting die:

    • a.

      toebehoren aan of gehuurd worden door de subsidieontvanger of toebehoren aan of gehuurd worden door het concern waartoe de subsidieontvanger behoort; en

    • b.

      waarin of waarmee activiteiten werden verricht welke behoren tot dezelfde SBI-bedrijfsgroep als de activiteiten die in of met de tot het project behorende bedrijfsgebouwen en duurzame bedrijfsuitrusting worden verricht. Deze vermindering geldt niet voor afstoot of buitengebruikstelling als onderdeel van een fundamenteel wijzigingsproject.

  • 4.

    De in het lid 2, onderdeel a, bedoelde vermindering bedraagt het gedeelte van de kosten dat kan worden toegerekend aan de bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting die zijn afgestoten of buiten gebruik gesteld.

  • 5.

    De in het lid 2, onderdeel b, bedoelde vermindering bedraagt het gedeelte van de kosten dat kan worden toegerekend aan het desbetreffende bedrijfsgebouw of de vaste installaties.

  • 6.

    De in het lid 2, onderdeel c, bedoelde vermindering bedraagt het gedeelte van de kosten dat kan worden toegerekend aan de verkrijging van het desbetreffende bedrijf.

  • 7.

    De in het lid 2, onderdeel d, bedoelde vermindering bedraagt het gedeelte van de kosten dat kan worden toegerekend aan de verkrijging van de desbetreffende gebouwen en/of duurzame bedrijfsuitrusting.

  • 8.

    De in het lid 2, onderdeel e, bedoelde vermindering bedraagt het gedeelte van de kosten dat kan worden toegerekend aan de niet permanent op de bedrijfslocatie aanwezige duurzame bedrijfsuitrusting.

  • 9.

    De in het lid 3 bedoelde vermindering bedraagt:

    • a.

      het gedeelte van de kosten van verkrijging van bedrijfsgebouwen, dat overeenkomt met het gedeelte dat de inhoud die wordt afgestoten of buiten gebruik gesteld uitmaakt van de totale inhoud van de door het project verworven of tot stand gebrachte bedrijfsgebouwen;

    • b.

      het gedeelte van de kosten van verkrijging van duurzame bedrijfsuitrusting, dat overeenkomt met het gedeelte dat de capaciteit die wordt afgestoten of buiten gebruik gesteld uitmaakt van de totale capaciteit van de door het project verworven of tot stand gebrachte duurzame bedrijfsuitrusting. Indien de capaciteit vanwege het onderscheid tussen de producten niet vergelijkbaar is, wordt de vermindering berekend aan de hand van de verhouding tussen de kosten van verkrijging van duurzame bedrijfsuitrusting en de ten hoogste twee jaar voor de aanvraag om subsidie bepaalde taxatiewaarde die ten grondslag ligt aan de verzekerde waarde van de op het tijdstip van het indienen van de aanvraag bij het bedrijf of het hoofdkantoor in gebruik zijnde duurzame bedrijfsuitrusting.

  • 10.

    Geen subsidie wordt verstrekt indien een leegstaand pand reeds in bezit is van of gehuurd wordt door de aanvrager of het concern waartoe de aanvrager behoort.

Artikel 2.7 Subsidieplafond

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen mede namens de partners een budget beschikbaar voor deze deelregeling.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast. Het plafond wordt gepubliceerd in het Provinciaal Blad, evenals de verdeling van het plafond tussen mkb-ondernemingen en grote ondernemingen.

Artikel 2.8 Subsidieverdeling

  • 1.

    Aanvragen worden gehonoreerd op volgorde van rangschikking op basis van selectiecriteria zoals genoemd in bijlage 1.

  • 2.

    Indien meerdere aanvragen op dezelfde plaats op de prioriteitenlijst worden gerangschikt en door honorering van deze aanvragen het subsidieplafond wordt overschreden, wordt door middel van loting de volgorde bepaald waarin aanvragen worden gehonoreerd.

Artikel 2.9 Subsidieaanvraag

  • 1.

    Een aanvraag wordt ingediend bij het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) via een daarvoor ontwikkeld webportal dat bereikbaar is via www.snn.nl.

  • 2.

    Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een volledig ingevuld projectplan, volgens een door het SNN verstrekt format, vergezeld van de van toepassing zijnde bijlagen;

  • 3.

    Aanvragen kunnen gedurende de looptijd van een tender worden ingediend.

  • 4.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager maakt aannemelijk dat de verwachte omzet voor minimaal 50% afhankelijk is van afnemers van buiten het werkingsgebied;

    • b.

      de aanvrager maakt aannemelijk dat de organisatie van de aanvrager waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, na het voltooien van de subsidiabele activiteiten voldoende rendabel en solvabel is om zijn activiteiten voort te zetten.

  • 5.

    Aanvragen die voldoen aan de criteria van lid 4 worden ter beoordeling voorgelegd aan een door Gedeputeerde Staten ingestelde adviescommissie. De adviescommissie toetst de aanvragen aan de criteria in bijlage 1 en geeft advies aan Gedeputeerde Staten.

  • 6.

    Geen subsidie wordt verstrekt indien het project (waarop de aanvraag betrekking heeft op basis van de criteria in bijlage 1, tabel 1 op totaalniveau) niet de volgende minimale score behaalt:

    • a.

      bij een kleine onderneming 56 punten

    • b.

      bij een middelgrote ondernemingen 60 punten

    • c.

      bij een grote onderneming 60 punten

  • 7.

    Geen subsidie wordt verstrekt indien het project (waarop de aanvraag betrekking heeft op basis van de criteria in bijlage 1, tabel 1) op het criterium werkgelegenheid niet de volgende minimale score behaalt:

    • a.

      bij een kleine onderneming 6 punten

    • b.

      bij een middelgrote onderneming 10 punten

    • c.

      bij een grote onderneming 10 punten

Artikel 2.10 Beslistermijn

Gedeputeerde Staten beslissen binnen 22 weken na afloop van de periode waarbinnen een aanvraag om subsidie ontvangen moet zijn.

Artikel 2.11 Afwijzingsgronden

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:25, lid 2, en 4:35 van de Awb beslissen Gedeputeerde Staten in ieder geval afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening indien:

  • a.

    de aanvang van de werkzaamheden in het project heeft plaatsgevonden vóór de ontvangst van de aanvraag;

  • b.

    reeds eerder subsidie ten behoeve van het project is verstrekt vanuit de Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk of de Bedrijvenregeling Dutch TechZone;

  • c.

    niet wordt voldaan aan de voorwaarden van deze deelregeling;

  • d.

    de aanvrager niet heeft aangetoond dat de gevraagde subsidie een stimulerend effect heeft;

  • e.

    de verhouding tussen eigen vermogen en vreemd vermogen, gezien de rentabiliteit en de aard van het bedrijf, naar verwachting niet aanvaardbaar zal zijn nadat na uitvoering van het project de bedrijfsactiviteiten een aanvang hebben genomen;

  • f.

    de structuur van de betrokken sector van het bedrijfsleven zich tegen het project verzet;

  • g.

    de onderneming geen financiële bijdrage levert van ten minste 25% van de in aanmerking komende kosten, hetzij uit eigen middelen, hetzij via externe financiering, in een vorm die vrij is van enige steun van de overheid;

  • h.

    de aanvrager een ondernemer is tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel a, van de AGVV;

  • i.

    tegen het project, dan wel de uitvoering hiervan, overwegende bezwaren bestaan.

Artikel 2.12 Verplichtingen voor de subsidieontvanger

  • 1.

    De aanvrager bevestigt dat hij in de twee jaar voor de subsidieaanvraag geen verplaatsing heeft uitgevoerd naar de vestiging waar de subsidieaanvraag wordt aangevraagd.

  • 2.

    De kosten van de uitvoering van het project worden op een eenduidige wijze in de administratie van de subsidieontvanger weergegeven.

  • 3.

    De subsidieontvanger voltooit de uitvoering van het project en de ingebruikneming van de gerealiseerde capaciteit binnen 36 maanden na de verzending van het besluit tot subsidieverlening.

  • 4.

    In afwijking van het lid 3 kan een langere termijn worden vastgesteld voor de uitvoering van het project en de ingebruikneming van de gerealiseerde capaciteit.

  • 5.

    De subsidieontvanger rapporteert één keer per periode van 12 maanden over de voortgang van het project.

  • 6.

    De financiering van het gehele project dient, behoudens de subsidie vanuit deze regeling, aantoonbaar te zijn uiterlijk binnen 3 maanden na afgifte van de verleningsbeschikking.

  • 7.

    Wijzigingen in het project dienen terstond voorgelegd te worden.

Artikel 2.13 Bevoorschotting

  • 1.

    Gedeputeerde Staten zijn bevoegd voorschotten te verstrekken op de verleende subsidie tot maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten verstrekken bij subsidieverlening een werkvoorschot van 20% van het verleende subsidiebedrag, maar niet eerder dan nadat is voldaan aan de voorwaarde genoemd onder artikel 2.12, lid 6.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen gemotiveerd afwijken van de in lid 2 genoemde verstrekking van het werkvoorschot.

  • 4.

    Bij ontvangst van een rapportage zoals bedoeld in artikel 2.12, lid 5, kunnen Gedeputeerde Staten een voorschot verstrekken ter hoogte van het verleende subsidiepercentage vermenigvuldigd met de in de rapportage verantwoorde gemaakte en betaalde subsidiabele kosten, tot het maximum uit het eerste lid.

  • 5.

    De subsidieontvanger voegt bij de aanvraag tot bevoorschotting volgend op het verstrekte werkvoorschot toe:

    • a.

      een controleverklaring van een accountant. Deze hanteert het ter beschikking gestelde Controleprotocol RID, tezamen met een door de accountant gewaarmerkt overzicht van de facturen; of

    • b.

      digitale kopieën van de gedeclareerde facturen, digitale kopieën van de betaalbewijzen én uitdraaien van het grootboek of een jaarrekening, waaruit blijkt dat de investeringen zijn geactiveerd.

Artikel 2.14 Subsidievaststelling

  • 1.

    Een aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt ingediend via het SNN door middel van een daarvoor ontwikkeld webportal dat bereikbaar is via www.snn.nl.

  • 2.

    Indien de subsidie € 125.000,-- of meer bedraagt, voegt de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling een controleverklaring van een accountant. Deze hanteert het ter beschikking gestelde Controleprotocol RID.

  • 3.

    Het subsidiebedrag wordt vastgesteld op basis van de subsidiabele kosten die door de subsidieontvanger zijn gemaakt en betaald ten behoeve van het project, indien en voor zover de subsidie minder bedraagt dan € 125.000,-- in afwijking van het bepaalde in de artikelen 3.5 en 3.6 van de ASV.

