Regeling vervallen per 17-02-2017

Reglement van orde voor de vergaderingen van de statencommissies

Geldend van 14-11-2013 t/m 16-02-2017

Intitulé

Reglement van orde voor de vergaderingen van de statencommissies

Inhoud

HOOFDSTUK 1, BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1, Begripsomschrijvingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

a.     lid: lid of bijzonder lid van een Statencommissie;

b.     bijzonder lid: een commissielid, niet zijnde statenlid;

c.     voorzitter: voorzitter van een Statencommissie;

d.     commissiegriffier: secretaris van een Statencommissie of diens vervanger;

e.     griffier: griffier van Provinciale Staten of diens vervanger. In gevallen waarin de griffier het secretariaat van een commissie behartigt, dient voor ‘commissiegriffier' gelezen te worden ‘griffier';

f.     vergadering: vergadering van een Statencommissie;

g.     Presidium: het Presidium als bedoeld in artikel 5 van het Reglement van Orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van Provinciale Staten.

HOOFDSTUK 2, INSTELLING, TAKEN EN SAMENSTELLING

Artikel 2, Instelling Statencommissies

1.     Provinciale Staten stellen de volgende Statencommissies in.

a.     Statencommissie Omgevingsbeleid

b.     Statencommissie Financiën, Cultuur, Bestuur en Economie

c.     [Vervallen.]

2.     De Statencommissie Omgevingsbeleid adviseert en overlegt over de volgende onderwerpen.

  • Milieu

-      milieuhygiëne

-      milieubeheer

-      gebiedenbeleid

-      energiebeleid (Financiën worden behandeld in de Statencommissie Financiën, Cultuur, Bestuur en Economie)

  • Energiebeleid

  • Water

-      waterbeheer

-      waterschappen

  • Groen

-      plattelandsontwikkeling

-      natuur en landschap

-      ontgrondingen

-      landinrichting

-      natuur- en milieueducatie

  • Landbouw

-      plattelandsontwikkeling

-      natuur en landschap

-      ontgondingen

-      landinrichting

-      natuur- en milieueducatie

  • Ruimte

-      ruimtelijke ordening

-      volkshuisvesting

-      stedelijke vernieuwing/stads- en dorpsvernieuwing

-      recreatie en toerisme (bijv. EHS)

  • Regio Groningen-Assen 2030

  • Infrastructuur/Mobiliteit

-      wegen en kanalen

-      verkeer en vervoer

-      openbaar vervoer

  • Handhaving en toezicht

  • Plattelandsontwikkeling

  • DEO (Drentse Energie Organisatie)

3.     De Statencommissie Financiën, Cultuur, Bestuur en Economie adviseert en overlegt over de volgende onderwerpen.

  • Jeugdzorg (gemeenten 2015)

  • Stimuleringsfonds Drentse projecten

  • Cultuur

-      culturele zaken

-      monumentenzorg

-      regionale omroep

-      Drents Museum

  • Economie

-      economische aangelegenheden

-      arbeidsmarkt/werkgelegenheid

-      arbeidsparticipatie (inclusief vrijwilligers)

-      Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij (NOM)

-      recreatie en toerisme

  • Sport

  • SNN/IPO

  • Bestuur

-      bestuurlijke aangelegenheden

-      bestuurlijke vernieuwingen/dualisme

-      bezwaarschriften tegen provinciale besluiten en com. van advies voor de bezwaarschriften

-      Europa

-      Europese programma's

-      algemeen subsidieverordening

-      handhaving en toezicht

-      openbare orde en veiligheid

  • Financiën

-      financiële aangelegenheden

-      toezicht gemeentelijke financiën

-      energie (financiën)

  • Communicatie

  • Personeel en Organisatie

  • Faciliaire zaken

  • Informatie en communicatie technologie

4.     [Vervallen.]

5.     Indien een onderwerp meerdere Statencommissies aangaat, wordt het onderwerp in de Statencommissie die het onderwerp het meest aangaat, met mede-uitnodiging van de leden van de andere Statencommissie, besproken, tenzij het Presidium beslist dat een gezamenlijke vergadering van de Statencommissies wordt belegd.

6.     Indien een gezamenlijke vergadering van Statencommissies wordt belegd, vervult de voorzitter van de Statencommissie die het onderwerp het meest aangaat, de taken van de voorzitter.

Artikel 3, Taken

Een Statencommissie heeft de volgende taken.

-      Het uitbrengen van advies aan Provinciale Staten over een voorstel of onderwerp dat betrekking heeft op de in artikel 2, tweede tot en met vierde lid, genoemde onderwerpen.

-      Het uitbrengen van advies aan Provinciale Staten uit eigener beweging.

-      Het voeren van overleg met het college of de Commissaris van de Koning over in ieder geval door het college of de Commissaris van de Koning verstrekte ­inlichtingen en het gevoerde bestuur ten aanzien van de in artikel 2, tweede tot en met vierde lid, genoemde onderwerpen.

Artikel 4, Samenstelling

1.     De Statencommissies worden zodanig samengesteld dat alle fracties, naar evenredigheid van het aantal zetels in Provinciale Staten, in alle Statencommissies zijn vertegenwoordigd.

2.     De in het eerste lid genoemde leden worden door Provinciale Staten op voordracht van de fracties benoemd.

3.     Provinciale Staten kunnen daarnaast bijzondere commissieleden benoemen. Tot lid kunnen maximaal 2 personen per fractie worden benoemd die geen lid zijn van Provinciale Staten indien:

a.     zij benoembaar zijn tot lid van Provinciale Staten in een tussentijds opengevallen plaats;

b.     zij een verklaring hebben ondertekend dat zij ermee instemmen dat het bepaalde in de artikelen 11 (openbaar maken van nevenfuncties), 14 (eed voor ambtsaanvaarding) en 25 (opleggen geheimhoudingsplicht) van de Provinciewet op hen van overeenkomstige toepassing is.

4.     Bij verhindering van een lid van een commissie kan dit lid worden vervangen door een ander lid van de fractie die hij vertegenwoordigt of door een persoon die geen lid is van Provinciale Staten als bedoeld in artikel 4, derde lid.

Artikel 5, Voorzitter

1.     De voorzitter wordt door Provinciale Staten uit hun midden benoemd en is geen lid van de Statencommissie.

2.     De voorzitter is belast met:

a.     het leiden van de vergadering;

b.     het handhaven van de orde;

c.     het doen naleven van dit reglement;

d.     hetgeen dit reglement hem verder opdraagt.

Artikel 6, Zittingsduur en vacatures

1.     De zittingsperiode van een lid en de voorzitter eindigt in ieder geval aan het einde van de zittingsperiode van Provinciale Staten.

2.     Provinciale Staten kunnen een lid ontslaan op voorstel van de fractie op wiens voordracht het lid is benoemd.

3.     Provinciale Staten kunnen de voorzitter ontslaan.

4.     Een lid en de voorzitter kunnen te allen tijde ontslag nemen. Zij doen daarvan schriftelijk mededeling aan Provinciale Staten. Het ontslag gaat een maand na de schriftelijke mededeling in of zoveel eerder als hun opvolger is benoemd.

5.     Indien een vacature ontstaat, beslissen Provinciale Staten zo spoedig mogelijk over de vervulling daarvan met inachtneming van artikel 4.

6.     Indien een fractie blijkens een schriftelijke verklaring aan de voorzitter van Provinciale Staten niet langer vertegenwoordigd is in Provinciale Staten, vervalt het lidmaatschap van het lid dat op voordracht van die fractie is benoemd van rechtswege.

Artikel 7, Griffier en statenadviseur

1.     Provinciale Staten benoemen ter ondersteuning van alle Statencommissies een statenadviseur.

2.     De statenadviseur is bij iedere commissievergadering aanwezig.

3.     Bij zijn verhindering of afwezigheid wordt hij vervangen door een daartoe door Provinciale Staten aangewezen medewerker van de griffie.

4.     De griffier kan bij iedere vergadering aanwezig zijn.

5.     De statenadviseur kan, indien hij daartoe door de voorzitter wordt uitgenodigd, aan de beraadslaging als bedoeld in dit reglement deelnemen.

HOOFDSTUK 3, AANWEZIGHEID COLLEGE EN COMMISSARIS VAN DE KONING

Artikel 8, Commissaris van de Koning en gedeputeerden

1.     De Commissaris van de Koning en de gedeputeerden kunnen aanwezig zijn bij de vergadering. Zij kunnen op uitnodiging van de voorzitter aan de beraadslagingen deelnemen.

2.     Indien de Commissaris van de Koning of een gedeputeerde in de vergadering mededelingen wil doen over een onderwerp vreemd aan de orde van de vergadering, dient hij daartoe zo mogelijk 24 uur voor aanvang van de vergadering een verzoek in bij de voorzitter. De Statencommissie beslist ter zake bij de vaststelling van de agenda.

Artikel 9

HOOFDSTUK 4, VERGADERINGEN

Paragraaf 1, Tijdstip van vergaderen en voorbereidingen

Artikel 10, Vergaderfrequentie

1.     Het Presidium stelt voor de aanvang van ieder kalenderjaar in overleg met de voorzitters van de fracties een schema op voor de in dat jaar te houden vergaderingen van de Statencommissies en brengt dit tijdig ter kennis van de leden.

2.     Een Statencommissie vergadert voorts indien de voorzitter het nodig oordeelt of indien ten minste 4 leden van de Statencommissie schriftelijk met opgaaf van redenen daarom verzoeken.

3.     De voorzitter kan, in afwijking van het in het eerste lid genoemde schema, in bijzondere gevallen een andere dag of een ander aanvangsuur bepalen of een andere vergaderplaats aanwijzen. Hij voert hierover overleg met de statenadviseur.

Artikel 11, Oproep

1.     De voorzitter zendt ten minste 10 dagen voor een vergadering de leden een schriftelijke oproep onder vermelding van de dag, het tijdstip en de plaats van de vergadering.

2.     De voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken, met uitzondering van de in artikel 25, eerste en tweede lid, van de Provinciewet bedoelde stukken, worden tegelijkertijd met de schriftelijke oproep aan de leden verzonden.

