Regeling vervallen per 01-01-2012

Algemene subsidieverordening Drenthe 2004

Geldend van 14-07-2007 t/m 31-12-2011

Intitulé

Algemene subsidieverordening Drenthe 2004

HOOFDSTUK 1, ALGEMENE BEPALINGEN

Inhoud

Artikel 1, Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a.   wet: de Algemene wet bestuursrecht;

b.   subsidie: een subsidie als bedoeld in artikel 4:21 van de wet;

c.   prestatie: de verzamelterm voor zo meetbaar mogelijk omschreven te verrichten activiteiten, te leveren diensten en producten of te behalen resultaat;

d.   incidentele prestatiesubsidie: de subsidie voor in de tijd beperkte prestaties die de provincie of inhoudelijk wil sturen op prestaties of op een combinatie van prestaties, bedrijfsvoering of middelen;

e.   incidentele waarderingssubsidie: de subsidie voor in de tijd beperkte activiteiten, bedoeld om prestaties aan te moedigen of te ondersteunen;

f.    prestatiesubsidie per boekjaar: de subsidie per subsidiejaar voor prestaties die de provincie inhoudelijk wil sturen;

g.   waarderingssubsidie per boekjaar: de subsidie per subsidiejaar, bedoeld om (prestaties van) een bepaalde organisatie aan te moedigen of te ondersteunen;

h.   subsidieverstrekking: de verzamelterm voor het toekennen van subsidie, in de vorm van subsidieverlening (zie onder i) of van directe subsidievaststelling (zie onder k);

i.    subsidieverlening: het toekennen van subsidie voor een bepaalde activiteit (ingevolge Afdeling 4.2.3 van de wet), waardoor de aanvrager een aanspraak krijgt op financiële middelen, mits hij daadwerkelijk de gesubsidieerde activiteit verricht en zich aan de eventueel aan hem opgelegde verplichtingen houdt;

j.    subsidievaststelling: het definitief beslissen dat de aanvrager subsidie ontvangt (ingevolge Afdeling 4.2.5 van de wet) ter hoogte van een bepaald bedrag, hetgeen gedeputeerde staten tot uitbetaling verplicht;

k.   directe subsidievaststelling: het vaststellen van de subsidie voor de aanvang van het subsidietijdvak of de te subsidiëren activiteit, zonder dat er voorafgaand een subsidieverlening plaatsvindt;

l.    activiteitenplan: een inhoudelijk werkplan inhoudende een overzicht van de in meetbare prestaties geformuleerde te ondernemen activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen;

m.  subsidiejaar: een aaneengesloten periode van 12 maanden waarop een aanvraag tot een subsidie betrekking heeft;

n.   boekjaar: het boekjaar van de aanvrager;

o.   begrotingsjaar: het begrotingsjaar van de provincie;

p.   subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidie krachtens een wettelijk voorschrift.

Artikel 2, Reikwijdte ASV

1.   Subsidies kunnen worden verstrekt voor activiteiten die passen binnen het provinciale beleid en de door provinciale staten vastgestelde begroting.

2.   Gedeputeerde staten kunnen krachtens hierbij verleende delegatie van verordenende bevoegdheid, dan wel bij beleidsregels de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt, met inbegrip van de criteria, de specifieke grondslagen en voorwaarden bij de verdeling van subsidies nader invullen, alsmede regels vaststellen met betrekking tot de wijze van indiening en afhandeling van aanvragen, waaronder mede wordt begrepen het bepalen van de wettelijke termijnen.

3.   Gedeputeerde staten kunnen bepalen dat deze verordening niet of slechts ten dele van toepassing is op bepaalde subsidieontvangers c.q. de subsidiëring op een of meer beleidsterreinen.

4.   De in deze verordening genoemde subsidiecategorieën kunnen nader worden onderverdeeld in subsidiëring van activiteiten, producten en resultaten of combinaties daarvan. Bij incidentele prestatiesubsidies kan ook sprake zijn van de subsidiëring van de exploitatie van de activiteiten.

Artikel 3, Bevoegdheid tot subsidieverstrekking en ¿vaststelling

1.   Provinciale staten stellen jaarlijks in het kader van de begrotingsbehandeling de budgetten vast die voor subsidiëring beschikbaar zijn.

2.   De bevoegdheid tot het verstrekken, dan wel weigeren van een subsidie en tot het vaststellen van een subsidie berust bij gedeputeerde staten.

3.   Gedeputeerde staten zijn bevoegd tot het verstrekken van subsidies, indien en voor zover de voor de subsidie benodigde gelden in de provinciale begroting zijn gereserveerd, met dien verstande dat gedeputeerde staten over verlening van incidentele prestatiesubsidies van € 150.000,-- en meer geen besluit nemen dan nadat provinciale staten hun wensen en bedenkingen ter zake ter kennis van gedeputeerde staten hebben kunnen brengen.

4.   Gedeputeerde staten kunnen de bevoegdheden als bedoeld in het tweede en derde lid mandateren aan organisaties en bestuursorganen werkzaam op het desbetreffende beleidsterrein.

5.   Gedeputeerde staten publiceren eenmaal in de 4 jaar een verslag over de uitvoering van deze verordening, zoals bedoeld in artikel 4:24 van de wet.

Artikel 4, Subsidieplafond

1.   Gedeputeerde staten kunnen jaarlijks een subsidieplafond instellen voor bepaalde subsidies, dan wel categorieën van subsidies.

2.   Gedeputeerde staten maken tijdig bekend, op welke wijze de per activiteit beschikbare subsidie wordt verdeeld ingeval van overschrijding van het subsidieplafond.

Artikel 5, Begrotingsvoorbehoud

Voor zover een subsidie wordt verstrekt ten laste van een provinciale begroting waarvoor koninklijke goedkeuring is vereist, als bedoeld in artikel 207 van de Provinciewet, en deze nog niet is verkregen, wordt deze verleend onder de voorwaarde dat deze goedkeuring wordt verkregen.

Artikel 6, Categoriebepaling

1.   Gedeputeerde staten beslissen of een subsidieaanvraag een prestatiesubsidie of een waarderingssubsidie betreft en of de aanvraag betrekking heeft op in de tijd beperkte activiteiten, dan wel een subsidiejaar en geven dit aan in de subsidiebeschikking.

2.   Voor een activiteit kan slechts 1 categorie subsidie op grond van deze verordening of bijzondere subsidieregelingen worden verstrekt in dezelfde periode.

Artikel 7, BTW

Niet subsidiabel is in ieder geval de BTW als onderdeel van de kosten van activiteiten, als de BTW voor de aanvrager van een subsidie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds, de Wet op de omzetbelasting 1968 of op grond van enige andere voorziening kan worden teruggevorderd of verrekend.

Artikel 8, Algemene criteria

1.   Subsidie kan slechts worden verstrekt wanneer de aanvrager voldoet aan de criteria gesteld bij of krachtens deze verordening en, in geval er beleidsregels gelden, wanneer tevens voldaan wordt aan de bepalingen in die regels.

2.   Subsidie kan slechts worden verstrekt indien:

a.   de behoefte aan de activiteit is aangetoond;

b.   de activiteit past binnen de beleidsdoelstellingen van de provincie;

c.   een zodanige werkwijze wordt toegepast dat redelijkerwijs mag worden verwacht dat de beoogde doelstellingen kunnen worden bereikt:

d.   uit het subsidieverzoek blijkt dat de gevraagde subsidie noodzakelijk is om de activiteit uit te voeren.

Artikel 9, Algemene weigeringsgronden Awb

1.   Een aanvraag tot het verlenen van subsidie wordt geweigerd indien door verstrekking het subsidieplafond wordt overschreden.

2.   De subsidieverlening kan in ieder geval worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

a.   de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvonden;

b.   de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

c.   de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden baten en lasten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

3.   De subsidieverlening kan voorts in ieder geval worden geweigerd indien:

a.   de te subsidiëren activiteiten reeds zijn gestart;

b.   de aanvrager in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op een aanvraag zou hebben geleid;

c.   de aanvrager failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 10, Weigeringsgronden provincie Drenthe

1.   De aanvraag tot het verlenen van een subsidie wordt geweigerd indien:

a.   niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 8;

b.   de te verstrekken subsidie minder zou bedragen dan € 1.000,--;

c.   de subsidie een steunmaatregel vormt in de zin van artikel 87, eerste lid van het EG-verdrag, die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

2.   De aanvraag tot het verlenen van een subsidie kan worden geweigerd indien het voornemen tot verlening van subsidie op grond van de artikelen 87, 88 of 89 van het EG-verdrag ter goedkeuring bij de Europese Commissie wordt of moet worden gemeld.