  • 4.

    De subsidieontvanger dient ten minste vijf jaar nadat de vaststelling van de subsidie onherroepelijk is geworden, zijn administratie ten aanzien van de kosten van de uitvoering van het project te bewaren en toegankelijk te houden.

Artikel 2.15 Instandhoudingsverplichting

  • 1.

    De subsidieontvanger houdt de met het project gerealiseerde investeringen in bedrijf in het werkingsgebied of, indien binnen deze deelregeling op grond van artikel 14 van de AGVV subsidie is verleend, in het steungebied. Voor mkb-ondernemingen geldt een termijn van drie jaar na datum subsidievaststelling, voor grote ondernemingen een termijn van vijf jaar na datum subsidievaststelling.

  • 2.

    De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijke melding aan Gedeputeerde Staten van elk voornemen om van het project deel uitmakende bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting af te stoten of buiten gebruik te stellen, binnen de termijn gesteld in lid 1. Artikel 2.6 van deze regeling blijft hiertoe gedurende de instandhoudingstermijn van kracht.

  • 3.

    Bij niet voldoen aan het bepaalde in de eerste twee leden kan de subsidievaststelling worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd overeenkomstig artikel 4:49 van de Awb.

Paragraaf 3 Deelregeling MKB Arbeidsplaatsenregeling (APR)

Artikel 3.1 Doel en reikwijdte

  • 1.

    Deze deelregeling heeft tot doel om steun te verlenen in de vorm van een subsidie voor nieuwe arbeidsplaatsen aan ondernemingen die projecten uitvoeren in het werkingsgebied.

  • 2.

    Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan mkb-ondernemingen.

  • 3.

    Voor mkb-ondernemingen komen nieuwe arbeidsplaatsen voorsubsidie in aanmerking voor zover deze direct onderdeel of gevolg zijn van een investering in één van de navolgende projecten:

    • a.

      een vestigingsproject

    • b.

      een fundamenteel wijzigingsproject

    • c.

      een uitbreidingsproject

    • d.

      een diversificatieproject

    • e.

      een innovatieproject.

Artikel 3.2 Beperking van doel en reikwijdte

  • 1.

    Geen subsidie wordt verstrekt aan:

    • a.

      ondernemingen die behoren tot een of meer van de sectoren die staan genoemd in artikel 1, onder 1, van de De-minimisverordening;

    • b.

      activiteiten die betrekking hebben op verschuiving van personeel in concernverband in het werkingsgebied;

    • c.

      ondernemingen die subsidie voor hetzelfde project hebben aangevraagd in het kader van de bedrijvenregeling Dutch TechZone, Deelregeling RID.

  • 2.

    In aanvulling op lid 1 wordt geen subsidie verstrekt indien het project een verplaatsing van bedrijfsactiviteiten inhoudt van:

    • a.

      een gemeente in de provincie Drenthe of de gemeente Hardenberg naar een gemeente in het werkingsgebied;of

    • b.

      een gemeente in het werkingsgebied naar een andere gemeente in het werkingsgebied.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen gemotiveerd afwijken van de in lid 2 genoemde beperking.

Artikel 3.3 Omvang van het subsidiebedrag

  • 1.

    De hoogte van de subsidie bedraagt € 5.000,-- per nieuwe arbeidsplaats.

  • 2.

    De maximale subsidie bedraagt € 100.000,-- per project waarmee de nieuwe arbeidsplaatsen verband houdt

  • 3.

    Steun onder deze deelregeling valt onder de De-minimissteun.

  • 4.

    Cumulering van subsidie onder deze deelregeling met andere steun is toegestaan, mits wordt voldaan aan staatssteunvoorschriften.

Artikel 3.4 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de nieuwe arbeidsplaatsen als direct onderdeel of gevolg van investeringen in projecten zoals benoemd in artikel 3.1, lid 3, indien:

  • a.

    het project:

    • bij een kleine onderneming leidt tot minimaal drie nieuwe arbeidsplaatsen;

    • bij een middelgrote onderneming leidt tot minimaal vijf nieuwe arbeidsplaatsen.

  • b.

    het project leidt tot een netto toename van het aantal werknemers, in de betrokken vestiging, in vergelijking met het gemiddelde van de voorbije 12 maanden, dat wil zeggen dat alle verloren gegane arbeidsplaatsen in mindering worden gebracht op het tijdens deze periode aantal bruto geschapen arbeidsplaatsen;

  • c.

    de nieuwe arbeidsplaats wordt ingevuld na de in de aanvraag aangegeven startdatum en binnen 36 maanden daarna. Deze startdatum mag maximaal 6 weken vóór de ontvangstdatum van de aanvraag liggen, maar is uiterlijk de datum van de ontvangst van de aanvraag;

  • d.

    een nieuwe arbeidsplaats voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • i.

      een nieuwe arbeidsplaats betreft een arbeidsovereenkomst tussen de onderneming en werknemer van minimaal 32 uur per week;

    • ii.

      een nieuwe arbeidsplaats wordt voor minimaal 12 maanden gerealiseerd binnen de in onderdeel b. genoemde termijn en na deze 12 maanden wordt het dienstverband op basis van een arbeidsovereenkomst voortgezet voor minstens 12 maanden of onbepaalde tijd.

Artikel 3.5 Subsidieplafond

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen mede namens de partners een budget beschikbaar voor deze deelregeling.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast. Het plafond wordt gepubliceerd in het Provinciaal Blad.

Artikel 3.6 Subsidieverdeling

  • 1.

    Aanvragen worden gehonoreerd op volgorde van rangschikking op basis van selectiecriteria zoals genoemd in bijlage 2.

  • 2.

    Indien meerdere aanvragen op dezelfde plaats op de prioriteitenlijst worden gerangschikt en door honorering van deze aanvragen het subsidieplafond wordt overschreden, wordt door middel van loting bepaalt welke aanvraag als eerste wordt gehonoreerd.

Artikel 3.7 Subsidieaanvraag

  • 1.

    Een aanvraag wordt ingediend bij het SNN via een daarvoor ontwikkeld webportal dat bereikbaar is via www.snn.nl.

  • 2.

    Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een volledig ingevuld projectplan, volgens een door het SNN verstrekt format, vergezeld van de van toepassing zijnde bijlagen.

  • 3.

    Per onderneming kan slechts één keer subsidie worden verstrekt in het kader van deze deelregeling.

  • 4.

    Aanvragen kunnen gedurende de looptijd van de tender worden ingediend.

  • 5.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager maakt aannemelijk dat de verwachte omzet voor minimaal 50% afhankelijk is van afnemers van buiten het werkingsgebied;

    • b.

      de aanvrager maakt aannemelijk dat de organisatie van de aanvrager waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, na het voltooien van het project voldoende rendabel en solvabel is om haar activiteiten voort te zetten.

  • 6.

    Aanvragen die voldoen aan de criteria van lid 5 worden getoetst aan de criteria die zijn opgenomen in bijlage 2. Gedeputeerde Staten kunnen, alvorens een besluit te nemen op de aanvraag, deze voorleggen aan een adviescommissie of deskundigen, indien deze(n) door hen wordt ingesteld of worden aangewezen.

  • 7.

    Geen subsidie wordt verstrekt indien het project waarop de aanvraag betrekking heeft op basis van de criteria in bijlage 2, tabel 2 op totaalniveau niet de volgende minimale score behaalt: bij een kleine onderneming 56 punten; bij een middelgrote onderneming 60 punten.

  • 8.

    Geen subsidie wordt verstrekt indien het project waarop de aanvraag betrekking heeft op basis van de criteria in bijlage 2, tabel 2 op het criterium werkgelegenheid niet de volgende minimale score behaalt:

    • a.

      bij een kleine onderneming 6 punten;

    • b.

      bij een middelgrote onderneming 10 punten.

Artikel 3.8 Beslistermijn

In afwijking van artikel 2.6 eerste lid van de ASV, beslissen Gedeputeerde Staten binnen 22 weken na afloop van de periode waarbinnen een aanvraag om subsidie ontvangen moet zijn.

Artikel 3.9 Afwijzingsgronden

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:25, lid 2, en 4:35 van de Awb beslissen Gedeputeerde Staten in ieder geval afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening indien:

  • a.

    reeds eerder subsidie ten behoeve van het project is verstrekt vanuit de Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk of de Bedrijvenregeling Dutch TechZone;

  • b.

    niet wordt voldaan aan de voorwaarden van deze deelregeling;

  • c.

    de verhouding tussen eigen vermogen en vreemd vermogen, gezien de rentabiliteit en de aard van het bedrijf, naar verwachting niet aanvaardbaar zal zijn nadat na uitvoering van het project de bedrijfsactiviteiten een aanvang hebben genomen;

  • d.

    de structuur van de betrokken sector van het bedrijfsleven zich tegen het project verzet;

  • e.

    de aanvrager een ondernemer is tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, lid 4, onderdeel a, van de AGVV;

  • f.

    tegen het project, dan wel de uitvoering hiervan, overwegende bezwaren bestaan.

Artikel 3.10 Verplichtingen voor de subsidieontvanger

  • 1.

    De kosten van het investeringsproject als gevolg waarvan de arbeidsplaatsen tot stand zijn gekomen, worden op een eenduidige wijze in de administratie van de subsidieontvanger weergegeven.

  • 2.

    De subsidieontvanger rapporteert één keer per periode van 12 maanden over de voortgang van het project. Voor tussenrapportages stellen Gedeputeerde Staten een formulier vast.

  • 3.

    Wijzigingen in het project dienen terstond voorgelegd te worden.

Artikel 3.11 Bevoorschotting

  • 1.

    Gedeputeerde Staten zijn bevoegd voorschotten te verstrekken op de verleende subsidie tot maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen na subsidieverlening een werkvoorschot van 80% verstrekken van het verleende subsidiebedrag, maar alleen nadat is aangetoond dat minimaal 20% van het aantal nieuwe arbeidsplaatsen waarvoor subsidie is aangevraagd is ingevuld.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen gemotiveerd afwijken van de in lid 2 genoemde verstrekking van het werkvoorschot.

Artikel 3.12 Subsidievaststelling

  • 1.

    Een aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt ingediend bij het SNN via een daarvoor ontwikkeld webportal dat bereikbaar is via www.snn.nl .

  • 2.

    Het subsidiebedrag wordt vastgesteld op basis van het aantal gecreëerde nieuwe arbeidsplaatsen zoals bedoeld in artikel 3.4.

  • 3.

    Indien de subsidie lager wordt vastgesteld dan het totaal aan verstrekte voorschotten, vorderen Gedeputeerde Staten het te veel verstrekte bedrag terug.