3.     Indien een aanvullende agenda wordt vastgesteld als bedoeld in artikel 12, tweede lid, worden deze agenda en de daarop vermelde voorstellen of onderwerpen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 48 uur voor aanvang van de vergadering, aan de leden gezonden.

Artikel 12, De agenda

1.     Voordat de schriftelijke oproep wordt verzonden, stelt het Presidium in zijn vergadering de agenda van de vergadering voorlopig vast. Commissieleden hebben tot 24 uur daarvoor gelegenheid gemotiveerd punten aan te dragen bij het Presidium.

2.     In spoedeisende gevallen kan de voorzitter na het verzenden van de schriftelijke oproep tot uiterlijk 48 uur voor aanvang van een vergadering een aanvulling op de voorlopige agenda vaststellen.

3.     Bij aanvang van de vergadering stelt de Statencommissie de agenda vast. Op voorstel van een lid of de voorzitter kan de Statencommissie bij de vaststelling van de agenda onderwerpen aan de agenda toevoegen of van de agenda afvoeren.

Een voorstel van een lid van de commissie voor toevoeging van een onderwerp aan de agenda wordt uiterlijk 24 uur voor aanvang van de vergadering, onder aanduiding van het onderwerp en motivatie voor agendering, bij de voorzitter gemeld.

4.     Wanneer de Statencommissie een onderwerp of voorstel onvoldoende voor de beraadslaging voorbereid acht, kan zij aan het college of de Commissaris van de Koning nadere inlichtingen of advies vragen. De Statencommissie bepaalt in welke vergadering het onderwerp of voorstel opnieuw geagendeerd wordt.

5.     Op voorstel van een lid of de voorzitter kan de Statencommissie de volgorde van behandeling van de agendapunten wijzigen.

Artikel 13, Ter inzage leggen van stukken

1.     Stukken die ter toelichting van de onderwerpen of voorstellen op de agenda dienen, worden gelijktijdig met het verzenden van de schriftelijke oproep voor eenieder in het provinciehuis ter inzage gelegd. Indien na het verzenden van de schriftelijke oproep stukken ter inzage worden gelegd, wordt hiervan mededeling gedaan aan de leden.

2.     Een origineel van een ter inzage gelegd stuk wordt niet buiten het provinciehuis gebracht.

3.     Indien voor stukken op grond van artikel 25, eerste en tweede lid, van de Provinciewet geheimhouding is opgelegd, blijven deze stukken, in afwijking van het eerste lid, onder berusting van de statenadviseur en verleent de statenadviseur een lid inzage.

Artikel 14, Openbare kennisgeving

1.     De vergadering wordt door aankondiging in dag- en nieuwsbladen en door plaatsing op de internetsite van de provincie ter openbare kennis gebracht.

2.     De openbare kennisgeving vermeldt:

a.     de datum, de aanvangstijd en de plaats van de vergadering;

b.     de wijze waarop en de plaats waar eenieder de voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken kan inzien;

c.     de mogelijkheid tot het uitoefenen van het spreekrecht als bedoeld in artikel 19.

Paragraaf 2, Orde der vergadering

Artikel 15, Presentielijst

Bij binnenkomst in de vergaderzaal tekent ieder lid onmiddellijk de presentielijst. Aan het einde van elke vergadering wordt die lijst door de voorzitter en de statenadviseur door ondertekening vastgesteld.

Artikel 16, Opening vergadering; quorum

1.     De voorzitter opent de vergadering op het vastgestelde uur, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden aanwezig is.

2.     Wanneer een kwartier na het vastgestelde tijdstip niet het vereiste aantal leden aanwezig is, bepaalt de voorzitter onder verwijzing naar dit artikel, na voorlezing van de namen van de afwezige leden, dag en uur van de volgende vergadering, op een tijdstip dat ten minste 24 uur na het bezorgen van de schriftelijke oproep is gelegen.

3.     Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing. De Statencommissie kan echter over andere aangelegenheden dan geagendeerd alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden aanwezig is.

Artikel 17, Ingekomen stukken

1.     De bij de Statencommissie ingekomen stukken, waaronder schriftelijke mede­delingen van het college aan de Statencommissie, worden op een lijst geplaatst. Deze lijst wordt aan de leden van de Statencommissie digitaal toegezonden en bij de agenda gevoegd. De betrokken documenten worden op het internet gepubliceerd.

2.     Het Presidium kan beslissen bij de Statencommissie ingekomen stukken niet op de lijst van ingekomen stukken te plaatsen. Dit geldt voor stukken waarvan duidelijk is dat deze ter kennisneming zijn gezonden en waarvan de commissieleden reeds kennis hebben kunnen nemen en voor stukken die onbegrijpelijk en/of beledigend zijn.

3.     Na de vaststelling van het verslag stelt de Statencommissie op voorstel van het Presidium de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast.

4.     Bij een beperkt aantal enkelvoudige vragen over een ingekomen stuk wordt per fractie de mogelijkheid geboden om ter vergadering deze vragen te laten beantwoorden. De voorzitter is verantwoordelijk voor het in behandeling nemen van de (alle) enkelvoudige vragen. Dit doet hij naar redelijkheid en billijkheid.

Artikel 17a, Rondvraag

1.     Na behandeling van de ingekomen stukken is er gelegenheid voor een rondvraag, tenzij er bij de voorzitter geen vragen zijn ingediend. In bijzondere gevallen kan de voorzitter bepalen dat de rondvraag op een ander tijdstip wordt gehouden. De voorzitter bepaalt op welk tijdstip de rondvraag eindigt.

2.     Het lid dat tijdens de rondvraag een vraag wil stellen meldt dit, onder vermelding van het onderwerp, tenminste 24 uur voor aanvang van de vergadering aan de voorzitter.

3.     De voorzitter brengt het onderwerp van de vragen ter kennis van Gedeputeerde Staten.

4.     De voorzitter bepaalt de volgorde waarin aangemelde onderwerpen tijdens de rondvraag aan de orde worden gesteld.

5.     In de rondvraag kunnen door een lid vragen worden gesteld over actuele onderwerpen die geen behandeling als agendapunt behoeven.

6.     Aan de vragensteller wordt het woord verleend om een of meer vragen aan de andere leden van de commissie of aan het college of aan de Commissaris van de Koning te stellen.

7.     Na de beantwoording door de bevraagde leden van de commissie of door het college of de Commissaris van de Koning krijgt de vragensteller desgewenst het woord om verduidelijkende vragen te stellen.

8.     Vervolgens kan de voorzitter aan andere leden van de commissie het woord verlenen om hetzij aan de vragensteller, hetzij aan het college vragen te stellen over hetzelfde onderwerp.

Artikel 18, Spreektijden

Het Presidium bepaalt de behandelduur van elk agendapunt afzonderlijk en vermeldt deze op de voorlopige agenda.

De behandelduur per agendapunt wordt in de verhouding 2:1 als spreektijd verdeeld over de leden van de commissie respectievelijk de leden van het college. Deze spreektijden worden door het Presidium op een aparte staat bij de agenda vermeld.

Elke fractie verkrijgt eenzelfde spreektijd voor de eerste en de tweede termijn tezamen.

Elke fractie bepaalt voor zichzelf of en hoeveel van de in het derde lid toegewezen tijd wordt gebruikt in de eerste dan wel in de tweede termijn.

Mondelinge vragen, mededelingen, voorstellen van orde, interrupties en de reactie op interrupties vallen buiten de toegekende spreektijd.

Bij behandeling van initiatiefvoorstellen wordt de spreektijd van de initiatiefnemer gelijk gesteld aan die van het college.

Bij de vaststelling van de agenda kan een lid of meerdere leden met redenen omkleed een voorstel doen om de door het Presidium aangegeven totale behandelduur, als bedoeld in het eerste lid, te amenderen. Dit heeft automatisch zijn doorwerking in de spreektijden van elke fractie en van het college. De voorzitter van de commissie beslist op dit voorstel.

Spreektijden van afzonderlijke fracties kunnen niet worden geamendeerd.

Niet gebruikte spreektijd bij een agendapunt, kan niet additioneel worden ingezet bij een ander agendapunt.

De voorzitter van de commissie is verantwoordelijk voor handhaving van de spreektijden. Dit doet hij naar redelijkheid en billijkheid.

Artikel 19, Spreekrecht burgers

1.     De voorzitter van een commissie stelt toehoorders bij een openbare vergadering van de commissie op hun verzoek in de gelegenheid het woord te voeren over zaken die voor die vergadering op de agenda staan.

2.     Het woord kan niet gevoerd worden over:

a.     een besluit van het provinciebestuur waartegen bezwaar en beroep openstaat of heeft opengestaan;

b.     benoemingen, keuzen, voordrachten of aanbevelingen van personen;

c.     een gedraging waarover een klacht ex artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan of kon worden ingediend.

3.     Degene die van het spreekrecht gebruik wil maken, meldt dit voorafgaande aan de vergadering aan de statenadviseur. Hij vermeldt daarbij zijn naam, adres en telefoonnummer en het onderwerp waarover hij het woord wil voeren.

4.     Het spreekrecht wordt gehouden voorafgaand aan het desbetreffende agendapunt. Het geschatte aanvangstijdstip van het agendapunt wordt vermeld op de agenda.

5.     Degene die van het spreekrecht gebruik wenst te maken, wordt verzocht een half uur voor het geschatte aanvangstijdstip van het agendapunt waarop hij wil inspreken aanwezig te zijn.

6.     De maximale spreektijd ingevolge het spreekrecht per persoon of groep van personen bedraagt in eerste termijn 5 minuten.

7.     Na de reactie van de commissie bestaat de mogelijkheid om aansluitend in tweede instantie, indien nodig en alleen ter verduidelijking, een korte nadere toelichting te geven. De maximale spreektijd bedraagt wederom 5 minuten.

8.     De spreker voert het woord nadat de voorzitter hem dit heeft verleend. De voorzitter of een lid doet een voorstel voor de behandeling van de inbreng van degene die van het spreekrecht gebruik heeft gemaakt.

9.     Van het verhandelde tijdens het spreekrecht wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 20 een verslag opgemaakt.