Artikel 11, Prioriteit

Indien een subsidieplafond dreigt te worden overschreden geven gedeputeerde staten, onverminderd het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2, 9 en 10, bij de verdeling van de beschikbare bedragen die aanvragen voorrang, die vergeleken met andere aanvragen naar verwachting:

a.   van meer belang zijn voor het provinciaal beleid, en

b.   meer zullen bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 12, Administratieve verplichtingen voor de subsidieontvanger

1.   Gedeputeerde staten kunnen aan een subsidiebeschikking voorwaarden en verplichtingen verbinden.

2.   Deze kunnen onder meer verplichtingen bevatten met betrekking tot de verwezenlijking van het doel van de subsidie.

3.   Verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie kunnen aan de beschikking worden verbonden indien en voor zover deze betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde

activiteit wordt verricht.

4.   Indien door of namens de subsidieontvanger publicaties worden gedaan of openbaar kennis wordt gegeven van de gesubsidieerde activiteiten, kunnen gedeputeerde staten aan de subsidie de verplichting verbinden dat daarbij wordt vermeld dat de activiteit met subsidie van de provincie Drenthe is of wordt gerealiseerd.

5.   De subsidieontvanger stelt gedeputeerde staten onverwijld op de hoogte van het ontbinden van de rechtspersoon, het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van surseance van betaling of het op hem van toepassing zijn van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.

6.   De subsidieontvanger voert een zodanig ingerichte administratie dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde bezittingen en schulden, alsmede de baten en lasten kunnen worden nagegaan.

7.   De subsidieontvanger dient medewerking te verlenen aan een door of vanwege gedeputeerde staten gevorderde controle van de administratie of een ander onderzoek naar gegevens die in het kader van de subsidieverstrekking van belang geacht kunnen worden. Hij verleent daartoe inzage in zijn administratie en verstrekt de inlichtingen die voor de beoordeling van de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de besteding van de subsidie, dan wel anderszins van belang kunnen zijn.

8.   Gedeputeerde staten kunnen ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel nadere regels stellen.

Artikel 13, Mogelijkheid voor meerdere subsidieaanvragen

1.   Gedeputeerde staten kunnen ervoor kiezen meerdere (potentiële) subsidieaanvragers uit te nodigen om een subsidieaanvraag in te dienen.

2.   Indien gedeputeerde staten van de mogelijkheid bedoeld in het eerste lid gebruik willen maken, stellen zij daartoe regels op indien het een (openbare) aanbestedingsprocedure betreft. In deze procedure kan afgeweken worden van de bepalingen, zoals beschreven in dit hoofdstuk.

HOOFDSTUK 2, PRESTATIESUBSIDIES

Artikel 14, Inleidende bepaling

Gedeputeerde staten kunnen een prestatiesubsidie verlenen voor de looptijd van

activiteiten of voor een boekjaar.

Afdeling 2.1, Per boekjaar te verstrekken prestatiesubsidies

Artikel 15, Rechtspersoonlijkheid

1.   Alleen rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid kunnen in aanmerking komen voor op grond van deze afdeling te verstrekken subsidies.

2.   Gedeputeerde staten kunnen in bijzondere gevallen subsidie op grond van deze afdeling verstrekken aan rechtspersonen die geen volledige rechtsbevoegdheid bezitten of aan natuurlijke personen.

Artikel 16, Meerjarige subsidies

1.   Met toestemming van provinciale staten kunnen gedeputeerde staten voor een langer tijdvak dan 1 jaar, maar niet langer dan 3 jaar, subsidie verstrekken.

2.   Provinciale staten kunnen criteria vaststellen voor de gevallen dat gedeputeerde staten gebruik willen maken van de mogelijkheid zoals in het eerste lid genoemd.

3.   Indien van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, wordt in de subsidiebeschikking aangegeven op welk bedrag de subsidieaanvrager voor ieder jaar aanspraak kan maken, dan wel op welke wijze het toegekende bedrag jaarlijks geïndexeerd wordt.

Artikel 17, Subsidieaanvraag

1.   Een aanvraag voor een prestatiesubsidie per boekjaar wordt ingediend voor 1 september van het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar schriftelijk bij gedeputeerde staten ingediend.

2.   Gedeputeerde staten kunnen bepalen dat de aanvraag eerder moet worden ingediend.

Artikel 18, Inhoud subsidieaanvraag

1.   Bij de indiening van de aanvraag worden in ieder geval overgelegd:

a.   een activiteitenplan dat inzicht geeft in de nagestreefde doelstellingen en de te verrichten prestaties en dat tevens de relatie met het provinciaal beleid aangeeft;

b.   een begroting, omvattende een overzicht van alle voor het boekjaar geraamde baten en lasten. Voor zover betrekking hebbend op de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, worden de baten en lasten gespecificeerd per activiteit of cluster van activiteiten en geeft de begroting een (globale) vergelijking aan met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde baten en lasten van het jaar voorafgaand aan het lopende boekjaar.

c.   een plan, waarin aangegeven wordt welke voorzieningen of reserves de subsidieaanvrager meent te moeten vormen, voor welke doeleinden deze moeten dienen en tot welk bedrag hij deze wenst te vormen;

d.   de balans per einddatum van het voorafgaande boekjaar met toelichting;

e.   indien de subsidieaanvrager geregistreerd staat als rechtspersoon, de statuten of reglementen, alsmede een bewijs van inschrijving in het Handelsregister. Wanneer in het voorgaande jaar een provinciale subsidie werd verstrekt, vervalt deze verplichting, tenzij de statuten of reglementen intussen wijziging hebben ondergaan.

2.   Voor zover de subsidieaanvrager voor dezelfde (of vergelijkbare) activiteiten tevens subsidie, respectievelijk een financiële bijdrage, heeft aangevraagd bij een of meer andere bestuursorganen, respectievelijk private organisaties, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

3.   Gedeputeerde staten kunnen modellen en richtlijnen vaststellen voor de bescheiden, zoals bedoeld in het eerste lid.

4.   Gedeputeerde staten kunnen in bijzondere omstandigheden te hunner beoordeling van het in dit artikel gestelde afwijken en kunnen ook andere dan in het tweede lid genoemde gegevens vragen, teneinde de subsidieaanvraag te kunnen toetsen.

5.   Indien niet alle gegevens bedoeld in het eerste en tweede lid bij de aanvraag zijn overgelegd of niet is voldaan aan het verstrekken van nadere gegevens op grond van het vierde lid, kunnen gedeputeerde staten gebruikmaken van de in artikel 4:5 van de wet bedoelde bevoegdheid om de aanvraag niet in behandeling te nemen.

Artikel 19, Overleg

Gedeputeerde staten kunnen in overleg treden met de subsidieaanvrager, teneinde tot overeenstemming te komen omtrent de gewenste prestaties, over de wijze waarop de realisatie daarvan wordt getoetst, over de omvang van de subsidie, dan wel de wijze waarop de subsidie wordt vastgesteld en de overige subsidieverplichtingen.

Artikel 20, Subsidieverlening

1.   De beschikking tot subsidieverlening wordt gegeven uiterlijk 31 december van het jaar, voorafgaand aan het subsidiejaar.

2.   Wanneer in bijzondere gevallen van het eerste lid wordt afgeweken, wordt de aanvrager hiervan gemotiveerd vóór het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn op de hoogte gesteld.

3.   In de beschikking tot subsidieverlening wordt aangegeven welk bedrag voor welke activiteit(en) wordt verleend, voor welk tijdvak en met welke verplichtingen, alsmede op welke wijze en naar welke maatstaven de vaststelling plaatsvindt.

4.   Gedeputeerde staten kunnen bepalen dat de subsidieontvanger de toestemming van gedeputeerde staten nodig heeft voor het vaststellen of het wijzigen van tarieven voor door de subsidieontvanger in de gewone uitoefening van zijn gesubsidieerde activiteiten te verrichten prestaties.

Artikel 21, Uitbetaling

1.   In de beschikking tot subsidieverlening wordt aangegeven op welke wijze tot uitbetaling van de subsidie zal worden overgegaan of voorschotten worden gegeven.