  • 4.

    De subsidieontvanger dient ten minste vijf jaar nadat de vaststelling van de subsidie onherroepelijk is geworden, zijn administratie ten aanzien van de kosten van de uitvoering van het project te bewaren en toegankelijk te houden.

Paragraaf 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1 Hardheidsclausule

Gedeputeerde Staten kunnen de bepalingen bij of krachtens deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger, naar hun oordeel tot onbillijkheden of bijzondere hardheden zou leiden. Het toepassen van deze clausule mag niet in strijd zijn met Europese en nationale regelgeving. Het van toepassing verklaren van dit artikel wordt gemotiveerd in het besluit.

Artikel 4.2 Citeertitel, inwerkingtreding en horizonbepaling

  • 1.

    De Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk (Provinciaal Blad 6175 van 2017 d.d. 29 december 2017) wordt ingetrokken.

  • 2.

    Deze regeling wordt aangehaald als de Bedrijvenregeling Dutch TechZone.

  • 3.

    Deze regeling wordt gepubliceerd in het Provinciaal Blad en treedt in werking op de eerste dag na publicatie.

  • 4.

    Deze regeling vervalt van rechtswege op 1 januari 2021. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten om de regeling eerder te beëindigen.

Toelichting op de Bedrijvenregeling Dutch TechZone

Algemeen

Doel en aanleiding

De provincie Drenthe stelt deze subsidieregeling in om mede uitvoering te geven aan de doelstellingen van het Economisch Programma 2017-2021 'Voor een sterke en innovatieve regio Vierkant voor Werk' (1 juli 2016). Dit programma richt zich op de zogenaamde Dutch TechZone, voorheen Vierkant voor Werk-regio, bestaande uit de gemeente Coevorden, de gemeente Emmen, de gemeente Hardenberg en de gemeente Hoogeveen. De regeling geeft invulling aan de ambitie in het provinciaal bestuursakkoord en de Economische Koers Drenthe 2016- 2019 waarin de oprichting van een investeringsregeling voor Zuidoost-Drenthe als doelstelling is genoemd.

Het Economisch Programma 2017-2021 'Voor een sterke en innovatieve regio Vierkant voor Werk' is opgesteld door de Commissie Vollebregt – Alberda van Ekenstein op verzoek van gebiedspartners en het Ministerie van Economische Zaken. Ter uitvoering van het programma is door het Ministerie van Economische Zaken, de provincie Drenthe, de gemeente Coevorden, de gemeente Emmen, de gemeente Hardenberg en de gemeente Hoogeveen een samenwerkingsovereenkomst Vierkant voor Werk gesloten (juli 2016), waarin zij afspraken hebben gemaakt over hun bijdragen. Onderdeel van deze samenwerkingsovereenkomst is de realisatie van de Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk c.q. Bedrijvenregeling Dutch TechZone, waartoe de Commissie Vollebregt – Alberda van Ekenstein oproept. Binnen de samenwerkingsovereenkomst hebben het Ministerie, de provincie Drenthe, de gemeente Coevorden,de gemeente Emmen en de gemeente Hoogeveen financiële middelen toegezegd voor deze bedrijvenregeling. De bedrijvenregeling beperkt zich om die reden tot het Drentse deel van de Vierkant voor Werk-regio.

De bedrijvenregeling richt zich op economische structuurversterking in de Dutch TechZone-regio door een bijdrage te leveren aan projecten van ondernemingen gericht op uitbreiding, vestiging, diversificatie of wijziging van bedrijfsactiviteiten in het gebied. Deze projecten moeten bijdragen aan werkgelegenheid, verbetering van de economische structuur en innovatie.

Deze regeling is niet beperkt tot specifieke sectoren, ook omdat dit op grond van de AGVV niet is toegestaan. De verwachting is wel dat de meeste aanvragen zullen worden ingediend door ondernemingen uit die sectoren waarin voor de komende jaren forse investeringen worden verwacht, namelijk Hightech Systems and Materials (HTSM), chemie, logistiek en energie.

Instrumentarium waarmee Drenthe economisch beleid wil uitvoeren, moet voldoen aan de steuncriteria die de Europese Commissie hanteert om de verenigbaarheid van regionale steunmaatregelen van de Staten met de interne markt te toetsen aan artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Voor de periode 2014-2020 heeft de Europese Commissie de Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014–2020 (PbEU 2013/C 209/01) (hierna: de richtsnoeren) vastgesteld. De lidstaat Nederland heeft vervolgens de Regionale Steunkaart vastgesteld (Kamerbrief DGNR-RRE / 14098315 d.d. 25 juni 2014). Met gebruikmaking van de artikelen 13 en 14 van de AGVV en de daarbij behorende geografische kaders van de Regionale Steunkaart 2014-2020, artikelen 14, 17 en 25 van de AGVV (alsmede Verordening (EU) 2017/1084 van de Europese Commissie van 14 juni 2017 tot wijziging van de AGVV) en de De-minimisverordening heeft de provincie Drenthe de onderhavige regeling vormgegeven.

Zoals toegelicht, wordt de regeling gezamenlijk mogelijk gemaakt door het Ministerie van Economische Zaken, de provincie Drenthe, de gemeente Coevorden, de gemeente Emmen en de gemeente Hoogeveen. Tussen deze partners is afgesproken dat de provincie Drenthe optreedt als verantwoordelijk bestuursorgaan en – mede namens de partners – de subsidieregeling vaststelt en uitvoert.

Artikelsgewijze toelichting

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1, algemeen

Met de definities wordt aangesloten bij hogere regelgeving, zoals de ASV en Europese regelgeving.

Artikel 1, onder d

Tot een arbeidsovereenkomst behoren niet stageovereenkomsten met stagiaires en overeenkomsten met uitzendbureaus, detacheringsbureaus etc. voor de inhuur van (tijdelijk) personeel.

Artikel 1, onder e

Wanneer de functie in meer uren of minder uren dan 32 uren per werkweek wordt vervuld, dan wordt voor de bepaling van de punten voor werkgelegenheid de omvang van de arbeidsplaats naar rato uitgedrukt.

Artikel 1, onder m

De NACE-code is de viercijferige code van de Europese Unie voor bedrijfsactiviteiten. De SBI-code is gebaseerd op de NACE-code. De eerste vier cijfers van de SBI-code zijn (vrijwel in alle gevallen) gelijk aan de Europese NACE.

Met de definities wordt aangesloten bij hogere regelgeving, zoals de Kaderverordening subsidies provincie Drenthe en Europese regelgeving. De AGVV, artikel 2, aanhef en sub 50, definieert 'dezelfde of vergelijkbare activiteit' als volgt: activiteiten die behoren tot dezelfde klasse (viercijferige code) van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 zoals vastgesteld in de Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30-12-2006, bladzijde 1).

Artikel 1, onder r

Bij de uitleg van het begrip 'fundamenteel wijzigingsproject' is het volgende van belang. In de praktijk zal een fundamentele wijziging doorgaans de vorm hebben van een zogenoemde 'scrap & build'-investering, waarbij de bestaande productiemiddelen worden ontmanteld om plaats te maken voor nieuwe duurzame bedrijfsuitrusting die voldoet aan de laatste stand der techniek of die productie conform de laatste producteisen mogelijk maakt.

Artikel 1, onder t

Waar – in de definitie van hoofdkantoor – gesproken wordt over een zelfstandig onderdeel van een concern wordt daaronder mede verstaan de nationale leiding van een internationaal concern.

Artikel 1, onder u

Karakteristieke eigenschappen van complexe, hightech systems zijn: intelligent (embedded systemen, software, sensoren), nauwkeurig (nano-elektronica, high precision manufacturing) en efficiënt (mechatronica, energie).

Artikel 1, onder jj en mm

Het werkingsgebied omvat de gemeenten Coevorden, Emmen en Hoogeveen. De gemeenten Coevorden, Hoogeveen en een deel van Emmen behoren tot de zogenaamde steungebieden (zie bijlage 4). Steun aan ondernemingen die projecten uitvoeren in deze steungebieden dient in overeenstemming te zijn met de artikelen 13 en 14 van de AGVV.

De steun aan ondernemingen die projecten uitvoeren in het overige deel van het werkingsgebied, zijnde het deel van het werkingsgebied dat niet is aangewezen als steungebied (zie bijlage 4), dient in overeenstemming te zijn met artikel 17 van de AGVV.

Artikel kk

Investeringen in gebouwen en duurzame bedrijfsuitrusting, die enkel leiden tot een efficiëntere bezetting van bestaande machines komen niet voor subsidie in aanmerking. Het project moet leiden tot technische toename van de capaciteit.

Paragraaf 2 Deelregeling Regionale Investeringssteun Drenthe (RID)

Artikelen 2.1 en 2.2

Deze artikelen bevatten, tezamen met de afwijzingsgronden van artikel 2.11, de criteria op grond waarvan het recht op subsidie wordt bepaald. Aan deze criteria wordt getoetst bij de beslissing omtrent een toezegging én bij de beslissing omtrent de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag. Centraal in de criteria staat het tot stand brengen van investeringsprojecten in het werkingsgebied.

Steun kan niet worden verleend aan sectoren, waarvoor de Europese Commissie dit niet toestaat.

Artikel 2.2, lid 1

Investeringsprojecten in grote elektriciteitscentrales zijn uitgesloten van subsidiëring. Bij deze investeringen speelt de omvang van het subsidiebedrag voor het bereiken van een level playing field bij concurrentie met het buitenland een ondergeschikte rol. Bovendien staat de omvang van het investeringsbedrag bij dergelijke projecten niet in redelijke verhouding tot het beschikbare subsidieplafond.

Artikel 2.2, leden 4 en 5

Gedeputeerde Staten stimuleren met de regeling projecten die de economische structuur versterken van de Dutch TechZone-regio en de provincie Drenthe als geheel. Een mogelijk ongewenst concurrerend effect van de regeling willen zij uitsluiten. Om die reden zijn projecten uitgesloten die betrekking hebben op verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar de gemeenten Coevorden, Emmen en Hoogeveen vanuit de rest van de provincie Drenthe of de gemeente Hardenberg. Ditzelfde geldt voor verplaatsing van bedrijfsactiviteiten van de ene naar een andere gemeente binnen het werkingsgebied van de regeling. Uitgangspunt is dat de toegevoegde waarde van een project op de beoogde nieuwe locatie geheel of in belangrijke mate te niet wordt gedaan door het verlies aan economische activiteit op de oorspronkelijke locatie. Met lid 5 wordt ruimte geboden voor uitzonderlijke situaties waarin de toegevoegde waarde van een project op de beoogde nieuwe locatie, naar beoordeling van Gedeputeerde Staten, aantoonbaar veel groter is dan het verlies aan activiteit op de oorspronkelijke locatie.