10.   Degene die van het spreekrecht gebruik heeft gemaakt, ontvangt een exemplaar van het verslag.

Artikel 20, Videoverslag en samenvatting

1.     Het videoverslag van elke openbare commissievergadering is binnen 3 werkdagen te raadplegen via internet.

2.     Er wordt een korte samenvatting gemaakt van het besprokene, de afspraken en de toezeggingen.

        Deze samenvatting wordt zo spoedig mogelijk toegezonden aan de leden van Provinciale Staten, de gedeputeerden en aan de overige personen die het woord gevoerd hebben.

3.     De samenvatting moet inhouden:

a.     de namen van de voorzitter, de griffier, de statenadviseur, de Commissaris van de Koning en de gedeputeerden en de ter vergadering aanwezige leden, allen voor zover aanwezig, alsmede van de overige personen die het woord gevoerd hebben. Afzonderlijk wordt vermeld welke leden afwezig waren;

b.     een vermelding van de onderwerpen die aan de orde zijn geweest;

c.     vermelding van de gedane toezeggingen met vermelding van de namen van degenen die de toezegging hebben gedaan;

d.     bij het desbetreffende agendapunt de naam en de hoedanigheid van die personen aan wie het op grond van het bepaalde in artikel 27 door de Statencommissie is toegestaan deel te nemen aan de beraadslagingen

4.     De voorzitter en de leden van de commissie en de overige personen die het woord gevoerd hebben kunnen binnen 8 dagen na ontvangst van de samenvatting een voorstel tot wijziging ervan doen, indien de samenvatting onjuistheden bevat of niet duidelijk weergeeft hetgeen toegezegd of besloten is. Een voorstel tot wijziging dient bij de statenadviseur te worden ingediend.

5.     De op grond van het bepaalde in het vierde lid van dit artikel ontvangen voorstellen tot wijziging van de samenvatting worden vóór de vergadering, waarin de vast­stelling van de samenvatting zal plaatsvinden, toegezonden aan de in het tweede lid genoemde personen.

6.     De ontwerpsamenvatting en de bijbehorende wijzigingsvoorstellen vormen een geheel.

7.     De samenvatting wordt als regel vastgesteld in de eerstvolgende vergadering van de commissie. In spoedeisende gevallen kan de samenvatting voorlopig worden vast­gesteld door de voorzitter van de commissie. Deze voorlopige vaststelling moet in de eerstvolgende vergadering van de commissie worden bekrachtigd.

8      In de agenda voor de vergadering waarin de vaststelling of de bekrachtiging van de voorlopige vaststelling van de samenvatting plaatsvindt, wordt bij het hierop betrekking hebbende punt het aantal bijbehorende wijzigingsbladen vermeld.

9.     De samenvatting wordt opgesteld onder de zorg van de statenadviseur.

10.   De vastgestelde samenvatting wordt door de voorzitter en de statenadviseur ondertekend.

Artikel 21, Spreekregels

1.     Een lid, de Commissaris van de Koning en een gedeputeerde spreken vanaf hun plaats en richten zich tot de voorzitter.

2.     Bij bijzondere gelegenheden kan de voorzitter bepalen dat de in het eerste lid genoemde personen vanaf een andere plaats spreken.

Artikel 22, Volgorde sprekers

1.     Een lid, de Commissaris van de Koning en een gedeputeerde voeren het woord na het aan de voorzitter gevraagd en van hem verkregen te hebben.

2.     De volgorde van sprekers kan worden gewijzigd, wanneer het woord wordt gevraagd over de orde van de vergadering.

Artikel 23, Aantal spreektermijnen

1.     De beraadslaging over een onderwerp of voorstel geschiedt in ten hoogste 2 termijnen, tenzij de Statencommissie anders beslist.

2.     Elke spreektermijn wordt door de voorzitter afgesloten.

3.     Een lid mag in een termijn niet meer dan eenmaal het woord voeren over hetzelfde onderwerp of voorstel.

4.     Bij de bepaling hoeveel malen een lid over hetzelfde onderwerp of voorstel het woord heeft gevoerd, wordt niet meegerekend het spreken over een voorstel van orde.

Artikel 24, Spreektijd

Een lid kan een voorstel doen over de spreektijd van de leden.

Artikel 25, Voorstellen van orde

1.     De voorzitter en ieder lid kunnen tijdens de vergadering mondeling een voorstel van orde doen, dat kort kan worden toegelicht.

2.     Een voorstel van orde kan uitsluitend de orde van de vergadering betreffen.

3.     Over een voorstel van orde beslist de Statencommissie terstond.

Artikel 26, Handhaving orde; schorsing

1.     Een spreker mag in zijn betoog niet worden gestoord, tenzij:

a.     de voorzitter het nodig oordeelt hem aan het opvolgen van dit reglement te herinneren;

b.     een lid of een lid van het college hem interrumpeert. De voorzitter kan bepalen dat de spreker zonder verdere interrupties zijn betoog zal afronden.

2.     Indien een spreker zich beledigende of onbetamelijke uitdrukkingen veroorlooft, afwijkt van het in behandeling zijnde onderwerp, een andere spreker herhaaldelijk interrumpeert, dan wel anderszins de orde verstoort, wordt hij door de voorzitter tot de orde geroepen. Indien de spreker hieraan geen gevolg geeft, kan de voorzitter hem gedurende de vergadering, waarin zulks plaatsheeft, over het aanhangige onderwerp het woord ontzeggen.

3.     De voorzitter kan ter handhaving van de orde de vergadering voor een door hem te bepalen tijd schorsen en - indien na de heropening de orde opnieuw wordt verstoord - de vergadering sluiten.

4.     De voorzitter kan een Statencommissie voorstellen een lid dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, het verdere verblijf in de vergadering te ontzeggen. Over het voorstel wordt niet beraadslaagd. Na aanneming daarvan verlaat het lid de vergadering onmiddellijk. Zo nodig doet de voorzitter hem verwijderen. Bij herhaling van zijn gedrag kan het lid bovendien voor ten hoogste 3 maanden de toegang tot de vergadering worden ontzegd.

Artikel 27, Deelname aan de beraadslaging door anderen

1.     De Statencommissie kan bepalen dat anderen mogen deelnemen aan de beraadslaging.

2.     Een beslissing daartoe wordt op voorstel van de voorzitter of een lid genomen alvorens met de beraadslaging ten aanzien van het aan de orde zijnde agendapunt een aanvang wordt genomen.

Artikel 28, Advies

1.     Wanneer de voorzitter vaststelt dat een onderwerp of voorstel voldoende is toegelicht, sluit hij de beraadslaging, tenzij de Statencommissie anders beslist.

2.     Nadat de beraadslaging is gesloten, beslist de Statencommissie welk advies aan Provinciale Staten wordt uitgebracht.

3.     Indien de Statencommissie een advies aan Provinciale Staten uitbrengt, beslissen de leden op voorstel van de voorzitter over de inhoud van het advies.

4.     In het advies worden de standpunten van alle fracties opgenomen.

Artikel 28a, Stemmingen

1.     Indien door een Statencommissie beslissingen worden genomen op grond van dit reglement, wordt met meerderheid van stemmen beslist.

2.     De voorzitter vraagt of stemming wordt verlangd. Indien geen stemming wordt gevraagd stelt de voorzitter vast dat de beslissing zonder stemming is genomen.

3.     Indien door een of meer leden stemming wordt gevraagd, doet de voorzitter daarvan mededeling.

4.     Stemming geschiedt bij handopsteking. De voorzitter deelt de uitslag na afloop van de stemming mee. Hij doet daarbij tevens mededeling van de genomen beslissing.

5.     Bij het staken van de stemmen wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

HOOFDSTUK 5, BESLOTEN VERGADERING

Artikel 29, Algemeen

Op een besloten vergadering zijn de bepalingen van dit reglement van orde voor de vergaderingen van Statencommissies van overeenkomstige toepassing voor zover deze bepalingen niet strijdig zijn met het besloten karakter van de vergadering.

Artikel 30, Verslag

1.     Van een besloten vergadering wordt geen videoverslag gemaakt, maar een schriftelijk, woordelijk verslag.

2.     Het verslag als bedoeld in het eerste lid wordt niet rondgedeeld, maar ligt uitsluitend voor de leden van de commissie en de desbetreffende leden van Gedeputeerde Staten ter inzage bij de statenadviseur.

3.     Het verslag wordt zo spoedig mogelijk in een besloten vergadering ter vaststelling aangeboden. Tijdens deze vergadering neemt de Statencommissie een beslissing over het al dan niet openbaar maken van dit verslag. Het vastgestelde verslag wordt door de voorzitter en de statenadviseur ondertekend.

4.     Indien de Statencommissie besluit het verslag openbaar te maken, wordt dit verslag op het internet gepubliceerd.

Artikel 31, Geheimhouding

Voor de afloop van de besloten vergadering beslist de Statencommissie overeenkomstig artikel 25 van de Provinciewet of omtrent de inhoud van de stukken en het verhandelde geheimhouding zal gelden. De Statencommissie kan besluiten de geheimhouding op te heffen.

Artikel 32, Opheffing geheimhouding

Indien Provinciale Staten op grond van artikel 25, derde en vierde lid, van de Provinciewet voornemens zijn de geheimhouding op te heffen wordt daarover, indien de Statencommissie die geheimhouding heeft opgelegd daarom verzoekt, in een besloten vergadering met de Statencommissie overleg gevoerd.

HOOFDSTUK 6, TOEHOORDERS EN PERS

Artikel 33, Toehoorders en pers

1.     De toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend op de voor hen bestemde plaatsen openbare vergaderingen bijwonen.

2.     Het geven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is verboden.

3.     De voorzitter is bevoegd toehoorders die op enigerlei wijze de orde van de vergadering verstoren, te doen vertrekken. Toehoorders die bij herhaling de orde in de vergadering verstoren, kan hij voor ten hoogste 3 maanden de toegang tot de vergadering ontzeggen.

Artikel 34, Geluid- en beeldregistraties

Degenen die in de vergaderzaal tijdens de vergadering geluid- dan wel beeldregistraties willen maken, doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen.