2.   Gedeputeerde staten kunnen voorschotten verlenen tot maximaal 100% van het verleende subsidiebedrag.

Artikel 22, Tussentijds verslag

1.   Indien gedurende het subsidiejaar blijkt dat de te verrichten activiteiten dreigen niet plaats te zullen vinden dan wel de te leveren prestaties vermoedelijk niet zullen worden behaald, doet de subsidieontvanger daarvan onmiddellijk mededeling aan gedeputeerde staten, onder vermelding van oorzaak en genomen dan wel te nemen maatregelen om alsnog te voldoen aan de prestatieverplichtingen.

2.   Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kunnen gedeputeerde staten bij de subsidieverlening bepalen dat de subsidieontvanger tussentijds verslag uitbrengt van de voortgang van de activiteiten en de financiën ten opzichte van de planning en begroting.

3.   Een tussentijds verslag wordt in ieder geval uitgebracht bij subsidies van € 200.000,-- en meer.

Artikel 23, Aanvraag subsidievaststelling

1.   Een aanvraag tot subsidievaststelling wordt samen met een financieel verslag, een activiteitenverslag en een verantwoording van de overige subsidieverplichtingen uiterlijk 1 mei van het jaar volgend op het subsidiejaar schriftelijk bij gedeputeerde staten ingediend.

2.   Gedeputeerde staten kunnen bepalen dat de in het eerste lid bedoelde stukken worden ingediend uiterlijk 1 april van het jaar volgend op het subsidiejaar.

3.   Het financiële verslag, als bedoeld in het eerste lid omvat de balans en de exploitatierekening, conform artikel 4:76, tweede, derde, vierde en vijfde lid van de wet, waarbij dezelfde indeling wordt gehanteerd als in de begroting.

4.   Op het activiteitenverslag, als bedoeld in het eerste lid, is artikel 4:80 van de wet van overeenkomstige toepassing.

5.   Indien de subsidieontvanger op jaarbasis een subsidie van € 50.000,-- of meer ontvangt, dient het financiële verslag voorzien te zijn van een getrouwheidsverklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 4:78 van de wet is van overeenkomstige toepassing.

6.   In naar hun oordeel bijzondere gevallen kunnen gedeputeerde staten bepalen dat het financiële verslag voorzien dient te zijn van de in het vorige lid bedoelde getrouwheidsverklaring, indien de subsidieontvanger op jaarbasis een subsidie van minder dan € 50.000,-- ontvangt.

7.   Bij de subsidieverlening kunnen gedeputeerde staten bepalen dat de aanvrager tevens een accountantsverklaring overlegt over de naleving van aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 24, Subsidievaststelling

Gedeputeerde staten stellen de subsidie vast binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 25, Controle

1.   Gedeputeerde staten zijn bevoegd controle uit te oefenen op de getrouwheid van de in de artikelen 22 en 23 bedoelde verslagen.

2.   De subsidieontvanger is verplicht door gedeputeerde staten aangewezen ambtenaren of toezichthouders inzage te geven in zijn boeken en andere zakelijke bescheiden en deze desgewenst te verstrekken en toegang te verlenen tot zijn gebouwen, voor zover de in het eerste lid genoemde controle dat vereist.

Artikel 26, Verplichte melding

1.   De subsidieontvanger is verplicht gedeputeerde staten melding te doen van:

a.   het oprichten van, dan wel deelnemen, in een rechtspersoon;

b.   het wijzigen van de statuten;

c.   het aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidieontvanger zich verbindt tot zekerheidsstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

d.   het aangaan van overeenkomsten gericht op het verstrekken van geldleningen;

e.   het cederen of het in zekerheid overdragen van geldvorderingen;

f.    het om niet ter beschikking stellen van middelen aan derden.

2.   Indien gedeputeerde staten van oordeel zijn dat het gemelde feit als bedoeld in het eerste lid, realisering van de met de subsidieontvanger overeengekomen prestaties in belangrijke mate in de weg staat, kunnen zij gebruikmaken van de mogelijkheden die de wet biedt in artikel 4:48 om de subsidieverlening ten nadele van de subsidieontvanger te wijzigen of in te trekken.

3.   Op de in het vorige lid bedoelde beslissing van gedeputeerde staten is artikel 4:71, tweede, derde en vierde lid, van de wet van toepassing.

Artikel 27, Verzekerde risico¿s

De subsidieontvanger dient er zorg voor te dragen dat hij in voldoende mate verzekerd is tegen de in het maatschappelijk verkeer gangbare risico's.

Artikel 28, Vergoedingen op basis van artikel 4:41 van de wet

1.   In gevallen als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de wet is de subsidieontvanger aan het provinciebestuur een vergoeding voor vermogensvorming verschuldigd.

2.   De vergoeding, als bedoeld in het eerste lid, wordt berekend naar rato van een gebruikelijke afschrijvingstermijn.

3.   Bij de verdeling van het liquidatiesaldo bedraagt de hoogte van de vergoeding als bedoeld in artikel 4:41, onderdeel e, van de wet, de in het jaar van liquidatie en de daaraan voorafgaande 3 subsidiejaren ontvangen subsidiebedragen van de provincie naar rato van het aandeel van de provinciale subsidie in het totaal aan baten van de aanvrager, indien en voor zover het saldo van de liquidatierekening dat toelaat.

4.   De vergoeding, bedoeld in het derde lid, is bij wijze van uitzondering niet verschuldigd, indien aan het liquidatiesaldo, na goedkeuring van gedeputeerde staten, een bestemming wordt gegeven die naar hun mening overeenkomt met die doelstellingen en werkzaamheden van de aanvrager, die het provinciebestuur met de subsidieverlening heeft willen steunen.

Afdeling 2.2, Incidentele prestatiesubsidies

Artikel 29, Aanvragers

Subsidies te verstrekken op grond van deze afdeling, kunnen worden aangevraagd door rechtspersonen en natuurlijke personen.

Artikel 30, Indieningstermijn aanvraag

Tenzij gedeputeerde staten anders bepalen, wordt een aanvraag voor een incidentele prestatiesubsidie uiterlijk 8 weken voordat de activiteit een aanvang neemt schriftelijk bij hen ingediend.

Artikel 31, Subsidieaanvraag

1.   De aanvrager van een incidentele prestatiesubsidie overlegt bij de aanvraag in ieder geval:

a.   een activiteitenplan dat inzicht geeft in de nagestreefde doelstellingen en de te verrichten prestaties en dat tevens de relatie met het provinciaal beleid aangeeft, alsmede de hoogte van de gevraagde subsidie en de onderbouwing daarvan gespecificeerd per activiteit of cluster van activiteiten;

b.   voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie word gevraagd: een begroting, omvattende een overzicht van de geraamde baten en lasten, voor zover betrekking hebbend op de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en waarbij de baten en lasten gespecificeerd zijn per activiteit of cluster van activiteiten.

2.   Gedeputeerde staten kunnen bepalen dat een rechtspersoon die voor de eerste keer subsidie aanvraagt behalve de in het eerste lid bedoelde gegevens tevens de volgende stukken overlegt:

a.   de statuten of reglementen

b.   een financieel verslag of de jaarrekening als bedoeld in artikel 2:361 van het Burgerlijk Wetboek van het vorige boekjaar

3.   Voor zover de subsidieaanvrager voor dezelfde (of vergelijkbare) activiteiten tevens subsidie, respectievelijk een financiële bijdrage, heeft aangevraagd bij een of meer andere bestuursorganen, respectievelijk private organisaties, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

4.   Gedeputeerde staten kunnen bepalen dat naast de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens aanvullende gegevens moeten worden overgelegd.

5.   Gedeputeerde staten kunnen modellen en richtlijnen vaststellen voor de bescheiden, zoals bedoeld in het eerste lid.

Artikel 32, Subsidieverlening

1.   Tenzij door hen bij beleidsregel anders bepaald beslissen gedeputeerde staten binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag om een incidentele prestatiesubsidie.

2.   In de subsidiebeschikking wordt aangegeven welk bedrag voor welke activiteit(en) wordt verleend en met welke verplichtingen. De beschikking geeft tevens aan op welke wijze en naar welke maatstaven de vaststelling plaatsvindt.