Artikel 2.3, leden 1, 2 en 3

Het subsidiepercentage wordt bepaald binnen de maxima van het staatssteunkader, zoals vastgesteld in de AGVV. De maximale subsidiebedragen per soort onderneming zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten.

Artikel 2.3, lid 5

Overige subsidies en publieke bijdragen mogen met deze deelregeling cumuleren tot ten hoogste het bedrag dat ingevolge het steunpercentage volgens het desbetreffende artikel uit de AGVV kan worden verstrekt. Onder subsidies worden ook garanties en kredieten verstaan, indien deze uit publieke middelen worden verstrekt en beschouwd worden als staatssteun.

Subsidies die niet specifiek voor een bepaald project worden verstrekt, vallen niet onder deze cumulering. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het verstrekken van subsidie aan een financier voor het met ondernemers sluiten van kredietovereenkomsten. Een dergelijke subsidie richt zich op de financiering van de onderneming in algemene zin en is niet gekoppeld aan het project waarvoor subsidie onder deze deelregeling wordt gevraagd. Als voorbeelden daarvan kunnen worden genoemd borgstelling en garantstelling. Garanties en borgstellingen die niet zijn gekoppeld aan de algemene liquiditeit van de subsidieontvanger, maar aan het project waarvoor subsidie onder deze deelregeling wordt gevraagd, vallen wel onder deze cumulering.

Fiscale faciliteiten als willekeurige afschrijvingen op milieubedrijfsmiddelen, energie-investeringsaftrek en milieu-investeringsaftrek worden niet aangemerkt als subsidies en vallen dus niet onder cumulering. Dit neemt niet weg, dat het staatssteunrecht van toepassing is op steun in welke vorm dan ook en dus ook op fiscale maatregelen op het gebied van directe belastingen op ondernemingen.

Artikelen 2.4 en 2.5, algemeen

In deze artikelen is een limitatieve omschrijving van de projectkosten opgenomen, die in aanmerking worden genomen bij de toepassing van artikel 2.3. Daarnaast is deze omschrijving van belang voor de toepassing van artikel 2.11, onderdeel g (eigenmiddelenvereiste).

Grondkosten kunnen geen onderdeel zijn van de subsidiabele kosten en komen niet in aanmerking voor subsidie. Indien grond onderdeel is van kosten die voor het project worden gemaakt – bijvoorbeeld in geval van aankoop of inbreng van een bestaand gebouw of bestaande bedrijfsruimte – dient de waarde van de grond op basis van een onafhankelijke taxatie te worden bepaald en buiten de subsidiabele kosten te worden gehouden.

Bij financial lease (artikel 2.5, eerste lid, onderdeel b, onder ii) gaat het om gevallen waarin het economisch risico berust bij de lessee, de overeenkomst niet opzegbaar is en de lessee na afloop van de overeenkomst het recht heeft het object om niet of nagenoeg om niet in eigendom te verwerven. De omschrijving van de in geval van huurkoop of lease in aanmerking te nemen kosten is aangepast aan de bestaande uitvoeringspraktijk. In veel gevallen is de aanschafwaarde van het geleasede bedrijfsmiddel bekend. Het is dan omslachtig om via terugrekenen van de termijnen aan de hand van een disconteringspercentage de subsidiabele kosten te bepalen. Alleen als de aanschafwaarde niet bekend is, zal teruggegrepen moeten worden op deze methode. Het in het eerste lid, onderdeel b, onder ii, bedoelde disconteringspercentage is het door de Europese Commissie vastgestelde referentie- of disconteringspercentage, dat door de commissie wordt gepubliceerd op http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference.html.

Kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd worden niet gesubsidieerd. Ingevolge artikel 4:46, derde lid, van de Awb worden zij bij de vaststelling niet in aanmerking genomen.

Artikel 2.6, algemeen

Dit artikel bepaalt hoe de subsidiabele kosten, derhalve de kosten waarover de subsidie door middel van het subsidiepercentage wordt berekend, worden vastgesteld. Daartoe wordt op de in de artikelen 2.4 en 2.5 beschreven projectkosten een vermindering toegepast, indien zich een geval als bedoeld in het tweede of derde lid (van artikel 2.6) voordoet. In het vierde tot en met negende lid is bepaald hoe de vermindering wordt berekend.

Artikel 2.6, leden 2 en 3

Het tweede en derde lid van artikel 2.6 bevatten gevallen waarin gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig met de uitvoering van het project desinvestering plaatsvindt, bijvoorbeeld door het afstoten van bestaande productiecapaciteit bij de realisering van nieuwe, gesubsidieerde productiecapaciteit. Het positieve effect van de subsidie voor de regionale economie wordt als gevolg van die desinvestering per saldo minder. Omdat dergelijke desinvesteringen daarmee afbreuk doen aan het doel van de deelregeling, worden de projectkosten, en dus het subsidiebedrag, zodanig verminderd dat het subsidiebedrag meer in overeenstemming is met het netto-effect van de investering. Niet alleen desinvesteringen binnen het bedrijf zelf worden in aanmerking genomen maar, gezien de onderlinge verbondenheid, ook desinvesteringen van bedrijven die tot hetzelfde concern behoren.

Artikel 2.6, lid 2

Het tweede lid, onderdeel a, ziet op het geval dat een door het project gerealiseerd productiemiddel voor de voltooiing van het project weer wordt afgestoten of buiten gebruik gesteld. Bij het tweede lid, onderdeel b, gaat het om de aanschaf van bestaande, tweedehands productiemiddelen, waarmee in het kader van het project dezelfde categorie activiteiten worden verricht als tevoren met die productiemiddelen werden verricht. In dat geval wordt de aanschaf van bestaande middelen niet gezien als een 'nieuwe' investering. De investering door aanschaf van het bestaande productiemiddel is tegelijk een desinvestering door de rechtsvoorganger. Het tweede lid, onderdeel c, heeft betrekking op verzelfstandiging van een bedrijf. Ook die verzelfstandiging wordt per saldo niet gezien als een nieuwe investering, indien in het verzelfstandigde bedrijf dezelfde categorie activiteiten wordt uitgevoerd als tevoren in dat bedrijf.

Artikel 2.6, lid 3

Het derde lid bepaalt dat desinvesteringen binnen het gebied van deze regeling in aanmerking worden genomen voor vermindering voor zover het dezelfde SBI-code betreft. De ratio is, dat subsidiëring alleen betrekking mag hebben op investeringen die additioneel zijn voor de regio. Deze vermindering geldt overigens niet voor fundamentele wijzigingsprojecten. Vervangingsinvesteringen waarbij het bestaande machinepark wordt vervangen door in beginsel identieke machines zijn bij deze projecten van subsidie uitgesloten.

Artikel 2.7, algemeen

Het artikel geeft aan dat Gedeputeerde Staten een subsidiebedrag beschikbaar stellen, samengesteld uit bijdragen van de verschillende Dutch TechZone-partners. Verder wordt aangegeven dat er een vast bedrag van dit subsidieplafond bestemd is voor mkb-ondernemingen en een vast bedrag voor grote ondernemingen.

Artikel 2.9, lid 5

Het vijfde lid formuleert een aantal criteria waaraan elke aanvraag moet voldoen alvorens voor een verdere inhoudelijke beoordeling in aanmerking te kunnen komen.

Artikel 2.9, lid 5, onder a

De deelregeling heeft economische structuurversterking als doel en richt zich op ondernemingen die voor hun afzet – direct of als onderdeel van een industriële keten - voor minimaal 50% afhankelijk zijn van afnemers van buiten het werkingsgebied.

Artikel 2.9, leden 7 en 8

De beoordeling van een aanvraag vindt plaats door een adviescommissie aan de hand van diverse criteria. Deze criteria hebben betrekking op het belang en de meerwaarde van het project voor de regionale economie. Drie clusters van criteria worden daarbij onderscheiden. De clusters zijn:

  • werkgelegenheid

  • economische structuur

  • innovatie

Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe kiezen voor een ondergrens van 60 punten voor grote en middelgrote ondernemingen, en een ondergrens van 56 punten voor kleine ondernemingen om daarmee te borgen dat projecten in voldoende mate effect sorteren op de beleidsdoelstellingen. Voor het criterium 'werkgelegenheid' geldt een ondergrens van 10 punten voor grote en middelgrote ondernemingen, en een ondergrens van 6 punten voor kleine ondernemingen om te borgen dat aanvragen in voldoende mate bijdragen aan creatie van (nieuwe) werkgelegenheid.

Artikel 2.11, algemeen

In dit artikel zijn afwijzingsgronden opgenomen. Daarnaast kan ook afwijzend worden beslist op grond van de Awb en/of de ASV Drenthe. Afwijzing op grond van bijvoorbeeld artikel 4:35 is mogelijk indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen kunnen plaatsvinden, dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen of dat de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen. Ook kan ingevolge artikel 4:35 van de Awb afwijzend worden beslist, indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking, of failliet is verklaard of surseance van betaling aan hem is verleend dan wel een verzoek daartoe is ingediend.

Artikel 2.11, onder c

Een aanvraag wordt afgewezen, indien hij niet voldoet aan enige bepaling van de Deelregeling RID. De belangrijkste daarvan zijn opgenomen in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.9. Het verschil tussen de criteria van de artikelen 2.1, 2.2 en 2.9, en die van artikel 2.11 is, dat bij de beslissing omtrent de verlening en bij de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag wordt getoetst op de criteria van de artikelen 2.1, 2.2 en 2.9, terwijl aan de criteria van artikel 2.11 alleen wordt getoetst bij de verlening.

Artikel 2.11, onder d

Deze afwijzingsgrond gaat over de eis van het staatssteunkader, dat de steun een stimulerend effect moet hebben.

Artikel 2.11, onder f

Deze afwijzingsgrond houdt in dat afwijzend wordt beslist, indien de gewenste structuur van de betrokken sector van het bedrijfsleven zich tegen het project verzet. Dit kan zich onder andere voordoen ingeval er in de desbetreffende sector – waar de aanvraag betrekking op heeft - aantoonbare overcapaciteit heerst.

Artikel 2.12, algemeen

Dit artikel vormt, tezamen met artikel 2.1, de kern van de deelregeling. Het gaat er bij de desbetreffende subsidiëring om dat de met subsidie gerealiseerde bedrijfsgebouwen en duurzame bedrijfsuitrusting ook daadwerkelijk in gebruik zijn genomen binnen de gestelde termijn. Alleen dan kan het doel van de regeling, de ontwikkeling van de regionale economie, binnen het geschetste tijdspad worden gerealiseerd.