Artikel 35, Verbod ordeverstorend gebruik mobiele telefoons en overige elektronische communicatiemiddelen

In de vergaderzaal, met inbegrip van de publieke tribune, is tijdens de vergadering het gebruik van mobiele telefoons en andere communicatiemiddelen, die inbreuk maken op de orde van de vergadering niet toegestaan.

HOOFDSTUK 7, SLOTBEPALINGEN

Artikel 36, Uitleg reglement

In de gevallen waarin dit Reglement van Orde voor de vergaderingen van de Statencommissies niet voorziet of bij twijfel over de toepassing van het reglement, beslist de Statencommissie op voorstel van de voorzitter.

Artikel 37, Inwerkingtreding

1.     Dit reglement treedt in werking op de dag waarop het is bekendgemaakt.

2.     Op dat tijdstip vervalt het Reglement van Orde van de vergaderingen van de Statencommissies, vastgesteld bij besluit van Provinciale Staten van 23 april 2003 en laatstelijk gewijzigd bij besluit van Provinciale Staten van 17 december 2008, nummer 2008-356, Provinciaal blad nummer 54 van 2008.

TOELICHTING

OP HET REGLEMENT VAN ORDE VOOR DE VERGADERINGEN VAN DE STATENCOMMISSIES

In de Provinciewet wordt onderscheid gemaakt tussen Statencommissies, bestuurscommissies en andere commissies (respectievelijk de artikelen 80, 81 en 82 van de Provinciewet). Statencommissies bereiden de besluitvorming in Provinciale Staten voor en voeren overleg met het college en de Commissaris van de Koning. Bestuurscommissies zijn commissies waaraan bevoegdheden van Provinciale Staten, het college of de Commissaris van de Koning worden overgedragen. Andere commissies kunnen alle mogelijke denkbare taken hebben. Er kan bijvoorbeeld gedacht worden aan adviescommissies.

Op grond van artikel 80, eerste lid, kunnen Provinciale Staten zoveel Statencommissies instellen als zij wenselijk achten. Provinciale Staten regelen de taken, bevoegdheden, samenstelling en werkwijze van de Statencommissies en de wijze waarop de leden van een Statencommissie inzage hebben in stukken ten aanzien waarvan geheimhouding geldt.

De instelling van Statencommissies geschiedt veelal bij reglement, waarin de taken, de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze van de Statencommissies worden vastgelegd. Dit reglement voorziet hierin.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1

Om te voorkomen dat de omschrijving van terugkerende begrippen in de verordening moet worden herhaald, is in deze bepaling een aantal begrippen eenmalig gedefinieerd.

De taken van het Presidium die uit dit reglement voortvloeien zijn:

-      het Presidium besluit of een gezamenlijke vergadering van de Statencommissies wordt belegd (artikel 2);

-      het Presidium kan de Commissaris van de Koning en een of meer gedeputeerden uitnodigen in de vergadering aanwezig te zijn en aan de beraadslaging deel te nemen (artikel 8);

-      het Presidium beslist op het verzoek van de Commissaris van de Koning of een gedeputeerde om bij de vergadering aanwezig te zijn en aan de beraadslaging deel te nemen (artikel 8);

-      het Presidium stelt de voorlopige agenda van de vergadering vast (artikel 12);

-      het Presidium kan beslissen ingekomen stukken niet op de lijst van ingekomen stukken te plaatsen (artikel 17);

-      het Presidium stelt de wijze van afdoening van ingekomen stukken voor (artikel 17);

-      het Presidium bepaalt de behandelduur van elk agendapunt afzonderlijk en de spreektijden van de commissieleden, fracties en gedeputeerden (artikel 18).

Artikel 2

Het onderwerp Handhaving en toezicht duidt op de taken die door een aparte eenheid binnen de provinciale organisatie worden uitgevoerd door middel van inspecties, handhavend optreden, etc. Deze werkzaamheden zijn met name gericht op handhaving van voorschriften en toezicht op vergunningen op het terrein van milieu en natuur. Vandaar dat dit onderwerp staat vermeld bij de Statencommissie Omgevingsbeleid.

Uiteraard kunnen de staten in elke commissie het college van GS bevragen over de wijze waarop het bij de uitvoering van regelingen omgaat met de handhaving ervan en het toezicht daarop. Evenals er in elke commissie over normstelling voor beleid en regelgeving kan worden gesproken, of over de controle op de verantwoordingen van instanties, die subsidie hebben gekregen van de provincie. Echter, deze zaken maken onderdeel uit van het algemene verkeer tussen PS en het college van GS en zijn integraal onderdeel van de beleidscyclus op allerlei beleidsterreinen. En derhalve niet specifiek genoeg om apart te benoemen bij de onderwerpen per Statencommissie.

Het vijfde en zesde lid zijn coördinatiebepalingen. In geval van een gezamenlijke vergadering vervult de voorzitter van de commissie die het onderwerp het meest aangaat de rol van voorzitter. Het spreekt voor zich dat dan ook de statenadviseur van die commissie de functie van statenadviseur vervult.

Artikel 3

De taken van de Statencommissies zijn vastgelegd in artikel 80, eerste lid, van de Provinciewet. De Statencommissies bereiden de besluitvorming van Provinciale Staten voor en overleggen met het college of de Commissaris van de Koning.

De Statencommissie is vooral gericht op voorbereiding en informatievoorziening; het politieke debat vindt plaats in Provinciale Staten.

De taak om de besluitvorming van Provinciale Staten voor te bereiden komt tot uitdrukking in de taak advies uit te brengen over een voorstel of onderwerp. De Statencommissie kan ook uit eigener beweging advies aan Provinciale Staten uitbrengen; ook dit advies kan aanleiding zijn voor besluitvorming in Provinciale Staten. De taken van de Statencommissie zijn in essentie dezelfde als die van Provinciale Staten, die van normstellend, controlerend en volksvertegenwoordigend orgaan.

De Statencommissie bepaalt evenals Provinciale Staten haar eigen agenda. Dit betekent dat  het Presidium bepaalt of een voorstel aan de Statencommissie wordt voorgelegd alvorens het in Provinciale Staten wordt besproken.

Artikel 4

Provinciale Staten bepalen de samenstelling van de Statencommissies. Wel schrijft artikel 80, derde lid, van de Provinciewet voor dat Provinciale Staten moeten zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in Provinciale Staten vertegenwoordigde politieke groeperingen (de fracties).

Zoals ook uit het derde lid blijkt, hoeven de leden van een Statencommissie geen statenlid te zijn. Wel is er in dit reglement van uitgegaan dat de fracties de in het eerste lid bedoelde leden voordragen. Daarnaast moeten de in het eerste lid bedoelde leden op grond van deze bepaling op de kandidatenlijst van een fractie hebben gestaan.

Op grond van het derde lid moeten bijzondere commissieleden, evenals statenleden, voldoen aan hetgeen is bepaald in de artikelen 10, 11, 12, 13 en 15 van de Provinciewet. Dit betekent onder andere dat zij 18 jaar moeten zijn, over een geldige verblijfstitel moeten beschikken, hun nevenfuncties openbaar moeten maken, geen functie als bedoeld in artikel 13 mogen vervullen en niet in strijd mogen handelen met artikel 15.

Om ervoor te zorgen dat iedere fractie en met name ook de kleine fracties in staat zijn deel te nemen aan de vergaderingen van de Statencommissie, bepaalt het vierde lid dat iedere fractie een plaatsvervangend lid kan voordragen. Voor de plaatsvervangende leden gelden dezelfde eisen als voor het lid van een Statencommissie. De vervangingsregeling geldt uitsluitend voor de op basis van het eerste lid benoemde leden.

Artikel 5

Artikel 80, vierde lid, van de Provinciewet schrijft voor dat de voorzitter van een Statencommissie statenlid moet zijn. Om die reden bepaalt artikel 5, eerste lid, dat Provinciale Staten de voorzitters ‘uit hun midden' benoemen. De voorzitter is geen lid van de Statencommissie. Dit is een bewuste keuze; op deze wijze kan de voorzitter zich concentreren op zijn taak als (technisch) voorzitter en zijn tijd en energie aanwenden voor het bewaken van de positie van de Statencommissie.

Artikel 6

De zittingsduur van de (bijzondere) commissieleden en de voorzitters is even lang als de zittingsperiode van Provinciale Staten, in principe dus 4 jaar. De voorzitter wordt door één van de andere commissievoorzitters vervangen of door één van de leden van het Presidium. De benoeming eindigt van rechtswege; Provinciale Staten hoeven de voorzitters niet te ontslaan.

Het bijzondere lidmaatschap van een Statencommissie wordt eveneens van rechtswege beëindigd indien een lid niet meer voldoet aan de in artikel 4, derde lid, gestelde eisen en indien een lid is benoemd op voordracht van een fractie die blijkens een schriftelijke verklaring aan de voorzitter van Provinciale Staten niet meer vertegenwoordigd is in Provinciale Staten (zevende lid).

Provinciale Staten kunnen een lid van een Statencommissie op voorstel van de fractie die het lid heeft voorgedragen ontslaan. Deze situatie kan zich voordoen in geval van een splitsing van een fractie. De ontstane nieuwe fractie heeft dan overigens op grond van artikel 4, eerste lid, recht op een eigen lid. Er is in deze bepaling niet voorzien in een ontslagregeling voor bijzondere commissieleden; deze hebben in principe 4 jaar zitting, tenzij zij niet meer voldoen aan de in artikel 4, derde lid, gestelde eisen, ontslag nemen of overlijden. Het zesde en zevende lid voorzien in de situatie van tussentijdse vacature.

Artikel 7

Iedere Statencommissie wordt ondersteund door een statenadviseur. De statenadviseur is altijd bij de vergaderingen van de Statencommissie aanwezig.

In principe neemt hij geen deel aan de beraadslagingen, zij het dat de Statencommissie op grond van artikel 27 van dit reglement altijd de mogelijkheid heeft om anderen aan de beraadslagingen deel te laten nemen.