3.   Indien het bedrag van de subsidie niet afhankelijk is van de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd kunnen gedeputeerde staten bepalen dat de subsidieontvanger een eventueel positief exploitatieresultaat besteedt in het verlengde van het doel waarvoor subsidie wordt verleend.

Artikel 33, Betaling

Gedeputeerde staten kunnen de subsidieontvanger voorschotten verlenen tot maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag

Artikel 34, Tussentijds verslag

Het bepaalde in artikel 22 is overeenkomstig van toepassing.

Artikel 35, Vaststelling

1.   Binnen 13 weken na de realisering van de gesubsidieerde activiteit dient de aanvrager bij gedeputeerde staten een aanvraag tot subsidievaststelling in.

2.   De aanvrager overlegt bij de aanvraag een activiteitenverslag en een financieel verslag en een verantwoording van de overige subsidieverplichtingen

3.   Het financiële verslag behelst:

a.   bij een subsidie van € 10.000,-- of minder een door de aanvrager ondertekende verklaring dat de prestaties daadwerkelijk zijn gerealiseerd en de verleende subsidie daaraan is besteed;

b.   bij een subsidie van meer dan € 10.000,--, doch minder dan € 50.000,-- een door de subsidieontvanger vastgestelde rekening met toelichting die betrekking heeft op de prestaties, waaruit de met de uitvoering gemoeide bedragen afzonderlijk blijken alsmede een door de aanvrager ondertekende verklaring, dat de bedragen aan rechthebbenden zijn betaald;

c.   bij een subsidie van € 50.000,-- of meer moet de onder b bedoelde rekening vergezeld gaan van een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

4.   Gedeputeerde staten kunnen bij de subsidieverlening, in het belang van de controle op een rechtmatige en een doelmatige besteding van de subsidie, nadere eisen stellen en bepalen dat, in aanvulling op het derde lid, overige bescheiden worden overgelegd.

5.   Gedeputeerde staten kunnen bij de subsidieverlening bepalen dat een goedkeurende verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt overgelegd indien de verleende subsidie minder bedraagt dan € 50.000,--.

6.   Bij de subsidieverlening kunnen gedeputeerde staten bepalen dat de aanvrager tevens een accountantsverklaring overlegt over de naleving van aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 36, Exploitatieoverschot

Voor zover het exploitatieresultaat bepalend is voor het bedrag van de subsidie en de activiteiten meer opbrengsten genereren dan wel de kosten daarvan lager zijn dan begroot, wordt de subsidie naar rato lager vastgesteld.

HOOFDSTUK 3, WAARDERINGSSUBSIDIES

Artikel 37, Inleidende bepaling

1.   Gedeputeerde staten kunnen een waarderingssubsidie verlenen voor de looptijd van activiteiten of voor een boek- of subsidiejaar.

2.   Een waarderingsubsidie voor een boek- of subsidiejaar jaar wordt alleen verstrekt aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid.

3.   Gedeputeerde staten kunnen in bijzondere gevallen een subsidie als bedoeld in het tweede lid verstrekken aan rechtspersonen die geen volledige rechtsbevoegdheid bezitten of aan natuurlijke personen.

Afdeling 3.1, Waarderingssubsidies per boekjaar

Artikel 38, Subsidieaanvraag

1.   Tenzij door gedeputeerde staten anders bepaalt, wordt een aanvraag voor een waarderingssubsidie per boekjaar ingediend uiterlijk 1 september van het jaar voorafgaand aan het jaar ten behoeve waarvan subsidie wordt gevraagd schriftelijk bij hen ingediend.

2.   Bij de indiening van de aanvraag worden in ieder geval overgelegd:

a.   een summier activiteitenoverzicht;

b.   een begroting omvattende een overzicht van alle voor het boekjaar geraamde baten en lasten, voor zover betrekking hebbend op de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd;

c.   de balans van het voorgaande jaar met toelichting.

3.   De leden 2 tot en met 5 van artikel 18 zijn overeenkomstig van toepassing.

Artikel 39, Directe subsidievaststelling

1.   De beschikking inzake directe subsidievaststelling wordt gegeven uiterlijk

31 december van het jaar, voorafgaand aan het subsidiejaar.

2.   Wanneer in bijzondere gevallen van het eerste lid wordt afgeweken, wordt de aanvrager hiervan gemotiveerd voor het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn op de hoogte gesteld.

3.   In de subsidiebeschikking wordt aangegeven op welke wijze de subsidie wordt uitbetaald.

Artikel 40, Verslag

1.   Gedeputeerde staten kunnen in de subsidiebeschikking bepalen dat de subsidieontvanger uiterlijk 1 mei volgend op het subsidiejaar een summier verslag uitbrengt over de besteding van de subsidie.

2.   Gedeputeerde staten kunnen bepalen dat het in het eerste lid bedoelde verslag wordt ingediend uiterlijk 1 april.

Afdeling 3.2, Incidentele waarderingssubsidies

Artikel 41, Inleidende bepaling

Incidentele waarderingssubsidies kunnen worden aangevraagd door rechtspersonen en natuurlijke personen.

Artikel 42, Subsidieaanvraag

1.   Tenzij door gedeputeerde staten anders bepaald wordt een aanvraag voor een incidentele waarderingssubsidie ingediend uiterlijk 8 weken voordat de activiteit een aanvang neemt.

2.   Bij de aanvraag worden in ieder geval overgelegd de in artikel 38, tweede lid, sub a en b, genoemde gegevens.

3.   De leden 2 tot en met 5 van artikel 18 zijn overeenkomstig van toepassing.

Artikel 43, Directe subsidievaststelling

1.   Tenzij door gedeputeerde staten anders bepaald wordt de beschikking inzake directe vaststelling gegeven binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

2.   De beschikking vermeldt welk bedrag voor welke activiteiten wordt verstrekt en met welke verplichtingen.

3.   De beschikking vermeldt op welke wijze de subsidie zal worden betaald.

Artikel 44, Verslag

Gedeputeerde staten kunnen in de subsidiebeschikking bepalen dat de subsidieontvanger uiterlijk binnen een door hen te stellen termijn na voltooiing van de activiteiten een summier schriftelijk verslag of een financieel verslag uitbrengt over de besteding van de subsidie.

HOOFDSTUK 4, SLOTBEPALINGEN

Artikel 45

Gedeputeerde staten kunnen de bepalingen bij of krachtens deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing naar hun oordeel tot onbillijkheden of bijzondere hardheden zou leiden.

Artikel 46

Bij twijfel over de uitleg van deze verordening of in de gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslissen gedeputeerde staten.

Artikel 47

Tot de eerstvolgende intrekking van een door provinciale staten vastgestelde bijzondere subsidieverordening en de vervanging daarvan door een door gedeputeerde staten vastgestelde beleidsregel wordt in deze verordening met beleidsregels gelijkgesteld: door provinciale staten vastgestelde bijzondere subsidieverordeningen.

Artikel 48

Op de tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening verstrekte subsidies die niet voor die datum zijn vastgesteld, blijft de Algemene subsidieverordening 2004 van toepassing.

Artikel 49

Deze verordening kan worden aangehaald als Algemene subsidieverordening Drenthe 2007 en zij treedt inwerking op de dag na bekendmaking in het Provinciaal blad.

Toelichting

TOELICHTING OP DE ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING DRENTHE 2007

Wettelijke basis

Een belangrijk uitgangspunt van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is dat subsidieverstrekking slechts mogelijk is als daaraan een wettelijk voorschrift ten grondslag ligt waarin wordt bepaald welke activiteiten subsidiabel zijn. Voor de provincie Drenthe is dit de ASV.

De Awb en deze verordening bieden samen derhalve de basis voor subsidieverstrekking. In aanvulling daarop kunnen door gedeputeerde staten beleidsregels worden vastgesteld.

Deregulering

De verordening geeft één in principe alles omvattende algemene subsidieregeling. De laatste jaren zijn in het kader van deregulering op met name de beleidsterreinen cultuur, welzijn en zorg al vele bijzondere subsidieverordeningen ingetrokken en vervangen door beleidsregels van gedeputeerde staten.

De ASV wordt op deze manier uitgewerkt naar door gedeputeerde staten vast te stellen nadere regels waarbij zoveel mogelijk sprake zal van dereguleringsuitgangspunten en vermindering van administratieve lasten. Niets regelen waar het niet nodig is en waar wel nodig: zoveel mogelijk beleidsterreinen bundelen. Op terreinen waar op basis van rijkswetgeving een specifieke verordening is voorgeschreven (zoals jeugdzorg en stedelijke vernieuwing) wordt een praktische werkwijze bereikt door in de Algemene subsidieverordening in delegatie van verordende bevoegdheid aan gedeputeerde staten te voorzien.

