Regeling vervallen per 08-04-2009

Beleidsregel Criteria voor vervanging van originele voor blijvende bewaring in aanmerking komende archiefbescheiden door reproducties

Geldend van 19-05-2004 t/m 07-04-2009

Intitulé

Beleidsregel Criteria voor vervanging van originele voor blijvende bewaring in aanmerking komende archiefbescheiden door reproducties

ALGEMEEN

Deze beleidsregel Criteria voor vervanging van originele voor blijvende bewaring in aanmerking komende archiefbescheiden door reproducties is van toepassing op besluiten, voorgenomen door de zorgdragers voor archiefbescheiden gemeenten, waterschappen, organen van gemeenschappelijke regelingen en korpsen regiopolitie, tot vervanging van voor blijvende bewaring in aanmerking komende archiefbescheiden door reproducties op andere dragers. Deze vervanging behoeft ingevolge artikel 7 van de Archiefwet 1995 de machtiging van gedeputeerde staten.

De beleidsregel vindt zijn grondslag in algemene zin in de artikelen 3, 33, eerste lid, 38, eerste lid, en 40 van de Archiefwet 1995, artikel 45 van de Politiewet, de op artikel 21 van de Archiefwet 1995 en de artikelen 11 en 12 van het Archiefbesluit 1995 gebaseerde uitvoeringsregelingen Regeling duurzaamheid archiefbescheiden

(Nederlandse Staatscourant 180, d.d. 18 september 2001) en de Regeling geordende en toegankelijke staat archiefbescheiden (Nederlandse Staatscourant 43, d.d. 1 maart 2002). Deze beleidsregel beoogt een instrument te zijn voor de kwaliteitsbewaking van het archiefbeheer, in het bijzonder ten aanzien van de voor blijvende bewaring in aanmerking komende archiefbescheiden, en dient tevens de rechtszekerheid van de aan het toezicht van gedeputeerde staten onderhevige lagere overheden. Dit toezicht wordt uitgeoefend in overeenstemming met de artikelen 16 tot en met 20 van de Archiefverordening van de provincie Drenthe.

Deze beleidsregel heeft betrekking op de archiefbescheiden die onder de categorie "te bewaren" zijn opgenomen in een selectielijst als bedoeld in artikel 5 van de

Archiefwet 1995. De procedure die gevolgd moet worden bij het vaststellen van deze selectielijsten, zoals vastgesteld in hoofdstuk II van het Archiefbesluit 1995, geeft een indicatie van het belang dat gehecht moet worden aan volledige, juiste en toegankelijke bewaring van de informatie. Omdat vernietiging van archiefbescheiden een niet-omkeerbaar proces is, dient bij de voorbereiding van een besluit tot vervanging of substitutie de uiterste zorgvuldigheid te worden betracht. Meer in het bijzonder is deze beleidsregel dan ook een uitwerking van de bevoegdheid van gedeputeerde staten in dit artikel 7 van de genoemde wet.

Omdat het verlenen van een machtiging tot substitutie van archiefbescheiden door reproducties op een andere drager tevens inhoudt een machtiging tot het vernietigen van de originele bescheiden, dient 1 op 1 controle op volledigheid van de substitutie te worden uitgevoerd.

De machtiging zal immers gevraagd worden met het oog op het in de plaats stellen van de reproducties, met de bedoeling de originelen vervolgens te vernietigen.

Het overzetten op een andere drager heeft gevolgen voor de ordening van de stukken. Bij overzetten op microfilm - en in mindere mate bij een digitale drager - wordt de oorspronkelijke ordening en toegankelijkheid als het ware bevroren. Daarom mogen alleen bestanden die goed en eenduidig zijn geordend en goed toegankelijk zijn, worden gesubstitueerd. Na substitutie moeten de oorspronkelijke toegangen bruikbaar blijven.

Bijzondere aandacht vergen de technische tekeningen die voor substitutie in aanmerking kunnen komen. Na substitutie moeten de oorspronkelijke maatvoering en schaal volledig en juist kunnen worden gereproduceerd, terwijl ook kleuren die van belang zijn voor de interpretatie van de tekening herkenbaar moeten blijven.