Artikel 2.12, leden 3 en 4

Hierbij geldt de verplichting, dat deze activiteiten verricht worden binnen een betrekkelijk korte periode. Het is de bedoeling de beschikbare subsidiemiddelen te gebruiken voor die projecten, die op korte termijn een positieve impuls geven aan de sociaaleconomische ontwikkeling van de regio. In gevallen waarin verzocht wordt om verlenging van die periode zal deze doelstelling dan ook afgewogen worden tegen hetgeen de aanvrager als zijn belangen naar voren brengt. Daarbij zal mede een rol spelen in hoeverre de feiten die de vertraging hebben veroorzaakt zijn ontstaan door toedoen van de subsidieontvanger zelf.

Artikel 2.12, lid 7

Een wijziging in de uitvoering van het project kan gevolgen hebben voor de puntenscore en daarmee voor de verleende subsidie.

Artikel 2.13

Met het oog op de liquiditeitspositie van de subsidieontvangers kan de provincie Drenthe voorschotten verstrekken. Een eerste werkvoorschot van 20% kan worden verstrekt bij subsidieverlening. Bij de volgende voorschotten wordt telkens op basis van voortgangsrapportages over de gemaakte en betaalde kosten (voorlopig) uitbetaald. Daarbij wordt het verleende subsidiepercentage toegepast op de gerapporteerde en (voorlopig) geaccordeerde subsidiabele kosten.

Het verstrekte voorschot bij subsidieverlening blijft met deze handelwijze in stand. Oftewel, de uitbetaling van de verleende subsidie loopt zo telkens 20% voor op de gemaakte en betaalde kosten.

Om het risico tot terugvordering te beperken keert provincie Drenthe maximaal 80% van het verleende bedrag uit. Bij subsidievaststelling wordt een slotbetaling verricht dan wel terugvordering ingesteld voor het verschil tussen vaststellingsbeschikking en uitbetaalde voorschotten.

Artikel 2.14

De subsidievaststelling is in de basis geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Awb. De hoofdregel van de Awb is, dat vaststelling plaatsvindt overeenkomstig de verlening. In de verleningsbeschikkingen wordt zowel het maximale subsidiebedrag als het subsidiepercentage vermeld. In de verleningsbeschikking wordt vermeld op welke wijze het maximaal te verlenen subsidiebedrag is bepaald. Bij de vaststelling wordt nogmaals bekeken of de bij de verlening toegepaste berekeningswijze ongewijzigd kan worden toegepast, voor het bepalen van de vast te stellen subsidiebijdrage.

Krachtens de staatssteunregels wordt het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld bepaald door het verleende subsidiepercentage toe te passen op de in aanmerking te nemen subsidiabele kosten, tot het maximum van het verleende subsidiebedrag en met inachtneming van eventuele cumulatie (zie ook toelichting op artikel 2.3 hiervoor).

Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, van de Awb kan het subsidiebedrag in vier gevallen lager worden vastgesteld:

  • indien de activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen;

  • indien de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid heeft tot een onjuiste verleningsbeschikking;

  • indien de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten. Onder voornoemde verplichtingen voor de subsidieontvanger hoort ook de correcte toepassing van de bepalingen uit de deelregeling, met name die ter zake van het bepalen van de subsidiabele kosten (artikelen 2.4 en 2.5) en eventuele vermindering daarop (artikel 2.6).

Artikel 2.15

Om de effecten van de steun tot hun recht te laten komen, stelt de deelregeling de eis dat nadat de volledige investering is voltooid deze in het betrokken gebied behouden moet blijven gedurende ten minste drie respectievelijk vijf jaar. De periode van drie respectievelijk vijf jaar wordt gerekend vanaf de datum waarop het besluit tot subsidievaststelling is genomen.

Paragraaf 3 Deelregeling MKB Arbeidsplaatsenregeling (APR)

Artikel 3.1, lid 3

Anders dan bij de Deelregeling RID van de Bedrijvenregeling Dutch TechZone is hier innovatieproject (v.) als type project toegevoegd. Hiermee wordt niet bedoeld dat de andere vier typen projecten (i. tot en met iv.) binnen het onderdeel RID of APR geen betrekking kunnen hebben op innovatie. Echter, deze vier typen projecten zijn formeel gedefinieerd conform de Europese voorschriften waarvan een beperkende werking uit kan gaan als het gaat om investeringen in innovatie. Deze definitie moet voor het onderdeel RID worden gevolgd, maar binnen het onderdeel APR kan een ruimere uitleg mogelijk zijn.

Artikelen 3.1 en 3.2, algemeen

Deze artikelen bevatten, tezamen met de afwijzingsgronden van artikel 3.9, de criteria voor het verstrekken van subsidie. Aan deze criteria wordt getoetst bij de beslissing omtrent een toezegging én bij de beslissing omtrent de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag. Centraal in de criteria staat het tot stand brengen van investeringsprojecten in het werkingsgebied en daarbij het vergroten van de duurzame werkgelegenheid in het werkingsgebied.

Artikel 3.2, lid 1, onder b

Deze passage is toegevoegd om te voorkomen dat er niet op één locatie arbeidsplaatsen vervallen die op een andere locatie worden ingevuld.

Artikel 3.2, leden 2 en 3

Gedeputeerde Staten stimuleren met de regeling projecten die de economische structuur versterken van de Dutch TechZone-regio (de drie Drentse gemeenten én de gemeente Hardenberg) en de provincie Drenthe als geheel. Een mogelijk ongewenst concurrerend effect van de regeling willen zij uitsluiten. Om die reden zijn projecten uitgesloten die betrekking hebben op verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar de gemeenten Coevorden, Emmen en Hoogeveen vanuit de rest van de provincie Drenthe of de gemeente Hardenberg. Ditzelfde geldt voor verplaatsing van bedrijfsactiviteiten van de ene naar een andere gemeente binnen het werkingsgebied van de regeling. Uitgangspunt is dat de toegevoegde waarde van een project op de beoogde nieuwe locatie geheel of in belangrijke mate te niet wordt gedaan door het verlies aan economische activiteit op de oorspronkelijke locatie. Met lid 3 wordt ruimte geboden voor uitzonderlijke situaties waarin de toegevoegde waarde van een project op de beoogde nieuwe locatie, naar beoordeling van Gedeputeerde Staten, aantoonbaar veel groter is dan het verlies aan activiteit op de oorspronkelijke locatie.

Artikel 3.3, leden 3 en 4

De bijdrage vanuit de Deelregeling APR van de Bedrijvenregeling Dutch TechZone wordt aangemerkt als de-minimissteun. Overige subsidies en publieke bijdragen mogen met deze deelregeling cumuleren indien wordt voldaan aan staatssteunbepalingen. Dit heeft bijvoorbeeld betrekking op het maximale bedrag dat aan de-minimissteun kan worden verstrekt.

Artikel 3.4, algemeen

In dit artikel staat omschreven aan welke criteria een nieuwe arbeidsplaats moet voldoen, dit om te bewerkstelligen dat duurzame werkgelegenheid wordt gecreëerd in het werkingsgebied.

Artikel 3.4, onder b

Onder het moment waarop de arbeidsplaats wordt ingevuld, wordt de start van de arbeidsovereenkomst verstaan.

Artikel 3.5, algemeen

Het artikel geeft aan dat Gedeputeerde Staten een subsidiebedrag beschikbaar stellen, samengesteld uit bijdragen van de verschillende Dutch TechZone-partners. Verder wordt aangegeven dat een jaarplafond wordt gepubliceerd.

Artikel 3.7, lid 5

Het vijfde lid formuleert een aantal criteria waaraan elke aanvraag moet voldoen alvorens voor een verdere inhoudelijke beoordeling in aanmerking te kunnen komen.

Artikel 3.7, lid 5, onder a

De deelregeling heeft economische structuurversterking als doel en richt zich op ondernemingen die voor hun omzet – direct of als onderdeel van een industriële keten - voor minimaal 50% afhankelijk zijn van afnemers van buiten het werkingsgebied.

Artikel 3.7, leden 7 en 8

Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe kiezen voor een ondergrens van 60 punten voor middelgrote ondernemingen, en een ondergrens van 56 punten voor kleine ondernemingen om daarmee te borgen dat projecten in voldoende mate effect sorteren op de beleidsdoelstellingen. Voor het criterium 'werkgelegenheid' geldt een ondergrens van 10 punten voor middelgrote ondernemingen, en een ondergrens van 6 punten voor kleine ondernemingen om te borgen dat aanvragen in voldoende mate bijdragen aan creatie van (nieuwe) werkgelegenheid.

Artikel 3.9, algemeen

In dit artikel zijn afwijzingsgronden opgenomen. Daarnaast kan ook afwijzend worden beslist op grond van de Awb en/of de ASV Drenthe. Afwijzing op grond van bijvoorbeeld artikel 4:35 is mogelijk indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen kunnen plaatsvinden, dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen of dat de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen. Ook kan ingevolge artikel 4:35 van de Awb afwijzend worden beslist, indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking, of failliet is verklaard of surseance van betaling aan hem is verleend dan wel een verzoek daartoe is ingediend.

Artikel 3.9, onder b

Een aanvraag wordt afgewezen, indien hij niet voldoet aan enige bepaling van de Deelregeling APR. De belangrijkste daarvan zijn opgenomen in de artikelen 3.1, 3.2 en 3.7. Het verschil tussen de criteria van de artikelen 3.1, 3.2 en 3.7, en die van artikel 3.9 is, dat bij de beslissing omtrent de verlening en bij de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag wordt getoetst op de criteria van de artikelen 3.1, 3.2 en 3.7, terwijl aan de criteria van artikel 3.9 alleen wordt getoetst bij de verlening.

Artikel 3.9, onder d

Deze afwijzingsgrond houdt in dat afwijzend wordt beslist, indien de gewenste structuur van de betrokken sector van het bedrijfsleven zich tegen het project verzet. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de overheid in een bepaalde regio heeft besloten dat van een bepaalde sector geen nieuwe vestigingen worden toegelaten of er sprake is van een 'uitsterfbeleid'.

Artikel 3.10, lid 3

Een wijziging in de uitvoering van het project kan gevolgen hebben voor de puntenscore en daarmee voor de verleende subsidie.

Artikel 3.11

Met het oog op de liquiditeitspositie van de subsidieontvangers kan de provincie Drenthe voorschotten verstrekken. Een werkvoorschot van 80% kan worden verstrekt na subsidieverlening op het moment waarop minimaal 20% van het aantal te creëren arbeidsplaatsen waarop de aanvraag betrekking heeft, is ingevuld.