Bevoegdheidsverdeling

In de ASV zijn gedeputeerde staten belast met de uitvoering, uiteraard binnen de door provinciale staten vastgestelde inhoudelijke en financiële kaders. Een en ander is in overeenstemming met de dualiseringsgedachte.

Relatie met het EG-verdrag (steunmaatregelen)

Het verlenen van staatssteun (overheidssteun) is in beginsel verboden. Er is sprake van staatssteun als aan alle voorwaarden van artikel 87, eerste lid, van het EG-verdrag is voldaan: een overheid heeft een financieel voordeel aan een bepaalde onderneming toegekend die deze niet onder normale marktomstandigheden zou hebben gekregen en daarmee wordt de concurrentie vervalst en het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig beïnvloed. Om een steunmaatregel wel te kunnen uitvoeren moet deze, op een aantal uitzonderingen na, vooraf worden gemeld bij de Europese Commissie.

De de minimis-regel is een van de uitzonderingen. Er is geen sprake van staatssteun maar van de minimis-steun indien het totale bedrag van de minimis-steun aan een onderneming niet hoger is dan € 200.000,-- over een periode van 3 jaar. Onder deze grens gaat de Europese Commissie ervan uit dat de mededinging niet wordt vervalst en is geen sprake van niet toegestane staatssteun. Als "onderneming" wordt beschouwd iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent, dat wil zeggen goederen of diensten op een bepaalde markt aanbiedt. Het plafond van € 200.000,-- geldt voor het totaal van alle als de minimis bestempelde bedragen die een onderneming heeft ontvangen, van welke overheid dan ook, gedurende de voorafgaande 3 jaar.

Er is nog een aantal andere uitzonderingen. Ten eerste vermeldt het EG-verdrag zelf een aantal gevallen waarin de steun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt (artikel 87, tweede lid).

Ten tweede zijn er in EG-verordeningen een aantal vrijstellingen opgenomen, bijvoorbeeld ten behoeve van het MKB. In die gevallen moet van de steunverlening wel kennis gegeven worden aan de commissie.

Ten derde kan er sprake zijn van een vrijstellingskader, bijvoorbeeld als de subsidieverlening geschiedt in het kader van de financiering van een "dienst van algemeen economisch belang" als bedoeld in artikel 86, tweede lid, van het EG-verdrag.

Indien geen van de uitzonderingen van toepassing is, moet de voorgenomen subsidieverlening aangemeld worden bij de Europese Commissie. Het gevolg voor het subsidieproces is dat er een "stand still" intreedt van minimaal enkele maanden tot het moment waarop de commissie de steun (al dan niet fictief) heeft goedgekeurd. Tegen de beslissing van de commissie naar aanleiding van de aanmelding staat voor een natuurlijk of rechtspersoon die rechtstreeks en individueel door de beschikking geraakt wordt (de aanvrager of bijvoorbeeld een concurrerende onderneming, maar ook de provincie zelf) beroep open bij het Gerecht van Eerste Aanleg en voor de lidstaat bij het Europese Hof van Justitie. Beide instanties zijn gevestigd te Luxemburg.

Sturing vanuit de provincie

Gelet op het niet optimaal werkend subsidiesysteem werd eind 2004 besloten tot de invoering van een nieuwe Algemene subsidieverordening na een analyse van het Drentse subsidiesysteem*. Hierin werden de volgende sturingsmodellen opgenomen.

*     Drs. G.W.M. van Vugt MPA (Public Consultancy, rapport Effectiever sturen met subsidies in Drenthe, Tilburg, 29 augustus 2003.

1.   Prestatiemodel

Kenmerken sturing

-     Wederzijdse beïnvloeding door provincie en uitvoeringsorganisaties

-     Amper gericht op bedrijfsvoering

-     Vooral gericht op output en/of de resultaten

-     Beperkte marktverhoudingen (zowel exclusieve relatie als beperkt offreren)

2.   Aanbestedingsmodel

Kenmerken sturing

-     Marktregulering

-     Niet gericht op bedrijfsvoering

-     Alleen gericht op output en/of resultaten

-     Open marktverhoudingen: volledige mededinging

3.   Non-interventiemodel

Kenmerken sturing

-     Bottom up

-     Niet gericht op bedrijfsvoering

-     Niet gericht op beïnvloeding aard en inhoud van de activiteiten

-     Exclusieve relatie voor vergelijkbare (vrijwilligers)organisaties

4.   Directief model

Kenmerken sturing

-     Top down

-     Zeer gericht op bedrijfsvoering

-     Ook gericht op activiteiten en output

-     Exclusieve subsidierelatie

Het directief model is slechts gedeeltelijk in de ASV opgenomen voor de verlening van incidentele prestatiesubsidies. 

Het aansturen met een prestatiesubsidie

De meeste bepalingen in de verordening gaan over de prestatiesubsidie.

Met deze keuze van de provincie voor het prestatiemodel (met daarbinnen de mogelijkheid van aanbesteding) als instrument voor het verlenen van de jaarlijks aan de instellingen te verlenen subsidies en de incidentele subsidies, geeft de provincie aan meer te willen sturen op de inhoud. Daarvoor is nodig dat er duidelijke liefst meet-bare doelen door de politiek worden vastgesteld. Bij sterke sturing op de inhoud weet de uitvoerende organisatie precies wat er bereikt moet worden: welke prestaties en welk resultaat. Hiervoor moet de provincie inzicht hebben in de wensen en behoeften van de afnemers van de diensten en de achterliggende problematiek en duidelijkheid scheppen over welke vraag in het beleid zal doorwerken. Dat kunnen ook eigen provinciale wensen zijn. Vervolgens zal de vraag (problematiek) zo specifiek en meetbaar mogelijk vertaald moeten worden in doelstellingen. Deze doelstellingen moeten worden opgenomen in de provinciale beleidsprogramma¿s en -regels. Een dergelijk vraaggericht beleid vergt dus de nodige inhoudelijke afwegingen door de provincie.

Omgekeerd is voor de subsidieontvanger een grote mate van vrijheid ten aanzien van de bedrijfsvoering nodig. Zij weten immers zelf het beste hoe zo efficiënt en

effectief mogelijk te werken. Voor de instellingen die een in principe jaarlijks terugkerend budget ontvangen betekent dit dat de provincie zich niet meer bezighoudt met personeels- en huisvestingsaangelegenheden.

De sturing met een prestatiesubsidie kan variëren in sturingskracht.

Dit kan variëren van:

-     een sturing op activiteiten (throughput)

-     een sturing op producten (output)

-     een sturing op resultaat bij de afnemer (resultaat)

Op grond van de ASV heeft de provincie de keuze om gedifferentieerd te sturen.

Deze differentiatie kan per prestatie of type uitvoeringsorganisatie verschillend zijn en leidt tot verschillende vormen van budgettering.

Activiteitenbudgettering (throughput)

Deze vorm zal gebruikt worden indien vooraf moeilijk in te schatten is welk resultaat bij de beoogde doelgroep bereikt kan worden. Alleen de inspanningen van een subsidieaanvrager en op basis daarvan de activiteiten worden gemeten en gesubsidieerd. Hierbij kunnen normen worden gesteld ten aanzien van aantallen. Over het resultaat van de inspanning kunnen dan geen afspraken worden gemaakt.

Voorbeeld van een activiteitenbudget

Onderwijs

-     het geven van oriëntatiecursussen                          € 40.000,--

-     nascholingsactiviteiten voor docenten                      € 10.000,--

De activiteiten moeten homogeen en eenduidig zijn: uren oriëntatiecursussen mogen niet bij uren nascholingsactiviteiten worden opgeteld. Er moet door de subsidieontvanger tijd worden geschreven zodat de activiteiten kunnen worden uitgedrukt in benodigde capaciteit, in het voorbeeld dus bijvoorbeeld de kosten per oriëntatiecursus.

Productenbudgettering (output)

Hier worden producten en diensten onderscheiden die het concrete resultaat zijn van de activiteiten. Er moet dus een duidelijk aanwijsbare product zijn.