Gelet op de mogelijkheden tot elektronische manipulatie van gedigitaliseerde bestanden en de noodzaak de authenticiteit van de gedigitaliseerde bescheiden te kunnen waarborgen, verdient substitutie door middel van hoogwaardige microfilm de voorkeur, zowel vanuit het oogpunt van de ethiek, als vanuit het gezichtspunt van betrouwbaarheid. Desgewenst kan deze worden gecombineerd met gedigitaliseerde opslag voor de gebruikskopieën.

Een wezenlijke belemmering voor de keuze voor een gedigitaliseerd systeem van vervanging wordt gevormd door het ontbreken van garanties ten aanzien van de houdbaarheid, raadpleegbaarheid en behoud van functionaliteit. Vast staat dat zowel garanties gegeven moeten kunnen worden met betrekking tot de duurzaamheid van de drager, als ten aanzien van de mogelijkheden van apparatuur en programmatuur om de informatie tot in lengte van jaren in begrijpelijke vorm en integraal te kunnen weergeven, als wat betreft de mogelijkheid de gegevens volledig en met bijbehorende toegangen te kunnen converteren naar nieuwe dragers, apparatuur en/of programmatuur. Bij de huidige stand van de techniek van digitale opslag kunnen dergelijke garanties nog niet worden gegeven. Vervanging van archiefbescheiden op papier of microfilm door uitsluitend digitale archiefbescheiden wordt om die reden vooralsnog niet toegestaan.

Archiefbescheiden die in hun oorspronkelijke vorm digitaal zijn mogen worden vervangen door andere dragers, mits vast staat, dat eventuele achteruitgang in functionaliteit niet schadelijk is voor de volledigheid en toegankelijkheid.

Alle vervanging dient te geschieden met inachtneming van de wettelijke regels. In het bijzonder wordt hierbij gewezen op de Regeling duurzaamheid archiefbescheiden en de Regeling geordende en toegankelijke staat archiefbescheiden. Het hierna volgende onder 3.1 en 3.2 is een uitwerking van deze regelingen voor de microfilm en de conversie en migratie van digitale systemen. Vanwege de overzichtelijkheid zijn enkele punten uit de regeling overgenomen.

Inhoud

SELECTIE VAN TE VERVANGEN ARCHIEFBESCHEIDEN

Het is niet mogelijk een volledige opsomming te geven van categorieën archiefbescheiden die al dan niet voor substitutie in aanmerking komen. De selectie kan onder meer gescheiden aan de hand van de volgende criteria.

1.   Het jaar van ontstaan van de archiefbescheiden: stukken daterende van voor een bepaald tijdstip komen niet voor substitutie, maar slechts voor conservering in aanmerking. Wat de archieven van gemeenten betreft, kan enig jaar tussen 1900 en 1920 een goede scheidslijn opleveren. Het argument hiervoor is de sterke toeneming van het aantal mechanische hulpmiddelen bij de vorming van archiefbescheiden en de toepassing, onder meer als gevolg van voortschrijdende bureaucratisering, van formulieren en gestandaardiseerde procedures bij de uitvoering van beleid en van wet-geving, waarbij de uitvoering wordt opgelegd aan of medewerking wordt gevorderd van de gemeenten (onder andere leerplicht, volksgezondheid en volkshuisvesting). Een ander moment dat een goede grens zou kunnen vormen, is de invoering van de zaaksgewijze ordening van dossiers en een vorm van systematische codering van de archiefbestanddelen. De oudste vormen van zo'n systematisch geordend dossierstelsel zijn echter eveneens waard in originali te worden bewaard.

2.   De kwaliteit van de oorspronkelijke drager. Omstreeks het midden van de negentiende eeuw gaat de kwaliteit van de drager sterk achteruit, waardoor de kans op verval van de originele drager sterk toeneemt.