Artikel 8

De Commissaris van de Koning en de gedeputeerden zijn geen lid van Statencommissies (artikel 80, tweede lid). Hun aanwezigheid is daardoor niet vanzelfsprekend. De Statencommissie kan per vergadering beslissen of de aanwezigheid van een collegelid al dan niet gewenst is en of hij aan de beraadslagingen mag deelnemen. Artikel 80, vijfde lid, Provinciewet dat artikel 21, tweede lid, van overeenkomstige toepassing verklaard, is hiervoor de grondslag. Dit geldt zowel voor besloten als voor niet-besloten vergaderingen. In openbare vergaderingen kunnen collegeleden uiteraard altijd aanwezig zijn. Deelnemen aan de beraadslagingen kunnen zij echter alleen als de Statencommissie hiermee instemt. In de regel zullen ze veelal wel aanwezig zijn ten behoeve van het voeren van overleg en het uitoefenen van controle door de Statencommissie.

Artikel 9

[vervallen.]

Artikel 10

Veelal zullen de vergaderingen van de Statencommissies plaatsvinden op een vaste dag en plaats voorafgaand aan de vergaderingen van Provinciale Staten. Een Statencommissie vergadert vaker als de voorzitter het nodig oordeelt of indien ten minste 4 leden van de commissie hierom vragen. Indien een Statencommissie een hoorzitting wil houden, kan de voorzitter gebruikmaken van het derde lid en een ander(e) dag, aanvangsuur of plaats bepalen. Bepaald is dat de voorzitter hierover overleg voert met de statenadviseur.

Over de openbaarheid van de vergaderingen bevat dit reglement geen bepaling, aangezien artikel 80, vijfde lid, van de Provinciewet hierin voorziet. In deze bepaling wordt artikel 23 van overeenkomstige toepassing verklaard op Statencommissies.

Dit betekent dat de vergaderingen van de Statencommissies in de regel in het openbaar plaatsvinden. Op verzoek van een vijfde van het aantal leden van een Statencommissie of de voorzitter kan de Statencommissie beslissen om achter gesloten deuren te vergaderen. Van een besloten vergadering wordt een afzonderlijk verslag opgemaakt, dat niet openbaar is tenzij de Statencommissie anders beslist.

Artikel 11

De leden van een Statencommissie ontvangen een oproep inclusief de agenda voor een vergadering en de stukken ten minste 10 dagen voor de vergadering. Indien in spoedeisende gevallen een aanvullende agenda wordt vastgesteld, bedraagt deze termijn minimaal 48 uur voor een vergadering.

Artikel 12

Voor het verzenden van de oproep stelt het Presidium de voorlopige agenda vast. Uiteindelijk bepaalt een Statencommissie echter haar eigen agenda. De agenderende rol van een Statencommissie komt tot uitdrukking in het derde, vierde en vijfde lid. Dit betekent onder andere dat een Statencommissie kan bepalen dat een onderwerp of voorstel onvoldoende is voorbereid en voor inlichtingen of advies aan het college wordt gezonden. Een Statencommissie bepaalt vervolgens in welke vergadering het onderwerp of voorstel opnieuw geagendeerd wordt.

Artikel 13

Naast de voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken, worden stukken die ter toelichting van de onderwerpen of voorstellen op de agenda dienen op een vaste plaats voor eenieder ter inzage gelegd. Dit gebeurt in het provinciehuis. In de openbare kennisgeving wordt vermeld waar de stukken liggen. Originele stukken moeten uiteraard bij de provincie blijven berusten. Stukken ten aanzien waarvan geheimhouding wordt opgelegd kunnen leden van Statencommissies bij de staten-adviseur inzien.

Artikel 14

Op grond van artikel 80, vijfde lid, van de Provinciewet moet de voorzitter van een Statencommissie met de schriftelijke oproep de dag, het tijdstip en de plaats van de vergadering ter openbare kennis brengen.

De voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken worden met de (schriftelijke) oproep en op een bij openbare kennisgeving aan te geven plaats ter inzage gelegd. Deze bepaling geeft hier een regeling voor.

Artikel 15

De presentielijst en de ondertekening door de voorzitter en de statenadviseur zijn bedoeld om formeel vast te stellen dat het vergaderquorum aanwezig is. Daarnaast is de presentielijst van belang om de vergoedingen voor de leden van een Statencommissie te kunnen vaststellen.

Artikel 16

Artikel 20 van de Provinciewet regelt het vergaderquorum van Provinciale Staten. Voor de Statencommissies ontbreekt een dergelijke bepaling in de Provinciewet. Artikel 16 voorziet hierin. Indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden aanwezig is en de presentielijst heeft getekend, kan worden vergaderd. Het derde lid voorziet in een regeling voor een nieuwe vergadering indien het quorum niet aanwezig is, anders zou de afwezigheid van leden van een Statencommissie de voortgang van werkzaamheden kunnen belemmeren. Uiteraard staat op het moment dat de voorzitter bepaalt op welke datum en welk tijdstip, nog niet vast op welk moment de schriftelijke oproep uitgaat. Indien er enkele dagen tussen de 2 vergaderingen zit, mag ervan uit worden gegaan dat het mogelijk is om 24 uur van tevoren een schriftelijke oproep te versturen. Overigens ligt het in de rede dat de voorzitter overlegt met de Statencommissie over de datum van een nieuwe vergadering.

Artikel 17

Omtrent de aan de Statencommissie gerichte ingekomen stukken worden alleen voorstellen gedaan en besluiten genomen van procedurele aard. Daarnaast kan per fractie een beperkt aantal enkelvoudige vragen worden gesteld. Inhoudelijke discussie over de stukken kan de voorzitter buiten de orde verklaren. Wanneer een ingekomen stuk leidt tot inhoudelijke discussie en besluitvorming, dient dit op de gebruikelijke wijze te worden voorbereid.

Artikel 17a

Commissieleden kunnen gebruikmaken van de rondvraag voor het stellen van vragen over actuele onderwerpen die niet direct een behandeling als agendapunt behoeven. Is dit laatste wel het geval dan zal de voorzitter de beraadslaging afbreken met het verzoek het punt te agenderen voor een volgende vergadering.

Voorafgaand aan de vergadering moet aan de voorzitter gemeld worden dat van de rondvraag gebruik gemaakt gaat worden en wat het onderwerp is. De voorzitter bepaalt vervolgens, indien er meer verzoeken liggen, de volgorde van de onderwerpen. Tevens stelt hij de desbetreffende gedeputeerde op de hoogte van de vraag.

In bijzondere gevallen kan de voorzitter, eventueel na ruggenspraak met het Presidium, besluiten om de rondvraag op een ander tijdstip te laten plaatsvinden.

Artikel 18

Door de hantering van spreektijden kan een inschatting gemaakt worden van de duur van de agenda en kan de duur van de vergadering door de voorzitter worden beheerst.

Artikel 19

Het spreekrecht van burgers kan bijdragen aan het vergroten van de betrokkenheid van de burgers bij het provinciebestuur.

Het spreekrecht is beperkt gehouden tot geagendeerde onderwerpen, omdat burgers op die manier een doeltreffende bijdrage kunnen leveren aan de beraadslagingen van een Statencommissie. Doordat het spreekrecht betrekking heeft op geagendeerde onderwerpen, kan een burger alleen inspreken over onderwerpen die een Statencommissie aangaan. Als een burger zich meldt voor een onderwerp dat een andere Statencommissie aangaat, ligt het voor de hand dat de statenadviseur de desbetreffende persoon naar de juiste Statencommissie verwijst.

In het tweede lid zijn 3 onderwerpen opgenomen waar het spreekrecht niet voor geldt. Als een besluit van Provinciale Staten of het college vatbaar is voor bezwaar en de burger belanghebbende is, kan de burger een bezwaarschrift indienen. Ook kan een burger beroep instellen bij de Rechtbank. Verder zijn de benoemingen, de keuzen, de voordrachten en de aanbevelingen van personen uitgesloten van het spreekrecht van burgers. Omdat inspraak over de benoemingen, de keuzen, de voordrachten of de aanbevelingen van personen - de belangen van - kandidaten al dan niet in de uitoefening van hun ambt of functie kan schaden, kunnen burgers hierover geen uitlatingen doen. Als laatste kunnen burgers zich ook niet uitlaten over onderwerpen waar zij op grond van artikel 9:2 van de Algemene wet bestuursrecht een klacht over kunnen indienen. Deze procedure gaat voor het spreekrecht van burgers.

De burgers die wensen in te spreken dienen zich voorafgaande aan de vergadering te melden bij de statenadviseur.

In het vijfde lid wordt aangegeven dat de inspreker een half uur voor het geschatte aanvangstijdstip van het agendapunt waarop hij wil inspreken aanwezig dient te zijn. Op deze manier wordt voorkomen dat zeker bij omvangrijke agenda's langdurig gewacht moet worden alvorens het woord kan worden gevoerd.

Op basis van artikel 20, eerste lid, wordt het verslag (ontwerpverslag) toegezonden aan de burgers die hebben ingesproken.

Artikel 20

De verslaglegging vindt plaats door middel van een integraal verslag in beeld en geluid, dat via internet te raadplegen is, en een kort samenvattend schriftelijk verslag, waarin kort de hoofdpunten van bespreking en de toezeggingen en afspraken worden weergegeven.

De ontwerpsamenvatting wordt nog in dezelfde week aan de leden en overige personen die het woord gevoerd hebben toegezonden. De voorzitter, de leden en de collegeleden hebben het recht een voorstel tot wijziging te doen. Een voorstel tot wijziging kan binnen 8 dagen na ontvangst van de ontwerpsamenvatting bij de statenadviseur worden ingediend. Het recht om aanpassing voor te stellen (vierde lid) komt ook toe aan de voorzitter en de leden die bij de desbetreffende vergadering niet aanwezig waren. Het is aan de Statencommissie om te beslissen of een voorgestelde wijziging of aanvulling geaccepteerd wordt, aangezien de Statencommissie de samenvatting vaststelt. Een ­afwijzing van een dergelijk voorstel is niet vatbaar voor beroep (aldus de Afdeling rechtspraak van de Raad van State). De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het verslag ligt bij de statenadviseur op grond van het negende lid. Na vaststelling van het verslag ondertekenen de voorzitter en de statenadviseur deze.