Voorbeeld van een productenbudget

Onderwijs

-     5 oriëntatiecursussen van elk € 8.000,--                   € 40.000,--

-     20 docenten nascholingsactiviteiten elk à € 500,--     € 10.000,--

De benodigde kosten worden toegerekend naar de producten (output-eenheden). Niet alleen de directe kosten worden aan het product toegerekend maar ook de indirecte kosten (overhead). Dit kosteninzicht is nodig om de prijs/kwantiteitverhouding transparant(er) te maken. Subsidiëring vindt plaats voor het totaalaantal te realiseren producten (vast budget) of per eenheid product, zonder verrekening van meer of minder werk. De provincie zal dus met name toezien op de realisatie van de gemaakte afspraken.

Resultatenbudgettering

Het moeilijkst - en in de praktijk vaak niet haalbaar - is het relateren van het budget aan de beoogde gevolgen van de activiteiten. Vaak is het optreden van een resultaat niet eenduidig toe te schrijven aan de activiteiten en spelen allerlei andere invloeden mee. Lezen allochtone kinderen meer door het gesubsidieerde leesbevorderingsprogramma of door de ouders of beide? Om deze reden kan alleen tot resultaatbudgettering worden overgegaan als het behalen van het resultaat redelijkerwijs toegeschreven kan worden aan de activiteiten van de subsidieontvanger en er niet teveel externe factoren zijn. Vaak is dan een combinatie van de bovengenoemde 2 budgetteringen beter op zijn plaats.

Voorbeeld van een resultaatbudget

Onderwijs

-     aantal promovendi van universiteit: 10 à € 50.000,--      € 500.000,--

-     afstudeerders binnen 4 jaar: 200 à € 4.000,--                € 800.000,--

Omdat een sturing op producten een scherpere sturing is (wat leveren de activiteiten op) dan die op activiteiten (welke activiteiten worden verricht), is de sturing op producten de hoofdregel. Uitgangspunt is echter dat maatwerk wordt geleverd afhankelijk van beleidsdoelstellingen en de uitvoerende instelling

Verantwoording

Het prestatiemodel betekent dat de subsidieverstrekking wordt gestuurd op rendement. Daarbij hoort per definitie verantwoording achteraf. Uitgangspunt daarbij is dat de verantwoording zich richt op de geleverde prestaties en activiteiten en de manier waarop die aansluiten bij het provinciaal beleid. Dat kan ook omdat bij de subsidieverlening afspraken zijn gemaakt tussen subsidieontvanger en aanvrager over wat en waaraan de subsidieontvanger gaat bijdragen en wat zij daarvoor gaat doen. Daarbij wordt tevens bepaald waarover en hoe en wat de mate de mate van verantwoording achteraf moet zijn. De ASV biedt ruimte om flexibel en naar aanvrager gedifferentieerd om te kunnen gaan met het concretiseren van prestaties en daarmee de verantwoording achteraf. 

Incidentele prestatiesubsidie

Ook met aanvragers van incidentele subsidies uit de fondsen willen wij als hoofdregel prestatiegerichte afspraken maken. Wel is het bij de incidentele prestatiesubsidie mogelijk in meer of mindere mate te sturen op bedrijfsvoering en/of middelen. De eerste 2 jaar dat gewerkt is met de nieuwe ASV hebben geleerd dat het soms onvermijdelijk is om (ook) te sturen op de kosten van een activiteit. Dit doet zich bijvoorbeeld veel voor bij (co)financiering van activiteiten die vanwege het Rijk of een andere overheid of gemeenschappelijke regeling wel met kostensubsidie worden gestuurd. Ook zijn sommige activiteiten niet of nauwelijks in concreet meetbare prestaties uit te drukken. Voor dit soort gevallen regelt de ASV bij de incidentele prestatiesubsidie dat de provincie kan kiezen voor het toepassen van het directieve model. Verantwoording vindt dan plaats niet op geleverd rendement maar op gemaakte werkelijke kosten.

Waarderingssubsidies

De waarderingssubsidies passen prima binnen het non-interventie model, waarvan de kenmerken hiervoor genoemd zijn.

Van een waarderingssubsidies is sprake, indien de provincie niet inhoudelijk wil sturen en geen verwachting ten aanzien van de resultaten heeft. Het betreft in het algemeen kleine subsidies voor activiteiten en instellingen die de provincie graag wil ondersteunen of aanmoedigen. Deze subsidies worden direct vastgesteld. De procedure en verantwoording is licht. Het is wel mogelijk aan een waarderingssubsidie een lichte prestatie te verbinden.

Differentiatie en maatwerk

Duidelijk is dat door de grote verschillen in beleidsdoelen en tussen instellingen de aansturing vanuit de provincie maatwerk moet zijn. De gekozen sturing en de gemaakte afspraken hebben hun uitwerking in de eisen die zowel aan de provincie als aan de subsidieaanvragers worden gesteld.

Na de in 2005 uitgevoerde eerste evaluatie van de nieuwe ASV bleek dat de uitvoeringspraktijk hierop nog onvoldoende was ingericht. In 2007 zijn dan ook wijzigingen in de verordening zelf vastgesteld die meer recht doen aan de differentiatiemogelijk-heden.

Ook verschillende door gedeputeerde staten vastgestelde modelbrieven en formats voor aanvragers zijn aangepast om de in de evaluatie gesignaleerde overbureaucratisering tegen te gaan.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

-     Sub e en g

Van een waarderingssubsidie is sprake indien de provincie niet inhoudelijk wil sturen, noch wil afrekenen op resultaat. Het betreft in het algemeen kleine subsidies voor activiteiten of voor instellingen die de provincie graag wil aanmoedigen of ondersteunen. Deze subsidies worden direct vastgesteld dat wil zeggen zonder voorafgaande subsidieverlening. De formele vereisten zijn zeer licht, provincie noch aanvrager hoeft veel moeite te doen.

Wel kan ook bij een waarderingssubsidie de verplichting worden opgelegd om een prestatie te verrichten. Hierbij moet niet gedacht worden aan uitgewerkte prestatieafspraken maar aan prestaties als: een openbare voorstelling of optreden, cursussen voor kaderleden of iets dergelijks. Van deze mogelijkheid om toch een prestatie te verlangen kan gebruikgemaakt worden bij relatief kleine subsidies (enkele duizenden euro's) waarvoor de eisen van de incidentele prestatiesubsidie te strikt en te

bureaucratisch zouden zijn, daar waar de provincie de prestatie niet inhoudelijk wenst te sturen.

Artikel 2

De verordening is in principe van toepassing op het verstrekken van subsidies op alle provinciale beleidsterreinen. De nadere uitwerking van de activiteiten in beleidsregels wordt overgelaten aan gedeputeerde staten.

De ASV krijgt, zoals vermeld in het algemene deel van de toelichting, een doorvertaling naar door gedeputeerde staten vast te stellen nadere beleidsregels. Op termijn is het de bedoeling dat de talloze door provinciale staten vastgestelde bijzondere subsidieverordeningen worden vervangen door een beperkt aantal beleidsregels, wat leidt tot een overzichtelijk aantal wettelijke regels op het terrein van subsidiëring. Dit geeft een krachtige impuls aan de door provinciale staten gewenste deregulering en vermindering van administratieve lasten. De geldende bijzondere subsidieverordeningen blijven in afwachting hiervan op grond van de overgangsbepalingen en totdat ze zijn ingetrokken van kracht.

Op terreinen waar op basis van rijkswetgeving een specifieke verordening is voorgeschreven (zoals jeugdzorg) wordt een praktische werkwijze bereikt door in de ASV in delegatie van verordenende bevoegdheid aan gedeputeerde staten te voorzien.

Het derde lid geeft een mogelijkheid om de ASV geheel of gedeeltelijk buiten toepassing te verklaren.

In de oude ASV was ook al bepaald dat subsidies door gedeputeerde staten worden verleend. Ook in de nieuwe verordening zijn zij belast met de uitvoering, uiteraard binnen de door provinciale staten vastgestelde inhoudelijke en financiële kaders. Dit is in overeenstemming met de dualiseringsgedachte.

Met de regeling van het subsidieplafond wordt beoogd de vereisten van rechtszekerheid en begrotingsdiscipline met elkaar te verzoenen. Bij subsidiëring kan zich de situatie voordoen dat de beschikbare financiële middelen, bijvoorbeeld van een bepaalde begrotingspost, uitgeput zijn en weigering van de subsidie op grond van algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet goed mogelijk is.