3.   De intrinsieke waarde van de bescheiden. Elementen en kenmerken die van belang zijn bij de beantwoording van de vraag of sprake is van documenten met intrinsieke waarde zijn:

1.   de uiterlijke vorm van het bestanddeel is van belang voor de kennis van de technologische ontwikkeling (glasnegatief, kerfstok);

2.   het bestanddeel heeft esthetische of artistieke waarde;

3.   het bestanddeel heeft unieke of bijzondere uiterlijke kenmerken (zegels,

watermerken en dergelijke);

4.   het stuk is zo oud dat het daaraan zeldzaamheidswaarde ontleent;

5.   het stuk heeft aanzienlijke waarde als tentoonstellingsobject;

6.   er bestaat twijfel over de authenticiteit van het bestanddeel, waarbij alleen onderzoek van de originelen uitsluitsel kan geven;

7.   het bestanddeel is van aanzienlijk belang, vanwege de directe relatie met beroemde of historisch belangrijke personen, gebeurtenissen, plaatsen,

zaken of voorwerpen;

8.   het bestanddeel is van belang als documentatie voor de oprichting of wettelijke grondslag van een institutie;

9.   het stuk is van belang om geformuleerd beleid op het hoogste beleidsniveau binnen een bestuurslaag c.q. in de organisatie te documenteren.

TECHNISCHE EISEN SUBSTITUTIEVERFILMING EN CONVERSIE EN MIGRATIE VAN DIGITALE SYSTEMEN

1, Substitutieverfilming

Uit een verzoek tot machtiging tot substitutieverfilming dient te blijken dat aan het hiernavolgende wordt voldaan. Afwijking van de hiernavolgende standaardeisen moet in de projectbeschrijving expliciet vermeld zijn. Het verdient aanbeveling van te voren te overleggen met de provinciale archiefinspecteur.

Type camera c.a.

De keuze van het camerasysteem wordt bepaald door de benodigde scherpte en verkleining. Gebonden materiaal wordt verfilmd met behulp van een boekenwip.

Type film

Van elk origineel worden drie films gemaakt: een moederfilm, een duplicaatfilm en een werkkopie. De werkkopie mag ook in digitale vorm worden aangemaakt.

De duplicaatfilm dient voor het maken van nieuwe werkkopieën en kopieën voor derden.

De moederfilm en de duplicaatfilm zijn zilverfilm op polyester basis, negatief ontwikkeld. Het formaat wordt bepaald door benodigde scherpte en verkleining. Tekeningen en digitaal te raadplegen bestanden worden altijd op 35 mm gezet. Rollengte en filmdikte naar keus.

De duplicaatfilm is een zilverkopie met gelijkblijvende polariteit.

Werkkopie(ën): diazofilm, zwart, filmdikte naar keuze of digitaal medium.

Elke rolfilm heeft een aan- en afloopstrook van ten minste 70 cm. De kopiefilms, voor zover in cartridge gemonteerd, hebben daarnaast een leader en trailer.

Verkleining

De verkleiningsfactor wordt per bestanddeel/inventarisnummer bepaald, zodanig dat, met inachtneming van ruimte voor blipcodering onder het document en opname-nummering en titelinformatie boven het document, een maximale beeldvulling wordt bereikt. Het beeld inclusief eventuele blipcodering en opnamenummering heeft de maximale hoogte die het filmformaat toestaat. De verkleining per bestanddeel/inventarisnummer wordt bepaald door de buitenmaat van de opengeslagen band bij gebonden materiaal en de buitenmaten van een geordende stapel bij losbladig materiaal.

Indien incidenteel binnen een bestanddeel/inventarisnummer grotere document-maten voorkomen, wordt een dergelijk document opgenomen in overlappende delen.

Scherpte

De scherpte wordt gecontroleerd met behulp van testopnamen conform ISO 10550 Micrographics - Planetary Camera Systems - Test Target for Checking Performance, voor gereflecteerd licht, testkaarten volgens ISO 3334 Micrographics - ISO Resolution Test Chart, Number 2 - Description and Use, verder te noemen testkaart.

Voor de plaats van de testopnamen op de film zie onder "Arrangement van opnamen".

Vereist is een Quality index van 10 volgens ISO 6199 Micrographics - Microfilming of Documents on 16 mm and 35 mm Silver Gelatin Type Microfilm - Operating Procedures, Annex C voor de moederfilm voor de gedrukte kleinste letter "e" in onderkast of de geschreven kleine letter "e" of, bij (technische) tekeningen, de drie dichtst naast elkaar lopende parallelle lijnen in het origineel. De volgende tabel laat het verband zien tussen de targets van testkaart en het letterformaat. In de verfilmde originelen mag geen kleinere letter "e" voorkomen dan die welke hoort bij het in de testopnamen gehaalde target, c.q. bij een gegeven kleinste letter "e" moet het bijbehorende target gehaald worden door de combinatie van camerasysteem en film.