Om het risico tot terugvordering te beperken keert de provincie Drenthe maximaal 80% van het verleende bedrag uit. Bij subsidievaststelling wordt een slotbetaling verricht dan wel terugvordering ingesteld voor het verschil tussen vaststellingsbeschikking en uitbetaalde voorschotten.

Artikel 3.12

De subsidievaststelling is in de basis geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Awb. De hoofdregel van de Awb is, dat vaststelling plaatsvindt overeenkomstig de verlening. In de verleningsbeschikking wordt het maximale subsidiebedrag vermeld. In de verleningsbeschikking wordt vermeld op welke wijze het maximaal te verlenen subsidiebedrag is bepaald. Bij de vaststelling wordt nogmaals bekeken of de bij de verlening toegepaste berekeningswijze ongewijzigd kan worden toegepast, voor het bepalen van de vast te stellen subsidiebijdrage.

Krachtens de staatssteunregels wordt het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld beperkt tot het maximum van het verleende subsidiebedrag en met inachtneming van eventuele cumulatie (zie ook toelichting op artikel 3.3 hiervoor).

Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, van de Awb kan het subsidiebedrag in vier gevallen lager worden vastgesteld:

  • indien de activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen;

  • indien de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid heeft tot een onjuiste verleningsbeschikking;

  • indien de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.Onder voornoemde verplichtingen voor de subsidieontvanger hoort ook de correcte toepassing van de bepalingen uit de deelregeling, met name die ter zake van het bepalen van de subsidiabele kosten (artikel 3.4).

Ondertekening

Bijlage 1 Criteria beoordeling aanvragen Deelregeling RID

De subsidiebeoordeling verloopt via de volgende stappen: subsidieverlening:

  • bepalen of de aanvraag voldoet aan de voorwaarden van de regeling;

  • bepalen of de subsidieaanvrager behoort tot de doelgroep (artikelen 2.1 en 2.2);

  • bepalen van de score die aan een project wordt toegekend, op basis van de criteria en punten volgens tabel 1;

  • bepalen van het subsidiepercentage en het subsidiebedrag (artikel 2.3), rekening houdend met de subsidiabiliteit van de kosten (artikelen 2.4, 2.5 en 2.6).

Subsidievaststelling na uitvoering project:

  • toepassen van het subsidiepercentage op de in aanmerking te nemen subsidiabele kosten;

  • toetsen of aan de in de aanvraag en in de verleningsbeschikking gestelde doelen is voldaan.

Tabel 1 Scorelijst RID

 

Criterium

Puntenscore 

1. Werkgelegenheid

 

 

Aantal gecreëerde arbeidsplaatsen bij de aanvragende onderneming (gestaffeld op basis van arbeidsplaatsen, zie toelichting)

30

 

Maximale score

 

30

 

 

Minimale score grote onderneming

 

10

Minimale score middelgrote onderneming

 

10

Minimale score kleine onderneming

 

2. Economische structuur

 

 

(Verwachte) verankering van het bedrijf in de regio (alleen score mogelijk wanneer het géén vestigingsproject betreft), of

15

 

Daadwerkelijke concurrentie in locatiekeuzeproces (alleen score mogelijk wanneer het een vestigingsproject betreft)

15 

 

Opleidingsfaciliteiten voor werknemers, inclusief aanbieden (praktijk)stages en/of samenwerking met lokale/regionale opleidingsinstellingen

15

 

Maximale score

 

30

3. Maatschappelijke opgave

 

 

Project heeft betrekking op de prioritaire sectoren HTSM, Chemie, Logistiek en Energie

15

 

Investering ten behoeve van onderzoek, ontwikkeling en/of vermarkting van de voor de regio nieuwe producten en/of processen

20

 

Project speelt in op duurzaamheid (CO₂-reductie, biobased economy, circulaire economie)

 

Maximale score

 

40

Maximale totaalscore

100 

Minimale totaalscore grote onderneming

 

60

Minimale totaalscore middelgrote onderneming

 

60

Minimale totaalscore kleine onderneming

 

56

 

 

 

Toelichting op de criteria

Om het belang van een aanvraag en het project waarop de aanvraag betrekking heeft voor de regionale economie te beoordelen wordt het project beoordeeld op tevoren vastgestelde criteria.

Drie clusters van criteria worden daarbij onderscheiden:

  • werkgelegenheid

  • economische structuur

  • innovatiegerichtheid

In het besluit tot subsidieverlening kunnen nadere verplichtingen worden gesteld ten aanzien van de wijze waarop de aanvrager moet aantonen, dat de in het projectplan gestelde criteria daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Dit betekent dat bij de criteria werkgelegenheid, opleidingsfaciliteiten, duurzaamheid, onderzoek ontwikkeling en/of vermarkting van de voor de regio nieuwe producten en/of processen er achteraf wordt getoetst of de beoogde doelen zijn behaald. De bewijslast hiervoor ligt bij de aanvrager.

Werkgelegenheid

De score op dit criterium wordt berekend aan de hand van het aantal arbeidsplaatsen dat wordt gecreëerd als onderdeel of direct gevolg van het project (tot het maximum van 30 punten).

Aantal fte's werkzaam bij aanvrager

Minimaal vereiste toename arbeidsplaatsen van min. 32 uur per week

Aantal punten per nieuwe arbeidsplaats

Minimaal vereiste puntenscore

Grote onderneming

10

1 punt

10 punten

Middelgrote onderneming

5

2 punten

10 punten

Kleine onderneming

3

2 punten

6 punten

De minimum drempelscore van 10 of 6 punten moet borgen dat projecten die niet scoren op dit onderdeel geen gebruik maken van de regeling. Monitoring van het effect op de werkgelegenheid vindt plaats door een goede onderbouwing door de aanvrager vooraf en een gedegen verantwoording bij indiening van de eindvaststelling. Tijdens de beoordeling wordt dit gekwantificeerd als 'nieuw' ten opzichte van bestaande werkgelegenheid. Bij de aanvraag ligt de bewijslast bij de aanvrager om aannemelijk te maken hoeveel arbeidsplaatsen gecreëerd worden.

Bij de bepaling van de score worden arbeidscontracten die bij de aanvrager van toepassing zijn omgerekend naar arbeidsplaatsen van 32 uur per week. Dit om tot een gelijke behandeling van aanvragen te komen. Hieronder volgen enkele rekenvoorbeelden.

Rekenvoorbeeld grote onderneming.

Grote onderneming

Aantal nieuwe arbeidsplaatsen in aanvraag

Score bij beoordeling

8 arbeidsplaatsen van 32 uur per week

8 * (32/32) * 1 punten = 8 punten

8 arbeidsplaatsen van 36 uur per week

8 * (36/32) * 1 punten = 9 punten

8 arbeidsplaatsen van 40 uur per week

8 * (40/32) * 1 punten = 10 punten

Rekenvoorbeeld mkb-onderneming.

Kleine en middelgrote onderneming

Aantal nieuwe arbeidsplaatsen in aanvraag.

Score bij beoordeling.

8 arbeidsplaatsen van 32 uur per week

8 * (32/32) * 2 punten = 16 punten

8 arbeidsplaatsen van 36 uur per week

8 * (36/32) * 2 punten = 18 punten

8 arbeidsplaatsen van 40 uur per week

8 * (40/32) * 2 punten = 20 punten

Economische structuur

Deze criteria worden in eerste instantie kwalitatief beoordeeld, waarbij de gradaties zeer goed, voldoende of neutraal/onvoldoende voorkomen. Deze beoordeling wordt per criterium omgezet in een puntenbeoordeling met de volgende verdeling:

  • zeer goed = 100% van het mogelijke maximum aantal punten

  • voldoende = 50% van het mogelijke maximum aantal punten

  • neutraal/onvoldoende = 0% van het mogelijke maximum aantal punten

Verankering

Vestigingsprojecten kunnen niet scoren op dit onderdeel. Verankering van het bedrijf als gevolg van de investering ziet op de aannemelijkheid dat het bedrijf als gevolg van de investering voor lange(re) tijd in de regio gevestigd blijft. De mate van verankering kan onder andere blijken uit relaties met toeleveranciers in de regio. Hiermee ontstaan indirecte werkgelegenheidseffecten, waarmee de economische structuur wordt versterkt. Het project kan punten scoren op onderstaande onderdelen (maximaal 15 punten).

Punten

Onderdeel

5 punten

Werken met regionale toeleveranciers.

5 punten

Afhankelijk van het antwoord op de vraag hoe eenvoudig het bedrijf is te verplaatsen.

5 punten

Afhankelijk van het antwoord de vraag waar de werkzaamheden worden verricht. In het bedrijfspand of onafhankelijk.

Concurrentie in locatiekeuzeproces

Het scoren van punten op daadwerkelijke concurrentie in locatiekeuzeproces is alleen mogelijk bij vestigingsprojecten. Het moet door de aanvrager onderbouwd worden met documenten, waaruit blijkt dat daadwerkelijk verschillende locaties zijn overwogen. De aanvrager kan dit aantonen bijvoorbeeld aan de hand van strategische plannen, directieverslagen, e-mails en notulen Raad van Commissarissen.

Opleidingsfaciliteiten

Door te investeren in opleidingsfaciliteiten kan een bijdrage worden geleverd aan versterking van de economische structuur.

Punten kunnen worden gescoord op onderstaande onderdelen (maximaal 15 punten).

Punten

Onderdeel

5 punten

Het aantal aangeboden stageplekken. Bij stagiairs en afstudeerders geldt dat bij meer dan 1 stagiair/afstudeerder per jaar op 6 medewerkers (in dienst) als zeer goed wordt beoordeeld.

5 punten

Het opleidingsbudget per medewerker. Een opleidingsbudget vanaf € 900,-- per medewerker per jaar, wordt als zeer goed beoordeeld. Dit is inclusief de interne opleidingsuren door eigen personeel á € 39,-- per uur.

5 punten

Is er sprake van samenwerking met lokale/regionale opleidingsinstellingen. Hiermee worden niet bedoeld reguliere contacten in verband met stages. De samenwerking met opleidingsinstituten moet projectmatig en actueel zijn. Als men bijvoorbeeld vanuit het bedrijf zitting heeft in adviserende organen, wordt dat positief beoordeeld.