Indien er een subsidieplafond is ingesteld en conform de vastgestelde inhoudelijke of financiële verdeelmaatstaven subsidies volledig zijn verdeeld (dat wil zeggen het plafond is bereikt), geldt het principe "op is op". Het facultatieve karakter van de regeling geeft gedeputeerde staten de ruimte per subsidiesoort te bepalen of de noodzaak voor het vaststellen van een subsidieplafond bestaat.

In Afdeling 4.2.2. van de wet zijn dwingende bepalingen opgenomen omtrent de instelling van het subsidieplafond.

De belangrijkste bepalingen zijn:

-     een subsidie wordt geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden (artikel 4:25, tweede lid);

-     bij de bekendmaking van het subsidieplafond wordt de wijze van verdeling vermeld (artikel 4:26, tweede lid);

-     het subsidieplafond wordt bekendgemaakt voor de aanvang van het tijdvak waarvoor het is vastgesteld (artikel 4:27, eerste lid).

Artikel 3

-     Derde lid

Sinds de Wet dualisering provinciebestuur geldt voor GS een actieve informatieplicht (artikel 1.67 Provinciewet). Bij vaststelling van de nieuwe algemene subsidieverordening van 2004 is in dat kader aan GS een relatief ruim mandaat verleend voor verlening van subsidies. Om PS in de gelegenheid te stellen met betrekking tot omvangrijke incidentele prestatiesubsidies toch op voorhand een oordeel uit te kunnen spreken, wordt voor dergelijke subsidies van € 150.000,-- en meer een voorhangprocedures geïntroduceerd.

Artikel 6

De bepaling in het tweede lid ziet toe op situaties waarin aanvragers, waarvan activiteiten al door de provincie worden gesubsidieerd, voor dezelfde activiteiten nogmaals een beroep doen op een subsidie in een andere categorie (bijvoorbeeld een incidentele prestatiesubsidie naast een prestatiesubsidie per boekjaar). Er kan slechts aanvullend subsidie worden verstrekt voor activiteiten die niet al uit anderen hoofde door de provincie worden gesubsidieerd.

-     Eerste lid, sub c

De de minimis-verklaring houdt verband met de Europese de minimis-regeling als opgenomen in de Verordening (EG) nummer 69/2001. Deze regeling houdt kort gezegd in dat steun die het bedrag van € 200.000,--, gerekend over een periode van 3 jaar, niet overschrijdt, niet aangemeld behoeft te worden bij de Europese Commissie. De de minimis-regeling werkt cumulatief, in die zin dat overheidssteun die de subsidieontvanger in de voorafgaande 3 jaar eventueel heeft ontvangen medebepalend is voor het al dan niet overschrijden van de drempel van € 200.000,--. Het gaat dan niet alleen om steun in de vorm van subsidies, maar ook om andere vormen van steun. Dit artikelonderdeel stelt de provincie in staat om na te gaan of in het geval van honorering van de voorliggende subsidieaanvraag de de minimis-drempel overschreden dreigt te worden. Als dit het geval is en er geen vrijstellingsregeling van toepassing is, moet de subsidie aangemeld worden bij de Europese Commissie (zie ook Algemene toelichting onder Relatie met het EG-verdrag (steunmaatregelen).

Artikel 11

Gedeputeerde staten mogen bij een beperkt budget altijd voorrang geven aan aanvragen die volgens hen beter passen in de provinciale doelstellingen. Dit artikel is alleen van toepassing indien aanvragen tegelijkertijd moeten worden ingediend. Indien de van toepassing zijnde beleidsregel bepaalt dat aanvragen op volgorde van binnenkomst worden behandeld geldt de regel: "Wie het eerst komt, die het eerst maalt".

Ook laat dit artikel onverlet de bij beleidsregel vastgestelde criteria en prioriteitstelling.

Artikel 12

Het tweede lid is noodzakelijk om aan de in de Awb vereiste wettelijke basis te voldoen en bepaalt dat de verplichtingen moeten strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Alleen die verplichtingen kunnen worden opgelegd die redelijkerwijs noodzakelijk en geschikt zijn om het met de subsidie nagestreefde doel te verwezenlijken.

Het derde lid legt ook de vereiste wettelijke basis en ziet op verplichtingen waarvan niet gezegd kan worden dat zij strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Met het opleggen van dergelijke verplichtingen moet terughoudend worden omgegaan omdat het niet gewenst is om beleidsdoelstellingen op deze manier te bewerkstellingen indien er geen verband is met de doelstelling van de subsidieregeling zelf. Het kan echter evenmin geheel worden uitgesloten.

Artikel 13

Naast de mogelijkheid waarbij slechts een aanvrager subsidie voor bepaalde activiteiten aanvraagt, zijn er mogelijkheden om meerdere aanbieders daartoe uit te nodigen. Dat kan door bij meerdere organisaties te vragen om een subsidieaanvraag te doen (feitelijk: bij meerdere instanties een "offerte" vragen) of via een (openbare) aanbestedingsprocedure.

Artikel 18

-     Eerste lid, sub a

Het activiteitenplan bevat een uiteenzetting van in meetbare termen geformuleerde activiteiten die de aanvrager aanbiedt en zal antwoord moeten geven of er voldoende garanties bestaan of de prestaties ook kunnen worden gerealiseerd.

Welke prestaties?

Prestaties kunnen worden gedefinieerd in termen van:

-     throughput: de activiteit (in enge zin), ofwel: de inspanning

-     output: de geleverde dienst of het product

-     bereik: aantal deelnemers, cliënten, gebruikers

-     resultaat: het directe gevolg van de dienst of product bij de gebruiker of het maatschappelijke gevolg ervan

In principe zou van elke activiteit/project of product/dienst aangegeven moeten worden wat de prestatie is in termen van voornoemde 4 aspecten.

Het is wel belangrijk welke prestatie(soort) het meest bepalend is voor het realiseren van de gevraagde prestatie. Dit is de producteenheid, waarop later de vaststelling van de subsidie gebaseerd is (hierop wordt "afgerekend"). Dit moet dan ook uitdrukkelijk in de subsidieverlening worden opgenomen.

-     Eerste lid, sub b

De in te dienen begroting volgt het gekozen sturingsniveau.

Bij prestaties die uitgedrukt worden in producten zal de begroting dus of opgesteld worden als een "echte" productbegroting, op het niveau van de producten en diensten of op het niveau van clusters van producten en diensten, zijnde het project-niveau. Meestal volstaat de laatste.

Bij de opstelling van de kosten en baten per (meestal) cluster van activiteiten/project, is een aantal mogelijkheden.

-     Integrale kostprijs: hierbij worden de belangrijkste kostensoorten (en baten) versleuteld naar          de projecten.

-     Kostprijsberekening via uurtarieven.

-     Mix van kostprijsberekening via uurtarieven (voor loonsom), met toerekening van overige kosten (materieel).

Enkele vuistregels

-     Geen gebruikmaken van kostprijsberekening via uurtarieven als de diverse producten een relatief hoog aandeel niet-personele kosten kennen (bijvoorbeeld > 20% à 30%) of deze kosten zeer ongelijk verdeeld zijn over de producten.

-     Geen gebruikmaken van kostprijsberekening via uurtarieven als het feitelijke uurtarief erg verschilt per product.

-     Bij de kostprijsberekening via uurtarieven moet de nettoproductiviteit bekend zijn.

-     Splits de kostensoorten niet teveel uit bij een integrale kostprijsberekening, meestal volstaat met: huisvestings-, personeels- en programmakosten, en bij baten: deelnemersbijdragen, bijdragen derden (andere opdrachtgevers) en overige baten.

-     Altijd onderscheid maken tussen directe kosten (en baten) en indirecte kosten (overhead).

Bij prestaties die uitgedrukt worden in te verrichten activiteiten wordt subsidie verleend is niet het resultaat maar het werkproces (throughput) voorwerp van subsidie. Het is niet uit te drukken in eenheden product, zodat er geen afspraken worden gemaakt ten aanzien van prestaties en resultaten. De subsidieontvanger is gehouden tot het uitvoeren van de activiteiten, maar wordt niet afgerekend op het resultaat hiervan. Dit type subsidie is afhankelijk van de mogelijkheden om activiteiten duidelijk en verifieerbaar te formuleren. Dit kan gestalte krijgen in de vorm van afgeronde werkplannen, waarbij een prijs voor de activiteiten moet worden bepaald, bijvoorbeeld aan de hand van beschikbare uren. Inzicht in de activiteitenprijs kan worden verkregen via een kostenverdeelstaat.