Tabel 1

Target

Kleine "e" of gezamenlijke breedte van 3 lijnen

Maximale verkleiningsfactor bij 200 lijnen/mm

4,5

1,8 mm

45

5,0

1,6 mm

40

5,6

1,4 mm

38

6,3

1,3 mm

32

7,1

1,1 mm

28

8,0

1,0 mm

25

9,0

0,9 mm

22

10

0,8 mm

20

11

0,7 mm

18

12,5

0,6 mm

16

Voor de kopiefilms geldt dat per generatie niet meer dan één target verlies mag optreden.

200 lijnen/mm is de maximumprestatie van de huidige, beste combinatie van film en camera. Wordt minder dan maximaal verkleind, dan kan men een kwalitatief minder zware eis stellen. Anderzijds zullen tekeningen op A0-formaat soms in gedeelten moeten worden verfilmd; voor één tekening kan ook een geheel microfiche worden gebruikt.

Standaard gelden voor tekeningen de volgende verkleiningsfactoren bij verfilming op 35 mm-film:

-     A0 wordt 30x verkleind

-     A1 wordt 21x verkleind

-     A2 wordt 15x verkleind

-     A3 wordt 15x verkleind

-     A4 wordt 15x verkleind

Teksten op A4-formaat, staand, worden bij standaardprocedures 24-25,5 maal verkleind.

Densiteit

De densiteitswaarde voor de verfilmde documenten ligt, conform ISO 6200 Micrographics - First Generation Silver-Gelatin Microforms of Source Documents, groep 4, tussen 0,8 en 1,1. Voor symboolkaarten en dergelijke geldt deze eis niet.

Relevant zijn het behoud van zwakke tekstdetails, de dupliceerbaarheid van de film en de afdrukbaarheid op een reader-printer.

Densiteit van de diazokopie volgens ANSI/AIIM MS43 Operational Proceedings,

Inspection and Quality Control of Duplicate Microforms of Documents and from COM.

Opnamewijze

Afwijking van de normale opnamerichting is toegestaan voor documenten die zodanig zijn ingebonden dat de leesrichting afwijkt van de normale leesrichting van het bestanddeel/inventarisnummer.

Indien de opnamen genummerd worden geschiedt zulks doorlopend per rol telkens vanaf 1.

Opnamenummering en eventuele bliptelling dienen synchroon te lopen vanaf het begin van de rol.

De eventuele blipcodering komt onder het document en een eventuele opnamenummering en titelinformatie boven het document, los van documentbeeld.

Waar nodig wordt een klein blad onderscheiden van de grotere achtergrond door er een zwart blad onder te leggen. Zo worden ook beschadigde bladen zichtbaar gemaakt.

Symbolen

De volgende symbolen worden gebruikt:

-     begin van de filmrol volgens ISO 9878 - Micrographics Graphical Symbols for Use in Microfilming. Gebruik: zie "arrangement van opnamen";

-     einde van de filmrol volgens ISO 9878. Gebruik: zie "arrangement van opnamen";

-     begin van het bestanddeel volgens ISO 9878. Gebruik: zie "arrangement van opnamen";

-     einde van het bestanddeel volgens ISO 9878. Gebruik: zie "arrangement van opnamen";

-     bestanddeel wordt vervolgd op een andere rol, c.q. is begonnen op een andere rol volgens ISO 9878. Gebruik: in overleg met opdrachtgever;

-     origineel moeilijk te lezen volgens ISO 9878. Gebruik: in marge van opname, vervolgens achterlaten in origineel op de plaats van het als zodanig beoordeelde document;

-     blanco pagina's weggelaten. Gebruik: op laatste nog wel opgenomen pagina of, indien daar onvoldoende ruimte voor is en er meer dan één pagina wordt weggelaten, na de laatste nog wel opgenomen pagina.