Artikel 21

Indien er andere sprekers zijn, bepaalt de voorzitter vanaf welke plaats zij spreken.

Artikel 22

Het tweede lid bewerkstelligt dat een lid, de voorzitter, de Commissaris van de Koning of een gedeputeerde op ieder gewenst moment een voorstel van orde kan doen. Een voorstel van orde heeft betrekking op het verloop van de vergadering.

Artikel 25 geeft een regeling voor een voorstel van orde. Het tweede lid heeft geen betrekking op interrupties.

Artikel 23

Het stellen van vragen dient ook als een spreektermijn beschouwd te worden. Een spreektermijn wordt door de voorzitter afgesloten. Dit hoeft overigens niets te ­veranderen aan de praktijk dat een portefeuillehouder antwoordt na de inbreng van commissieleden in de eerste en tweede termijn. Een verzoek van een commissielid na afloop van de tweede termijn om nog een korte reactie te geven, dient de voorzitter niet te honoreren. Indien de Statencommissie van mening is dat na de tweede termijn verdere beraadslaging nodig is, kan zij daartoe uitdrukkelijk besluiten.

Artikel 24

Dit artikel strekt ertoe te benadrukken dat een Statencommissie op eigen initiatief regels kan stellen over de spreektijd van de leden. Hetzelfde geldt voor de spreektijd van overige sprekers. De voorzitter hoeft dit niet voor te stellen. De voorzitter kan in het kader van zijn taak om de orde tijdens de vergadering te handhaven wel voorstellen de spreektijd te beperken.

Artikel 25

Ieder lid heeft te allen tijde het recht een voorstel van orde te doen (zie ook artikel 22, tweede lid). De beslissing of er inderdaad sprake is van een voorstel van orde is aan de desbetreffende Statencommissie. Over een voorstel van orde wordt direct, zonder beraadslaging, besloten door een Statencommissie.

Artikel 26

Het eerste lid verzekert dat leden van een Statencommissie vrijelijk kunnen spreken. Wel zijn interrupties uiteraard toegestaan voor zover de voorzitter bij een overvloed aan interrupties of in het belang van de voortgang van de beraadslagingen niet bepaalt dat een spreker zijn betoog zonder verdere interrupties afrondt. Om te bevorderen dat leden van Statencommissies zich niet belemmerd voelen hun mening te uiten bepaalt artikel 80, vijfde lid, van de Provinciewet bovendien dat artikel 22 van overeenkomstige toepassing is op leden van Statencommissies. Hierdoor zijn leden van Statencommissies niet in rechte te vervolgen, aan te spreken of verplicht getuigenis af te leggen over hetgeen zij in de vergadering zeggen of schriftelijk overleggen. Dit geldt voor zowel Statenleden als bijzondere commissieleden.

Op basis van het tweede lid kunnen alle sprekers in bepaalde gevallen door de voorzitter tot de orde worden geroepen en kan hen zo nodig over het aanhangige onderwerp het woord ontzegd worden. Ook kan de voorzitter de vergadering schorsen en bij herhaling van de verstoring van de orde, kan hij de vergadering sluiten. In het uiterste geval kan hij een lid het verdere verblijf ontzeggen en hem uit de vergadering doen verwijderen. Indien een lid blijft volharden in zijn gedrag kan hem de toegang tot de vergadering voor ten hoogste 3 maanden worden ontzegd. Het vierde lid sluit aan bij artikel 26, derde lid, van de Provinciewet, die een dergelijke regeling geeft ten aanzien van Statenleden.

Onder interruptie is overigens niet te verstaan het geven van tekenen van goed- of afkeuring; deze uitingen worden beschouwd als verstoringen van de orde. Voor wat betreft de handhaving van de orde op de publieke tribune wordt verwezen naar artikel 33 van dit reglement.

Artikel 27

Deze bepaling is noodzakelijk in verband met het in artikel 22 van de Provinciewet geregelde verschoningsrecht, dat in artikel 80, vijfde lid, van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op leden van Statencommissies en andere personen die aan de beraadslagingen deelnemen. Het is uiteraard ook mogelijk dat een Statencommissie bepaalt dat een bepaalde functionaris in bepaalde gevallen altijd aan de beraadslaging mag deelnemen. Het gaat in deze bepaling om anderen dan de leden, de voorzitter, de Commissaris van de Koning en de gedeputeerden.

Deze hebben op grond van de artikelen 8, 9, 21 en 22 van dit reglement reeds het recht om aan de beraadslagingen deel te nemen. Uiteraard hebben deze andere sprekers niet dezelfde rechten als de leden. Een andere spreker heeft onder meer geen recht om een voorstel te doen tot wijziging van het verslag, een voorstel over de spreektijd of over de orde van de vergadering.

Artikel 28

De voorzitter kan de beraadslaging sluiten als hij vaststelt dat een onderwerp voldoende is toegelicht, tenzij een Statencommissie anders beslist. Een Statencommissie neemt geen beslissingen, maar bereidt de besluitvorming in Provinciale Staten voor en overlegt met het college en de Commissaris van de Koning. Wel kan een Statencommissie gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen aan Provinciale Staten. De leden beslissen over het advies. Ten behoeve van het debat in Provinciale Staten worden de standpunten van alle fracties meegenomen.

Artikel 28a

In dit artikel wordt geregeld dat wanneer door commissies beslissingen moeten worden genomen, bijvoorbeeld over het al dan niet agenderen van een notitie van een fractie, met meerderheid van stemmen wordt beslist. Het aantal aanwezigen telt en niet de grootte van de fracties die de leden in Provinciale Staten vertegenwoordigen. Wanneer geen stemming wordt verlangd stelt de voorzitter dit vast. De stemming gebeurt door middel van elektronische stemming. De voorzitter is geen lid van de commissie en kan niet meestemmen. Bij het staken van de stemmen wordt het voorstel geacht te zijn verworpen (vijfde lid).

Artikel 29

Bij bepalingen die van overeenkomstige toepassing zijn kan onder meer gedacht worden aan de bepalingen omtrent het tijdig verzenden van stukken, het vergader-quorum en voorstellen van orde. De bepalingen van dit reglement zijn echter niet van toepassing, voor zover de toepassing van die bepalingen strijdig zijn met het besloten karakter van de vergadering. Zo zullen er bijvoorbeeld geen beeld- en geluidsregistraties voor openbaar gebruik gemaakt kunnen worden. Ten aanzien van de stukken die betrekking hebben op een besloten vergadering en het behandelde zal een Statencommissie moeten besluiten of geheimhouding als bedoeld in artikel 25 van de Provinciewet wordt opgelegd dan wel opgeheven.

Artikel 30

Op grond van artikel 80, vijfde lid, van de Provinciewet is artikel 23 van overeenkomstige toepassing. Het vierde lid van artikel 23 van de Provinciewet schrijft voor dat van een besloten vergadering een afzonderlijk verslag wordt opgemaakt dat niet openbaar wordt gemaakt, tenzij Provinciale Staten en i.c. dus een Statencommissie anders beslist. In aanvulling hierop bepaalt het eerste lid van deze bepaling dat het verslag van een besloten vergadering ter inzage ligt bij de statenadviseur. De Statencommissie beslist over het openbaar maken van deze notulen.

Het verslag van een besloten vergadering ligt niet alleen voor commissieleden ter inzage maar ook voor de GS-leden die in de desbetreffende vergadering aanwezig waren. Hiermee is aansluiting gezocht bij artikel 49 van het Reglement van Orde van Provinciale Staten.

Artikel 31

Hetgeen besproken wordt in een besloten vergadering valt niet van rechtswege onder de geheimhoudingsplicht. Daarvoor is toepassing van de procedure volgens artikel 25 van de Provinciewet nodig. Niet alleen een Statencommissie kan geheimhouding opleggen, ook de voorzitter van een Statencommissie, het college en de Commissaris van de Koning kunnen geheimhouding aan een Statencommissie opleggen. Overigens kan een Statencommissie ook geheimhouding opleggen aan Provinciale Staten of het college ten aanzien van stukken die zij aan Provinciale Staten of het college overlegt (artikel 25, tweede lid, en artikel 55, tweede lid, van de Provinciewet).

De geheimhouding geldt ten aanzien van eenieder die aanwezig is bij een besloten vergadering of die kennis draagt van stukken ten aanzien waarvan geheimhouding geldt. De geheimhouding geldt totdat het orgaan dat de geheimhouding heeft opgelegd of Provinciale Staten haar opheft.

Artikel 32

Zoals uit de toelichting op artikel 31 blijkt kunnen Provinciale Staten de geheimhouding, die een Statencommissie aan Provinciale Staten oplegt, opheffen. In deze bepaling is een overlegverplichting opgenomen waardoor recht wordt gedaan aan het principe van hoor en wederhoor.

Artikel 33

Artikel 26, eerste en tweede lid, van de Provinciewet regelen dat de voorzitter van Provinciale Staten toehoorders die de orde verstoren, kan doen vertrekken en bij volharding in hun gedrag de toezegging kan ontzeggen. Voor Statencommissies ontbreekt een dergelijke bepaling in de Provinciewet, het derde lid voorziet hierin.

Artikel 34

Aangezien de vergaderingen van een Statencommissie in principe openbaar zijn, kunnen radio- en tv-stations geluid- en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten vergadering betreft.

Artikel 35

Artikel 35 heeft betrekking op het gebruik van mobiele telefoons en overige elektronische communicatiemiddelen. Het gebruik hiervan kan ordeverstorend zijn; dit ordeverstorend gebruik is verboden.

Artikelen 36 en 37

Deze artikelen behoeven geen toelichting.

INSTRUMENTEN TIJDENS STATEN- EN COMMISSIEVERGADERINGEN

In deze notitie wordt ingegaan op de instrumenten die de staten in handen hebben om staten- en commissievergaderingen duaal te laten verlopen. De instrumenten bieden de statenleden en hun fracties de mogelijkheid hun rollen van normstelling en controle uit te oefenen en zich politiek te profileren. Het Reglement bevat in aanvulling hierop bepalingen over de wijze van beraadslaging, de wijze van stemmen, het stellen van vragen, etc. Bij twijfel over de uitleg van het RvO en in de gevallen waarin het niet voorziet, raadpleegt de voorzitter de vergadering, die vervolgens een beslissing neemt.