Bij product- en activiteitensubsidies mag onbeperkt tussen kostensoorten geschoven worden, zolang dit geen gevolgen heeft voor de prijs van de uit te voeren activiteiten of te leveren prestaties.

Artikel 20

-     Derde lid

Zoals in de toelichting op artikel 18 verwoord, is het belangrijk welke prestatie(soort) het meest bepalend is voor het realiseren van de gevraagde prestatie. Dit is de producteenheid, waarop later de vaststelling van de subsidie gebaseerd is (hierop wordt "afgerekend"). Dit moet dan ook uitdrukkelijk in de subsidieverlening worden opgenomen.

In de productenbegroting moet tot uiting komen welk deel van de directe en van de indirecte kosten (en baten) worden toegerekend naar een andere opdrachtgever.

Artikel 22

-     Tweede lid

Waar mogelijke risico¿s zijn (financiële risico¿s, afgesproken prestaties zijn in het voorafgaande jaar niet geleverd of worden mogelijk in het lopende jaar niet gerealiseerd) wordt tussentijdse verslaglegging verplicht gesteld.

Artikel 23

Dit artikel verplicht de subsidieontvanger in bepaalde gevallen tot het laten verrichten van een accountantscontrole.

-     Derde lid

De verklaring omtrent de getrouwheid van het financiële verslag behelst de uitslag van het onderzoek of het financiële verslag voldoet aan de bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen en of het verslag van de activiteiten, voor zover hij dat kan beoordelen, daarmee verenigbaar is.

-     Zevende lid

Dit lid maakt het mogelijk om bij de subsidieverlening aan de accountant van de subsidieontvanger tevens de taak te geven controle uit te oefenen op de naleving van de subsidieverplichtingen. Wordt dit toegepast, dan zal daarbij een aanwijzing moeten worden gegeven over de reikwijdte en de intensiteit van de accountantscontrole. Dit is gebeurd in het door gedeputeerde staten vastgestelde controleprotocol. Een dergelijke uitbreiding van de accountantscontrole ligt voor de hand bij prestaties die rechtstreeks van invloed zijn op de financiële vaststelling. In de subsidieverleningsbeschikking is dan duidelijk aangegeven wat de provincie gecontroleerd wil zien.

Artikel 26

Het aantal gevallen waarin de subsidieontvanger verplicht melding moet maken van rechtshandelingen en/of andere feiten, zoals omschreven in het eerste en derde lid, is limitatief bepaald.

Normaliter houdt de provincie zich niet bezig met de bedrijfsvoering van de instelling die een prestatiesubsidie ontvangt. Niettemin zijn er enkele gevallen waarbij een zekere inbreuk op de handelingsvrijheid van de subsidieontvanger noodzakelijk wordt gevonden. Niet dat deze vrijheid al bij voorbaat is ingeperkt, maar gedeputeerde staten willen kunnen bijsturen indien zich een (te) groot risico aandient.

Dit artikel beoogt bijvoorbeeld te voorkomen dat de subsidieontvanger zijn financiële positie tot inzet maakt van risico's (bijvoorbeeld het deelnemen in een andere rechtspersoon of het geven van zekerheidsstelling voor schulden van derden), zonder dat dit het gevolg is van de normale activiteiten van de subsidieontvanger zelf. Bovendien zijn er nog enkele zaken in geregeld, waar de subsidiënt greep op wil houden, zoals het "om niet" (dus zonder tegenprestatie) schenken van bedragen.

Artikel 27

Onder de "in het maatschappelijk verkeer gangbare risico's" vallen in elk geval brand, inbraak/inboedel en wettelijke aansprakelijkheid. Per sector en per instelling kan het gebruikelijk zijn andere risico's te verzekeren. Wij hebben hiervoor geen opsomming willen opnemen die - eigenlijk per definitie - niet uitputtend kan zijn.

Artikel 28

Indien met de verleende subsidie een vermogen is opgebouwd, is de subsidieontvanger onder andere bij beëindiging van de subsidie, bij beëindiging van de activiteiten of bij de ontbinding van de rechtspersoon een vergoeding verschuldigd aan de provincie die gedeputeerde staten na overleg met de subsidieontvanger vaststellen. De vergoeding wordt vastgesteld binnen 1 jaar.

Artikel 31

-     Eerste lid, sub a

Vaak is het activiteitenplan met daarin opgenomen de benodigde subsidie voldoende om te kunnen beoordelen of de prestaties kunnen worden gerealiseerd. Voor de opstelling van een dergelijk activiteiten verslag met begroting wordt verwezen naar de toelichting op het eerste lid van artikel 18 van de boekjaarsubsidies.

-     Eerste lid, sub b

Een kostenbegroting is noodzakelijk indien de vaststelling van de subsidie plaatsvindt op basis van de werkelijke kosten en er dus geen sprake is van een sturing op prestaties maar op de kosten van de activiteiten. Dit staat dan aangegeven in de subsidieverlening. Indien de subsidie wordt verleend op grond van een beleidsregel die bepaalt voor welke activiteiten subsidie kan worden verleend, blijkt daaruit ook dat bepaalde kosten wel of niet voor subsidie in aanmerking komen. 

Artikel 32

-     Eerste lid

Het uitgangspunt is dat gedeputeerde staten binnen 8 weken beslissen na het ontvangen van de aanvraag. Als een aanvraag niet volledig is geldt artikel 4:5 van de Awb. Op grond van dit artikel kunnen gedeputeerde staten de aanvrager een termijn stellen waarbinnen de aanvraag alsnog kan worden aangevuld. De beslistermijn is gedurende deze termijn opgeschort (4:15 van de Awb).

-     Tweede lid

Van belang dat in de subsidieverlening precies wordt aangegeven of de subsidie wordt verleend voor te realiseren prestaties dan wel voor de (exploitatie)kosten. Duidelijk moet zijn op grond waarvan de vaststelling zal plaatsvinden.

-     Derde lid

Het kan voorkomen dat de provincie met de subsidie alleen op prestaties (en niet op kosten) wil sturen en de subsidieontvanger die prestaties volgens afspraak realiseert. In dit artikel wordt geregeld dat de subsidieontvanger verplicht kan worden een positief exploitatieresultaat uit te geven binnen dezelfde doelstelling als waarvoor de subsidie wordt verleend. Dit is dan als subsidieverplichting in de verleningsbeschikking opgenomen.

Artikel 33

De bevoegdheid tot voorschotverlening, waarmee vooruit wordt gelopen op de betaling, moet berusten op een wettelijke grondslag. Hierin voorziet dit artikel.

Het percentage van 80 is bedoeld om de aanvrager te prikkelen tijdig een aanvraag om vaststelling van de subsidie in te dienen per verlening

Artikel 35

Dit artikel regelt de verantwoording en de stukken die daartoe moeten worden ingediend. Afhankelijk van de subsidieverlening wordt dus verantwoording afgelegd over de mate waarin de afgesproken (aantallen) prestaties zijn gerealiseerd en of de beoogde resultaten gevolgen zijn behaald (rendement) dan wel van de werkelijke kosten van de activiteiten (exploitatie) .

Artikel 36

In geval van een echte prestatiesubsidie wordt vastgesteld naar rato van het realiseren van de afgesproken prestaties tegen de afgesproken kostprijs per activiteit of product. Een eventueel batig saldo kan de subsidieontvanger behouden, dan wel dient hij dit te besteden binnen het doel van de subsidie indien dit verplicht is gesteld. Van tevoren is immers overeenstemming bereikt over de te hanteren kostprijs.

Als de kosten een rol spelen bij de hoogte van de subsidie is het niet gewenst dat de subsidieontvanger "winst" maakt met gemeenschapsgeld op een activiteit. De Awb bepaalt daarom dat subsidie lager kan worden vastgesteld indien activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsgevonden (4:46 van de Awb).

Aanvullend hierop bepaalt dit artikel dat indien de hoogte van de subsidie afhangt van de gemaakte werkelijke kosten, de subsidie lager kan worden vastgesteld.

Indien de kosten onverhoopt hoger uitvallen dan begroot, is dit voor risico van de subsidieontvanger.