Arrangement van de opnamen

1.   Symbool "begin van de filmrol".

2.   Testopname scherpte: ISO 3334 Micrographics - ISO Resolution Test Chart met aanduiding gebruikte verkleiningsfactor. Voor opnamen van A4 tot A3 testkaart op A4-formaat; van A3 tot A2 op A3-formaat; enz. Deze testopname binnen filmrol herhalen indien over wordt gegaan op andere verkleiningsfactor.

3.   Symbool "begin van het bestanddeel".

4.   Voorblad met beschrijving bestanddeel, conform specificaties opdrachtgever.

5.   Documenten, het bestanddeel.

6.   Symbool "einde van het bestanddeel".

7.   Indien nog een bestanddeel op dezelfde rol wordt verfilmd: ten minste 5 blanco opnamen, c.q. 10 cm.

8.   3 tot en met 7 herhalen tot volgende bestanddeel niet meer op dezelfde rol kan.

9.   Testopname als 2.

10. Symbool "einde van de filmrol".

Bestandsorganisatie

Er vinden geen overgangen plaats van logische bestanddelen van de ene film naar de andere, ofwel films worden afgesloten op hele logische bestanddelen. Indien nodig kan de moederfilm verlengd worden door het aanlassen van een stuk, mits binnen de buitendiameter van de spoelen en cartridges. De las dient vermeld te worden in het filmverslag (zie onder "Verslaglegging").

De films worden per bestand gecodeerd met een code voor het bestand en een doorlopend volgnummer. Bij reeds overgebrachte bestanden wordt begonnen met een code voor de archiefdienst vast te stellen in overleg; evenals de code voor het bestand.

De code wordt in de aanloopstrook van de film aangebracht door perforatie, leesbaar met het blote oog.

Bij de films wordt, los van het filmverslag (zie onder "Verslaglegging"), een lijst geleverd met per film de code en volgnummer en een globale omschrijving van de bestanddelen op de film (conform specificaties van de opdrachtgever).

Volledigheid en volgorde

De verfilming is volledig. In geval de operator betwijfelt of een document reeds is opgenomen, wordt alsnog opgenomen, ook al betekent dat een dubbel opnemen.

Zoveel mogelijk wordt verfilmd in de logische volgorde van de documenten (bijvoorbeeld omslagvellen eerst, dan de erin liggende documenten), tenzij de fysieke toestand zulks niet toestaat.

Gebonden materiaal wordt verfilmd in fysieke volgorde.

Houdbaarheid

De moederfilm en de duplicaatfilm voldoen aan de houdbaarheidseisen van NEN 2154 Bewaren van nabewerkte halogeenzilver microfilms.

Lassen in de moederfilm worden zoveel mogelijk vermeden. Per moederfilm mogen in elk geval niet meer dan twee lassen voorkomen. Indien lassen in de moederfilm noodzakelijk is, wordt ultrasoon gelast.

Onder een las wordt verstaan een lasnaad.

Controle

De moederfilms worden systematisch gecontroleerd op scherpte, densiteit, volledigheid en archiefhoudbaarheid, waarbij aangetekend wordt dat per willekeurige 10.000 opnamen zich maximaal 3 ontbrekende of onvoldoende (onleesbare) opnamen kunnen voordoen. De verfilmer garandeert dat dit aantal niet wordt overschreden.

Scherpte wordt gecontroleerd aan de hand van de testopnamen.

Densiteit wordt ten minste gemeten om de 10 m film.

Volledigheid wordt gecontroleerd door 1 op 1 vergelijking van origineel en film.

Archiefhoudbaarheid van zilverfilms wordt gecontroleerd door een methylene blue test per (voor een project gebruikte) ontwikkelmachine per week. De test wordt uitgevoerd volgens NEN 2148. Van deze test wordt een certificaat overlegd met de concrete restwaarde thiosulfaat.

De gehele film wordt boven de lichtbak visueel gecontroleerd op afwijkingen in de densiteit en andere onregelmatigheden. Bij gesignaleerde densiteitsafwijkingen vindt meting plaats.

Correcties

Eventuele correcties worden op een afzonderlijke strook met ruime aan- en afloopstrook opgenomen en vooraan de moederfilm gemonteerd met een ultrasone las. De correctiestrook begint met het symbool voor "begin van de rol" en vervolgens een beschrijving van de correcties.