Maatschappelijke opgave

Deze criteria worden in eerste instantie kwalitatief beoordeeld, waarbij de gradaties zeer goed, voldoende of neutraal/onvoldoende voorkomen. Deze beoordeling wordt per criterium omgezet in een puntenbeoordeling met de volgende verdeling:

  • zeer goed = 100% van het mogelijke maximum aantal punten

  • voldoende = 50% van het mogelijke maximum aantal punten

  • neutraal/onvoldoende = 0% van het mogelijke maximum aantal punten

Prioritaire sectoren Hightech Systems and Materials (HTSM), Chemie, Logistiek en Energie

In de regio wordt ingezet op de prioritaire sectoren HTSM, Chemie, Logistiek en Energie, zoals aangewezen in het kader van het nationale topsectorenbeleid (www.topsectoren.nl). Een project gericht op één of meerdere van deze sectoren wordt positief gewaardeerd.

Onder HTSM verstaan wij in algemene zin bedrijfsactiviteiten gericht op de ontwikkeling, productie en onderhoud van in onderstaande tabel genoemde systemen. Het gaat hierbij niet alleen om het hele systeem maar ook alle subsystemen, componenten en materialen die onderdeel uit maken van het totaal.

Apparaten

Systemen met een specifieke functie (vaak aangedreven door 220V), bijvoorbeeld een scheerapparaat.

Instrumenten

Systemen met een meetfunctie, bijvoorbeeld een elektronenmicroscoop.

Machines

Systemen met een fabricagefunctie, (vaak aangedreven door 380V) bijvoorbeeld een freesmachine.

Mechanisaties

Systemen met een combinatie van fabricage- en meetfuncties. Vaak geprogrammeerd voor één taak.

Robots

Programmeerbaar systeem dat verschillende taken uit kan voeren, bijvoorbeeld een lasrobot.

Automotive

Systemen die vervoer over de grond als hoofdfunctie hebben: personenauto's vrachtauto’s, bussen.

(Aero)space

Systemen die vervoer door de lucht als hoofdfunctie hebben: passagiersvliegtuigen, fighters, transportvliegtuigen.

Schepen

Systemen die vervoer via water als hoofdfunctie hebben: transportschepen, jachten, werkschepen.

Karakteristieke eigenschappen van complexe, hightech systems zijn:

  • 1.

    intelligent (embedded systemen, software, sensoren)

  • 2.

    nauwkeurig (nano-elektronica, high precision manufacturing) en

  • 3.

    efficiënt (mechatronica, energie)

De volgende gebieden worden niet onder higHTSM gerekend: weg- en waterbouw, utiliteits-/woningbouw, gebouwinstallaties en installaties voor proces(achtige) industrie.

Investering ten behoeve van onderzoek, ontwikkeling en/of vermarkting van de voor de regio nieuwe producten en/of processen.

Er wordt sterk ingezet op het bewerkstelligen van een transitie naar een meer kennisintensief en innovatief bedrijfsleven. Innovatie als bron voor bestendigheid in de economische structuur, of als basis voor toekomstige structuren, wordt gewaardeerd met punten voor nieuwe producten of nieuwe processen (vanuit het oogpunt van de aanvrager bekeken).

Het project kan punten scoren op onderstaande onderdelen (maximaal 20 punten)

Punten

Onderdeel

5 punten

Er kan een WBSO-verklaring worden overgelegd.

5 punten

Er kan een VIA/MIT-beschikking worden overgelegd.

5 punten

5% of meer van de jaaromzet wordt besteed aan R&D.

5 punten

De onderneming verricht overige activiteiten ter stimulering van innovatie.

Project speelt in op duurzaamheid (CO2-reductie, biobased economy, circulaire economie).

Indien op één van onderstaande onderdelen van toepassing is dan worden 5 punten gescoord.

  • CO2-reductie ziet op reductie van CO2 in vergelijking tot de oorspronkelijke situatie of tot een relevante alternatieve productieroute (referentie). Er kan daarbij sprake zijn van CO2 reductie in andere schakels in de productieketen als gevolg van de voorgenomen investering, zoals bijvoorbeeld het gebruik van hernieuwbare grondstoffen. De aanvrager moet de CO2-reductie aantonen door resultaten te overleggen van een milieugerichte levenscyclusanalyse, CO2 footprint analyse of daarmee vergelijkbare analyse.

  • In een biobased economy is biomassa de grondstof voor de productie van energie, kunststof en brandstof. Dankzij biomassa zijn minder fossiele grondstoffen nodig.

  • Onder circulaire economie worden punten toegekend aan investeringen die zich richten op de inzet van secundaire grondstoffen, het verwaarden van rest- en nevenproducten uit primaire processen of het anderszins verminderen van de inzet van primaire grondstoffen. Het gaat daarbij om materiaalstromen en niet om energie-input.  

Bijlage 2 Criteria beoordeling aanvragen Deelregeling APR

De subsidie wordt bepaald in de volgende stappen:

subsidieverlening:

  • bepalen of de aanvraag voldoet aan de voorwaarden van de regeling;

  • bepalen of de subsidieaanvrager behoort tot de doelgroep (artikelen 3.1 en 3.2);

  • bepalen van de score die aan een project wordt toegekend, op basis van de criteria en punten volgens tabel 2;

  • bepalen van het subsidiebedrag (artikel 3.3), rekening houdend met de subsidiabiliteit van de kosten (artikel 3.4).

subsidievaststelling na uitvoering project:

  • vaststelling van de subsidie op basis van het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen;

  • toetsen of aan de in de aanvraag en in de verleningsbeschikking gestelde doelen is voldaan.

Tabel 2 Scorelijst APR

 

Criterium

Puntenscore 

1. Werkgelegenheid

 

 

Aantal gecreëerde arbeidsplaatsen bij de aanvragende onderneming (gestaffeld op basis van arbeidsplaatsen, zie toelichting)

30

 

Maximale score

 

30

 

 

 

Minimale score middelgrote onderneming

 

10

Minimale score kleine onderneming

 

6

2. Economische structuur

 

 

(Verwachte) verankering van het bedrijf in de regio (alleen score mogelijk wanneer het géén vestigingsproject betreft), of

15

 

Daadwerkelijke concurrentie in locatiekeuzeproces (alleen score mogelijk wanneer het een vestigingsproject betreft)

15 

 

Opleidingsfaciliteiten voor werknemers, inclusief aanbieden (praktijk)stages en/of samenwerking met lokale/regionale opleidingsinstellingen

15

 

Maximale score

 

30

3. Maatschappelijke opgave

 

 

Project heeft betrekking op de prioritaire sectoren HTSM, Chemie, Logistiek en Energie

15

 

Investering ten behoeve van onderzoek, ontwikkeling en/of vermarkting van de voor de regio nieuwe producten en/of processen

20

 

Project speelt in op duurzaamheid (CO₂-reductie, biobased economy, circulaire economie)

 

Maximale score

 

40

Maximale totaalscore

100 

Minimale totaalscore middelgrote onderneming

 

60

Minimale totaalscore kleine onderneming

 

56

Toelichting op de criteria

Om het belang van een aanvraag en het project waarop de aanvraag betrekking heeft voor de regionale economie te beoordelen wordt het project beoordeeld op tevoren vastgestelde criteria.

Drie clusters van criteria worden daarbij onderscheiden:

  • werkgelegenheid

  • economische structuur

  • innovatiegerichtheid

In het besluit tot subsidieverlening kunnen nadere verplichtingen worden gesteld ten aanzien van de wijze waarop de aanvrager moet aantonen, dat de in het projectplan gestelde criteria daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Dit betekent dat bij de criteria werkgelegenheid, opleidingsfaciliteiten, duurzaamheid, onderzoek ontwikkeling en/of vermarkting van de voor de regio nieuwe producten en/of processen er achteraf wordt getoetst of de beoogde doelen zijn behaald. De bewijslast hiervoor ligt bij de aanvrager.

Werkgelegenheid

De score op dit criterium wordt berekend aan de hand van het aantal arbeidsplaatsen dat wordt gecreëerd als onderdeel of direct gevolg van het project (tot het maximum van 30 punten).

Aantal fte’s werkzaam bij aanvrager

Minimaal vereiste toename arbeidsplaatsen van min. 32 uur per week

Aantal punten per nieuwe arbeidsplaats

Minimaal vereiste puntenscore

Middelgrote onderneming

5

2 punten

10 punten

Kleine onderneming

3

2 punten

6 punten

De minimum drempelscore van 10 of 6 punten moet borgen dat projecten die niet scoren op dit onderdeel geen gebruik maken van de regeling. Monitoring van het effect op de werkgelegenheid vindt plaats door een goede onderbouwing door de aanvrager vooraf en een gedegen verantwoording bij indiening van de eindvaststelling. Tijdens de beoordeling wordt dit gekwantificeerd als 'nieuw' ten opzichte van bestaande werkgelegenheid. Bij de aanvraag ligt de bewijslast bij de aanvrager om aannemelijk te maken hoeveel arbeidsplaatsen gecreëerd worden.

Bij de bepaling van de score worden arbeidscontracten die bij de aanvrager van toepassing zijn omgerekend naar arbeidsplaatsen van 32 uur per week. Dit om tot een gelijke behandeling van aanvragen te komen. Hieronder volgen enkele rekenvoorbeelden.

Rekenvoorbeeld mkb-onderneming.

Kleine en middelgrote onderneming

Aantal nieuwe arbeidsplaatsen in aanvraag:

Score bij beoordeling:

8 arbeidsplaatsen van 32 uur per week

8 * (32/32) * 2 punten = 16 punten

8 arbeidsplaatsen van 36 uur per week

8 * (36/32) * 2 punten = 18 punten

8 arbeidsplaatsen van 40 uur per week

8 * (40/32) * 2 punten = 20 punten

Economische structuur

Deze criteria worden in eerste instantie kwalitatief beoordeeld, waarbij de gradaties zeer goed, voldoende of neutraal/onvoldoende voorkomen. Deze beoordeling wordt per criterium omgezet in een puntenbeoordeling met de volgende verdeling:

  • zeer goed = 100% van het mogelijke maximum aantal punten

  • voldoende = 50% van het mogelijke maximum aantal punten

  • neutraal/onvoldoende = 0% van het mogelijke maximum aantal punten

Verankering

Vestigingsprojecten kunnen niet scoren op dit onderdeel. Verankering van het bedrijf als gevolg van de investering ziet op de aannemelijkheid dat het bedrijf als gevolg van de investering voor lange(re) tijd in de regio gevestigd blijft. De mate van verankering kan onder andere blijken uit relaties met toeleveranciers in de regio. Hiermee ontstaan indirecte werkgelegenheidseffecten, waarmee de economische structuur wordt versterkt.

Het project kan punten scoren op onderstaande onderdelen (maximaal 15 punten).

Punten

Onderdeel

5 punten

Werken met regionale toeleveranciers.

5 punten

Afhankelijk van het antwoord op de vraag hoe eenvoudig het bedrijf is te verplaatsen.

5 punten

Afhankelijk van het antwoord de vraag waar de werkzaamheden worden verricht. In het bedrijfspand of onafhankelijk.