In de volgende paragraaf worden alle instrumenten kort behandeld. Er wordt ingegaan op het juiste gebruik van instrumenten en de procedures die hiervoor gelden. In de bijlagen (1 t/m 5) zijn modellen opgenomen om het gebruik van de instrumenten makkelijker te maken.

Instrument 1, Mondeling en schriftelijk vragenrecht (bijlage 1 en 2)

Instrument 1, Mondeling en schriftelijk vragenrecht

Beschrijving

Door het vragenrecht kunnen statenleden aan het college inlichtingen vragen over het door hen gevoerde bestuur.

Mondelinge vragen kunnen gesteld worden tijdens het vragenhalfuurtje van de Statenvergadering, voor zover dat niet bij geagendeerde onderwerpen aan de orde komt.

Bij schriftelijke vragen kunnen statenleden tevens aan Gedeputeerde Staten inlichtingen vragen over het door hen gevoerde bestuur.

Vastgelegd

Artikelen 151, 167 en 179 van de Provinciewet.

Artikelen 41 en 42 van het Reglement van Orde.

Doel en betekenis

Het vragenrecht versterkt de controlerende rol van statenleden.

Verhouding andere instrumenten en in welke gevallen gebruiken

De positie van statenleden wordt door een aantal rechten versterkt. Wel is een opeenvolging in zwaarte:

- mondeling vragenrecht (actueel; het is niet mogelijk om moties in te dienen of interrupties te houden)

- schriftelijk vragenrecht (minder actueel; agendering tijdens Statenvergadering; eventuele behandeling tijdens Statencommissie)

- recht van interpellatie (politieke beraadslaging; apart agenda­punt tijdens Statenvergadering en daardoor verlof nodig van de statenleden)

Procedure indienen en afhandelen

Mondelinge vragen

In de Drentse staten is tijdens de Statenvergadering sprake van een vragenhalfuur. Het vragenhalfuur wordt gehouden aan het begin van de Statenvergadering. Het statenlid dat vragen wil stellen tijdens de Statenvergadering, meldt dit onder aanduiding van het onderwerp uiterlijk 24 uur voor aanvang van het vragenhalfuur bij de voorzitter. De voorzitter brengt het onderwerp van de vragen ter kennis van GS en de staten­leden en maakt het onderwerp van de vragen openbaar. (Meer informatie in artikel 42 RvO).

Schriftelijke vragen

Als men van het schriftelijke vragenrecht gebruikmaakt, dienen de vragen schriftelijk te worden gesteld en door de vragensteller aan de voorzitter te worden gezonden. Praktisch kan dit (via een desbetreffende mail aan) de griffie. Binnen acht dagen na ontvangst brengt de voorzitter de vragen ter kennis van GS en de overige statenleden. GS of de commissaris beantwoorden de vragen schriftelijk binnen 4 weken nadat ze door de voorzitter zijn ontvangen. De antwoorden worden aan alle statenleden toegezonden en worden vermeld op de lijst van ingekomen stukken voor de eerstvolgende Statenvergadering. (Artikel 41 RvO.)

Instrument 2, Recht van interpellatie (bijlage 3)

Instrument 2, Recht van interpellatie (bijlage 3)

Beschrijving

Elk individueel statenlid kan een verzoek indienen tot het houden van een interpellatie. Het gaat hier om een recht van een volksvertegenwoordiger om tijdens een vergadering over een niet-geagendeerd onderwerp inlichtingen aan het college of de commissaris te vragen. Daarvoor is wel verlof van Provinciale Staten nodig.

Vastgelegd Artikel 151 van de Provinciewet.

Artikel 40 van het Reglement van Orde. 

Doel en betekenis

Het doel van een interpellatie is om tijdens de Statenvergadering over een niet-geagendeerd onderwerp het college of de commissaris om inlichtingen te vragen en daarover in debat gaan. Het recht van interpellatie versterkt de controlerende rol van statenleden.

Verhouding andere instrumenten en in welke gevallen gebruiken

Het interpellatierecht is zwaarder dan het schriftelijke en mondelinge vragen-recht. De interpellatie wordt, na toestemming van de staten, als apart agendapunt behandeld.

Over het onderwerp waarover inlichtingen worden verlangd, kunnen moties worden ingediend.

Procedure indienen en afhandelen

Het verzoek tot het houden van een interpellatie wordt, behoudens in naar het oordeel van de voorzitter spoedeisende gevallen, ten minste 48 uur voor de aanvang van de vergadering schriftelijk bij de voorzitter ingediend. Het verzoek bevat een duidelijke omschrijving van het onderwerp waarover inlichtingen worden verlangd, alsmede de te stellen vragen. De voorzitter brengt zo spoedig mogelijk GS en de statenleden op de hoogte van het verzoek. Het verzoek wordt in stemming gebracht bij de behandeling van de ingekomen stukken van de eerstvolgende vergadering. Provinciale Staten bepalen bij meerderheid op welk tijdstip tijdens de vergadering de interpellatie gehouden zal worden. (Artikel 40 van het RvO.)

Instrument 3, Motie (bijlage 4)

Instrument 3, Motie (bijlage 4)

Beschrijving

Een motie is een korte en gemotiveerde verklaring of uitspraak door een of meerdere statenlid(-leden) over een onderwerp waardoor een oordeel, wens of verzoek wordt uitgesproken. De motie bindt GS niet en dwingt ook tot niets. Het is een politieke uitspraak. In de regel worden ook de overwegingen om tot een uitspraak te komen in de motie meegenomen. Moties vormen in feite de afsluiting van de beraadslaging over een onderwerp.

Vastgelegd

Artikel 36 van het Reglement van Orde.

Doel en betekenis

Statenleden kunnen door moties (tijdens en na de beraad­slaging) hun mening kenbaar maken over een bepaald onderwerp.

Verhouding andere instrumenten en in welke gevallen gebruiken

Moties worden gebruikt als bij statenleden/fracties de behoefte bestaat om over een onderwerp een oordeel, wens of verzoek uit te spreken. Op moties kunnen geen amendementen worden aangebracht. Wie zich met een deel van de tekst van de motie niet kan verenigen, heeft de keuze ofwel tegen te stemmen of zelf een anders luidende motie in te dienen.

Een motie kan ook bij een interpellatie de afsluiting van de beraadslaging vormen.

Tijdens het mondelinge vragenhalfuur van de Statenvergadering kunnen geen moties worden ingediend.

Procedure indienen en afhandelen

Tijdens de beraadslaging (behalve tijdens het vragenhalfuur) heeft ieder ter vergadering aanwezig lid het recht moties (al of niet betreffende een in behandeling zijnde zaak) in te dienen. De motie moet schriftelijk worden ingediend en, na onder­tekening en voorlezing door de voorsteller, aan de voorzitter worden overhandigd.

Moties kunnen tijdens de behandeling van de zaak, waarop zij betrekking hebben, door de voorsteller worden toegelicht en onderwerp van beraadslaging vormen, maar dit vindt niet plaats in afzonderlijke termijnen. Over de motie wordt wel een apart besluit genomen.

Er kunnen ook moties worden ingediend over een niet op de agenda voorkomend onderwerp. De beraadslaging en besluitvorming daarover vindt aan het eind van de vergadering plaats.

Instrument 4, Recht van amendement (bijlage 5)

Instrument 4, Recht van amendement (bijlage 5)

Beschrijving

Een amendement is een voorstel tot wijziging van een ontwerpverordening of ontwerpbesluit, naar de vorm geschikt om daarin direct te worden opgenomen. Ook kunnen subamendementen worden ingediend. Met een amendement wordt, in een aan de staten voorgelegd voorstel, een wijziging aangebracht.

Is een wijziging van financiële aard, dan is het raadzaam, indien het gaat om een ­verhoging van uitgaven, daarbij ook de dekking aan te geven, om de eigen beleids­vrijheid van de staten niet te beperken. De overwegingen om te komen tot een amendement hoeven niet in het amendement zelf te worden meegenomen, maar kunnen mondeling worden toegelicht.

Vastgelegd

Artikel 143B van de Provinciewet.

Artikel 35 van het Reglement van Orde.

Doel en betekenis

Door het recht van amendement kunnen statenleden (delen van) voorstellen wijzigen. Zo oefenen PS meer invloed uit en kunnen zaken aangescherpt worden en kunnen accenten ver- en gelegd worden. Het recht van amendement versterkt de positie van statenleden.

Verhouding andere instrumenten en in welke gevallen gebruiken

Amendementen kunnen ook gebruikt worden bij initiatiefvoorstellen van andere statenleden.

Elk lid dat in de vergadering aanwezig is kan vervolgens een subamendement indienen, dat wil zeggen een wijziging op het voor­gestelde amendement.

Procedure indienen en afhandelen

Ieder statenlid kan, tot het sluiten van de beraadslagingen, een amendement indienen. Een amendement op een voorstel moet schriftelijk worden ingediend en, na onder­tekening en voorlezing door de voorsteller, aan de voorzitter worden overhandigd. Als de meerderheid van de staten zich achter het amendement schaart, is het amendement aangenomen en is de verordening en/of het besluit in die zin gewijzigd.

Instrument 5, Recht van initiatief

Instrument 5, Recht van initiatief

Beschrijving

De staten of fracties kunnen, om op de actualiteit te kunnen inspelen of omdat GS naar hun mening bepaalde beleidsaspecten laten liggen, zelf met een voorstel komen.

Vastgelegd

 Artikel 143A van de Provinciewet.

Artikel 38 van het Reglement van Orde.

Doel en betekenis

Statenleden moeten niet afhankelijk zijn van voorstellen van het college. Dus niet alleen reactief; ook proactief bijvoorbeeld op basis van signalen die het statenlid in zijn vertegenwoordigende rol oppikt.