Verpakking

De verpakking van de moederfilm en duplicaatfilm bevat geen lignine en polyvinylchloride en voldoet aan ANSI IT 9.2.

Etikettering

Op de verpakking van de moederfilm en duplicaatfilm staat ten minste de codering van het Rijks-archief, indien van toepassing, en van het bestand en het volgnummer van de film. Verdere etikettering in overleg vast te stellen, evenals de etikettering van de cartridges.

Verslaglegging

Van elke film wordt een verslag meegeleverd, bevattende:

-     naam verfilmingsbedrijf;

-     naam operator die de film heeft opgenomen;

-     datum van het opnemen;

-     aantal opnamen;

-     korte aanduiding van het opgenomene, dezelfde omschrijving als in de lijst genoemd bij "Bestandsorganisatie";

-     naam van de controleur;

-     datum van de controle;

-     resultaten van de controle: gehaalde target scherpte, hoogste en laagste voorkomende densiteitswaarden voor de verfilmde documenten, nummer van het voor de film geldige methylene blue testcertificaat, geconstateerde fouten;

-     correctieve acties;

-     eventuele lassen;

-     merk, type en emulsienummer van de film.

Tevens wordt een lijst meegeleverd van opnamen waarvan het origineel als "moeilijk te lezen" beoordeeld is.

2, Conversie en migratie van digitale systemen

Gegevens noodzakelijk bij de beoordeling van een verzoek tot machtiging tot conversie of migratie van een bestand bestaande uit digitale archiefbescheiden.

1.   Naam van het bestand, datum van aanmaak, periode waarop de gegevens (archiefbescheiden) in het bestand betrekking hebben.

2.   Omschrijving van de inhoud van de archiefbescheiden in het bestand. Bij de uitvoering van welke taken, handelingen en werkprocessen zijn zij ontstaan? Is er samenhang met andere archiefbescheiden, digitaal of op papier of microfilm?

3.   Reden van de conversie of migratie.

4.   Opgave ex artikel 2, eerste lid, onder c en d, van het Archiefbesluit 1995 van de wijze waarop rekening wordt gehouden met de waarde van de archiefbescheiden als bestanddeel van het cul-tureel erfgoed en het belang van de in de archiefbescheiden voorkomende gegevens voor overheidsorganen, voor recht- en bewijszoekendenen voor historisch onderzoek.

5.   Omvang, opslagformaat, toepassingsprogrammatuur of applicatiesoftware.

6.   Gegevens over toepassingsprogrammatuur of applicatiesoftware waarmee het bestand gelezen kan worden, zowel de oude als de nieuwe: naam, versie, tijdstip sinds wanneer het in gebruik is.

7.   Gegevens over de dragers (schijf, tape, cd-rom).

8.   Gegevens over het platform: naam en versie van de besturingsprogrammatuur, gebruikte apparatuur (type en versie), periode gedurende welke het in gebruik is (geweest).

9.   Vergelijkend overzicht van de functionaliteit van het te vervangen en het nieuw in te voeren systeem.

10. Verdeling van bevoegdheden en autorisaties ter zake van het te converteren of te migreren systeem, zijn functies en het bestand zelf; ditzelfde ten aanzien van de beoogde nieuwe situatie. De reden hiervan is dat men moet nagaan of in de nieuwe situatie de bevoegdheid tot mutatie van oudere gegevens wordt gewijzigd (verruimd), waardoor authenticiteit en betrouwbaarheid van de oude gegevens in gevaar kunnen komen.

11. Verslag van de testconversie of -migratie van de gegevens uit het oude naar het nieuwe systeem, waaruit moet blijken of de volledigheid van de gegevens gegarandeerd zal zijn. Opgave van beveiligingsmaatregelen.

12. Verslag van de vergelijking van de functionaliteit van de gegevens in het te vervangen en het nieuwe systeem; wanneer het nieuwe systeem op enig punt minder presteert dan het oude, moet worden aangegeven waarom de oude functie kan worden gemist of hoe het gemis is gecompenseerd.

13. Een conceptverklaring van vervanging van archiefbescheiden als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Regeling geordende en toegankelijke staat, waarbij de vorengenoemde gegevens en verslagen als bijlage gevoegd kunnen worden.