Concurrentie in locatiekeuzeproces

Het scoren van punten op daadwerkelijke concurrentie in locatiekeuzeproces is alleen mogelijk bij vestigingsprojecten. Het moet door de aanvrager onderbouwd worden met documenten, waaruit blijkt dat daadwerkelijk verschillende locaties zijn overwogen. De aanvrager kan dit aantonen bijvoorbeeld aan de hand van strategische plannen, directieverslagen, e-mails, notulen Raad van Commissarissen.

Opleidingsfaciliteiten

Door te investeren in opleidingsfaciliteiten kan een bijdrage worden geleverd aan versterking van de economische structuur.

Punten kunnen worden gescoord op onderstaande onderdelen (maximaal 15 punten).

Punten

Onderdeel

5 punten

Het aantal aangeboden stageplekken. Bij stagiairs en afstudeerders geldt dat bij meer dan 1 stagiair/afstudeerder per jaar op 6 medewerkers (in dienst) als zeer goed wordt beoordeeld.

5 punten

Het opleidingsbudget per medewerker. Een opleidingsbudget vanaf € 900,-- per medewerker per jaar, wordt als zeer goed beoordeeld. Dit is inclusief de interne opleidingsuren door eigen personeel á € 39,-- per uur.

5 punten

Is er sprake van samenwerking met lokale/regionale opleidingsinstellingen. Hiermee worden niet bedoeld reguliere contacten in verband met stages. De samenwerking met opleidingsinstituten moet projectmatig en actueel zijn. Als men bijvoorbeeld vanuit het bedrijf zitting heeft in adviserende organen, wordt dat positief beoordeeld.

Maatschappelijke opgave

Deze criteria worden in eerste instantie kwalitatief beoordeeld, waarbij de gradaties zeer goed, voldoende of neutraal/onvoldoende voorkomen. Deze beoordeling wordt per criterium omgezet in een puntenbeoordeling met de volgende verdeling:

• zeer goed = 100% van het mogelijke maximum aantal punten

• voldoende = 50% van het mogelijke maximum aantal punten

• neutraal/onvoldoende = 0% van het mogelijke maximum aantal punten

Prioritaire sectoren HTSM, Chemie, Logistiek en Energie

In de regio wordt ingezet op de prioritaire sectoren HTSM, Chemie, Logistiek en Energie, zoals aangewezen in het kader van het nationale topsectorenbeleid (www.topsectoren.nl). Een project gericht op één of meerdere van deze sectoren wordt positief gewaardeerd.

Onder HTSM verstaan wij in algemene zin bedrijfsactiviteiten gericht op de ontwikkeling, productie en onderhoud van in onderstaande tabel genoemde systemen. Het gaat hierbij niet alleen om het hele systeem maar ook alle subsystemen, componenten en materialen die onderdeel uit maken van het totaal.

Apparaten

Systemen met een specifieke functie (vaak aangedreven door 220V), bijvoorbeeld een scheerapparaat.

Instrumenten

Systemen met een meetfunctie, bijvoorbeeld een elektronenmicroscoop.

Machines

Systemen met een fabricagefunctie, (vaak aangedreven door 380V) bijvoorbeeld een freesmachine.

Mechanisaties

Systemen met een combinatie van fabricage- en meetfuncties. Vaak geprogrammeerd voor één taak.

Robots

Programmeerbaar systeem dat verschillende taken uit kan voeren, bijvoorbeeld een lasrobot.

Automotive

Systemen die vervoer over de grond als hoofdfunctie hebben: personenauto's vrachtauto’s, bussen.

(Aero)space

Systemen die vervoer door de lucht als hoofdfunctie hebben: passagiersvliegtuigen, fighters, transportvliegtuigen.

Schepen

Systemen die vervoer via water als hoofdfunctie hebben: transportschepen, jachten, werkschepen.

Karakteristieke eigenschappen van complexe, hightech systems zijn:

  • 1.

    intelligent (embedded systemen, software, sensoren)

  • 2.

    nauwkeurig (nano-elektronica, high precision manufacturing) en

  • 3.

    efficiënt (mechatronica, energie).

De volgende gebieden worden niet onder high tech systems & materials gerekend: weg- en waterbouw, utiliteits-/woningbouw, gebouwinstallaties en installaties voor proces(achtige) industrie.

Investering ten behoeve van onderzoek, ontwikkeling en/of vermarkting van de voor de regio nieuwe producten en/of processen

Er wordt sterk ingezet op het bewerkstelligen van een transitie naar een meer kennisintensief en innovatief bedrijfsleven. Innovatie als bron voor bestendigheid in de economische structuur, of als basis voor toekomstige structuren, wordt gewaardeerd met punten voor nieuwe producten of nieuwe processen (vanuit heet oogpunt van de aanvrager bekeken).

Het project kan punten scoren op onderstaande onderdelen (maximaal 20 punten).

Punten

Onderdeel

5punten

Er kan een WBSO-verklaring worden overgelegd.

5 punten

Er kan een VIA/MIT-beschikking worden overgelegd.

5 punten

5% of meer van de jaaromzet wordt besteed aan R&D.

5 punten

De onderneming verricht overige activiteiten ter stimulering van innovatie.

Project speelt in op duurzaamheid (CO2-reductie, biobased economy, circulaire economie).

Indien op één van onderstaande onderdelen van toepassing is dan worden 5 punten gescoord.

  • CO2-reductie ziet op reductie van CO2 in vergelijking tot de oorspronkelijke situatie of tot een relevante alternatieve productieroute (referentie). Er kan daarbij sprake zijn van CO2- reductie in andere schakels in de productieketen als gevolg van de voorgenomen investering, zoals bijvoorbeeld het gebruik van hernieuwbare grondstoffen. De aanvrager moet de CO2-reductie aantonen door resultaten te overleggen van een milieugerichte levenscyclusanalyse, CO2- footprint analyse of daarmee vergelijkbare analyse.

  • In een biobased economy is biomassa de grondstof voor de productie van energie, kunststof en brandstof. Dankzij biomassa zijn minder fossiele grondstoffen nodig.

Onder circulaire economie worden punten toegekend aan investeringen die zich richten op de inzet van secundaire grondstoffen, het verwaarden van rest- en nevenproducten uit primaire processen of het anderszins verminderen van de inzet van primaire grondstoffen. Het gaat daarbij om materiaalstromen en niet om energie-input.

Bijlage 3 Steungebied

Een deel van het werkingsgebied van de regeling is op grond van artikel 13 en 14 van de AGVV aangewezen als steungebied. Voor Nederland is de aanwijzing van steungebieden vastgelegd in de Regionale Steunkaart Nederland 2014-2020 (Steunmaatregel SA.39108 (2014/N), waarin de volgende lijst is opgenomen. De buurtcoderingen zijn gebaseerd op de Wijk- en Buurtkaart 2013 van het CBS.

NL132: Zuidoost-Drenthe (gedeeltelijk)

Alleen de volgende delen van bovenstaand NUTS 3-gebied komen in aanmerking:

0109 Coevorden;

0114 Emmen (gedeeltelijk) alleen de volgende buurten:

BU01140002 Zuidbarge; BU01140302 Foxel; BU01140304 Hoofdkanaal; BU01140702 Beekweg; BU01141003 Zandpol; BU01141107 Bargermeer industrieterrein; BU01140100 3e Kruisdiep; BU01140101 1e Kruisdiep; BU01140309 Verspreide huizen Emmer-Compascuum; BU01141100 Emmen Centrum; BU01141109 Delftlanden; BU01141308 Ermerveen; BU01142100 Nieuw-Schoonebeek; BU01143209 Verspreide huizen Weiteveen; BU01140109 Verspreide huizen Nieuw-Weerdinge; BU01140208 Roswinkelerstraat; BU01140300 Emmer-Compascuum Centrum; BU01140301 Emmer-Erfscheidenveen; BU01140400 Barger-Compascuum-Centrum; BU01140707 Verlengde Vaart; BU01141002 Westerse Bos; BU01140401 Scholtenskanaal; BU01140608 Langs de Vaart; BU01140803 Kloostermanswijk; BU01140807 Tuinbouwcentrum Klazienaveen;

BU01140809 Verspreide huizen Klazienaveen; BU01140900 Zwartemeer-Centrum; BU01141004 Industrieterrein De Vierslagen; BU01141200 Parc Sandur; BU01142101 Westelijk Nieuw-Schoonebeek; BU01142109 Verspreide huizen Nieuw-Schoonebeek; BU01140004 Westenesch; BU01140106 Siepelveen; BU01140409 Verspreide huizen Barger-Compascuum;

BU01140500 Nieuw-Dordrecht; BU01140701 Amsterdamscheveld; BU01140708 Ericasestraat;

BU01140804 Dordse Dijk; BU01141000 Schoonebeek; BU01142102 Oostelijk Nieuw-Schoonebeek; BU01140206 Oude Schuttingskanaal; BU01140303 Oosterdiep; BU01140502 Oranjedorp; BU01140700 Erica-Centrum; BU01140709 Verspreide huizen Erica; BU01140802 Barger-Oosterveen; BU01141001 Oosterse Bos en Middendorp; BU01140003 Weerdinge;

BU01140103 Achterdiep; BU01140104 Weerdingerkanaal; BU01140402 Verlengde-Oosterdiep; BU01140408 Limietweg; BU01140504 Herenstreek; BU01140600 Nieuw-Amsterdam-Centrum; BU01140601 Barger-Erfscheidenveen; BU01141300 Veenoord; BU01143200 Weiteveen; BU01140009 Verspreide huizen overig dorpsgebied Emmen; BU01140102 Tramwijk;

BU01140200 Roswinkel-Centrum; BU01140209 Verspreide huizen Roswinkel;

BU01140503 Vastenow; BU01140509 Verspreide huizen Nieuw-Dordrecht ; BU01140609 Verspreide huizen Nieuw-Amsterdam; BU01140806 Derksweg; BU01140901 Kamerlingswijk;

BU01140909 Verspreide huizen Zwartemeer; BU01141009 Verspreide huizen Schoonebeek; BU01141309 Verspreide huizen Veenoord; BU01143201 Oost- en West-Weiteveen;

BU01140000 Noordbarge).

NL133 Zuidwest-Drenthe (gedeeltelijk)

Alleen de volgende delen van bovenstaand NUTS 3-gebied komen in aanmerking:

0118 Hoogeveen.

  • 1.

    Het Bedrijvenpark A37 maakt deel uit van het steungebied en behoort tot het gebied met als buurtcodering “BU01140509 Verspreide huizen Nieuw-Dordrecht”, Wijk- en Buurtkaart 2013 CBS.