Ook kunnen initiatiefvoorstellen worden ingediend om te kunnen inspelen op de actualiteit of omdat GS naar de mening van een of meerdere statenleden bepaalde beleidsaspecten laten liggen.

Kortom, het initiatiefrecht versterkt de positie van statenleden.

Verhouding andere instrumenten en in welke gevallen gebruiken

 Om het doel te bereiken kan ook worden volstaan met een motie waarbij de uitwerking aan GS wordt gedelegeerd.

Statenleden hebben een wettelijk recht op ambtelijke ondersteuning. Deze ondersteuning kan praktisch zijn bij het opstellen van initiatiefvoorstellen. Op een initiatiefvoorstel is een amendement mogelijk.

Of een initiatiefvoorstel mogelijk of wenselijk is, wordt beantwoord aan de hand van vijf vragen:

- Onderwerpkeuze.

- Aard van het op te lossen probleem.

- Wat kan de provinciale overheid doen aan de oplossing van het probleem?

- Bestaat er ten aanzien van het onderwerp al provinciaal beleid of is er beleid in ontwikkeling?

- Alternatieven voor een initiatiefvoorstel. Bijvoorbeeld moties, onderwerp agenderen, vragen stellen aan GS.

Procedure indienen en afhandelen

Ieder individueel statenlid heeft het recht voorstellen te doen aan PS. Een initiatief­voorstel moet, om in behandeling te kunnen worden genomen, schriftelijk bij de voorzitter worden ingediend. De vorm waarin zo'n voorstel wordt gepresenteerd, bestaat in het algemeen uit een ontwerpbesluit, een toelichting daarop en een aanbiedingsbrief. Het ontwerpbesluit bevat deelbesluiten van zowel inhoudelijke als procedurele aard. De formulering moet voldoende precies zijn om geen onduidelijkheid te laten bestaan bij de uitvoerende instanties en anderen aan wie het besluit iets opdraagt. Een statenbesluit, voortvloeiend uit een initiatiefvoorstel, wordt ondertekend door de commissaris en de statengriffier. Initiatiefnemers ondertekenen het besluit dus niet. PS kunnen voorwaarden stellen aan de indiening en de behandeling van een initiatiefvoorstel.

Instrument 6, Recht op ambtelijke bijstand en fractieondersteuning

Instrument 6, Recht op ambtelijke bijstand en fractieondersteuning

Beschrijving

Dit recht wordt zowel aan de staten als aan elk individueel statenlid toegekend. Fractieondersteuning is politiek inhoudelijke ondersteuning. Bij ambtelijke bijstand gaat het met name om het verstrekken van feitelijke informatie en het redigeren van teksten voor initiatiefvoorstellen, moties en amendementen. In de Verordening op de ambtelijke bijstand is dit nader geregeld.

Vastgelegd

Artikel 33 van de Provinciewet.

Verordening Regeling vergoeding statenfracties 2011.

Verordening Ambtelijke bijstand Provinciale Staten Drenthe.

Doel en betekenis

Doel is dat statenleden met ambtelijke ondersteuning en fractieondersteuning hun normstellende, controlerende en volksvertegenwoordigende rol kunnen vervullen.

Verhouding andere instrumenten en in welke gevallen gebruiken

Fractieondersteuning is bedoeld als politiek inhoudelijke ondersteuning. Ambtelijke ondersteuning is met name bedoeld voor het opstellen van een initiatiefvoorstel, een amendement of een motie. Ook gaat het om het verstrekken van feitelijke informatie.

Indien statenleden ondersteuning nodig hebben waarvoor de kennis van de ambtelijke organisatie gewenst is, kunnen zij via de statengriffie een verzoek om ambtelijke bijstand indienen. Als het gaat om de beantwoording van feitelijke vragen, dan kunnen betrokken ambtenaren rechtstreeks worden benaderd.

Procedure indienen en afhandelen

De fractieondersteuning is een zaak van de fracties zelf. Bij ambtelijke ondersteuning zal de statengriffier een spilfunctie vervullen.

Instrument 7, Recht van onderzoek (enquête)

Instrument 7, Recht van onderzoek (enquête)

Beschrijving

PS hebben het recht onderzoek te doen. PS zijn vrij in het formuleren van het onderwerp van onderzoek, maar het onderwerp moet betrekking hebben op een onderdeel van het door het college gevoerde bestuur.

Vastgelegd

Artikelen 151A tot en met 151E van de Provinciewet.

Verordening op de onderzoekscommissies.

Doel en betekenis

Door het recht van onderzoek versterken PS hun positie ten opzichte van het college van GS.

Verhouding andere instrumenten en in welke gevallen gebruiken

Als de staten een onderzoek willen instellen, moeten zij daarvoor in algemene zin vooraf bij verordening regels opstellen. Hierin moeten in elk geval regels opgenomen worden over de wijze waarop ambtelijke bijstand wordt verleend. De statengriffier zal een belangrijke rol vervullen tijdens een door PS ingesteld onderzoek.

De taak, samenstelling en werkwijze van enquêtecommissies moeten voor iedere commissie afzonderlijk bij het besluit tot instelling worden geregeld.

Procedure indienen en afhandelen

Elk statenlid kan een voorstel doen om een onderzoek in te stellen. Het zijn echter de staten die bij gewone meerderheid besluiten tot het instellen van een onderzoek. In het besluit van de staten tot het instellen van een onderzoek moet het te onderzoeken onderwerp worden omschreven. Dit is vooral van belang voor degenen die verplicht zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek. Het is echter wel mogelijk dat de staten, hangende het onderzoek, het onderwerp wijzigen. De uitvoering van het onderzoek gebeurt door een door PS in te stellen onderzoekscommissie. Leden van GS kunnen, mede gelet op het onderwerp geen lid van een onderzoekscommissie zijn. Als PS gedurende de uitvoering van het onderzoek aftreden, heeft dit geen invloed op het onderzoek.

Instrument 8, Rekenkamer

Beschrijving

Door de Noordelijke Rekenkamer wordt structureel onderzoek gedaan naar de doelmatigheid, de doeltreffendheid en de rechtmatigheid van het door het provinciale bestuur gevoerde bestuur. Het gaat dan om Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en de commissaris van de Koning.

Vastgelegd

Artikelen 79A-O en artikelen 183-186 van de Provinciewet.

Doel en betekenis

Door de rekenkamer hebben PS meer controle-instrumenten in handen.

Verhouding andere instrumenten en in welke gevallen gebruiken

De Noordelijke Rekenkamer heeft een eigen bestuur, en eigen apparaat. Het verricht onafhankelijk onderzoek.

De controle op de jaarrekening is geen onderdeel van een onderzoek door de rekenkamer. Belangrijk is dat de resultaten van de rekenkameronderzoeken bruikbaar zijn voor de verbetering van het functioneren van het provinciebestuur. Niet de controle achteraf staat voorop, maar de leermogelijkheden die onderzoek naar de mate waarin provinciaal beleid doelmatigheid en doeltreffend was, oplevert.

Procedure indienen en afhandelen

De Programmaraad, waarin statenleden van de drie deelnemende provincies zitting hebben, draagt suggesties voor onderwerpen van onderzoek aan het bestuur van de Rekenkamer aan.

Instrument 8, Rekenkamer

Instrument 9, Budgetrecht

Instrument 9, Budgetrecht

Beschrijving

Het budgetrecht houdt in dat de staten het laatste woord hebben als het gaat om de financiën (en dus het algemene beleid) van de provincie. PS hebben met het budgetrecht een machtig instrument in handen.

Vastgelegd

Artikel 195 van de Provinciewet.

Doel en betekenis

Een belangrijk onderdeel van de normstellende en controlerende functie betreft de versterking van de financiële functie. De programmabegroting en jaarrekening/jaarverslag zijn belangrijke sturings- en controle-instrumenten worden.

Verhouding andere instrumenten en in welke gevallen gebruiken

---

Procedure indienen en afhandelen

---

BIJLAGE 1, MODEL MONDELING VRAGENRECHT

Aan de voorzitter van Provinciale Staten van Drenthe,

de heer/mevrouw

Postbus 122

9400 AC Assen

Datum:

Onderwerp: Mondelinge vragen ex artikel 42 van het RvO

Geachte voorzitter,

-      Aanduiding van het onderwerp

-      (Eventueel: concrete vragen)

Ondertekening,

BIJLAGE 2, MODEL SCHRIFTELIJK VRAGENRECHT

Aan de voorzitter van Provinciale Staten,

de heer/mevrouw

Postbus 122

9400 AC Assen

Datum:

Onderwerp: Schriftelijke vragen ex artikel 41 RvO

Geachte voorzitter,

-      Aanleiding

-      Concrete vragen

Ondertekening,

BIJLAGE 3, MODEL RECHT VAN INTERPELLATIE

Aan de voorzitter van Provinciale Staten,

de heer/mevrouw

Postbus 122

9400 AC  Assen

Onderwerp: Interpellatie ex artikel 40 RvO, inzake ......

Geachte voorzitter,

Hierbij dien ik op grond van artikel 40 van het Reglement van Orde een voorstel in voor het houden van een interpellatie in de statenvergadering van ....

De interpellatie richt zich op .......................... (aanleiding/onderwerp)

De vragen luiden als volgt.

1.     ...............

2.     ...............

Ondertekening,

BIJLAGE 4, MODEL MOTIE

Provinciale Staten van Drenthe, in vergadering bijeen op ........

kennis genomen hebbende van ........

constaterende dat ........

overwegende dat ........

van mening zijnde dat ........

spreken als hun mening uit dat ........

zijn van oordeel dat ........

spreken hun verbazing/verontrusting uit over ........

verzoeken het college ........

dringen er bij ........ op aan dat ........

en gaan over tot de orde van de dag.

Ondertekening,

BIJLAGE 5, MODEL RECHT VAN AMENDEMENT

Provinciale Staten van Drenthe in vergadering bijeen op ........

ter behandeling van statenstuk ........, inzake Regeling ........

besluiten in bovengenoemde regeling

1.     in artikel ........ na de woorden ........ toe te voegen (of: te laten vervallen) de woorden (of: de zinsnede) ........

2.     ........

3.     ........

Toelichting (eventueel)

Ondertekening,